5 maart 1973
Aan het begin van de bijeenkomst moet ik u erop wijzen, dat wij van deze groep niet alwetend of onfeilbaar zijn. Het is dus de bedoeling, dat u zelf nadenkt. Het onderwerp van de bijeenkomst is: Omzetting van ervaring in inzicht.
Wanneer we dus beginnen bij het begin, dan is daar altijd de ervaring. Wanneer je voor het eerst tegen een hete kachel aanvalt, dan merk je, dat je je brandt. Dat is ervaring. Nu kun je daarbij blijven en zeggen: Ik blijf van kachels af. Je kunt je ook af gaan vragen: Waarom doet dat ding dat. En dan kom je tot het besef: Er is verschil tussen een kachel, die wel brandt en een kachel, die niet brandt. Als je nu ook nog begrijpt, wanneer en waarom die kachel brandt, dan begin je in de richting te komen van inzicht van het geheel.
En als je dan op grond daarvan begrip gaat tonen voor verschijnselen in de wereld, dan is dat: Wijsheid.
Het is eigenlijk heel eenvoudig, hè? Het is een heel onderwerp en we moeten er een hele bijeenkomst mee volmaken, maar het is niet zo werkelijk ingewikkeld als u denkt.
U leeft. In uw leven doet u ervaring op. Maar er zijn een hele hoop dingen, die neemt u als vanzelfsprekend aan. Kijk, nu kunt u een hele hoop ervaring hebben, natuurlijk. Maar of daar ooit wijsheid, of daar ooit inzicht in de werkelijkheid uit zal ontstaan, is maar een grote vraag. Wanneer we wijsheid zoeken, dan proberen we eigenlijk te doorgronden, wat de essentie is. Niet zeggen, hier heb ik een zaadkorrel. Als ik die in de aarde leg, dan komt eruit – noemt u maar op – want de bloemenhandel zegt het. Maar je moet je afvragen: Waarom komt dat eruit, wat is de eigenschap van dat zaad, hoe zou het in elkaar zitten?
Dus: Het begrip voor samenhang. En ik geloof, dat dit voor de meeste mensen iets is, waar ze nogal eens moeilijkheden mee hebben.
Het is gemakkelijk genoeg om allerlei wijsgerigheden uit te kramen. Maar wanneer werkelijk puntje bij paaltje komt, wanneer het er werkelijk op aan komt, dan blijkt, dat de grootste wijsheid eigenlijk daar ligt, waar het geheel in eenvoud wordt begrepen.
Er zijn mensen, die een enorm betoog kunnen houden over de huidige milieuvervuiling. Dat is allemaal best, daar heb ik helemaal niets op tegen. Maar, wanneer we nu kijken, dan zullen we ervaren, dat er inderdaad milieuvervuiling is. Hoe komt dat? Dan kunnen we zeggen: Ja, omdat de mensen zo zijn! Ja, maar wat brengt hen ertoe? En dan komen we tot de vreemde conclusie, dat er twee dingen zijn, die de mensen daartoe brengen. In de eerste plaats: Hun mentaliteit. Ze willen veel, als het kan voor weinig. En in de tweede plaats – vreemd genoeg de opeenhoping van mensen.
Wanneer ontzettend veel mensen bij elkaar zijn, dan ontstaat, wat men noem: Psychische druk. Waarom ontstaat die? Ja, dan blijkt weer, dat de mens de neiging heeft, voor zich een stukje eigen wereld af te bakenen, dat is zijn persoonlijke levenssfeer. Die levenssfeer is een tijdlang anderhalve meter geweest. Op het ogenblik is ze al geslonken tot minder dan dertig centimeter. Maar de neiging van de mens is er nog steeds om te zeggen: Ja, het wordt me hier te vol. En hij kan dan alleen nog één andere kant uit en zeggen, nou ja, als het dan toch zo vol is, dan hoe voller hoe beter! Ik wil die rust, ik wil die bezinning, ik wil deze mogelijkheid, om met mijzelf geconfronteerd te worden, om zelf te leven, die wil ik zoveel mogelijk afschuiven.
En wanneer dat gebeurt, dan ontstaat er een verschuiving eigenlijk van je eigen begrip van waarde en van aansprakelijkheid. Dat is het eigenlijk wel.
Dan denk je bij jezelf: Ach, iedereen doet het, waarom zou ik het niet doen? Er is geen stukje eigen territoir, dat je schoon kunt houden. Ja, misschien nog het hol, dat zich langzaam maar zeker tot een flatwoning heeft ontwikkeld, waarin je bovendien nog door allerhande geluidsvervuiling wordt bedreigd, meestal. Maar zoals vroeger, het straatje schrobben – iets wat voor Nederland typerend zou zijn – waarom gebeurt dat tegenwoordig niet meer? Heel eenvoudig!
Vroeger was het straatje een deel van je huis, van je aanzien, het hoorde erbij, het was van jou. Tegenwoordig staat er een muur en aan die muur bruist voortdurend de branding van het leven van anderen, van al die mensen, waar je niets van afweet en waar je niets van af wilt weten, die mensen, die alsjeblieft door moeten lopen en het jou niet lastig maken.
Kijk, als je dus zover bent gekomen, dan begin je pas inzicht te krijgen in de verhoudingen. Dan kun je zeggen: Het is niet alleen een verschijnsel, maar waarom dat verschijnsel? En dan ga je misschien ook begrijpen, wat de oplossing is.
En de oplossing is eigenlijk heel eenvoudig. De mens moet leren, niet geïsoleerd te leven. Hij moet dat idee van: Het is niet mijn gebied en het gaat mij niet aan, prijsgeven. Want alleen in een voortdurende wisselwerking met andere mensen kun je een leefbaar milieu krijgen. Dat is nu eenmaal zo. En dat kun je ontkennen of je kunt zeggen: Ja maar er zijn zoveel economische en sociale andere redenen, waarom dat niet kan, maar die redenen doen niet ter zake. Het is een vraag van voortbestaan, van voortleven.
Als je gaat kijken naar een ander probleem, waar de mens zich altijd ontzettend mee bezig houdt: God. God, dat is eigenlijk de dooddoener, die iedereen gebruikt. Maar waar is de mens, die weet – althans voor zichzelf – wat God betekent? Dat zijn er weinig. Waar is dan die mens, die de betekenis kan doorgronden door niet alleen uit te gaan van een almachtig wezen, dat zich openbaart, maar ook nog eens van zichzelf? God is voor mij de realiteit met het onbekende, niet zonder meer het onbekende, dat zich aan mij manifesteert.
Wijsheid is begrijpen, dat God alleen de benoeming is van datgene, wat wij niet begrijpen. En dat de openbaringen daarvan niet direct de openbaringen van het Onbekende zijn. Het zijn de openbaringen, die ons bereiken en die wij vertalen. Het is onze reactie op het Onbekende, die voor ons uitmaakt, of we met God of duivel te maken hebben. Het is onze reactie, onze relatie.
Kijk, als je zover komt, dan zie je dus, dat je inzicht krijgt in de werkelijke samenhang der dingen. Er zijn zoveel van die verschijnselen. Iemand heeft eens gezegd: Ach, hoe bewijs je nou dat je een geest bent? En de spreker van ons, die toen aan de beurt was, die wist, wie de vraag stelde natuurlijk en antwoordde: Mijn bewijs kan ten hoogste even steekhoudend zijn, als het bewijs, dat u geeft voor het bestaan van God. Dat was een heel harde klap, want het was iemand, die theoloog was en in die theologie had hij een hele wetenschap opgebouwd omtrent God en God ‘s wil, maar hij wist niet, wat God was. En kon niet eens bewijzen, dat die God reëel bestaat. Hij kon innerlijk beleven, maar hij kon het niet. Kijk, dan kom je dus ergens terecht waar je zegt: Ja, hier hebben we de werkelijke verhoudingen eigenlijk te pakken.
Je kunt zeggen: Ach, spiritisme en al die verschijnselen, wat heb je aan. Dat kan ik me best voorstellen, dat iemand dat zegt, is het niet al die onzin, zeggen ze er dan achteraan. Dan moeten ze altijd een beetje denken, als we dat horen, dan denken we: Er komt weer een stom gezicht aan kant binnenkort. Maar goed.
Dat iemand zegt, dat het onzin is, kan ik best begrijpen, wanneer je uitgaat dus van menselijk leven. Dan zeg je nou ja, goed, mijn ervaring heeft niets gegeven, waardoor aangetoond is, dat er een geest kan bestaan, of dat een geest zich op een bepaalde manier kan uiten. Dat is heel juist. Maar dat betekent nog niet, dat hij daarom niet bestaat. Dat is nu juist de grote moeilijkheid. Iemand, die wijs is, zegt: In mijn ervaring past het niet, maar wanneer er een verschijnsel is, dat daar niet in past, dan is dat toch een bewijs, dat er nog meer bestaat. En dan kan ik dat meer misschien niet helemaal omschrijven en erkennen, maar ik moet beginnen te erkennen: er is iets. En wanneer ik dat iets aanvaardt, dan komt mijn ervaring en door die ervaring zal ik misschien uiteindelijk begrijpen, welk mechanisme er is, als u het zo wilt noemen, waaruit dus al die uitingen, die openbaringen, voortkomen.
Het is een beetje moeilijk geheel eigenlijk, als je het zo bekijkt, hé. Daar zit u nu bij elkaar, de een is jong, de ander is oud. U hebt allemaal ervaring opgedaan, heel veel ervaring. Maar wat voor inzicht heeft u bereikt?
Wat is de wijsheid, die u uit dat leven hebt gepuurd? Een heel moeilijke vraag.
Je kunt natuurlijk proberen om de wereld aan jezelf aan te passen aan je eigen voorstelling. Te denken: Ach, alles, wat ik ben en wat ik gedaan heb, dat is belangrijk en dat is het beste, wat ik kon doen, dus is het geheel, wat verder ooit zal kunnen komen in overeenstemming daarmee. Dan moet die hele wereld uiteindelijk toch tot de overtuiging komen, dat ik gelijk heb gehad.
Iemand, die dat doet is niet wijs. Ik zeg niet, dat hij niet-wijs is, alleen, dat hij niet wijs is. Hij is een beetje dwaas. Omdat hij aanneemt, dat één mens de totaliteit kan omvatten. Een kennis van mij heeft eens gezegd: Kijk eens, een dwaas is iemand, die denkt, dat hij alles weet en een wijze is iemand, die weet, hoe weinig hij weet. En ik geloof, dat je daar de hele definitie hebt. Al uw ervaringen bij elkaar zijn eigenlijk maar een heel klein brokstukje van de werkelijkheid. En alles wat je hebt doorgemaakt, zeker, daar kun je op reageren. Maar er zijn zoveel dingen, die je niet hebt doorgemaakt.
En daar kun je dus niet op reageren, die kun je niet begrijpen.
Als je zover komt, dat je inzicht krijgt in je eigen mogelijkheid, dat je zegt: Ja maar, ik heb dit nooit beleefd, nooit doorgemaakt, ik weet niet, wat dit een mens emotioneel of verstandelijk kan aandoen. Dan kun je pas verdergaan Het is misschien wel typerend, dat men in Nederland, hoeveel jaar is het al niet na de oorlog, eindelijk is begonnen een kliniek in elkaar te timmeren voor mensen met concentratiekampsyndromen, oorlogs-syndromen. Nu pas heeft men begrepen, dat je door die ervaringen verandert. Maar iemand, die dus inzicht heeft in het menselijk wezen, die weet: Elke ervaring verandert je. En hoe intenser de ervaring is, hoe groter de verandering, die plaats moet vinden. En die verandering betekent een totaal nieuwe noodzaak om je te oriënteren in de wereld, om je aan te passen in je wereld. Dat is geen kwestie alleen van ziekte. Het is driekwart een psychische kwestie. Je hebt dingen doorgemaakt, die niet passen in je wereld, die niet passen, in wat je geleerd hebt, die niet passen in wat je nu ziet. Hoe moet je daarmee klaarkomen? Hoe moet je daarmee afrekenen? Je kunt het eenvoudig niet, tenzij je gaat begrijpen: Ja maar, hoe was ik, wat was de oorzaak, waar zit de achtergrond? Maar ja, dan moet je natuurlijk afstand doen van een heleboel menselijke eigenschappen. Dan moet je haat opzij zetten, dan moet je je vooroordelen opzij zetten, dan moet je uitgaan van het feit, dat je net zo slecht bent als ieder ander. En als er iets is, waar de mensen een hekel aan hebben, dan is het aan toe te geven, dat ze net zo slecht zijn als alle anderen. Of net zo goed, als u dat liever hoort.
Dat klinkt vriendelijker, maar het komt op hetzelfde neer.
Dus, ik vind het typerend, dat er zo lang verloopt, voordat men gaat ontdekken, waar eigenlijk de bron ligt. Dat had men kunnen weten.
Men spreekt over de ontstellende ontkerstening van de moderne wereld, gepaard gaande met bovendien allerhande sektevorming. Ik vind het erg mooi, dat de mensen er over praten. Ze hebben allerhande ervaringen gehad van mensen die het eigenlijk niet meer interesseert. Best. Maar, vraag ik nu, waarom? Waar ligt het aan? En dan is het antwoord wat je krijgt, wanneer je een beetje het inzicht hebt in de situatie: Ja, die mensen kunnen in die religie, in die godsdienst voor een groot gedeelte niet meer vinden, wat ze nodig hebben.
De kerk staat naast de mens, de mens is niet meer een werkelijk deel van. Hij is geen deel van een gemeenschap met God. Hij is eerder een geregistreerd lid in een organisatie, die zegt, God te vertegenwoordigen. En wanneer je dat inzicht hebt opgedaan, moet je ook de wijsheid hebben om te zeggen: Er moet een oplossing zijn. Die oplossing kan niet liggen in het feit, dat we alle kerken wegdoen. En ze kan ook niet liggen in het feit, dat zeggen: Dan moeten we de mensen maar weer dwingen om in te gaan. Wijsheid zegt dan: Wat heeft die mens van vandaag dan nodig?
Het vreemde is, de mens van vandaag heeft rust nodig. Maar meer misschien dan rust heeft hij het gevoel nodig, dat hij iets betekent, dat hij niet alleen staat. Dat hij niet een onbetekenende, onbeduidende factor is. Een mens van vandaag heeft wel erg behoefte aan om te weten, dat hij ‘ondanks’ zijn fouten de aandacht waard is. Dan zou ik zeggen: Iemand, die die wijsheid bezit zal het hele geval anders op gaan zetten. Niet in een sociale beweging. Een kerk, die een sociale beweging wordt, is over het algemeen een kerk, die al tekort schiet alleen al in haar stellingen, in haar interpretaties. Neen, een kerk moet het centrum zijn waarin een mens kan komen om zichzelf te ontmoeten en om gewaardeerd te worden. En wanneer hij daarin zijn rust vindt, dan kan hij misschien God vinden. Zonder dat niet.
Ik zou zeggen, dat zijn toch doodgewone dingen, dat zou iedereen van u kunnen weten. Alleen de vraag is: Hebt u er wel eens over nagedacht?
Het zijn allemaal van die krankzinnige dingen op aarde. Een vriend van mij heeft daar ook een mooi verhaal over verteld. Ik zit wel erg te bietsen van anderen vandaag hij zei: eens, mensen zijn soms zo erg op hun eigen belangen gesteld, dat ze me doen denken aan die timmerman, die zijn eigen doodkist maakt, omdat die zei: Dat karwei gun ik toch niet aan de concurrentie!
En dat klinkt dan een beetje raar, als je dat zo zegt. Maar hoeveel mensen zijn er niet, die ten koste van alles, al zullen ze zichzelf ermee te gronde richten, bezig blijven om zich af te zonderen: Dat is van mij en daar blijf je af. Als je nu eens werkelijk na gaat kijken, wat is er dan van jou? Niks, zegt hier iemand. Ja, niet veel tenminste. Want wat van jou is, dat zijn de herinneringen, van wat je gedaan hebt. Wat van jou is, dat is het besef, dat een heel leven bij elkaar heeft gebracht. Wat van jou is, dat is misschien je innerlijke harmonie, je toch verbonden zijn met krachten en hogere krachten en het gevoel hebben: Ik heb toch nog betekenis. Ik weet misschien zelf niet hoe, maar ik hoor er bij. Ja, dat, dat heb je. Maar je hebt geen eigen territoir, je hebt niet zelf een gebied, dat van jou is. En je hebt niet een man of een vrouw. Je bent misschien in samenwerking met een ander, tijdelijk een eenheid, misschien blijvend. En je hebt niet echt kinderen. Die kinderen zijn niet van jou. Je hebt ze voortgebracht, maar ze zijn van zichzelf. En je hebt een baan? Je hebt helemaal geen baan, die baan heeft jou. Dat is in de meeste gevallen zo. En je hebt ook geen bezit. Je denkt, dat je het hebt.
Maar als je het goed bekijkt, wat kun je meenemen? Wat zei men vroeger al niet? In een doodshemd zitten geen zakken. Nu is dat natuurlijk niet helemaal waar, ik ken menige zak, die ook een doodshemd heeft aangekregen. Aan onze kant zijn ze trouwens gauw weer gewend, dan verbetert het vaak, hoor. (gelach)
Maar moeilijkheid hierbij is, het bezit, wat je hebt, dat is iets, wat je tijdelijk hebt. En wanneer je je daaraan gaat vastklampen en vastkleven, alsof het enig belangrijke is, dan verlies je alle andere mogelijkheden. Zeker, het is leuk om wat te hebben, als je weet, dat het niet je recht is, als je weet, dat je het weer kwijt kunt raken.
Kijk, dat is het nu, als je die ervaring op gaat doen: Ik heb eigenlijk nergens recht op. Alles wat ik heb, is een gave. Dat is iets, wat ik gebruik, maar waarvan ik niet kan zeggen: Blijf er af. Iets, waarvan ik moet zeggen: Ik het zo goed mogelijk gebruiken, zo lang ik het heb. Dan kom je in de richting van wijsheid.
Dan heb je inzicht in de werkelijke gang van zaken gekregen.
Als ik die maatschappij van u zie! Ja, ik wil geen kritiek uitoefenen, hoor, het is uw eigen maatschappij, maar dan vraag ik me toch werkelijk af, hoe en mens ooit zover is gekomen, dat u zichzelf overtuigde van het feit, dat het zitten in een blikken geval op wielen temidden van de benzinedampen van anderen, die ook niet vooruitkomen, een goede en passende zondagsontspanning is. En dan vraag ik me af: Hoe komen jullie zo? En dan ga ik kijken en dan zie ik: Hé, maar het is het idee: Ik heb een auto, ik kan iets meer, ik ben vrij. De mens heeft zo weinig vrijheid in zijn eigen leven, dat hij als verlengstuk het autotje neemt. Hij is kennelijk niet in staat om zich los te maken van de dingen, want uiteindelijk is hij nog de gevangene van het autotje ook, hè? Ja, hoeveel gaat er niet in de benzine, in de reparatie, in belasting en al die dingen zitten? Maar daar denk je niet over na, want dat is mijn vrijheid, mijn vrijheid van beweging en daardoor ben ik vrijer in wereld.
Als je het zo bekijkt, dan zeg je: Nou ja, goed, wanneer we dus ooit iets daaraan zouden willen doen, dan kunnen we niet zeggen, we moeten geen auto hebben. Neen, dan moet we zorgen, dat iemand vrijheid kan vinden, zonder dat hij daar allerhande kostbare uitgaven voor moet doen, die bovendien nog luchtvervuiling zijn, voeren tot hartinfarct en dergelijke.
Er zijn een hele hoop dingen op uw wereld, die vind ik vreemd. Denk nu bv. eens aan de trimbanen langs de autowegen. In mijn tijd werden honden ook wel getrimd, als ze van deftige afkomst waren. Maar denkt men nu werkelijk, dat de over paaltjes huppelende automobilist daardoor nu werkelijk gezond wordt? Ik zou zeggen, dat die automobilist pas gezond wordt, als hij zo evenwichtig is, dat hij zijn auto op een ogenblik niet meer nodig heeft. Dat hij kan zeggen: Nu ja, hier ben ik en nu kan ik gewoon mijzelf zijn.
Nu zit u natuurlijk wel in een beroerd land, hè? Weet u dat? Als ze hier een stukje natuur hebben, weet u, wat het dan is? Dan zijn het een paar bomen temidden van een paar huizen op een afgezet terrein, waar je alleen tegen entree binnen mag. En dan is het meestal nog vanwege de waterwinning of vanwege andere belangrijkheden. Dan mag je niet eens in die natuur gewoon jezelf zijn. Dan moet je je nog volgens de regels gedragen, alsjeblieft op, de paden blijven in vele gevallen en vooral zorgen, dat je je transistorradio bij je hebt, want anders is de stilte niet om te dragen. U lacht erom, maar. . . waarom? Waarom dit? Hoe komt dat?
Dat komt, omdat er teveel mensen zijn. Nu ja, misschien is het ook zo. Maar ik dacht, dat het er toch vooral wel toe te herleiden was, dat de mensen zo zelfzuchtig zijn, dat ze geen begrip hebben voor wat voor henzelf een levensnoodzaak is. En dan zou je een eindje verder kunnen gaan en zeggen: Ja, deze mensen zijn dus in een roes gekomen en als ze die roes moeten verliezen, dan plegen ze liever zelfmoord. En door die roes plegen ze langzaam zelfmoord.
Dat zijn problemen, daar kun je over nadenken. Maar als je daarmee geconfronteerd wordt en je gaat alleen op de ervaring af, ach, dan kom je niet zoveel verder. Pas wanneer je die ervaringen op een rijtje gaat zetten, dan kom je tot de conclusie, dat die volle weg met auto’s, dat stukje natuur, dat weer wordt opgeofferd, die jonge mensen, die weer een universiteit bezetten, die mensen, die staken voor iets, waar niemand iets aan heeft, die mensen, die elkaar onheus bejegenen, die mensen, die in steden grote risico’s nemen en anderen doodrijden,- alleen om drie minuten eerder te zijn op een plaats, waar ze pas een half uur later zouden moeten komen. En dan zegje: Dat is één beeld, dat is een totaliteit. Dat zijn niet afzonderlijke verschijnselen, dat is een geheel. En vraag je dan naar het antwoord, dan kom je tot de conclusie: Omdat de mens van vandaag in zichzelf de vrede en de vreugde van het leven meestal niet meer vindt. Dan is dat het antwoord.
En dat is nu wijsheid. Raar hè?
Zeker met carnaval, ja!
Dat carnaval, och, laten we niet over carnaval spreken. Carnaval is het ogenblik, dat de mens onder het mom der zotheid een ogenblik zijn wijsheid hervindt, dat je als mens zo nu en dan jezelf moet zijn. En wanneer de mens dan zichzelf is en zich eens een keer uitleeft, dan heeft hij het gevoel, nu heb ik dat een paar dagen gedaan en nu moet ik onmiddellijk boete gaan doen.
En als hij zelf geen boete doet, dan zijn er wel anderen, die het hem opleggen, omdat zijn middelen niet in staat zijn, het carnaval te dragen. Ik heb nooit begrepen – dat is misschien een gekke opmerking – waarom zoveel zoveel geld besteden voor zoveel bonzende hoofden, waar ze een paar dagen werkelijk ellendig van zijn. Ja, van al die katers van carnaval zou je een schitterende katten tentoonstelling kunnen houden!
Je zegt dat nu zo, ‘carnaval’. Maar waarom carnaval? Je kunt natuurlijk teruggaan, weet u wel, “carne vale”, tabé vlees! dat is zoiets van de grote vasten. Nou, dat telt allang niet meer. Lang voordat er sprake was van deze veertig daagse vasten was er ook carnaval. Als we teruggaan, dan vinden we zelfs, dat er in Egypte een periode is geweest, waarin goden van de verschillende tempels elkaar op bezoek gingen en de mensen dus, zelfs de slaven, in verkleding juichend de stoet begeleidden. Dan zeg ik: Nou ja, er is eigenlijk niets veranderd.
De mensen hebben doodgewoon de behoefte om in hun gemeenschap een ogenblik de kunstmatige verhoudingen te vergeten en daarvoor in de plaats hun normaal menselijke te zetten. En waarom doen ze dat dan normalerwijze niet? Wel, heel eenvoudig. Omdat de mensen het gevoel hebben, dat ze niet kunnen leven als ze niemand hebben, die ze kunnen zeggen, wat hij moet doen. En het beroerde is, wanneer ze een ander zeggen, dat hij moet doen, dan doet die ander het verkeerd, zodat ze er zelf ergernis van hebben en zo krijgen ze een meerwaardigheidscomplex dat voert tot eigen falen, waarbij dit falen weer een belasting betekent voor hun eigen wezen, totdat ze zichzelf niet meer in de ogen durven zien. Dat is een heel krankzinnige situatie, als je het goed bekijkt.
Er zijn mensen, die tegenwoordig zeggen: Ach, er zijn van die elementen, die de maatschappij ondermijnen. Nu ja, ik zou zeggen, dat is niet zo moeilijk. Er zijn zoveel gedegen mensen, die op het ogenblik alle menselijke waarden af zitten te mijnen en ze dan voor een koopje overdoen aan een ander. Wanneer die mensen zichzelf proberen te zijn – en nu ga ik dingen zeggen, waar u het waarschijnlijk niet mee eens bent, ik zeg het er maar bij – dan geloof ik, voor mij, dat ik nog de voorkeur geef aan iemand, die met een stickie en een zakje patat door het leven heengaat met een slaapzak op zijn rug, dan aan iemand, die carrière maakt. Want degene die carrière maakt, werkelijk carrière maakt, die kan het meestal alleen doen door anderen onrecht aan te doen, dat weet hij zelf verduveld goed. En u weet ook, dat hij op een gegeven ogenblik een positie bereikt, die hij eigenlijk niet helemaal kan handhaven voor zichzelf. En dan zit hij in voortdurende zorg, dat niemand merkt, dat hij minder is dan hij lijkt, Wat is dat voor een leven.
Vraag je naar een antwoord, dan zegt de wijsheid: De mens is niet in staat, zichzelf te beheersen, daarom streeft hij naar macht over anderen.
Ja, nu zegt u waarschijnlijk: Dat zijn allemaal van die gewone dingen. Maar als we nu eens de buitengewone dingen nemen. Waarom zijn er mensen, die zeggen: De Ufo’s zijn voertuigen van hoogontwikkelde rassen, die hier op aarde ons van onszelf komen verlossen, komen redden. Nu kun je zeggen: Nu ja, goed, er zijn een hele hoop verklaringen voor. Maar als je de kern nagaat, dan komt het doodgewoon, omdat die mensen het gevoel hebben: Die wereld is verloren, ik kan er niets aan doen. En dan moet er maar een andere macht komen, die die aansprakelijkheid overneemt, waar ik tekort schiet. Want ze schieten zelf ook tekort. Die ander moet dan maar de verantwoordelijkheid gaan dragen. Het afschuifsysteem.
Als je dat ziet, dan vraag je je wel eens af: Zijn veel mensen, die naar de kloosters vluchten, geen vluchtelingen voor de verantwoordelijkheden van het leven? Zijn mensen, die in het leger gaan, wat dat betreft ook velen, die in kerkelijke organisaties intreden, geen mensen, die zoeken naar een gezag, dat hun verantwoordelijkheid wegneemt? Die proberen, hun eigen tekortschieten tot een deugd te maken door het aanvaarden van het gezag van een ander, waarmee ze tegelijk hun eigen aansprakelijkheid kwijt zijn.
Dan kun je zeggen: Ja, er zijn mensen, die werkelijk in de kloosters God vinden. Inderdaad, er zijn mensen, die priester worden, niet omdat ze daarmee beantwoorden aan een soort drang van hun omgeving en dan voor zichzelf het gevoel hebben, dat ze dan ook nog wat meer zijn, maar die dat gewoon doen, omdat er ergens iets is, wat hen stuwt.
Omdat ergens rond hen kracht en geest zich openbaart en ze het gevoel hebben: Dat moet ik waarmaken voor de mensheid. Ze zijn er, maar het zijn er niet zoveel. En er zijn ongetwijfeld soldaten en officieren, generaals, die in het leger zijn om de vrede te dienen. Maar de meesten dienen alleen hun carrière. En de mensen voelen zich allen gelukkig, wanneer ze anderen kunnen bevelen, zonder daarbij zelf een te grote aansprakelijkheid te dragen. Weet u, dat is typerend.
Wanneer een mens tegenover zijn God staat, staat hij tegenover het Onbekende natuurlijk zeggen: God heeft geboden gegeven, Ja goed, best. Ik wil dat wel aannemen, dat dat waar is, maar die geboden zijn uit een andere tijd, die passen niet eens meer in deze tijd. En God, is God dan iets, wat zo eeuwig is dat het voor alle tijden moet gelden op precies dezelfde manier? Dat kan niet.
De mensen veranderen.
En dan zeg ik: Neen, God is een werkelijkheid, die wij eens misschien zullen betreden. Het is een wereld, die echter is dan de onze. Maar, wanneer ik God wil begrijpen, schiet ik zelf tekort. Wanneer ik God aan de wereld wil gaan voorleggen, dan leg ik eigenlijk mijn eigen tekortkomingen aan die wereld voor. Want ik kan niet verder gaan dan dat, wat ik ben. Dan heb je ervaring van je eigen tekortschieten, dan heb je inzicht in de reden van het tekort. Die reden van het tekort ligt niet in het feit, dat je maar een mens bent – zoals je zo graag misschien zegt – de reden van het tekortschieten ligt in het feit, dat je God te beperkt ervaart. Dat die God, waar je mee probeert te werken, voor jou iets is, wat je tot je eigen niveau naar beneden wilt sleuren, waar je een mannetje van wilt maken, in plaats van te begrijpen, dat die God een totaliteit is, een kosmos op zichzelf. En bovendien je eigen kosmos nog omvangt.
En als je dan zover bent gekomen, dan komt de wijsheid. En die zegt: ik kan niet anderen leren, wat juist is. Ik kan alleen proberen, anderen te helpen om het juiste te vinden. Ik wil mijn ervaringen met anderen delen en mijn wijsheid kan ten hoogste een leidsnoer zijn, waardoor ze zelf tot een inzicht komen dat ook bij hen tot wijsheid kan worden.
Ja, en dan krijg je nog zo’n eigenaardig verschijnsel, dat zou ik toch ook nog even aan willen roeren. Weet u, we krijgen bij ons, ook in deze tijd, nog heel veel mensen over, die eigenlijk dood zijn gegaan, omdat ze gepensioneerd worden. Wat ik een krankzinnige reden vind. Die mensen hebben het gevoel: Ik doe niets meer, ik ben niets meer. Ze begrijpen niet, dat je, door te bestaan invloed hebt op je wereld. Dat je bestaan alleen ergens iets verandert en als dat bestaan van jezelf uit nog beleefd wordt, zo goed als je dat kunt en zo waar als je dat kunt, daarmee aan die wereld iets geeft, dan hoor je erbij. Dan hang je er niet bij te bungelen. Een menselijk leven, de betekenis van het menselijk zijn, is niet afhankelijk van de vraag of je nu van negen tot zes op een kantoor zit of misschien wat anders doet. De betekenis van het menselijk leven is, dat hij deel is van de mensheid. Dat hij met zijn gedachten, met zijn problemen, met alles, wat hij is, met zijn ziekte en zijn gezondheid, met zijn vreugde en zijn verdriet ergens een factor is, die die hele mensheid helpt bepalen.
Een mens is belangrijk, omdat hij leeft, niet om wat hij doet.
Een mens heeft betekenis, niet, omdat anderen dit van hem denken of zeggen of van haar denken of zeggen. Neen, een mens heeft betekenis, omdat zijn bestaan invloeden uitstraalt, die anderen beroeren, terwijl hij in zichzelf beroerd wordt door de invloeden van die anderen. En hoe hoger zijn bewustzijn, hoger zijn band misschien met ongeziene krachten of met God, hoe belangrijker die factor is. Bestaan betekent invloed hebben, ook wanneer niemand dat erkent.
Dat klinkt een beetje wijsgerig eigenlijk, als je dat zo zegt. Nu ja, ik neem aan, dat de meesten van u wel enige ervaring hebben. Ik hoop, dat sommigen u ook enige wijsheid bezitten. En ik kom wel tot de conclusie, dat de meesten van u proberen tot inzicht te komen, maar wat voor inzicht? Een inzicht in goed en kwaad? Mijn lieve mensen, daar weet je niets van! Je weet niet, wat werkelijk goed en kwaad is in kosmische zin van het woord. Je kunt alleen beantwoorden aan wat je in jezelf erkent als juist en niet juist.
U moet geen inzicht zoeken in de wereld als zodanig. Je moet alleen proberen, die wereld een beetje te begrijpen. U moet ze niet ontleden.
Heel veel mensen, die naar inzicht streven, leggen zichzelf, of, wat dat betreft, de samenleving of de godsdienst, de maatschappij en al het andere, op een bank, schroeven de zaak goed vast, dat het niet verschuiven kan en dan beginnen ze met hun geleerdheid sectie te verrichten. En wat overblijft, is het niet bindend restant van iets, wat leven zou kunnen zijn.
Inzicht krijgen, dat wil zeggen gewoon, weten wat je bent en een beetje beseffen, wat vanuit jou juist is, zonder daardoor die wereld vast te kluisteren aan wat er is. Ik geloof, dat er heel veel vormen van wijsheid zijn en Jezus heeft er één van gehad, toen hij tot zijn leerlingen zei: Wanneer je weg gaat om mijn leer te verkondigen, neem geen tweede paar sandalen mee, die heb je niet nodig. En als je ergens komt, ga het huis binnen. En als ze niet naar je willen luisteren, ga je naar een volgend huis. En als de hele stad niet naar je wil luisteren, ga je verderop. Het is niet belangrijk, dat de mensen zeggen: Je hebt gelijk. Het is belangrijk, dat je doet, wat je voelt, dat juist is. Daar kwam het op neer. Dat is een van de grootste wijsheden, die ik mij kan voorstellen.
Het is diezelfde Jezus ook die zei: Ik ben de weg en de waarheid. En dan zeggen een hele hoop mensen: Ja, ja, Jezus heeft de weg. Hij heeft ons precies uitgestippeld, waar we moeten gaan! Lezen in het Evangelie, luisteren naar de Kerk, luisteren naar die, hè! Jezus heeft niet gezegd: ik geef u de weg, hij heeft gezegd: Ik ben de weg. Dat kun je niet wegredeneren. Als je zoiets leest, dan zeg je, wat een enorme wijsheid, ik ben de weg. Het is een verbondenheid. Het heeft niets te maken het het aanvaarden van stelregels of van het volgen van wetten. Het is doodgewoon de essentie van de Jezus aanvaarding, de Christus, de liefde voor God en voor het leven. Een liefde zonder haat. Dat is de weg.
Dan moet je zeggen: Dat is toch een enorme wijsheid. Want, als ik het van mezelf uit bekijk: We leven hier in een kosmos met onnoemelijk veel verschillende dingen, waar we de meeste niet eens van begrijpen. Wanneer ik nu alleen maar die kosmos lief kan hebben, ik kan ze aanvaarden, wanneer ik de scheppende kracht, die daar boven is, niet zit te bekritiseren – zo van, lieve God, dat had je nou toch een beetje anders moeten doen. (zoiets van Lieve God, waarom heb je nou geen betere formateur voor Nederland aangewezen? Nou goed, dat zou voor God erg moeilijk zijn geweest natuurlijk, want het moet een Nederlander zijn, maar goed) Ik bedoel maar, dat heeft er niets mee te doen. Je moet niet vragen, God, waarom doet U dit of dat niet? Je moet zeggen: God, ergens voel ik je vaag aan als een onbekende. Ik heb je lief, omdat ik voel, dat je me geeft van je kracht. Dit is inzicht hebben in de relatie, weet u.
Wat Jezus zegt van die weg, die hij is, dat is gewoon de weg van de kosmische liefde, dat is: De Vader in Mij. God is in mij. Waar hij verder is, interesseert mij niet, kan ik toch niet nagaan. God is in mij, ik leef in liefde voor God, daardoor ook in liefde voor het totaal bestaande. Ik wijs niet af, ik verwerp niet, ik loop niet weg voor lijden en pijn. Als ik aan het kruis geslagen moet worden, dan gebeurt het in godsnaam. Maar ik zal zonder haat zonder poging, om mezelf tot meerdere van anderen te maken, gewoon door het leven gaan en zeggen, ik ben in die harmonie. En dan zal, wanneer je overgaat, in die andere wereld vanzelf dat ook zo zijn.
En dan zeggen de mensen: Ja, het is zo moeilijk, wij zijn maar mensen.
Dat vind ik ook zo merkwaardig. Die mensen hebben een beetje ervaring gehad met wat het goede vergt. Wat zij dan het goede noemen. Dan zeggen ze: Ja, we weten allemaal wel wat goed is. We weten wat we zouden moeten doen, maar ja, wij zijn maar mensen. Dan begin ik altijd een beetje te lachen. Weet u waarom? Ik zou zeggen: Wanneer jullie geen mensen zouden zijn, zouden die dingen geen betekenis hebben. Het is juist omdat je mens bent, dat juist dat goede waar gemaakt moet worden. Dat is deel van je bestaan, van je bewustwording.
Zo zijn er meer van die dingen. Om aan te stippen: Dat is al een keer gebeurd, al een tijd geleden. We spraken over reïncarnatie. Reïncarnatie bestaat, hoor. We behoeven daar nu niet over te vechten, maar reïncarnatie bestaat wel. En daar was dus iemand, die had kennelijk veel ervaring opgedaan. Heel verstandige argumenten. En op een gegeven ogenblik werd dus gezegd: Ja maar broeder, ik ben wel een zeer oude ziel. Ik heb wel meer dan driehonderd maal op deze aarde geleefd.
En de broeder, die sprak, is iemand, die dat graag nog met een lichtere toets versierd dan ik, die keek eens meewarig en zei: “Zo, zo, en nog niet verder gekomen?”
U zult daar om lachen, maar is dat eigenlijk niet een inzicht in de betekenis. Vindt u dat ergens ook niet wijsheid. Niet zeggen: O, wat ben je belangrijk, of zo, of, wat ben je zielig. Maar gewoon zeggen, maar heb je dan niet begrepen, wat het is, leven? Leven is bewust worden. En dan zeggen de mensen: Ja we worden ons van zoveel bewust, we hebben boeken bestudeerd, we hebben zoveel filosofieën opgebouwd. Lieve mensen, er zijn zoveel filosofieën, dat, als je ze allemaal bij elkaar neemt, dan kun je een ladder bouwen van hier naar het andere deel van het Heelal, dat helemaal over het duister ligt, die andere sterrennevel. En als je daar aankomt, dan is het nog steeds geklets.
Niet, dat alle filosofie op zich geklets is. Maar filosofie is het stellen van iets, het is een uiterlijkheid, een proberen, bepaalde denkbeelden te krijgen. Maar goed. Als ik denkbeelden heb, dan moet ik niet zeggen: Het staat in een boek of die heeft het gezegd. Zoals er mensen zijn, die roepen uit: Ja, Sartre, die heeft gezegd Nietzsche, die zei. Maar Freud heeft het zo gezegd. Ja, lieve mensen, dat geloof ik wel, dan kun je eens nagaan, of het juist is. Maar wat heb je er dan zelf aan? Dat bedoel ik nu.
In jezelf een begrip krijgen. Gewoon maar een gevoel van verbondenheid krijgen. Die hele wereld met al zijn ingewikkelde argumenten doorzien en zeggen: Ach, het is eigenlijk zo eenvoudig. Ik heb alles vereenvoudigd tot ik zie, wat de essentie is. Dan zeg ik: Zo is voor mij het leven. Het kan voor een ander anders zijn, maar zo is het leven voor mij. Dat is mijn werkelijkheid. En uit die werkelijkheid leef ik. En al wat ik doe en wat ik ben en wat ik denk zal ik baseren op die werkelijkheid, zoals ik haar ken. Als die werkelijkheid verandert en groeit, zal ik mee veranderen en meegroeien, totdat ik eindelijk kan zeggen: Nu ja, ik heb afgerekend met dit deel van de werkelijkheid, dat stoffelijk leven heet en dan ga ik verder, op dezelfde manier, in een andere wereld.
Eigenlijk geen mooi betoog, hè? Nee, ik heb het al gezegd, je kunt die dingen van ervaring en wijsheid en zo, zo gemakkelijk bij elkaar brengen. Het is belangrijker, geloof ik, om te zien, wat het voor jou betekent. Je hebt vaak gefaald, hè? Wat zijn nu de resultaten daarvan geweest? En nu moet u niet zeggen: Ja, maar daar heb ik succes mee gehad, dat was geen falen. Want toen wilde u heel wat anders. Kijk eens, wanneer u probeert om een odeur uit te vinden en u vindt gifgas uit, dan kunt u zeggen, dat u geslaagd bent, omdat het geld oplevert. Maar u hebt ook gefaald. Waarom? Zo zit het eigenlijk in elkaar. Hoeveel keer heb je eigenlijk mis gegrepen? Hoeveel keer heb je je vergist? Hoeveel keer heb je toch anders gedaan dan je het bedoelde? En waarom?
Niet zeggen: Ja, maar dat was de wil van een ander, maar gewoon, waarom? Had ik toen misschien de wereld niet voldoende lief? Of probeerde ik mezelf af te drukken op die wereld? Waarom? Waarom heb ik die dingen gedaan?
En als je dan zo’n vaag antwoord krijgt – want vaag blijft het meestal wel – o ja, ik ben eigenlijk aan het tekortschieten geweest tegenover mezelf, omdat ik op deze of gene manier meer wilde betekenen, dan ik was. Nou, wordt dan gerust een beetje kleiner. Wordt gerust een beetje onbetekender in je eigen ogen en zeg: Maar wat ik ben, wat ik werkelijk ben, dat is van betekenis.
Want een strand wordt opgebouwd uit korrels zand. De eeuwigheid is opgebouwd uit allerhande kleine zielen, die samen het beeld vormen van de Alziel de totaliteit, het spiegelbeeld van de goddelijke werkelijkheid. Daarom ben je belangrijk. Belangrijk om, dat waar je deel van bent. Niet om datgene, wat je zelf bent.
En daar zou ik het dan maar bij willen laten. En denk nu niet: o, wat heeft hij mooi en gevoelig gesproken. Ik heb alleen een paar dingen gezegd, die volgens mij juist zijn. En zeg ook niet: Ja, maar daar kunnen we toch niet tegen opboksen. Vraag rustig, als u denkt, dat ik iets onjuist heb gezegd. En wanneer uw ervaringen in strijd zijn met de mijne en daardoor uw inzichten van de mijne verschillen, vertel het. Misschien, dat we dan samen iets ontdekken, waardoor we wijsheid vinden. Dat is het belangrijkste, wat er kan zijn. Iemand heeft eens heel wijsgerig gezegd: Kijk eens, wijsheid is niets anders dan de eeuwigheid terugvinden in de tijd. Ik geloof, dat dat een heel juist en een heel wijs woord is.
Vragen.
Aan welke eigenschappen moet men voldoen, om aan gene zijde deel te kunnen uitmaken van de Orde der Verdraagzamen? Moet men hier op aarde tot een zekere wijsheid zijn gekomen?
Nou, dat hoeft niet eens. Als je je eigenwijsheid maar een beetje achterwege hebt gelaten, dan ben je al een heel eind. En natuurlijk moet je daarna begrip hebben voor de veelheid der dingen. Iemand, die denkt, dat hij de enig juiste weg weet, kan niet harmonisch zijn met de groep. Iemand die zegt: Ik voel mij harmonisch met jullie groep, die is er deel van. Er is geen lidmaatschap, geen ballotage.
Herinneringen zijn inzichten, die achter ons liggen en daardoor eigenlijk dood, terwijl het leven voor ons actief en levend is. Wat is daarop uw antwoord?
Nu, dat als alle herinneringen, die ik zo in de loop der tijden heb gezien bij mijzelf en bij anderen inzichten zouden moeten zijn, dan doen we er maar verduveld weinig mee. Ik geloof eerder, dat herinneringen de verklaringen zijn van datgene, wat we in het verleden eigenlijk hadden gewild, dat waar zou zijn en dat we daarop onze vergissingen in het levende heden plegen te waarderen. Maar ik geloof dus, dat iemand die door zijn herinneringen begrijpt wat er aan de hand is, enig inzicht heeft en wanneer hij de oorzaak van het verloop eveneens begrijpt, hij tot wijsheid komt.
De Kerk zegt, dat de mens zondig is. Wat vindt u daar nou van?
Nu, ik laat het helemaal voor rekening van de kerk. Het is namelijk zo, dat ik het zonde vind om te zeggen, dat de mens zondig is. Vooral omdat het heel vaak zonde is, wanneer iemand niet zondig is geweest. (hilariteit) . Dus, als u het mij vraagt, is de mens in zich alleen onbewust. En wanneer hij bewust verkeerd doet, dan is hij schuldig tegenover zichzelf en tegenover zijn God. Indien u deze schuld zonde wilt noemen, nou ja, goed, dan zijn er zondige mensen. Maar te stellen, dat de mens a priori zondig is, is onjuist. En bovendien een smaad op het werk van de Schepper. Dan heeft hij dus de zaak met een ingebouwde fout afgeleverd en dat is toch niet zo als het hoort.
U hebt gesteld, dat filosofieën niet tot wijsheid leiden. Maar is het doorvorsen van de natuur en al zijn verschijningsvormen waaruit eigenlijk de gehele momentele economische toestanden of wantoestanden, zo u wilt, voortvloeien, niet een van de essentiële eigenschappen, die het menselijk denken onderscheiden van het dierlijke?
Ik geloof, dat de mens zich van het dier onderscheidt door het feit, dat de mens niet alleen vanuit zichzelf de wereld ziet, maar in staat is, zichzelf te bezien te midden van de wereld. Ik geloof, dat dat het werkelijke onderscheid is. En de filosofie is heel vaak een vertroebeling van datgene, wat je werkelijk bent. En daarom vind ik ze niet altijd aanvaardbaar. Filosofie is heel vaak op enkele feiten gebouwd en is dan een torenhoog gebouw van denkbeelden, waarmee je probeert aan te tonen, dat je meer bent of meer kunt dan je in wezen bent of in wezen kunt. Dat is dus het bezwaar, dat ik er tegen heb. De filosofie kan ons voeren tot denkwijzen, die, wanneer ze in de praktijk – dus de praktijk van ons eigen leven zo goed als de praxis van wat we bereiken en onderzoeken in het leven – verder helpt, dan is ze waardevol. Op zichzelf is ze dus geen bereiking. Dat is hetgeen ik probeerde duidelijk te maken. Filosofie op zichzelf is geen bereiking, slechts indien haar toepassing de mogelijkheid geeft, in de werkelijkheid, zoals je zelf bent en leeft, iets te bereiken, dan heeft ze voor jou waarde.
Ja, het was niet mijn vraag, maar aansluitend op die filosofie, geloof ik toch wel, dat, van welk standpunt men dan ook uitgaat, het wel mogelijk is om een bepaalde wijsheid te verwerven, doodgewoon omdat je, al naar je je concentreert, gedwongen wordt om de gedachten van een ander te volgen.
Dus je moet het vermogen verwerven om je te verplaatsen in een andere persoon en in andere denkbeelden. Dat alleen al.
Wanneer u zegt: Ik leer mij daardoor verplaatsen in de denkbeelden, dan zeg ik, het kan inderdaad tot inzicht en mogelijk zelfs tot wijsheid komen, indien u uw eigen denken daaraan niet prijsgeeft. Maar dus voortdurend komt tot een vergelijking van de inhoud van een andermans denkwijze en uw eigen inhoud of uw eigen denkwijze. Dan voert het inderdaad tot inzicht, anders niet.
Er is een uitspraak van Einstein, die op een gegeven ogenblik gezegd heeft: Was ik maar loodgieter geworden, dan had ik tenminste iets nuttigs gedaan. Is dat wat u bedoelt?
Neen, dat is niet precies, wat ik bedoel. Einstein verwierp hiermede de resultaten van hetgeen hij tot stand had gebracht en daardoor kwam hij tot die conclusie. Einstein is de man geweest, die o.m. de weg naar de atoombom open heeft gegooid en dat is een van de dingen geweest, die hij, geloof ik, minder prettig heeft gevonden. En er zijn wel meer van die dingen geweest, dacht ik. Einstein is de man geweest, die begrepen heeft, dat hij met hetgeen hij de wereld gaf, in wezen voor geen enkele mens iets goeds had gedaan. En dat is natuurlijk een bittere ervaring. Maar die conclusie betekent niet, dat hij werkelijk loodgieter had willen worden, maar alleen, dat hij iets had willen doen, waardoor hij de mensen werkelijk kon helpen. En dat lag ook in zijn karakter.
Volgens de evolutietheorie zijn de mensen ontstaan uit het dierlijke leven, wat terug te voeren is tot de eencelligen. Hoe komt het dan, dat de mensheid er zo’n janboel van gemaakt heeft? Volgens andere theorieën zou het menselijk leven pas geworden zijn tot wat het is door invloeden van buitenaardse intelligenties. Als dat waar is, zijn wij dan daardoor het spoor bijster geraakt?
Hebt u ooit wel in het spoor gezeten? Ik voel wel iets voor deze theorie, ofschoon ik daarbij in tegenstelling tot vele anderen – aanneem, dat het menselijke ras, zeker zoals het nu bestaat, het resultaat is van vele sprongmutaties, die veroorzaakt zijn door omstandigheden van buiten af. Dat bij de ontwikkeling van de menselijke historie contact met andere wezens, met een hogere beschaving een rol heeft gespeeld, wezens, die waarschijnlijk niet van deze aarde waren, meen ik eveneens te mogen aannemen. Maar toont de mens zelf niet aan, dat hij, ondanks zijn schijnbare en lange geschiedenis en ontwikkeling, nog zeer dicht bij het dierlijke staat? Wanneer hij namelijk iets krijgt, zoekt er eerst een wapen in en pas, wanneer hij het wapen niet meer nodig heeft, doet hij ook nog wel eens wat anders mee. En ik geloof, dat dat een bewijs is dus voor de oorspronkelijk dierlijke impulsen, die in de mens nog eigenlijk aanwezig zijn. Ik meen, dat de mens pas zijn mens-zijn waar zal kunnen maken, wanneer hij zich los weet te maken van de jungle-instincten, die, zelfs vooral in de grote steden van een toch zogenaamde zeer geciviliseerde samenleving voortdurend een rol spelen. Ik dacht, dat wanneer je vergat te vechten tegen je soortgenoten, maar zou proberen om je aan te passen aan de werkelijke noodzaken, die voor jou en je soortgenoten bestaan, dat je dan pas werkelijk mens zou worden. En ik beschouw dus in zekeren zin homosapiens als een overgangsfase naar de werkelijke mens. Ik hoop niet, dat iemand beledigd is hierdoor .
Integendeel!
Is ervaring de enige mogelijkheid om inzicht te krijgen. Zo niet, welke andere mogelijkheden heeft men?
Ervaring is de enige mogelijkheid om een inzicht te krijgen, dat tot inzicht en doorzicht, dus tot wijsheid kan voeren. Wanneer we geen ervaring hebben, dan kunnen we kennis opdoen. Kennis geeft ons de mogelijkheid dus om ons eigen doen en laten en dat in de wereld geconstateerde doen en laten van anderen op een bepaalde wijze te beoordelen. Maar deze beoordeling loopt te snel uit in een veroordeling en een ieder, die veroordeelt, veroordeelt in wezen zichzelf, omdat daarmee zijn eigen onvermogen, de ander te begrijpen, aangeeft. De ellende van kennis voor de mens, die op zichzelf erg nuttig kan zijn, is wel, dat hij meent, dat deze kennis hem stelt boven anderen en hem zo tot arbiter over anderen maakt.
Dus de ervaring is de enige mogelijkheid?
De ervaring is de enige werkelijke mogelijkheid. Waarbij men echter wel begrijpen moet, dat ervaringen niet alleen bestaan in uiterlijke handel in inzicht en daden, maar even goed in innerlijke processen en besluiten, die men innerlijk neemt. Want ook deze veranderen de eigen relatie met de wereld en geven dus aan het ik een indruk omtrent het eigen ik in die wereld geven.
Het is vrij eenvoudig gesteld, dat je beter als een clochard of als een hippie kan leven dan als statuszoeker, maar voor de meesten onder ons is het bijzonder moeilijk om hiervan los te komen. Een zekere mate van we welvaart is bijzonder aangenaam, omdat daardoor toch ook zorgen van ons afgenomen worden.
Ja, dat ben ik direct met u eens. Maar mag ik daar iets tegenover stellen? Een groot gedeelte van dit status zoeken voert u ertoe, dingen te nemen, die eigenlijk voor u minder goed zijn. Die wel prettig zijn, maar die u gaan beheersen. Bv. ik vind televisie een schitterend medium voor ontspanning, ik vind het een minder goed medium voor voorlichting. En ik vind het een uitermate suggestief en verdovend medium, zodra dus de mens zich kluistert aan alles, wat die TV. brengt. Of om het nu eens heel eenvoudig te zeggen, iemand, die zich amuseert met Peyton Place neem ik niets kwalijk, maar iemand, die werkelijk alles van het kijkvoer zit op te vreten, die krijgt alleen maar een geestelijke indigestie, die zijn bewustwording niet ten goede komt.
U kent toch die geschiedenis: in het jaar 2000 hebben ze een mummie opgegraven, die bleek toch iets jonger te zijn, dan ze dachten, want er zat nog leven in. Toen ze hem uitwikkelden en hij de eerste ademhaling deed, sloeg hij de ogen op en vroeg hij: -Is Peyton Place nog op de televisie? (Gelach) Ik bedoel maar, dat soort dingen.
Voor wat het zichzelf zijn betreft, heeft de Vrijmetselarij in onze maatschappij een nuttige functie?
Dat is geen vraag, dat is een stelling. Wanneer de Vrijmetselarij, zoals hij in sommige Loges, maar lang niet in alle gebeurt, inderdaad de meningsuitwisseling bevordert en daardoor een gezamenlijk begrip en beleven maakt, is ze inderdaad van zeer groot nut voor de bewustwording van de betrokkenen. We mogen echter niet vergeten, dat althans in een deel van de Vrijmetselarij en in een deel van de Loges eerder een kwestie van status een rol speelt en misschien ook wel van relatie, dan van werkelijk geestelijk zoeken. En als zodanig kunnen we dus dus stellen voor de theorie van de Vrijmetselarij deze nuttig is voor de maatschappij, zonder te zeggen, dat het in de praktijk altijd waar zal zijn.
Ja, in theorie staat het voor alle lagen van de bevolking open, dus, dat er status is, dat is op een gegeven ogenblik zo gekomen, dat is geen absolute voorwaarde. Iemand zonder geld kan ook Vrijmetselaar worden.
Iemand zonder geld kan vrijmetselaar worden, maar hij wordt het toch niet zo gauw. En laten we dat niet vergeten: Wat ik gezegd heb, is naar ik meen, juist en geldig. De theorie van de Vrijmetselarij is uitstekend. De praktijk ervan is vaak minder, maar niet overal.
In de brochure “Kleine geheimen der Schepping” las ik: Op het ogenblik, dat het ik evolueert, ontwikkelt het in zichzelf aan de ene kant een evenwichtigheid, die steeds perfecter wordt en aan de andere kant een onevenwichtigheid, die daaraan evenredig is. In een Sleutel las ik: “Onze bewustwording is niet gebonden aan de wet van evenwicht” Deze twee uitspraken kan ik niet rijmen.
Wanneer die twee niet kunt rijmen, moet u het als volgt bezien: Wanneer het bewustzijn van het ik ontstaat, is het – als ik – verbonden met de totaliteit en verkrijgt daarin een totale evenwichtigheid, omdat het als uiting daarvan immers uit het totaal kan putten en het totaal vertegenwoordigt. Maar het komt tot een uiting op verschillende niveaus, waarbij het zich althans niet direct bewust is van deze verhouding en relatie, en dus tot belevingen, die onevenwichtig zijn. Hierdoor ontstaat een kennis van de Schepping, die niet evenwichtig is, ofschoon het wezen in zichzelf, op de hoogste graad, evenwichtigheid behoudt.
Ik dacht, dat dit op zichzelf al voldoende was, maar als u meent, dat het tweede deel nog wel noodzakelijk erbij moet komen, dan zegt u het maar.
Nee, het is mij duidelijk.
Ja, het is eenvoudig genoeg. Want weet u, de wet van evenwicht is in feite dus niets anders als: waar goed bestaat, bestaat kwaad in gelijke mate, waar licht bestaat, bestaat duister. Waar duister bestaat, bestaat licht, etc. Het geeft dus aan, dat alles in een kosmische evenwichtigheid bestaat. Maar zodra wij door ons beleven daar tussen gaan dolen, dan kan voor ons de zaak onevenwichtig zijn, omdat onze ervaring niet het geheel omvat, maar slechts delen.
Ik wou toch nog even terugkomen op die filosofie. Je laat je hobby niet zo gauw schieten. In alle eerlijkheid: Je kunt op een gegeven moment, zonder zelf ergens kennis van te hebben, van een andere stelling kennis nemen. Dus je kunt dan geen kritisch uitgangspunt innemen. Maar daar kun je dan kennis van nemen en een zekere wijsheid opdoen, naderhand zou je eventueel een beginkennis kunnen laten vallen, maar je moet op een gegeven moment toch een uitgangspunt hebben voor jezelf.
Wat heb ik anders gezegd? Wat heb ik nou anders gezegd. Ik heb u doodgewoon gezegd: op zichzelf kan het goed zijn. Maar op het ogenblik, dat iemand zich verdiept in de filosofie, heeft hij de neiging, de stellingen en ervaringen van anderen in de plaats te zetten van zijn eigen beleving en zichzelf met zijn eigen beleven en denken daaraan aan te passen. En dat is de fout. Dat heb ik toch gesteld? Ik heb het wel met andere woorden gezegd.
Ja maar goed, wanneer dat gebeurt, dan is dat op zich toch ook weer een ervaring, die opnieuw, zij het dan indirect, tot wijsheid voert.
Wanneer men zich daarvan bewust wordt, inderdaad. De moeite is echter, dat vele mensen door filosofieën menen het bewustzijn te bezitten, waardoor ze bewusteloos worden voor de werkelijkheid. De illusie kan door de filosofie dermate gekoesterd worden, dat de werkelijke waarde van de filosofie, maar ook van de mens, erdoor geschaad worden. En ik geloof, dat we dat toch rustig mogen constateren.
Het is precies hetzelfde, als ik zeg: Wetenschap is heel erg nuttig. Maar op het ogenblik, dat de wetenschap in zichzelf uitgaat van haar eigen onfeilbaarheid en alleenrecht, wordt ze in feite een vervalsing van de werkelijkheid, waardoor een toenemende eenzijdigheid ontstaat, welke voor de bewustwording van de mens en zijn ontwikkeling in wezen schadelijk is. Dat mag ik toch zeggen, dat is toch zo?
Ik kan begrijpen, dat iemand zegt: Ja, maar ik hou erg van filosofie.
Best. Misschien houdt iemand van Beethoven, of van bi pop of van beat of van Bach allemaal B. Voor mij mag het. Maar, op het ogenblik, dat u gaat zeggen: De enige muziek, die bestaat is, Beethoven, is beat, is Bach, is bi pop of wat dan ook, dan maak ik bezwaar. Maar er zijn een hele hoop mensen, die naar een concertzaal gaan en die menen, dat een muziekstuk alleen goed, wanneer het wordt uitgevoerd door een bepaald orkest zelfs. Die dus helemaal de muziek niet ondergaan, maar die het gewoon zien als: Ja, als die het brengen dan zal het wel goed zijn en moet ik het dus mooi vinden. Dat is een van de nadelen van de muzikale ontwikkeling van de mensen in deze tijd. Dat voert dus tot moderne muziekwerken, waar de musici wel hard moeten werken, maar waarbij muziek veelal achterwege blijft. En wanneer je dus spontaan daarop kunt reageren, je eigen oordeel kunt geven, dan geloof ik, dat je beter af bent.
Je moet niet het gezag van een ander nemen, ook ons gezag niet.
Wij beginnen elke bijeenkomst – en de meesten denken, het is een gewoonte – neen, het is werkelijk iets, dat voor ons belangrijk is – met: Denk erom, wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Mens denk zelf, u moet niet zeggen, omdat iedereen zegt, dat oesters lekker zijn, hou ik ook van die glibber. Als u meer van mosselen houdt, eet u mosselen. En er zijn mensen, die denken, dat kaviaar het summa-summarum is van heerlijkheid, terwijl, als u het mij zou vragen, deze aan de vis ontroofde te zoute eieren toch wel in smaak door de Hollandse kaas overtroffen worden. En dat heb ik geprobeerd duidelijk te maken.
Ik wou nog iets over die herinneringen vragen. Bij herinneringen, dat zijn geen ervaringen, maar beelden die bij je blijven, maar op een gegeven moment dood zijn, want ze zijn achter je, ze liggen achter je. Wat voor je is leven en iets, wat achter je ligt, is dood.
Ja, dat is heel aardig, wanneer je dat zo zegt. Maar, dan dient u zich toch af te vragen, of u bij uw reacties in het heden niet voor een groot gedeelte door uw ervaringen en herinneringen van het verleden wordt bepaald?
Maar we moeten toch wel verschil maken tussen herinneringen en ervaringen.
Ja, maar dat verschil maak ik. U zit tegen mij te argumenteren, dat ik iets verkeerd doe, omdat ik het goed gedaan heb. Ik zal het nog een keer zeggen, luister goed: Herinneringen ontstaan uit de ervaringen van het verleden. Anders herinner je ze niet, dat zult u met mij eens zijn. Je moet dus iets ervaren hebben. En zijn een invloed, waardoor het gedrag in het heden mee bepaald wordt. Nu zeg ik het nog heel erg exact. Met andere woorden, uw herinneringen, uw verleden leeft mee in elk moment, dat u nu leeft. U zou nooit kunnen zijn, wat u nu bent, wanneer u niet de ervaringen en de herinneringen van het verleden had.
En nu kunnen we die herinnering nog gaan onderverdelen in de bewuste, de onderbewuste en de verdrongen herinnering. Dat zijn drie factoren, waarvan er twee samen in het onderbewustzijn werken en dit geheel bepaalt uw reactie op de wereld vandaag. Nu zegt u, dat ze dood zijn.
Nee, dat is niet waar. Want ze leven voort in de wijze, waarop u vandaag bewust wordt, vandaag reageert.
Dus iedere volgende handeling, daar worden steeds verantwoordelijker voor, omdat de herinnering steeds groter wordt.
Als dat waar zou zijn, dan zou de verantwoordelijkheid voor vele mensen enorm moeten zijn. Ik geloof, dat je dit anders moet zien. Je gedrag wordt bepaald door je ervaring. Je verantwoordelijkheid wordt door je besef van het heden bepaald. Als de verantwoordelijkheid van het heden dus beseft wordt, ja, dan is het groeiend, want dan zul je morgen begrijpen, dat er nog meer is, waarvoor je aansprakelijk bent. Maar dat wil helemaal niet zeggen, dat je je dit realiseert. Anders gezegd, dan hoort er een zekere wijsheid bij.
Je kunt het zo zeggen: De mens, die in zich opgaat tot het hoogste Licht, erkent en kan beleven het diepste duister. Naarmate je bewuster goed bent, kun je meer kwaad doen. Je kunt meer afwijken van hetgeen als juist erkent is. En dat zijn factoren, die kun je niet over het hoofd zien, dacht ik.
Zullen we zo langzamerhand aan een slotwoord gaan denken? Geen bezwaar? U weet hoe het gaat? We vragen van u gewoon drie woorden, daar maken we dan een geheel van in een improvisatie.
Ervaring, centrum, boterbloem.
Nu, ik zou zeggen: wanneer ik een boterbloem zie bloeien in het centrum der ervaring, zeg ik: het eerste chakra is al opengebloeid!
Maar laten we het zo eens zeggen:
Pulserend licht, te fel, om licht te zijn
Licht, dat duister schijnt
Centrum van totaliteit
Pulserend door het Al
Vloed van krachten, die het Al omvamen.
En in mij, aarzelend kloppen van een denken, een besef
Dat stil beaamt de kracht van de totaliteit
Ik zoek dan mijzelf op te bouwen
Een beeld van sterren, een beeld van licht
Ik wil zijn als een God
Die de Kosmos regeert
Met één blik doet verstillen de wereld
En uitdooft de sterren.
een beeld van totaliteit
Ik wil één zijn met ‘t centrum waaruit de kracht
Door al wat leeft en bestaat wordt geleid.
dan besef ik: Ik ben deel van de krachten
Een spel, gespeeld door oneindigheid
En toch een wezen, dat deel is
In centrum met het wezen der werkelijke oneindigheid.
Dan zoek ik niet meer naar grotere krachten
Dan wil ik niet meer zijn een God vol van roem
Dan wil ik eenvoudig op God ‘s wijze bloeien Een vlekje van kleur. Een boterbloem.
En ik zou zeggen: wanneer we oneindigheid zoeken, we bloeien in eenvoud, is ‘t leven met God. Maar het streven naar meer zijn, het stijgen boven anderen, dat is een miskenning van waarheid en lot. Dat is jezelf ketenen aan dwaasheid van wensen. Dat is nachtmerrie van eigen onvolkomenheid. Waarom dan, mens, de eeuwige strijd, om meer te zijn, als in het centrum een kracht is, die je voortgeleidt, die je laat bloeien, in ervaring tot je langzaam opengaat, een kleurig plekje op de velden van de oneindigheid dat het licht der eeuwige zon in vreugde ondergaat.
U ziet het, een paar denkbeelden en er komt iets uit, dat waar is. Mag ik u dit toewensen: Niet allemaal boterbloemen, hoor, dat wordt te eentonig, maar dat u in uzelf zult leren in kleinheid de vreugden van het leven te doen bloeien, totdat u, juist daardoor, het licht kunt aanvaarden dat u gegeven wordt, en zo deel wordt van het geheel.
Als u dat moogt beleven, als ik dat mag beleven, dan zijn we aan het einde.
En daarmee zijn we dan ook gekomen aan het einde van deze bijeenkomst. Bedankt voor uw aandacht.