3 mei 1963
Allereerst wil ik u er op wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Vorm u dus een eigen oordeel over het gebrachte. Ons onderwerp is, mede in verband met vele ontwikkelingen van deze dagen, voor ons, naar ik meen, wel interessant: Onderzoek naar het verleden.
Het verleden heeft de mens altijd geïnteresseerd. Hij heeft in het verleden zijn goden gevonden, hij vindt in het verleden de basis van zijn wetten, tradities en gebruiken. Want de mens zal zich altijd weer oriënteren op dat, wat is geweest. Maar de tijd, die hij kan overzien, is betrekkelijk kort. Om u een voorbeeld te geven, men kan nu in Nederland nog redelijk nagaan, hoe de toestanden zijn geweest rond het jaar 1600. Na te gaan, hoe toestanden en verhoudingen waren rond het jaar 1000 is reeds zeer moeilijk en zal aanleiding zijn tot reeksen van veronderstellingen, die niet meer bewijsbaar zijn en vaak met de feiten weinig overeenstemming vertonen. Na te gaan, hoe het werkelijke leven in Nederland was rond het jaar 1 is praktisch onmogelijk.
Natuurlijk vindt men steeds weer overblijfselen van het verleden, waardoor men zich ook nu nog enigszins een voorstelling kan maken van dat, wat eens was. Maar ook hier wordt de mens steeds weer met problemen en raadselen geconfronteerd. In de eerste plaats zijn de overblijfselen, die men vindt, niet altijd goed bewaard en is hun onderling verband vaak niet duidelijk. Men moet dus trachten het verleden te reconstrueren. Nu geef ik onmiddellijk toe, dat de dagen, dat men aan de hand van een enkele gevonden tand een Pterodactyl, een ichtyosaurus, of een tyrannosaurus rex reconstrueerde, wel zo langzaam aan voorbij zijn. De fantasiefiguren, die wij nog minder dan 100 jaren geleden voorgesteld zien als prehistorische dieren, hebben langzaamaan plaats moeten maken voor historisch verantwoorde reconstructies. Op een evenzeer of zelfs iets meer verantwoorde wijze kan men een beeld geven van de bouwwerken van de oudheid, zelfs indien zij vergaan zijn. Wanneer men in de hei bv. bij afgravingen verkleuringen in de bodem aantreft, kan men aan de hand daarvan nagaan, dat hier eens een paalwoning heeft gestaan, die omringd werd door een stokkade. Kortom, men kan zich van deze dingen in het verleden een redelijk en van de werkelijkheid niet te sterk afwijkend beeld vormen.
Zodra het echter om mensen gaat, wordt het veel moeilijker. Hier hebben overleveringen maar een beperkte waarde. De mens is altijd weer het slachtoffer van zijn medemensen geweest. Wanneer men een grote held is geweest, maar het was de tegenpartij die zegevierde, zo is de kans groot, dat overlevering en zelfs de geschiedenis, u uitbeelden als een schurk. Wanneer u een eenvoudig, wijs en goed mens bent geweest, maar uw volgelingen vonden uw systeem zo goed, dat er voor hen niets beters denkbaar was, zo is de kans groot, dat u na enige tijd niet meer als mens wordt beschouwd, maar als god. Wanneer er een veldslag wordt gevoerd uit gewinzucht, zo zal men dit voor het nageslacht moeilijk toe kunnen geven.
Men verbindt dus aan het gebeuren een ideaal en de veldheer, die – uit zuiver financiële overwegingen – een krijgstocht begint – als bv. indertijd Gustaaf Adolf – is in de ogen van het nageslacht al snel de verdediger van een groot ideaal, een belangeloos idealist. Voor Gustaaf kwam dan in de plaats van oorlog tegen betaling, een onzelfzuchtige strijd voor de belangen van de reformatie.
Een juiste interpretatie of reconstructie van het gebeuren in vroegere dagen wordt verder moeilijker, naarmate de wijze van leven en denken van de mensen in die tijd meer verschilt van het leven en denken in deze dagen. Zo spreekt men in deze dagen met een neerbuigende nuance over de primitieve tijden, toen er nog horigen en slaven bestonden.
Daarbij beseft men klaarblijkelijk niet, dat tot voor zeer korte tijd de doorsnee arbeider minder zekerheid had in zijn leven en in veel sterkere mate het slachtoffer van een andere kaste was, dan horigen en slaven ooit zijn geweest. Want slaven en horigen behoorden uiteindelijk tot de “maagschap”, zij behoorden bij het land, vormden een bezit, waarvoor men steeds zorg droeg, ook wanneer er tijdelijk aan de arbeid van de slaaf of horige geen behoefte bestond. De mentaliteit van heer en dienaar waren verder in die dagen geheel verschillend van de huidige, hun zeden verschilden aanmerkelijk van alles, wat men zich nu voor kan stellen.
Ik noem hier nu maar enkele van de 1001 factoren, die het de mens van heden moeilijk maken het verleden werkelijk goed te begrijpen. Wij kunnen natuurlijk terugkeren naar het onderzoek van oude steden, zoals de idealistische Duitser, die op grond van de aanwijzingen in overleveringen en oude geschriften o.m. zocht naar de schatten van Agamemnon.
Wij kunnen spreken over een verleden, dat is gaan leven dankzij de opgravingen in Egypte en de vondsten in vele graven, vooral in het Dal der Koningen. Maar wat uit het verleden, al is het nog zo goed bewaard, overblijft, moet toch nog geïnterpreteerd worden. Maar de interpretaties zijn – of men dit nu wil of niet – altijd weer gebaseerd op de mentaliteit, de begrippen en waarderingen van het heden. Een begrip van de oudheid is dus eigenlijk maar zelden te bereiken.
Wat meer is: de moderne tijd heeft een bepaalde logica opgebouwd. Zij gebruikt deze ook, om een verklaring te vinden voor de overblijfselen uit de oudheid en om de gebruikswaarde en betekenis daarvan te registreren en te beoordelen.
Maar deze logica bestond in die oude tijden niet. Nu is de logica een gevaarlijk bouwwerk van redelijke argumenten. Men kan beginnen met de feiten en, steeds logische conclusies daaruit trekkende, komen tot het niet mogelijke, het niet bestaanbare. Wanneer de feiten controleer- baar zijn, kan men natuurlijk nagaan, waar de fout schuilt en zeggen: hier is de logica vals. Maar met deze mogelijkheid van controle is men er niet.
De valse of schijnlogica komt tot haar conclusies, door bepaalde factoren eenvoudig buiten beschouwing te laten. Denk aan het verhaal van de haas, die de schildpad nooit in kan halen, omdat hij steeds met elke sprong de helft aflegt van de afstand, die hem van de schildpad scheidt. De schijnlogica stelt nu dat, omdat steeds slechts de helft van de tussenliggende afstand wordt afgelegd, de haas nooit de schildpad zal kunnen inhalen. Er zijn meer van dergelijke voorbeelden.
De gemaakte fout, namelijk het verwaarlozen van het feit dat de haas een constante snelheid heeft, is hier duidelijk. In andere gevallen echter is het moeilijker aan te geven, waar nu eigenlijk de fout schuilt. Alleen door het controleerbare feit, dat met de stelling in strijd is, brengt de mens er dan toe deze fout te zoeken. Ik meen, dat in het historisch onderzoek dergelijke fouten maar al te vaak worden gemaakt. De fout is echter niet duidelijk zichtbaar. Men zoekt er dus niet naar en neemt de stelling zonder meer als juist aan, ‘omdat zij immers logisch is opgebouwd’.
Eigen wensen en voorstellingen spelen daarbij echter een vaak beslissende rol. Ik denk hier aan Atlantis. De mensen, die naar Atlantis zoeken, zoeken in feite naar een keizerrijk in de oudheid, dat alle mogelijkheden en middelen had van een moderne beschaving. Men zoekt naar een eilandenrijk, maar stelt zich onwillekeurig daarbij een ‘eiland’ voor, dat niet veel kleiner is geweest dan Australië en zeker groter dan Nieuw-Zeeland. Daardoor is men geneigd te vergeten, dat ook bv. Ierland en Engeland eens deel kunnen zijn geweest van deze Atlantische beschaving.
Wij spreken erover, dat er eens een landbrug geweest moet zijn tussen Europa en Amerika, maar kunnen ons niet goed voorstellen, hoe deze dan wel geweest moet zijn en waar. Dus bouwen wij theorieën over het ‘uiteendrijven van de continenten’, de ondergang van een geheel werelddeel enz.
Men onderzoekt de theorie. Maar op de zeebodem vinden wij bezinksel van een dikte, die een dergelijke ramp in historische tijden onmogelijk doet schijnen. Men denkt er niet aan dat, als gevolg van zeebevingen e. d. er ook in de onderste lagen van de oceanen stromingen en heftige bewegingen kunnen voorkomen, waardoor dit bezinksel anders wordt verdeeld. Neen. Zelfs als het al zo geweest zou zijn, is dit immers niet te bewijzen? Dus neemt men ‘logischerwijze’ aan, dat de verhalen van de ouderen fabels zijn geweest, dat Atlantis een mythe is.
Bij de vervalsing van het verleden hebben wij dan ook te maken met een tweeledig verschijnsel.
Aan de ene kant de mens, die zich alleen op de bewezen feiten wil baseren, maar daarbij uit het oog verliest, dat een verwijzen naar het rijk van de mythe geen werkelijke oplossing betekent. Zo iemand verliest bv. uit het oog, dat de beschrijving van de stad Atlantis opvallende overeenkomsten toont met de beschrijvingen van andere steden en zelfs met overblijfselen van steden, die bewijsbaar wel historisch hebben bestaan.
Zo weten wij, dat in de huidige bocht van Cádiz een stad heeft gelegen, die uit zeven door grachten gescheiden ‘ringen’ bestond, een bijzonder goede en gunstig gelegen rede had, terwijl in het midden van deze stad een ‘gouden’ tempel stond, die waarschijnlijk beroemd is geweest, omdat in meerdere verhalen van oude reizigers daarover wordt gesproken. Kortom, de beschrijving van deze stad doet denken aan alles, wat ons door de Griekse schrijver wordt medegedeeld over het Atlantis van eens.
Verder houdt men er geen rekening mee, dat een soortgelijke vorm van stedenbouw ook voorkwam bij de Inca’s. Wanneer de conquistadores spreken over de verovering van de hoofdstad van Mexico, horen wij wederom van een stad, die omringd wordt door grachten – welke ook de wijken van elkander scheiden – terwijl in het midden van de stad grote paleizen en een zeer grote tempel gelegen zijn.
Waarom horen wij dan de mensen, die zo zeer op ‘feiten’ staan, niet stellen: Atlantis is kennelijk niet de beschrijving van een enkele stad, maar geeft ons een bouwwijze weer, die bij vele steden gebruikelijk moet zijn geweest? Met recht kunnen zij zeggen: hiermede valt de stelling van het ene en onvervangbare Atlantis weg, maar dit betekent nog niet, dat er geen stad van deze vorm heeft bestaan, die deze naam droeg.
De tegenpartij gaat uit van het standpunt, dat Atlantis inderdaad moet hebben bestaan, maar wil daarbij niet aannemen, dat er sprake kan zijn van een idealisering, een overdrijving. Ook zij is blind voor genoemde feiten en wil slechts een Atlantis vinden, dat overeenstemt met de beschrijvingen van de Griek: een Atlantis dat, zo mogelijk, ook nog de nationale trots of rassentrots bevestigt.
Soortgelijke verwarringen zien wij ontstaan rond de oude steden van Afrika. Wij kunnen aantonen, dat er van rond 1600 v. Chr. tot 900 n. Chr. verschillende grote steden in het zuiden van dit continent hebben bestaan, waarvan vooral de tempels van de maanvereerders en omringende gebouwen, die in meer blijvende vorm – steen – werden opgetrokken, nu nog worden terug gevonden. Bijvoorbeeld in Zimbabwe. Maar niemand schijnt te beseffen, dat de vorm van deze tempelruïnes sterk doet denken aan de dolmen, die wij rond het gehele Middellands zee gebied, maar vooral in Griekenland, Hongarije en Rusland aantreffen. Deze bouwsels stammen aanwijsbaar uit dezelfde periode.
Toch trekt, zover mij bekend is, tot op heden niemand hieruit conclusies. Zeker is echter wel, dat een Atlantische beschaving, waarvan men droomt, niet bestaan kan hebben, zelfs indien wij aannemen, dat de ruïnes van Afrika enz. een overblijfsel van deze beschaving geweest kunnen zijn. Een Atlantis, waarin men met “boten door de lucht voer”, atoombommen als oorlogswapen gebruikte, is kennelijk een fabel. Het is niet mogelijk eigen bereikingen en mentaliteit in het verleden terug te vinden, zonder daarbij de feiten geweld aan te doen.
Toch schijnen er grote beschavingen bestaan te hebben. Grote overeenkomsten in godsdienst, symboliek, bouwwijze – vooral van tempels – spreken hiervoor. Maar dan moeten wij aannemen, dat deze grote beschavingen een geheel andere basis gehad moeten hebben dan de huidige. Het is daarbij redelijk aan te nemen, dat zij kennis, techniek en wetenschap bezeten hebben. Maar deze zullen dan ongetwijfeld gebaseerd zijn op geheel andere wijzen van denken en experimenteren dan de huidige wetenschap. De techniek zal met geheel andere middelen gewerkt hebben enz.
Voorbeelden van zo’n afwijkende wetenschappen en voor de huidige wetenschap vreemde technieken en stellingen zijn tot op heden nog te vinden. Denk hierbij eens aan de acupunctuur van China, waarbij men kwalen tracht te genezen door het in het lichaam inbrengen van gouden en zilveren naalden, die bepaalde zenuwknooppunten beroeren. Wanneer u dan hoort, dat deze wetenschap is gebaseerd op de stelling, dat het lichaam door bepaalde krachten in positieve en negatieve zin kan worden opgeladen, is de moderne mens geneigd om te stellen, “dat dit onzin is, dit kan niet waar zijn”. Toch kan men met deze behandeling vaak grote resultaten boeken.
En dezelfde mens, die de wetenschappelijke basis van deze geneeswijze ontkent, zal in geval van nood – als laatste uitweg bv. – naar een magnetiseur gaan, om zich op te laten laden. Interessant is hierbij, dat de medische wetenschap, die tot voor 50 jaren deze ‘onwetenschappelijke en op bijgeloof gebaseerde’ methode afwees, op het ogenblik haar inzichten schijnt te veranderen.
Men kent een op het Chinees systeem gebaseerde therapie, waarbij men weliswaar geen naalden inbrengt, maar op soortgelijke wijze met kleine vochtig gemaakte elektroden werkt. Ook op deze wijze worden goede resultaten behaald, ofschoon men nog geen theorie heeft kunnen ontwikkelen, waarmede het slagen en eventueel falen verklaard wordt.
Wanneer wij zien, dat de ‘wetenschap’ van vroeger gebaseerd was op stellingen, die tegenwoordig onaanvaardbaar zijn, maar gelijktijdig dat die vroegere wetenschappen in vele gevallen resultaten gaven, waarvan de moderne wetenschap gebruik leert maken, is het redelijk de vraag te stellen, hoe dit wel mogelijk is. Kennelijk heeft ook de oude methode van denken – hoe onwetenschappelijk, bijgelovig en onlogisch zij ook in de ogen van de moderne mens moge zijn – aanmerkelijke resultaten behaald, waar de moderne mens vele van de oude resultaten niet langs zijn eigen weg kan behalen.
Er zijn bijvoorbeeld legeringen, die de moderne metallurgen nog niet hebben kunnen ontleden of namaken. Dan mag wel worden gesteld, dat een onderzoek naar het verleden niet af is, wanneer men eenmaal heeft geconstateerd, dat bepaalde dingen eens hebben bestaan, dat er bepaalde gebruiken zijn geweest. Wij moeten allereerst trachten te ontdekken, wat voor mensen er nu eigenlijk in dit verleden hebben geleefd, waarom zij op een bepaalde wijze geloofden, waarom men met zekere middelen dacht iets te kunnen bereiken enz.
En het verleden geeft ons juist hier vele raadselen op. Wat bv. is de basis van de toch eens zeer algemeen verbreide magie? Hoe komt het, dat zij bij bepaalde primitieve mensen nu nog zeer goed schijnt te werken, maar op de zogezegd beschaafde mensen schijnbaar veel minder vat heeft? Is dit nu werkelijk alleen maar bijgeloof, of is deze magie gebaseerd op een werkelijke kennis en als zodanig een oude en verloren gegane wetenschap?
Waar helaas mijn betoog een vogelvlucht door de verschillende aspecten van het onderzoek naar het verleden moet worden, stel ik hier dan mijn eerste conclusie:
De mens van heden is niet in staat de grondslagen van de oude volkeren en hun cultuur geheel te beseffen. Men kan niet begrijpen, hoe deze mensen geleefd en gedacht hebben en zal daardoor veel van hetgeen men van hen nog terug kan vinden, geheel verkeerd interpreteren. Misschien zal zo een beeld ontstaan, dat althans de uiterlijke waarden enigszins benadert, maar de innerlijke waarden blijven onberoerd, waardoor het niet mogelijk is een werkelijke verklaring te geven van de overleveringen die vanuit oude tijden het heden hebben bereikt. Een overschatting van eigen bereikingen en een onderschatten van het verleden zal hiervan het gevolg zijn.
Verder: men zal niet altijd overleveringen als juist kunnen beschouwen. Menselijke interpretatie en aanpassing van het verleden aan eigen behoeften en denkwijzen zorgen hier voor een voortdurende vervalsing. Een aardig voorbeeld van dit laatste kunnen wij vinden bij de N’gombi en de Masaï. Als vele Afrikaanse stammen heeft men daar een eigen overlevering. Ofschoon de mensen niet kunnen lezen of schrijven, zijn er onder hen mensen, die eigen afstamming – met commentaren en beschrijving van gebeurtenissen – over 40 tot 50 geslachten weten op te sommen. Deze geheugenprestatie lijkt voor de moderne mens haast ongelofelijk, maar blijkt bij primitieven veel voor te komen. Nu blijkt, dat, wanneer dezelfde afstamming en gebeurtenis door de ‘ouden’ van beide stammen wordt besproken, de N’gombi en de Massaï wel degelijk eenzelfde feit beschrijven, maar dat de belangrijkheid van de figuren tegengesteld is, terwijl de betekenis van de gebeurtenis in beide gevallen tegengesteld wordt uitgelegd.
Wij mogen niet vergeten, dat de kennis van het verdere verleden van de mensheid grotendeels berust op dergelijke overleveringen, zover het menselijk element in het geding komt. Kennis en gebruik van schrifttekens om de historie weer te geven, is nog niet zo oud: een pictografisch schrift met redelijke duidingsmogelijkheden is niet veel ouder dan 5000 jaar. Letterschrift dat te gebruiken is voor andere doeleinden dan boekhouding, is waarschijnlijk nog 1500 jaren jonger.
Wij kunnen dan ook rustig stellen dat alles, wat meer dan 4000 jaren terug ligt, stamt uit overleveringen. Overlevering, die uit de aard van de zaak de werkelijke gebeurtenissen en toestanden erg sterk verwrongen heeft. Verder ontdekken wij, dat in vele gevallen mensen, die nu beschouwd worden als dichters, in wezen feiten hebben weergegeven – denk aan het geval Schliemann – op een wijze, die het geheel voor de moderne historicus onaanvaardbaar maakt. Men lachte Schliemann dan ook uit. Maar wanneer hij aan de hand van de beschrijvingen van oude dichters gaat zoeken naar oude en lang vergane steden, vindt hij deze inderdaad. De fout van de anderen is niet alleen, dat zij er geen rekening mee hielden, dat een landschap in duizend jaren aanmerkelijk kan veranderen. Hun grootste fout is, dat zij niet beseffen, dat in de oudheid de dichter voor alles berichtgever is. Men ziet te snel iets als mythe, als parabel enz. Het is duidelijk, dat ook op deze wijze vele van de waarden uit het verleden teloor moeten gaan. Wij moeten er op rekenen, dat automatisch een geschiedenisvervalsing op zal treden, wanneer drie tot vier geslachten voorbij zijn gegaan. De dichter blijkt overigens voor deze onwillekeurige verdraaiing van feiten minder vatbaar te zijn dan de historicus, omdat voor hem de sfeer van veel groter belang is.
Mijn conclusie is dan ook, dat de geschiedenis zelf nimmer werkelijk objectief, maar altijd interpreterend wordt geschreven, terwijl zelfs de eerlijkste historicus zich niet aan deze subjectivering van het verleden zal kunnen onttrekken.
Waarmee ik aan een volgend punt kom: sommige waarden en overleveringen uit het verleden schijnen zo direct tot ons te komen, dat zij een rechtlijnige en onvervormde weergave van de leringen of waarden van het verleden schijnen te garanderen.
Ik denk hierbij bv. aan de Dode zeerollen, die enige jaren geleden gevonden werden. Wanneer men deze rollen vertaalt, blijken zij bijna geheel gelijkluidend te zijn met de nu geldende teksten, of althans daarmede gelijkluidend gemaakt te kunnen worden. Men ziet dit als bewijs voor de onvervormde overlevering van de nu gekende H. Schrift. Waar men te weinig rekening houdt met het feit, dat deze rollen in wezen sektarische schrifturen zijn en verder schijnt te vergeten, dat zij stammen uit een periode, dat het volk van joden in gisting was, terwijl het christendom reeds bestond, wordt de waarde van deze rollen wel eens sterk overschat.
Een tweede punt hier is, dat de neiging bestaat om te interpreteren in verband met het reeds bekende of bestaande. Juist bij rollen, die in Hebreeuws schrift zijn gesteld, is dit bijzonder gemakkelijk: het feit dat de klinkers niet worden geschreven, maar ten hoogste een enkele maal worden aangeduid, maakt het immers mogelijk om een ‘woord’ op vele verschillende wijzen te lezen. De context bepaald a.h.w. de waarde van het woord. Nu leest een ieder het verleden graag, zoals hijzelf dit wenst. Wat ons via dit voorbeeld met de vraag confronteert: wat is er dan nog waar, wat is er nog oorspronkelijk in alles, wat ons uit een ver verleden als geloof wordt overgeleverd, als openbaring enz.?
Het gaat mij hier nog niet in de eerste plaats om Jezus: het feit, dat er veel Griekse gelovigen waren, terwijl velen van de volgelingen, zelfs in het begin, tot de betere standen behoorden, schept de zekerheid, dat zeer veel van Zijn leer betrekkelijk onvervormd en binnen redelijke tijd op schrift werd vastgelegd. Maar daar is ook het Oude Testament. Daar zijn zovele andere meesters en goeroes, wier leer ons als waar en belangrijk wordt voorgehouden. Daar zijn bv. de schrijvers van de oude veden. Hun leringen zijn in de loop van de tijden op schrift gebracht. Maar geschiedde dit nu werkelijk onvervormd en juist?
Ik meen te mogen stellen, dat hier een onbewuste vervalsing plaats vindt. Men probeert de leer van de oudheid steeds begrijpelijk te maken voor het heden. Men interpreteert dus reeds bij het neerschrijven. Wanneer u bv. alleen maar een Bijbelvertaling uit rond 1600 vergelijkt met een moderne Bijbelvertaling, zal u opvallen, dat de nadruk anders ligt, terwijl in vele gevallen de woorden zelf een andere samenhang schijnen te hebben. Wanneer wij een vertaling als die van Luther vergelijken met de Latijnse teksten van de monniken, zo wordt m.i. duidelijk, dat niet alleen werd gestreefd naar een zo letterlijk mogelijke vertaling, maar dat men zocht het bijbelwoord begrijpelijk te maken. Soms voert dit zelfs tot opvallende onjuistheden, als bv. in de Engelse ‘Jacobus’ bijbel. Hier is sprake van een taalkundig schitterende vertaling. De woorden zijn mooi, juist gekozen en vol waardigheid. Maar zo hier en daar bemerken we dat de behoefte om mooi en waardig Engels te schrijven sterker is geweest dan de behoefte, om een zo juist en zuiver mogelijke vertaling te geven, een zo passende gelijke interpretatie te geven.
Ik koos mijn voorbeelden hier aan de hand van de bijbel. Ik zou dat op dezelfde wijze en met evenveel recht kunnen doen aan de hand van de Koran, waar ook zeer verschillende interpretaties van bestaan, ofschoon het merendeel van deze geschriften nog tijdens het leven van Mohammed werden vastgelegd. Wij zien grote en soms van beslissend belang zijnde verschillen van interpretatie ondanks dit feit toch reeds ontstaan in het derde geslacht na Mohammeds’ verscheiden.
Ook hier wordt menige soera verschillend geïnterpreteerd en gelezen. Toch mag worden aangenomen, dat de meester zelf maar een enkele en zeer bepaalde bedoeling had met zijn regels en wetten. Wanneer wij naar de Hindoes of de Boeddhisten gaan, treffen wij alweer hetzelfde verschijnsel aan. Wanneer wij de restanten bezien, die ons nu als directe weergave van de wijsheid uit het verleden worden voorgezet, blijken zij niet in overeenstemming te zijn met dit verleden zelf. Er is een grote afstand tussen de meesters en leraren van de oudheid en de moderne mensen. De moderne mens wil aan een meester of leraar uit het verleden zijn eigen mentaliteit toekennen en zal hem onbewust ook zijn eigen weten op willen leggen. Hij beoordeelt bv. Jezus’ gelijkenissen niet als een landbouwer, voor wie deze dingen alledaags zijn en geen verdere uitleg nodig hebben. Hij beschouwt ze van een afstand, wil er over nadenken en er van alles in lezen.
Men lijdt altijd weer aan wat de Duitser noemt “das hineininterpretieren”, een mooier Neder- lands woord ken ik helaas niet. Men legt eigen inzichten, meningen en bedoelingen in de oude waarden in, door ze te interpreteren. Op deze wijze wordt ook de grote wijsheid van het verleden vervalst. Het is zonderling, dat de moderne mens beter weet, welke dieren en planten in het jurassische tijdperk op aarde leefden en waar, dan, en hoe, de mensen werkelijk geleefd hebben in de tijd van bv. 1000 v. Chr.
Toch spreekt dat verleden in deze dagen heel sterk. Ook dat is begrijpelijk: wij hebben nu eenmaal te maken met een wereld, die moe wordt van zichzelf. Om aan zich en eigen wereld te ontvluchten grijpt de mens dan soms naar de toekomst, naar dat, wat nog niet werkelijk is. Een reeks van utopistische idealisten is hiervoor grotendeels verantwoordelijk. Maar nog vaker grijpt hij terug naar het verleden en verdiept zich in de waarden en dingen, die eens waren. Onbewust meent hij, dat hij aan de consequenties van het heden kan ontkomen, door zich in de oudheid te verdiepen en bijvoorbeeld stellingen, leringen en gebruiken uit het verleden in ere te herstellen. Niet voor niets houdt bv. uw filmindustrie zich de laatste tijd bij voorkeur bezig met het verleden, het oude Rome, Griekenland, de bijbelse geschiedenis enz. Men voelt daar wel degelijk aan, dat de mens meer en meer naar het verleden zoekt en houdt daar bij zijn producties rekening mee.
De mens zoekt naar het verleden, maar kan het niet weer vinden, in zich voelt hij een sterke verwantschap met wat was. De wereld is zo snel gegroeid, heeft zich zo stormachtig ontwikkeld, dat de mens eenvoudig te ouderwets is gebleven, om nog geheel in het heden te kunnen passen. De mensheid kan zich eenvoudig nog niet aanpassen bij de eisen, die zij zichzelf voortdurend stelt. Maar men kan niet teruggaan naar de waarheid van het verleden. Daarom vlucht men in illusies. Men maakt van Mozes een held, staatsman en prins, begaafd met wonderbaarlijke krachten, in plaats van hem te zien, zoals hij waarlijk was: een priesterlijk volksmenner, begaafd en misschien door god bezield, maar in wezen toch optredend als magiër en goochelaar volgens de Egyptische tradities. Ook dán is Mozes een groot man.
Maar de mens van heden wil meer: hij wenst een ideaal. Hij wil opzien naar het verleden. Wanneer hij het verleden onderzoekt, vraagt hij niet naar de basiswaarden daarvan, naar de eenvoudige mensen, hun geloof en leven, maar naar de groten. Hij ziet niet naar de hutten, wanneer er kastelen zijn om naar te kijken en zoekt niet naar een eenvoudig huis, wanneer vlak bij een paleis kan worden opgegraven. De mens vraagt niet naar het eenvoudige en volgens hedendaagse begrippen ongetwijfeld eentonige leven van alledag, maar naar de grote oorlogen, de krijgstochten, het spektakel, het schouwspel. Maar hij vraagt niet naar de eenvoudige mens.
Toch is juist de ware kennis van het verleden noodzakelijk om het heden te kennen. Daarom zal een onderzoek van het verleden niet in de eerste plaats gericht mogen zijn op een onderzoeken van de grote feiten van vroeger, maar dient men zich te richten op de mens van vroeger. Men begrijpt het verleden niet, men beseft zo ook niet meer de oorsprong van eigen motiveringen enz.
De revolutionair van heden kan zich niet meer voorstellen, hoe de Jakobijnen eens hebben gedacht. Dezen waren de revolutionairen van hun tijd. In het begin waren zij overigens parlementaire revolutionairen en stonden in menig opzicht dicht bij de huidige partijen als Partij van de arbeid en christelijke Volkspartij. Hun invloed is in deze dagen nog kenbaar, maar dit wordt in deze moderne tijd onvoldoende beseft, terwijl men ook uit de gevolgen van hun goedbedoeld optreden geen leringen wenst te trekken. Men weet over het algemeen zeer weinig van de motieven van de encyclopedisten en beseft m.i. onvoldoende, dat zij, in hun denk- en handelwijze, zeer dicht stonden bij degenen, die nu spelen met het atoom. De encyclopedisten trachtten anderen kennis te verschaffen, een nieuw stadium van cultuur en beschaving te brengen. Zij beseften niet, dat hun tijd in wezen nog niet rijp was voor een zonder meer verbreiden van kennis.
Ik mag dan ook wel stellen: om het verleden van de mensheid te leren kennen is het niet vol- doende, de restanten van vroegere beschavingen te vinden, maar dient men zich te realiseren, hoe groot de verschillen van mentaliteit, mores, geloofsinhouden, ja, redelijkheid waren tussen vroeger en heden. Ik voeg hieraan toe: men mag de grote meesters en leraren uit het verleden niet beoordelen naar hedendaagse maatstaven. Men kan hen en hun leringen slechts begrijpen in direct verband met de wereld, waarin zij leefden. Op het ogenblik, dat men hen uit dit verleden losmaakt, verloochent men de ware inhoud en betekenis van hun leerstellingen, de betekenis van hun bestaan voor de mensheid en komt tot een ontvluchten van de werkelijkheid door idealisering van een onbegrepen verleden.
Dit was mijn tweede punt. Het derde punt is het volgende:
Zoals u weet zijn er mensen, die geheel hun leven wijden aan het onderzoek van het verleden. De een onderzoekt het ontstaan van de hond, de ander wil nagaan, waar het eerste paard eigenlijk geleefd heeft, terwijl weer anderen zoeken naar oude steden, of oude manuscripten. Maar al deze mensen hebben hun theorieën. Wanneer zij, tegen deze theorie ingaand, bepaalde feiten ontmoeten, zullen zij alles doen, om deze toch aan te passen bij de door hen gehuldigde stellingen. Een mens die een stelling heeft, zoekt alleen naar de feiten, die deze stelling zullen bevestigen. Andere feiten en mogelijkheden zal hij veelal over ‘t hoofd zien of niet reëel achten.
De gewone mens doet hetzelfde: hij zoekt niet naar het verleden, maar naar een verleden dat past bij zijn ideeën. Hoe groot de zelfmisleiding kan zijn, is meerdere malen gebleken. Ten westen van de Sahara vond men op klippen tekeningen, die in opzet, gebruik van pigmenten enz. overeen leken te stemmen met de bekende rotstekeningen in prehistorische grotten. Er waren kleine verschillen van techniek, maar niet opvallend. Men begon onmiddellijk theorieën op te bouwen over de makers, de reden, dat deze tekeningen zo fris van coloriet waren gebleven in de open lucht enz. tot iemand ontdekte en bewijzen kon – want anders had men hem nog sterker aangevallen dan nu het geval was – dat de inboorlingen ter plaatse deze tekeningen maakten om hun goden gunstig te stemmen voor jacht enz.
Tussen het ontstaan van de stellingen en de ontdekking van de feiten verliep in dit geval rond 20 jaar. Wanneer de inboorlingen echter eens bv. 50 jaar geleden met de praktijken opgehouden waren, zo zou men een verklaring hebben moeten vinden van het feit, dat tekeningen op een rechte rotswand in de open lucht, duizenden jaren goed blijven. En geloof mij, toen de feiten bekend werden, had men deze verklaring reeds bijna kloppend en logisch opgesteld. Dat zij niet juist was, had in dat geval niets uitgemaakt, omdat men bij gebrek aan beter ongetwijfeld die stellingen zou hebben gehandhaafd.
Wat betreft de ouderdom van ruïnes enz., beschikt men op het ogenblik gelukkig wel over een methode, waardoor de ouderdom bij benadering kan worden vastgesteld. Deze is gebaseerd op de vervaltijd van een bepaald element. Toch blijven ook hier raadselen bestaan.
Wanneer er een ruïne wordt gevonden, waarin stenen voorkomen met een ouderdom van 40.000 jaar, rijst niet alleen de vraag, of hier met een bouwwerk van deze ouderdom of slechts met oud materiaal, dat voor nieuwbouw gebruikt werd, gewerkt wordt. In het laatste geval rijst verder de vraag, of de oude stenen bouwmateriaal waren, die door mensenhanden gevormd werden, of misschien door natuurlijke oorzaken een bepaalde vorm kregen. Bij resten van planten en dieren kan de ouderdom meer definitief worden bepaald, ofschoon ook hier vaak vragen rijzen.
Het onderzoek van de oudheid mag dan interessant zijn, het geeft weinig werkelijk nut. Wan- neer de mensheid in staat is iets van de menselijke en sociale ontwikkelingen van de laatste 6000 jaren enigszins te overzien, heeft hij reeds meer bereikt dan nu mogelijk is. Alles, wat verder teruggrijpt, is zodanig onbepaald, dat legende en wetenschap als gelijkwaardige partners tot elkander staan. Dit is onder meer het geval bij een tempel, die in Z.- Amerika werd ontdekt. Deze was ten dele onder lava bedolven. De lava was tenminste 8000 jaren oud, dit werd onder meer aan de hand van de verwering enz. vastgesteld. Deze tempel bleek een van de bekende vormen verschillende architectuur te hebben en was zeer uitgebreid.
Gezien haar indeling werd zij waarschijnlijk gebruikt voor een zeer ingewikkelde reeks rituele diensten. Maar een godsdienst met een zeer ingewikkeld ritueel ontwikkelt zich niet in enkele jaren of zelfs maar enkele eeuwen! Aannemende, dat de ontwikkeling van cultuur, godsdienst en handwerk een ontwikkeling doormaakten als elders, kan worden gesteld, dat de beschaving, die dit bouwwerk voortbracht, rond 10.000 jaren oud geweest moet zijn. Want over de periode, die verloopt tussen de dierlijk levende mens en de mens, die werktuigen hanteert, stenen bouwwerken opricht en een ingewikkeld godsdienstig besef bezit, ligt gemiddeld 10.000 jaar. Overigens is dit iets, wat ik u stel, maar niet wetenschappelijk en zonder meer te bewijzen is.
Volgens mij is elke evolutietheorie, die de mens en zijn ontwikkeling in bepaalde tijdvakken indeelt, onhoudbaar, wanneer wij het voorgaande en dergelijke voorbeelden overweegt. Ook wanneer men tot de meest primitieve stad, de onderste laag van een afgraving is doorgedrongen, zal daaronder nog een vroegere stad kunnen liggen. Maar wanneer deze uit hout werd gebouwd, zal men er niet veel van terug vinden, terwijl de enkele producten die men misschien aantreft, al snel aan een van de latere culturen wordt toegeschreven. Het is niet mogelijk wetenschappelijk na te gaan, hoelang er een menselijke beschaving op aarde heeft bestaan. Men kan ten hoogste stellen, dat de mensheid in die gebieden vele golven van beschaving en barbarendom heeft gekend, terwijl elke golf van cultuur eigen weten en eigen vormen met zich heeft gebracht.
Wel kan worden opgemerkt, dat deze golven in verschillende gebieden elkaar overlappen, terwijl altijd weer veel van de waarden van oudere culturen via godsdiensten werden overgebracht naar latere tijden. Wat ons tot de wonderlijke conclusie brengt, dat de wetenschap zal moeten grijpen naar de waarden en de achtergronden van de godsdienst, om iets meer van het verleden te leren begrijpen. De psychologische achtergronden van de godsdienst zijn daarbij zeer belangrijk. Want wij hebben reeds gesteld, dat de godsdienst waarden vervalst.
Wie echter de psychologische achtergronden kent, zal achter de vervalsing de feiten kunnen achterhalen. Om een voorbeeld te geven: wanneer u hoort van een goddelijke held die op aarde neerdaalde om een volk te bevrijden, is het zeer waarschijnlijk, dat hij alleen maar een gelukkig krijger of roverhoofdman was. Wanneer u hoort van een god, die op aarde daalde om de mensen te redden, of wijsheden te verkondigen, is het zeer waarschijnlijk, dat hij in wezen een eenvoudig, verstandig en wijsgerig mens was, wiens stellingen aan de behoeften van zijn tijd beantwoordden. Wanneer wij horen over wonderen, zo moeten wij er steeds weer op bedacht zijn, dat veel van die wonderen waarschijnlijk voortkomen uit een overdrijving van op zich normale gebeurtenissen, terwijl andere wonderen altijd nog ergens een verklaring hebben in het normale.
Wanneer de boeken van een godsdienst ons vertellen, dat er eens aan de rand van de huidige Gobiwoestijn een stad heeft gelegen, die zeer machtig was en alleen bewoond werd door priesters, dan is dit zeer waarschijnlijk waar. Wanneer er staat, dat deze stad werd verdedigd door “apen” of “harige mensen”, zo hoeven wij echter niet aan te nemen, dat dit nu ook slaat op de apen, zoals men die in deze tijd kent. Zeer waarschijnlijk slaat dit op stammen, die sindsdien zijn verdwenen, dan wel zich verder ontwikkeld hebben en zo niet meer terug te vinden zijn. Hanuman, de apengod, is zeer waarschijnlijk een koning geweest van Mongolen of Melanesiërs. Het laatste is zelfs waarschijnlijker, omdat hij met zijn volgelingen een brug over het water slaat. De Melanesiërs zijn een zeevarend volk. Zo gezien kan deze mythologie ons helpen de stammen, de ontwikkeling van bepaalde beschavingen, kortom, de mens van die gewesten beter te begrijpen en een meer praktische en zinvolle uitleg te geven aan de wijsheden, die van ouds werden overgeleverd.
De oude boeken leren ons niet in de eerste plaats, hoe wij onszelf kunnen bevrijden of geestelijk ontwikkelen. Dit is iets, wat wij alleen zelf en van binnen uit kunnen doen. Wel tonen zij ons, hoe men in het verleden bepaalde problemen oploste en – in hun meer moderne versies – hoe de mens alles in wil passen in zijn eigen stoffelijke systeem, dit zo gelijktijdig verheffend tot iets van hogere en meer geestelijke waarde. Bovenal wordt duidelijk , dat de mens van ouds af aan van een pionier, van iemand, die een nieuwe en meer menselijke wijze van leven en denken voorstond, steeds liever een god heeft gemaakt, dan de consequenties te trekken uit zijn leringen, en eigen wijze van leven en denken ingrijpend te herzien. Ook blijkt steeds weer, dat de mens zich liever 1000 malen beroept op het bovennatuurlijke, dan zich te realiseren dat er geen bovennatuurlijkheid bestaat, doch slechts een natuur, die in haar wetten en mogelijkheden verder gaat, dan het menselijke verstand kan bevatten.
Niet altijd, maar toch veelvuldig zijn ook de stellingen en verhalen, die bedoeld schijnen te zijn om te ontkennen, dat de mens sterk en verstandig genoeg is om op eigen verantwoordelijkheid door het leven te gaan en een eigen taak ook zonder ingrijpen van buitenaf op redelijke wijze te volbrengen. Het lijkt mij dan ook belangrijk, dat zij, die zich met het verleden bezig houden, niet in de eerste plaats zoeken naar iets, dat hen bevalt. Tracht niet uw eigen beeld, uw eigen voorliefde te reconstrueren, of dit nu het rijk Mu is of Atlantis, het rijk van de Enakskinderen, dat in de Stille Oceaan gelegen moet hebben, of het rijk van de Ainu’s, de machtige voorvaderen van de huidige inboorlingen van de Eilanden Archipel van kleinere eilanden vooral, in de Grote oceaan. Zoek niet naar het logische of redelijke, het aanvaardbare, maar naar de stelling, waarin alle feiten en verschijnselen passen, zonder dat het noodzakelijk is eerst door middel van kennis en interpretaties de feiten passend te maken.
Er zijn ook mensen, die terug grijpen naar het verleden in zichzelf, en niet in de wereld vooral het verleden zoeken terug te vinden. Ofschoon er bewijzen te brengen zijn voor de mogelijkheid van – en zelfs het bestaan van – reïncarnatie, onder meer aan de hand van hetgeen daarover in de laatste jaren is vastgelegd, zo meen ik toch dat men met het denken aan reïncarnatie voorzichtig moet zijn. Ik weet, dat er zelfs methoden bestaan, om langs verschillende wegen enkele van eigen vroegere incarnaties te leren kennen, al is het zeer moeilijk, om dit op betrouwbare wijze tot stand te brengen.
Er lijkt mij hieraan echter een andere vraag verbonden te zijn:
Wanneer wij met alle macht naar een vroegere incarnatie zoeken, is dit dan misschien niet het gevolg van de wens te vluchten voor het heden, voor het bestaan van vandaag? Dergelijke onderzoekingen naar het verleden zijn in wezen onderzoekingen naar de achtergronden van eigen persoonlijkheid. Dan is het misschien wel aangenaam te weten, dat je vroeger in Egypte hebt geleefd of eens met de Argonauten uit bent getrokken om het Guldenvlies te zoeken of dat je tezamen met de grote Impi’s bijna geheel Afrika hebt veroverd. Maar al weet je dit alles, zo zal je het verleden nog niet terug kunnen vinden. Want om dit te kunnen doen, moet je ook de mentaliteit van vroeger terugvinden. En het gebeurt, maar heel zelden dat een mens ook dit kan volbrengen.
Zolang echter de hedendaagse mentaliteit regeert, zal men niet kunnen beseffen, wat er uit het verleden in het Ik leeft, dit is namelijk niet mogelijk alleen aan de hand van uiterlijke waarden, of desnoods enkele herinneringen. Zelfs als u precies weet, dat u geleefd hebt onder de keizer Hie in China, of in Egypte onder Amenhotep IV en u zich daarvan alles kunt herinneren, zo weet u niets, werkelijk niets, zolang u de mentaliteit, de waarden van die dagen niet terug kunt vinden, en is al uw kennis omtrent het verleden een illusie, meer niet.
Toch is er ergens een verleden, dat onaantastbaar vastligt in onszelf. Wanneer je mens bent, wanneer je geest bent, draag je het verleden in jezelf, ook al ken je het niet bewust, ook al kun je er niets mee doen. De vormen van uw lichaam van vandaag, de kleur van uw huid en ogen, de wijze, waarop uw interne organen functioneren, uw karakter, zijn het stoffelijk product van het verleden. Uw geest dankt haar mogelijkheden, noden en streven aan het verleden. U bent een product van dat, wat was, zoals ook uw maatschappij een product is van dat, wat was. Daarom kunnen wij wel degelijk het verleden op een juiste wijze onderzoeken en leren kennen, ook in het heden. Maar daartoe moeten wij onszelf leren ontleden en begrijpen. Daarvoor is echter eerlijkheid nodig.
Wanneer wij de maatschappij van heden ontleden, vinden wij daarin dezelfde opvattingen en gebruiken terug, die – zij het uiterlijk anders – ook bestonden in de maatschappij van de Batavieren rond 100 v. Chr., in het Romeinse rijk en bij de Vandalen tijdens de opstanden tegen dit rijk. De verhouding Soekarno – Nederland verschilt psychologisch gezien niet zoveel van de opstand van de noordelijke stammen tegen Rome. De pogingen van Hitler een verenigd Europa te scheppen op basis van rassensuperioriteit verschilt niet zoveel van de wijze, waarop eens Alexander uittrok om de wereld te veroveren. De wijze, waarop u in uw moderne staat en steden de samenleving tracht te regelen, verschilt in wezen niet zoveel van de regels die men eens kende in Thebe, in Alexandrië, in Athene en Rome. Dit is niet zo vreemd, als het u misschien klinkt. De mens zoekt immers altijd weer hetzelfde, hij wil gelijktijdig zekerheid voor alles, wat hij is en bezit, kracht en meerwaardigheid tegenover alle anderen.
Om dit te bereiken, gaat hij altijd weer over lijken, al zal hij dit vaak gepaard doen gaan met fraaie woorden en sentimenteel een traan wegpinken over hen, die hem “helaas” ontvallen zijn.
De mens in het verleden geloofde in de orakels die in roes verkerende priesters en priesteressen hem gaven. En legde ze op zijn manier uit. Is er nu werkelijk een zo groot verschil tussen de woorden van de orakels van eens en de woorden van de politici van heden, die men immers ook altijd op zijn eigen wijze uitlegt en die ook immers altijd gelijk hebben, tot de vijand hen overmeestert?
En laat ons niet vergeten, dat op gezag van die orakeltaal, zowel vroeger als nu, vaak het lot van gehele volkeren werd geriskeerd. En hoe is het eigenlijk met uw huis? Dat huis, dat u zo prettig kunt afsluiten? Verschilt dit in wezen zoveel van de eerste hutten, die de mensen bouwden en de palissaden, die zij er omheen zetten? Verschilt de mens, die met alle geweld een auto wil hebben, om te laten zien dat hij meetelt, nu werkelijk zoveel van de wilden, die met alle geweld de tanden van een everzwijn in de neus willen dragen om te laten zien, dat zij wat meer zijn dan anderen?
Het verleden, vrienden, ligt in het heden. Wanneer wij het verleden waarlijk willen onderzoeken, dan kunnen wij dit vaak het eenvoudigst doen door vast te stellen, waarin eigenlijk de grote fouten van het heden schuilen.
Wanneer u wilt weten, wat uw vroegere incarnaties waarlijk betekenen, zo kunt u dit het eenvoudigst leren door na te gaan, wat u heden wel wilt doen, maar niet durft doen, wat u vandaag doet, terwijl u innerlijk weet, het niet te mogen of te kunnen doen. Het onderzoek naar het verleden brengt ons altijd tot vandaag, vrienden, nooit tot gisteren. Gisteren kun je niet meer terugvinden, maar in jezelf leeft gisteren voort en heeft daarin een vorm gekregen op een wijze, waardoor je dit verleden voortdurend zult herbeleven.
Gebruiken en uiterlijkheden mogen verschillen, de talen van de mens mogen anders klinken, maar er is niet zo heel veel verschil tussen de eerste jagers die zich gezamenlijk achter een kunstmatige steenlawine verborgen boven het hol van een sabeltijger, en de mensen die gezamenlijk in opstand kwamen, in Hollandscheveld bv. want ontdaan van omschrijvingen en ontvluchting van de feiten is de mentaliteit nog al te vaak precies dezelfde. Laat ons dit vooral nooit vergeten.
Wanneer wij dit beseffen, zullen wij ook kunnen begrijpen, dat men de grote leraren en meesters uit het verleden nooit geheel in dit verleden of de resten van dit verleden terug zullen kunnen vinden. Jezus wandelde in Galilea, trok door Samaria, sprak in Jeruzalem. Wat mij betreft is Hij daar vandaag nog: dezelfde Jezus. Maar wanneer wij deze Jezus willen gaan zoeken aan de hand van wat hij eens was, van wat Hij eens zei, weigerende Hem allereerst in onszelf te zoeken, zo zullen wij hem nooit kunnen vinden.
Dan vinden wij alleen maar illusies, geschiedenisvervalsing, zelfbedrog. De Gautama Boeddha trok door India. Maar wanneer wij hem willen zoeken aan de hand van oude verhalen, aan de hand van de zeer vele boeken, die monniken over hem hebben geschreven, vinden wij de werkelijke Gautama niet terug. Dan vinden wij alleen een schim, een illusie. Wanneer wij echter in onszelf trachten te beseffen, wat het pad betekent, dan hebben wij de woorden van de Boeddha niet meer nodig, wij vinden dan de essentie van zijn wezen, zijn geest, ook in onze eigen innerlijke wereld terug. Want al het grote, dat ooit ergens op de wereld is geweest, maakt ook deel uit van de mensheid van vandaag.
Wat mij dan brengt tot de laatste conclusie van mijn inleiding. Ik heb nog wel meer te zeggen, maar het trekken van conclusies daaromtrent laat ik geheel aan u over.
Wij kunnen het verleden alleen in onszelf terug vinden. Zodra wij dit verleden echter beschouwen als gescheiden van het heden, is het ons onmogelijk daarin nog binnen te gaan, of zelfs maar een enkele waarde daaruit terug te vinden. Wij moeten vandaag leven. Slechts de mens, die in het heden leeft, zal het verleden terug kunnen vinden, omdat hij, staande tussen de ruïnes van wat eens een stad was, het oude herbeleven kan. Dan wordt hij tot een burger, die eens in Pompeï slenterde, op de muren speurende naar aankondigingen van de hetaeren, de slavenmarkt bezoekende voor een afleiding, of eens de Isistempel bezoekende, om te zien, of er misschien een bijzondere offerdienst werd gehouden. Je kunt voor een ogenblik in het verleden zijn. Maar je kunt dit verleden niet redelijk doen herleven, zonder er gelijktijdig afstand van te nemen en de werkelijke betekenis ervan te verliezen.
De overblijfselen van het verleden zijn aardig als een verklaring van je innerlijk beleven, zijn aanvaardbaar als een verklaring, waaraan je je vast kunt houden, wanneer je bang bent voor de werkelijkheid ervan. Maar zij kunnen nooit de gedachtegangen, de gaven, de werkelijkheid van het verleden doen herleven in je. U houdt misschien van de romantische overblijfselen van het verleden en bewondert met vele anderen vanuit toeristenboten de ruïnes van de kastelen, die roofridders bouwden langs de Rijn. Maar wat weet u van hun leven, wat beseft u van het recht, dat zij meenden te hebben om te nemen, om te roven? Wat weet u van hun bluf, hun zelfrechtvaardiging?
Vrienden, wij zijn allen, of wij willen of niet, een stukje van het verleden. Wat was, dragen wij mee als een stukje van ons eigen Ik, iets waaraan wij nooit zullen kunnen ontkomen. Maar wanneer wij dit verleden in deze dagen niet tot werkelijkheid maken, wanneer het in ons niet huwt met het nieuwe, dat van deze dagen stamt, wanneer wij werkelijk wezen, gevoelens, rede, instincten, kortom alles, wat deel is van ons wezen, niet samen durven te smelten, omdat ons dit strijdig schijnt te zijn met de wereld, waarin wij vandaag leven, zo leven wij buiten de werkelijkheid. Ons onderzoek naar het verleden voert in feite tot een zelferkenning. Een zelferkenning, die afstand doet van de romantiek, die rustig durft te bedenken, dat de Caesaren en hun senatoren stonken dat het niet mooi meer was, omdat de verfstof, voor hun togaranden nu eenmaal een lucht afgaf, die voor moderne neusgaten een onduldbare kwelling zou betekenen.
Wanneer wij mediteren over de hoogheid van de leringen, die eens in oude tempels gegeven werden, zo moeten wij ons ook durven realiseren, dat er vaak een laag vuil gelegen zal hebben in die gewijde hallen, waar een stadsmens misselijk van zou worden. Wij moeten beseffen, dat Jezus, de Boeddha, Mohammed en al die andere groten, gewone mensen waren, die op hun tijd eens moesten rusten, eens moesten eten en hun behoeften moesten doen. Wij moeten terug naar de menselijke feiten. Want wanneer wij terug gaan naar de menselijke feiten, gaan wij terug naar onze eigen werkelijkheid. Daarin kunnen wij dan, eerlijk en zonder verdere ontvluchting uit het heden, de grote krachten uit het verleden ontmoeten. Dezelfde krachten, die vandaag leven en nu een zo grote invloed hebben op uw temperament, het wereldgebeuren, op de feiten van het leven, waren er 1.000.000. jaren geleden ook.
Wanneer u beseft, hoe u ergens deel bent van dezelfde mensheid, die misschien 1.000.000 jaren geleden bestond, kunt u ook vandaag die krachten bewust ondergaan. Wanneer u beseft, dat dezelfde magie, die eens wonderen verrichtte in Egypte, monniken deed vliegen in Tibet en geheimzinnige tempels gesmolten zou hebben in levende rotsen van India, vandaag ook nog leeft in u, zal het verleden geen romantisch raadsel of mystiek geheim meer zijn, maar voeren tot een erkenning van eigenschappen en mogelijkheden, die in uzelf bestaan.
Ik zei reeds, hier geen conclusies te willen trekken. Maar ik meen, dat de mens er verkeerd aan doet, wanneer hij het verleden onderzoekt zonder te beseffen, wat dit alles nu en voor hem persoonlijk betekent. De skeletten van de sauriërs, de misschien wel in gips vervaardigde afdrukken van een wolhuid-rhinoceros, zijn nu eenmaal niet alleen memento’s aan een verleden, maar bepalende factoren in de ontwikkeling, die mee de mens hebben gemaakt, tot wat hij nu is. Alle grote geesten, de Asen van het noorden, de goden van de Olympus, of van de hoge toppen in de Karakorum, zijn eens mensen geweest zoals u. Mensen. Wezens, die op hun wijze er toe hebben bijgedragen, dat u bent geworden, tot wat u nu feitelijk bent.
Wat was is niet altijd mooi geweest. Het is niet rechtvaardig geweest. Wij mogen het misschien niet altijd hardop zeggen. Maar Willem van Oranje is een opstandeling geweest, iemand, die volgens de hedendaagse termen, een landverrader was. Napoleon was niet alleen een groot veldheer, hij was een profiteur, een strever, een man, die over lijken ging en zelfs zijn liefde en alles verloochende om zijn macht te behouden, zo zich offerende aan “staatsbelangen”. Een bezeten mens, die ten koste van alles steeds meer wilde zijn, steeds meer. Wij moeten dit beseffen, wij moeten begrijpen, dat onze helden geen helden zijn en onze boze vijanden – Loki bv. of Judas – evenmin onze werkelijke vijanden zijn, maar eenvoudig een gevreesd deel van onszelf. Uit die dingen is uw wereld en uw tijd gegroeid. Wanneer de mensen van heden geen trillende harten meer uit hun levende offers rukken ter ere van de zon en niet meer met dreunende trommen aankondigen, dat het tijd is om te offeren, zo kennen wij vandaag andere uitstortingen van menselijke emoties, misschien wel met klokkengebeier en toespraken via de radio, met een zich opzwepen tot enthousiasme, verachting, haat, of redeloze aanvaarding.
In wezen is het nog juist als vroeger. De oude emoties leven nog in u, de oude zelfzucht rijst steeds weer op, wanneer u probeert iets te krijgen, zonder er evenveel of zelfs maar iets voor terug te geven. Dezelfde roversmentaliteit, die meent te mogen nemen, wat hij begeert, zodra hij de sterkste is, leeft niet alleen bij de roofridders uit het verleden, maar ook in de eenvoudige mensen van uw tijd. Denk nu niet alleen aan de Duitse roofridders, want de Hollandse roofridder Dirk I wist ook van wanten, voor hij een tol stichtte bij Dordrecht.
Daarom is de kern van mijn betoog voor heden:
U bent het product van het verleden. Onderzoek dit verleden, maar besef, dat u de werkelijkheid van het verleden alleen in uzelf kunt beleven. Al het andere is legende – een fraai schouwspel “ter leringhe ende vermaeke van den volke”, maar zonder enige werkelijke betekenis.
Hiermede beëindig ik mijn inleiding. Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt, dat in u niet alleen de krachten van het nieuwe in deze dagen bijzonder actief zijn, maar ook de krachten van het oude, zodat uit het oude, dat nu in u bestaat, voor u de vernieuwing geboren moet worden. Alleen door zijn innerlijk te veranderen, kan de mens waarlijk historie maken.
Vragen.
Is het de mens die de toestanden schept of is het de toestand, die de mens leidt?
Het is de mens, die de toestand schept. Maar dit geldt natuurlijk alleen in beperkte zin, want alle mensen tezamen scheppen de toestand, waarin men leeft. Dit wil dus zeggen, dat de enkele mens daarin maar betrekkelijk geringe wijzigingen aan kan brengen, terwijl hij voor de rest eigenlijk wordt geregeerd door de toestanden, die de anderen rond hem hebben geschapen.
U staat dus voortdurend onder pressie van de buitenwereld. Deze buitenwereld dwingt u zich te conformeren aan een bepaald beeld en dringt u zelfs een reeks denkwijzen op. Hierbij zijn ideeën over goed, kwaad, aanvaardbaar en niet aanvaardbaar meestal zeer sterk vertegenwoordigd. Dit zijn dus niet uw eigen waarden. Wij mogen m.i. stellen, dat het verleden de werkelijke mens schept, de werkelijke persoonlijkheid, terwijl de buitenwereld de vorm schept, binnen welke het Ik wordt gedwongen zich te vormen en aan te passen.
U stelt, naar ik meen, dat de mens geneigd is zich een verwrongen beeld te vormen van de oude meesters, omdat hij zich niet in hun omstandigheden verplaatsen kan. Niettemin hebben hun stellingen eeuwigheidswaarde. Wat wil men meer?
Dat zijn eigenlijk twee vragen. Het eerste antwoord is eenvoudig: ja, zo heb ik het gesteld. Wat men meer wil? In de eerste plaats wel, dat de mens zou leren deze stellingen niet slechts als een hoog begrip buiten zich te beschouwen, waar hij zich met de mond toe bekend, maar zich in de praktijk niet aan conformeert.
De grote meesters van het verleden hebben een reeks van leringen gebracht, die grote waarde en betekenis hebben. Maar hun eeuwigheidswaarde maakt deze stellingen gelijktijdig wat moeilijk benaderbaar vanuit een menselijk, redelijk standpunt. Zolang wij van buitenaf deze stellingen naartoe streven, zullen wij gedwongen worden – door rede en veronderstelde noodzaak – deze stellingen op onze wijze te interpreteren, waarbij de werkelijke waarde van de leer geheel teloor gaat.
Bijvoorbeeld, Jezus heeft gezegd: “Ik ben niet gekomen om u de vrede te brengen, doch het zwaard”. De mens die zich maar al te graag verdedigt voor hij wordt aangevallen, commentariëert: “De Heer bedoelt hier: Sla er maar op los jongens. Wanneer het maar gebeurt, in Mijn Naam en in de Naam des Vaders.” Hier heeft u een typisch beeld van het verwringen van een bepaalde stelling, al geschiedt dit meestal niet met woorden, maar met daden. Jezus was een zo grote pacifist, dat de meeste mensen zijn leer op het ogenblik onaanvaardbaar zouden vinden, wanneer hen niet de mogelijkheid bleef deze op hun eigen wijze om te praten. Jezus doceerde, dat men niet in verweer mag komen, tenzij men daardoor onrecht tegenover anderen kan voorkomen en leerde verder, dat men zelfs daarbij het gebruik van wapens moet vermijden. Hij leert, dat men iedereen lief moet hebben, zelfs zijn vijanden. Als er iets is geweest in Zijn leringen, waaraan de mens heeft trachten te ontkomen, dan is het dit laatste wel. Ik zou u in verband met elke Meester soortgelijke beelden kunnen geven.
U zult dus begrepen hebben, dat ik er bezwaar tegen maakte, dat de mens de leringen van een Meester tracht in te passen in zijn eigen denk- en leefwijze, zonder daarin ook maar enige verandering te willen brengen. Om dit mogelijk te maken, beredeneert hij, wat de Meester wel met zijn woorden en leer bedoeld zou kunnen hebben, in plaats van eerst zijn eigen oordeel eens op te schorten en te beginnen met de leer vanuit zichzelf in de wereld te beleven.
U zult echter ook wel begrijpen, dat, hoe begeerlijk dit ook moge zijn, de verwerkelijking hiervan nog ver weg schijnt te liggen. Er zijn enkele mensen al mee begonnen, anderen zullen hiermee in de komende tijd gaan beginnen. Maar vooraleer geheel de mensheid ertoe komt de werkelijk eeuwige waarden van deze leringen te beseffen – namelijk de resonantie van het eeuwige in het Ik ervaren – en daardoor vanuit het gevoelsleven en innerlijk besef zich tot een nieuwe wijze van leven te laten brengen, zal heus nog wel lange tijd duren. Dit is dan het antwoord op de vraag, wat men nog meer wil.
Is er geheel geen geestelijke evolutie bij de mensheid? Wordt het niveau van bewustwording niet hoger in de loop der tijd?
Hier zouden bloemen toepasselijk zijn, want dit is, naar ik meen, de 300ste maal, dat wij deze vraag in de laatste jaren voorgelegd krijgen. Ik wil hiermede overigens niet zeggen, dat de vraag zelf niet belangrijk zou zijn.
Wanneer wij zouden moeten stellen, dat de mens een geestelijke evolutie doormaakt op aarde, waardoor zijn geestelijk bewustzijn dus onbeperkt hoger wordt, zo zou eveneens aangenomen moeten worden, dat dit op aarde kenbaar zou zijn in een zich steeds hoger ontwikkelend peil van leven, waarin steeds meer kosmische waarden tot uiting worden gebracht.
Bij een bezien van de verschijnselen op aarde blijkt van een dergelijke vooruitgang echter weinig, zoals overigens uit mijn inleiding naar ik meen reeds gebleken is. Toch bestaat er wel degelijk een geestelijke evolutie. Deze is echter niet te danken aan het feit, dat de mens op aarde op de duur het maximum aan geestelijke mogelijkheden bereikt, maar aan het feit, dat het leven in de materie dienen kan als controle van opgedane ervaringen en benut kan worden voor een verder opdoen van leringen, die in een minder materieel milieu moeilijk of niet kunnen worden opgedaan.
Maar komt er een ogenblik, dat men boven het menselijk peil geëvolueerd is en dus op aarde niets meer geestelijk kan leren, zo is er geen terugkeer meer in de menselijke vorm. De aarde kan dus vergeleken worden met een school, waarin verschillende klassen kunnen worden doorlopen, maar heeft men eenmaal met goed gevolg de gehele school doorlopen, dan dient men over te gaan naar een ander en meer gevorderd scholingssysteem.
Dit betekent, dat men op aarde in de praktijk steeds blijft tussen de eerste en de zevende klas, maar nooit daarover heen kan gaan. Het gemiddelde kan, ongeacht de verschillende aantallen, die tot een bepaalde klasse behoren, dus ongeveer gelijk blijven. Zij, die verder komen, verdwijnen uit het stoffelijk menselijk bestaan om daar misschien nog een enkele keer terug te komen, maar dan niet als leerling, doch als kwekeling, onderwijzer, of misschien zelfs als hoofdonderwijzer. Daarom is het moeilijk van een voortgaande evolutie van de aarde te spreken.
Hoe komt de wereld dan vooruit?
De wereld hoeft niet vooruit te gaan. Dit is juist een van de misvattingen waaronder menige mens laboreert. Want de doorsnee mens droomt van een paradijs. Dit paradijs wil hij voor zich en de zijnen, of zelfs voor alle mensen op aarde tot werkelijkheid maken. Dit komt, omdat hij niet wil of kan begrijpen, wat alle grote meesters verteld hebben, namelijk dat het paradijs, het koninkrijk Gods, of de sfeer van vrede in onszelf ligt. Wij kunnen innerlijk het paradijs bereiken, maar kunnen de aarde nooit tot paradijs maken.
In wezen houdt dit in, dat de wereld als zodanig dus niet naar een steeds aangenamere staat, een paradijselijke rust zal kunnen evolueren, ofschoon zij wel steeds haar vormen van leven en zelfs van menselijke beschaving verandert. In wezen komt dit er op neer, dat beschavingen een sinusachtig golfpatroon vertonen, waarbij men dus soms stijgt tot boven het als menselijk te beschouwen gemiddelde, om daarna terug te keren tot een laagtepunt, dat wij het dierlijk gemiddelde zouden kunnen noemen. Ongeacht de verschillende vormen van beschaving en cultuur, waarin hoogte- en dieptepunten vallen, kan worden gezegd, dat hier sprake is van een vaste periodiciteit.
Elke keer, wanneer de mensheid dus een bepaalde top bereikt heeft, ontstaat een degeneratie, waarbij de mensen terugvallen tot een bijna dierlijk egoïsme, vaak gepaard gaande met een afschuiven van alle taken en verantwoordelijkheden aan de massa. Hierdoor ontstaat in toenemende mate strijd, waarbij minder ver gevorderde mensen naar voren treden. Het gevolg van de strijd is, dat opnieuw een begrip van samenwerking ontstaat, dat zich ontwikkelt tot gemeenschap- en begripsgevoel. Wanneer dit eenmaal bereikt is, staat men weer voor een kort ogenblik aan de top van van de mogelijkheden en maakt het geheel een snelle ontwikkeling door, waarvan de resultaten echter veelal eerst goed merkbaar worden in de daaropvolgende periode van beginnende degeneratie.
De aarde blijft dus steeds hetzelfde patroon tonen. Naarmate er meer mensen zijn, zal bij het bereiken van de top het levenspatroon van de mens ingewikkelder worden, terwijl de strijd, voortkomende uit de degeneratieverschijnselen eveneens verschrikkelijker en heviger is. Dit zijn echter verschijnselen. In wezen is er nooit een werkelijk groot verschil tussen de verschillende toppen.
Ik hoop hiermede duidelijk gemaakt te hebber dat dus de wereld niet werkelijk vooruit gaat, al zou u dat nog zo graag willen. Wel kunt u de mens helpen juister te leven door hem te leren, of de mogelijkheid te geven, zich juister te oriënteren in de wereld. U kunt dus de mensen veranderen, maar u kunt nooit de wereld zodanig veranderen, dat de mensheid er als geheel blijvend stoffelijk en geestelijk beter van wordt. Vele mensen zouden heel wat minder problemen kennen en heel wat minder moeilijkheden scheppen voor zich en anderen, wanneer zij dit zouden begrijpen. Maar goed, dit is een inzicht, dat je gemakkelijker krijgt, wanneer je afstand kunt nemen van de wereld, dan wanneer je er midden in zit.
Is het mogelijk, dat een geestelijke verandering van positie de mens een zodanig andere positie in zal kunnen doen nemen, dat er wel degelijk van vooruitgang gesproken kan worden?
Misschien spreek ik te veel in gelijkenissen. Maar wanneer ik schaak en met een pion zover door kan dringen dat ik deze voor een dame kan ruilen, is dan hierdoor het spel zelf veranderd? De mens kijkt naar de pion. Hij stelt: wij kunnen de mensheid verbeteren. Maar dat is niet waar. U kunt die mens er ongetwijfeld toe brengen zich sneller en juister aan de ogenblikkelijk geldende normen aan te passen. U kunt de mens er zelfs toe brengen zich zelf te beschouwen als deel van een geheel en alleen in die samenwerking zijn kracht te zoeken, uit deze samenwerking zijn emotionele belevingen puttende.
Maar daarmee is de werkelijke waarde van de emotionele beleving nog geen andere geworden en daar de mens nog geen andere mens geworden is, zal het feitelijke en werkelijke doel in het leven voor die mens niet noodzakelijkerwijze moeten veranderen. Men blijft dus, ondanks alle revolutionaire veranderingen, op ongeveer hetzelfde punt staan. ‘Mens zijn’ wil dus zeggen: zekere normen kennen. Als typische voorwaarde voor dit ‘mens zijn’ en het kennen van die normen meen ik de formulering te mogen geven: jezelf ook als vanuit de buitenwereld en in verband met de buitenwereld kunnen beschouwen, zonder daarom zozeer in staat te zijn jezelf te beheersen, dat je aan het zo erkende ideaal ook werkelijk kunt beantwoorden, zeker aan het ideaal, dat men zich, de buitenwereld beschouwende voor die wereld en zichzelf, pleegt te stellen.
Het gebrek aan beheersing is deel van het stoffelijk ‘mens zijn’. Op het ogenblik, dat dit gebrek aan beheersing niet meer optreedt, is er geen sprake meer van een werkelijke mens. Gezien deze stellingen – waarop u natuurlijk kunt reageren, indien u dit wenst – meen ik hernieuwd, dat een blijvende evolutie van het mensdom en de wereld niet tot de mogelijkheden of zelfs maar de wenselijkheden van deze wereld behoren.
Toch spreekt u van bewustwording en streven naar vooruitgang en moedigt ons aan daarnaar te streven. Maar dit heeft dan geen zin.
De vooruitgang, die bereikt wordt, ligt in uzelf – en mogelijkerwijze ook in anderen, maar daarvan kunt u nooit zeker zijn. Wij mogen de innerlijke mens en de wereld als zodanig of de mensheid als geheel niet met elkander verwarren. De mensheid is niet identiek met de wereld, en de wereld niet met de mens. Ik zou zelfs willen poneren, dat de mens zich met zijn bewustzijn van de werkelijke wereld zeer ver heeft verwijderd. Zodat de mensheid in wezen in een zelfgeschapen milieu leeft, dat zij zelfs tegen de natuur en de normale ontwikkelingen van de aarde tracht te continueren, terwijl zij hiermede denkbeelden pleegt te verbinden, die zij blijft continueren, zelfs tegen alle bewijzen van het tegendeel in de wereld zelf in.
Verwar dus niet: de wereld verbeteren, met: de mens verbeteren. Dit zijn twee verschillende waarden. Het eerste is praktisch niet mogelijk, het tweede kan vaak wél bereikt worden.
Wanneer de mens zich dit alles realiseert, zal hij niet zozeer naar buiten toe streven, maar eerder aan zichzelf werken, waardoor een hechtere eenheid van zijn persoonlijkheid ontstaat. Hij zal minder tegen zichzelf verdeeld zijn. De mens van heden is haast altijd een tikje schizofreen: hij heeft een daagse persoonlijkheid voor zaken en een zondagse persoonlijkheid, die zich bezig houdt met de goedertierenheid Gods, die men zelf tot uiting brengt. Deze schizofrene aspecten komen voort uit het verschil tussen alles, wat men in zichzelf als waarheid ervaart en dat, wat men beschouwt als de wereld. Men scheidt deze beiden van elkander en legt aan beiden gescheiden maatstaven aan.
Door te beseffen, hoe de wereld, waarvan je deel uitmaakt, vandaag historisch gegroeid is en hoe je daarvan zelf een intrinsiek deel uitmaakt, terwijl men gelijktijdig beseft, dat elementen van dit verleden ook in het Ik voortbestaan en binnen het Ik kunnen spreken, bereikt men in de eerste plaats al, dat men niet tegen zichzelf verdeeld is. Dit is van groot belang.
Daarnaast bereikt men zo, dat elke innerlijke beleving puur en intens is en niet, zoals op het ogenblik meestal het geval is, steeds weer verdeeld wordt tussen wat ik enerzijds de heerlijkheid en anderzijds het berouw zou willen noemen. Men beseft meer, dat men de consequenties van eigen zijn en bestaan zelf zal moeten leven en zich daaraan niet kan onttrekken. Daarnaast rijst dan het besef, dat men in het diep van in het Ik levende ideaal wel degelijk tot onmiddellijke werkelijkheid kan maken, mits men het verwezenlijkt in en door zichzelf, voor zichzelf, maar dat een verwerkelijking van idealen in de wereld nimmer mogelijk zal zijn, zelfs indien men de uiterste consequenties van zijn streven zou willen aanvaarden.
Op deze wijze ontstaat een persoonlijke bewustwording en verbetering, die niet gebonden is aan de beperkingen, die voor de mensheid bestaan. Een mens, die zo leeft, zal zijn wereld ongetwijfeld ook doen veranderen. Maar altijd weer, komt daar het ogenblik, dat de wereld een perfecte vorm van organisatie en leven bereikt, waarin zij schijnbaar stabiel is. Deze stabiliteit is een rust, die elke, innerlijk niet rijpe persoonlijkheid er toe zal brengen, zich in toenemende mate tegen deze vorm van bestaan te verzetten, het gevolg is uiteindelijk een revolutie, die in het begin het karakter draagt van een profiteren, maar al snel een zuivere degeneratie wordt, waarbij men leeft om lusten, en de lasten wil vermijden, terwijl er schuldgevoelens ontstaan door dit vermijden van de lasten, die men op anderen wil afreageren. Zo zal men het berouw willen verdrinken in lusten en een zich wreken op anderen, waardoor de snelle neergang ontstaat, die ik zo even reeds als een historisch verschijnsel heb besproken.
Er is dus een groot verschil tussen een mensheid, die een tijdelijke top bereikt en een mens, die innerlijk de top bereikt. Volgens mij is het nut daarbij, dat men zich geestelijk onttrekt aan een groot deel van de menselijke beperkingen, terwijl men uiteindelijk zichzelf bevrijdt van de noodzaak om in stoffelijke vorm als mens te leven.
De mens, die voortdurend tracht de wereld te verbeteren, zal zich echter steeds weer genoodzaakt zien, zijn werk zelf af te breken om erger te voorkomen, of zijn hoge bedoelingen te verloochenen.
Ik hoop hiermede mijn standpunt duidelijk te maken en vooral kenbaar te hebben gemaakt, dat ik een sterk verschil zie tussen mens, mensheid en wereld, welke laatste ik zie als een niet geheel beheersbaar milieu, waarvan de bewuste mens zich tot op zeer hoge graad onafhankelijk kan maken, maar dat hij toch nooit aan zijn eigen wensen en leven aan zal kunnen passen.
Komt dit alles niet voort uit het feit, dat de mens op aarde leeft, en dus geheel gebonden is aan de materie?
Volgens mij is dit niet geheel juist. Er is een ogenblik, waarop de mens voor zich vele stoffelijke beperkingen kan opheffen, door de stoffelijke wereld niet meer als een redelijke werkelijkheid te beschouwen, maar eerder als een voor hem en alleen vanuit zijn eigen wezen te manipuleren onredelijk geheel, dat tot zeer grote hoogte kan worden aangepast aan zijn wezen en behoeften, terwijl hijzelf – zij het voornamelijk mentaal en geestelijk – onafhankelijk hiervan is, dit vindt u in de geschriften van zeer vele Meesters terug.
M.a.w. de mens kan uiteindelijk boven zijn milieu staan en dit zelfs in zekere mate manipuleren om de door hem gewenste verschijnselen te veroorzaken. Wij krijgen dan te maken met de mens, die door vuur wandelt, over water loopt, leviteert, het zonder spijs en drank kan stellen, enz.
Ik geef toe, dat deze verhalen, vanuit een redelijk standpunt, onmogelijk of tenminste overdreven schijnen. Maar het kritieke punt is volgens mij, dat de mens meer is dan stof. Hij heeft een innerlijk leven. Zolang hij zich laat beheersen door de aspecten van zijn stoffelijk bestaan en niet beseft, hoe dit slechts deel is van zijn wezen, zal hij geestelijk nimmer geheel vrij kunnen zijn. Zodra de mens leert geestelijk vrij te zijn, zijn lichaam en de daarin voorkomende verschijnselen vanuit de geest leert te beheersen, ontstaat er een ogenblik, waarop men nog in de stof kan leven, maar toch, volgens de door mij aangenomen normen, geen werkelijk stofmens meer is. Hij heeft dan een fase bereikt, die Nietzsche waarschijnlijk de “Übermensch” zou noemen. Ik hoop, dat dit voldoende is.
Nog enkele woorden tot besluit.
Wanneer u naar uw werkelijke Ik zoekt, zult u rekening moeten houden met het verleden. Maar zelfs, terwijl u een onderzoek van het verleden doet plaatsvinden, dient u voor alles te leven en wel in het heden. U moet steeds weer trachten te komen tot een integratie van uw wezen met de wereld waarin u leeft en het hogere, waarin u gelooft. Streef hiernaar steeds daadwerkelijk en zo volledig mogelijk. Dan zult u op deze wijze misschien ook het verleden in u zien herleven in zijn ware gedaante. Maar belangrijker is, dat u uw eigen leven zult leren beheersen en niet langer de slaaf zult zijn van uw eigen gevoelens van onmacht en innerlijke verdeeldheid.
Mijn onderwerp trachtte u dit alles vanuit een nieuw gezichtspunt te doen zien. Want het belang- rijkste is niet gelegen in de uiterlijke waarden, maar kan door de mens alleen erkend worden aan de hand daarvan. Ik ben mij er van bewust, dat ik op vele van uw vragen niet zo diep in kon gaan, als voor ons allen misschien wenselijk leek. Maar ook hier geldt: de innerlijke waarden zijn belangrijker dan de woorden. Want woorden zijn maar een onvolledig middel, om de waarheden van het leven tot uitdrukking te brengen. Maar zoek in uzelf en u zult het antwoord op deze vragen en vele anderen zelf kunnen vinden, vollediger dan ik ze met woorden had kunnen weergeven. Zoek in uzelf het verleden te kennen, waaruit uw werkelijkheid van heden voortspruit, vrienden. Zoek door kennis van uzelf de innerlijke waarden te vinden, die u vrij maken van de illusies, en de werkelijkheid als een geestelijke waarde doen beleven.