uit de cursus ‘Zelfverwerkelijking’ ( hoofdstuk 7 ) – april 1965
Er is eens gezegd: “Bij de geboorte begint het sterven.” En daarmee werd uitgedrukt dat het leven eigenlijk voortdurend een vermindering van leven betekent; een teruggaan naar de dood. Elders kunnen wij in een wat meer mystieke beschouwing lezen, dat op aarde een ieder een bepaalde mate van levenskracht wordt gegeven en dat hij deze alleen kan verbruiken. Is dat afgelopen, dan volgt de dood.
Het is voor de mens dus kennelijk een kwestie van de tegenstelling tussen leven en dood. Maar als je nu jezelf wilt leren kennen en wilt begrijpen wie en wat je eigenlijk bent, dan moet je toch allereerst maar eens beginnen met de dood een klein beetje anders te definiëren; niet als een einde, als een soort bekroning van een levenslang slijtageproces. En daarom zou ik u deze avond het een en ander willen zeggen over eeuwig leven, zoals het in u bestaat en proberen duidelijk te maken waarom het is, zoals het is.
Allereerst, eeuwigheid is tijdloosheid. Eeuwigheid kan dus nimmer in tijd worden gemeten of uitgedrukt. Als eeuwigheid zichzelf uit, wordt zij tijd.
Deze misschien wat raadselachtige uitspraak kunt u beter begrijpen, als u – ik meen dat dit in de moderne filmtechniek nogal eens wordt gedaan – een schilderstuk van een grote meester beschouwt. Zolang u het geheel ziet, is het werk in rust. Het is een totale uitdrukking; het is er en het blijft er. Maar als u nu details uit het geheel gaat lichten, dan zult u van detail tot detail verglijden.
Bij de beschouwing van kunst ziet u precies hetzelfde. Als u een beeld ziet en u gaat het als geheel zien, dan is het een beeld zonder meer. Maar als u bij een detail begint, b.v. bij de hand van de David in Rome, dan glijdt de blik a.h.w. langs de spieren, het ziet de tors, het ziet de ontwikkeling van het gezicht, de uitdrukking, kortom de details. En die details bouwen het bewuste beeld op van het geheel, alleen maar krachtens die beweging. Het geheel kan niet volledig worden beseft en gerealiseerd, zonder dat de details zijn bezien.
Dit zou ik nu willen toepassen op eeuwigheid. Eeuwigheid is voor ons een toestand, een zijn. Om te weten wat die eeuwigheid eigenlijk is, om haar te zien, moeten wij in tijd (dus in beweging) de details van die eeuwigheid achtereenvolgens beschouwen.
Wij hebben — zo wordt ons overal geleerd en in de praktijk blijkt dat ook wel — een eeuwig leven. En wij zijn gewend om dat eeuwig leven te interpreteren in de vorm van een tijdelijk bestaan, maar dan zonder einde. Ons eeuwig leven — zo zeggen wij — is een streven, een bedoeling. Dat kan niet. Ons eeuwig leven is een voleinding, anders zou het niet eeuwig zijn.
Ze zeggen ons: Eeuwig leven is een voortdurend bewegen. Dat kan niet. Eeuwigheid is tijdloos. Het is een verstarring, een absolute gelijktijdigheid van alle zijn en van alle dingen. Als wij dus moeten weten wat die eeuwigheid betekent, dan moeten wij naar de tijd en dan moeten wij leven.
Wanneer je op aarde wordt geboren, dan kan het zijn dat je één detail van die grote oneindigheid wilt bezien en wilt bestuderen. Daarbij ben je dan niet helemaal vrij, de eeuwigheid is gefixeerd.
Nu kunnen wij natuurlijk delen overslaan. Wij kunnen onze aandacht richten op de schaduw- of de lichtzijde, zoals b.v. bij dat beeld. Wij kunnen eens kijken naar de reflexen van het licht en naar de schaduwwerkingen. We kunnen ook kijken naar de materiaalbehandeling. We kunnen zelfs kijken naar de balans, zoals de beeldhouwer die heeft vastgelegd in zijn sculptuur. Maar beginnen wij bij de hand, dan volgt automatisch de arm; daar kunnen wij niet om heen.
Wanneer wij worden geboren en wij beginnen een bepaald detail van ons kosmisch geheel waarvan wij deel zijn en waarin wij eeuwig en gefixeerd bestaan te bezien, dan ontwikkelt zich voor ons de noodzaak om achtereenvolgens ook de details daarvan te realiseren. Willen wij dat niet meer, dan kunnen wij ons alleen maar terugtrekken in wat wij de “dood” noemen, en dus ook nog buiten alle geestelijke werelden om terugkeren tot onze oertoestand; de rust. Maar dan is er geen verder bewustzijn. Ons eeuwig leven is dus eigenlijk het motief van ons tijdelijk leven. Daarnaast is het voor ons ook de structuur van het tijdelijk leven. We zijn niet volledig vrij. Die onvrijheid ontstaat uit datgene, wat wij blijvend zijn.
En daarmee hebben wij, geloof ik, een belangrijk punt gesteld, want van uit een menselijk standpunt en redenerend in de tijd kunnen wij zeggen: Men heeft een vrije wil. Die vrije wil is beperkt. U kent al die argumenten wel. Maar men heeft toch een vrijheid van keuze.
Nu gaan wij dit in verband brengen met de eeuwigheid. En dan zeggen we: De eeuwigheid bepaalt wat mogelijk is. Verder bepaalt de eeuwigheid dat wij — beginnend bij een bepaald punt van het totaal — achtereenvolgens een reeks details zullen moeten zien. En daarmee is dus ook vastgelegd dat het leven zin heeft, in de eerste plaats; in de tweede plaats: dat het leven in zijn mogelijkheden vaak zeer beperkt is; en in de derde plaats, dat naarmate het leven een bepaalde richting inslaat het volgen van die richting tot aan het einde onvermijdelijk wordt.
Indien men zichzelf wilt verwezenlijken en niet alleen maar volgens een kosmisch idee of een leerstelling, maar werkelijk volgens de eeuwigheid die men is, dan zal men dus allereerst hiervoor wel begrip moeten tonen. Men kan niet zeggen: Ik heb alleen maar te kiezen. Neen: ik heb te kiezen in een voortdurende samenhang. Daarbij gaat het niet om aangenaam of onaangenaam — van uit mijn huidig standpunt — en nuttig of nutteloos, het gaat alleen om de samenhang. En daaruit kunnen we voor de bewustwording van de gewone mens op aarde wel één zeer belangrijke conclusie trekken:
Daar, waar een samenhang blijft bestaan tussen de verschillende fasen van het menselijk leven, is sprake van een continue bewustwording, waarbij een totaal van een eeuwig bestaande waarde in het “ik” wordt erkend.
Dan komen wij aan punt 2. Wanneer ik spreek van eeuwigdurend leven of van een eeuwigdurend bestaan, dan kan ik dus de fase “dood” niet erkennen. Dood moet een illusie zijn. Maar als je mens bent, dan weet je dat de dood heel erg is. Het is een strijdigheid, waarvoor je een oplossing moet vinden, voordat je die eeuwigheid in jezelf kunt realiseren.
Wat is dus die dood? Wij hebben gesproken over de doodsmystiek. We hebben geprobeerd duidelijk te maken hoe dat allemaal samenhangt. Hoe de hergeboorte, de behoefte van de mens tot hergeboorte zelfs deel uitmaakt van zijn doodsmystiek, zijn religie en al wat erbij behoort. Maar als wij het nu zo uitdrukken: De dood is een ophouden in de tijd of in een bepaald deel van de tijd. Dan kan ook nog worden gezegd: Sterven is het terugtrekken van je belangstelling uit een bepaald levensgebied. Dat klinkt wel krankzinnig van uit een menselijk standpunt, maar een mens ziet in zijn stoffelijk bestaan het doel. Dat is alles, wat hij kent, waarmee hij werkt. Voor de denker, die de achtergrond is van het “ik” is het alleen een concentratie op een bepaald punt. Vergelijk: men leest geconcentreerd een boek. Er komt een gast binnen, men sluit het boek en kan later verdergaan. Er gaat dus niets verloren, hoogstens wat concentratie.
Voor de mens op aarde is de dood een uitblussing. Voor het werkelijke wezen in de eeuwigheid is het alleen maar een realisatie van iets wat is, die op elk willekeurig punt kan worden onderbroken en worden hervat. Er is dus geen sprake van dood, maar slechts van een hiaat in concentratie en misschien ook in bewustzijn.
Daar komen bij de geestelijke werelden, de geestelijke sferen. Want u weet allen, wanneer u hier op aarde klaar bent, dan gaat u verder naar, laten we zeggen, Zomerland en van Zomerland misschien ook weer naar andere werelden.
Wat voor rol spelen die? Wel, we weten dat deze dingen, die na de “menselijke dood” liggen, op zichzelf ook weer een vorm van dood kennen. Er komt nl. een ogenblik, dat het bewustzijn zover is uitgebreid, dat het niet meer kan worden bevat binnen een bepaalde sfeer en dus automatisch ophoudt daar als direct kenbare waarde te bestaan en zich manifesteert in een andere, z.g. hogere sfeer.
Als je leest en je leest niet alleen maar een romannetje (b.v. boeken over James Bond en dergelijke) maar een studiewerk of een werk dat geestelijk grote inhoud heeft (b.v. iets van Paul Brunton), dan komt er een ogenblik, dat je zegt: Nu moet ik me dat eerst gaan realiseren. Ik heb het gelezen en nu wil ik erover nadenken. Bij dat nadenken bestaat niet meer dezelfde regelmaat van het lezen, van het neergeschrevene. De elementen staan losser tegenover elkaar. Ze kunnen door het “ik” worden gebruikt voor een persoonlijke constructie. Noem dat nu eens Zomerland. In Zomerland bestaan de vormen en de situaties, die op aarde mogelijk zijn, eigenlijk nog voort. Zo worden echter bepaald door de gedachte.
Het is geen vaste structuur meer, maar een structuur, die door de denker zelf wordt bepaald. Daardoor is een nieuwe waardering, een realisatie, een persoonlijke erkenning van levenswaarde gemakkelijker mogelijk ook al duurt het even voordat je ertoe komt. En als je ook dat hebt gedaan, dan moet je conclusies gaan trekken.
De vast gevormde denkbeelden van de schrijver vallen dan weg. De denker bouwt zich een theorie op, die helemaal geen vormgemeenschap meer kent. Zij wordt op den duur zijn persoonlijk aanvoelen; iets van zijn innerlijke wereld. Hij kan dat nog wel enigszins weergeven, maar hij kan het toch niet meer helemaal uit de structuurbeelden van het boek opbouwen. Noem dat nu eens de wereld, die wij de wereld van kleur of klank noemen. Als je ook dat hebt gehad, dan komt dus ergens de synthese. Het ogenblik, dat je zegt: Nu voel ik wat de schrijver bedoelt: een wereld, waarin geen kleuren meer zijn, waarin geen vormen bestaan. De wereld van het licht.
Dan zou ik dus de analogie van het lezen zover kunnen doorvoeren, dat ik zeg: Komen op aarde is: enkele details lezen uit het totaal van de eeuwigheid, van het voortdurende bestaan, waaruit wij stammen.
Het leven in de sferen is het erkennen en soms herlezen (ons ingrijpen op aarde, zoals wij dat proberen) van datzelfde deel om tenslotte te komen tot een persoonlijke synthese, een persoonlijke erkenning, waarbij een deel — bestaande uit vele details — wordt omgezet in een persoonlijke ervaring.
Dan wordt het dus duidelijker, dat we de sferen niet moeten zien als een eindfase of als iets buitengewoons. Wij moeten het zien als een terugkeren tot een andere werkelijkheid. Het is dus mogelijk, dat iemand wakker schrikt. Laten we zeggen; u bent in een zeer ingewikkelde lectuur verdiept en plotseling komt er iemand die zegt. “Moet je een kopje thee?” Op dat ogenblik is uw concentratie verdwenen. U kunt zich de details niet meer herinneren. U moet opnieuw beginnen. En daar hebben we dan de uitblussing, die wij dan meestal associëren met de duistere sferen, maar die ook zou kunnen worden omschreven met een terugkeer tot de totale werkelijkheid, waarbij niet eerst een innerlijke synthese van de erkende details heeft plaatsgehad.
Nu zitten we op het ogenblik dicht bij het Paasfeest. Binnenkort krijgen we te maken met de opstanding en al wat erbij behoort. Indien we dat maar gaan zien van uit het menselijke idee van leven en dood, dan heeft het weinig zin. Maar indien wij die opstanding zien als een uitklinken en een nog even herlezen a.h.w. van een boek, desnoods door de Schepper Zelf, dan krijgt het alles een geheel nieuwe zin. Er is geen sprake van een vernieuwing in dit leven. Er is sprake van een hernieuwde kennisname van details, die in de schepping eeuwig bestaan.
Dat brengt ons weer tot een conclusie, die ik als volgt zou willen formuleren:
Elke erkenning van details vormt voor ons de mogelijkheid tot de bewuste beleving en de juiste waardering van de eeuwigheid, waarvan wij deel zijn. Wanneer wij dit niet onmiddellijk geheel bereiken, omdat geen persoonlijke conclusie is getrokken, dan kunnen wij een tijdlang in de sferen vertoeven of zelfs op aarde terugkeren, tot wij de bepaalde details (die passage uit het boek der schepping a.h.w.) voor onszelf hebben verwerkt.
Dit is allemaal mooi, het vraagt een toepassing. Een toepassing op je eigen bestaan en op alles wat erin voorkomt. En dan moeten wij goed begrijpen, dat de schepping alles omvat. Onze eeuwigheid omvat ergens ook dit alles; het is een stilstaande wereld, een uitgekristalliseerd bestaan — of het een eeuwige gedachte is of wat anders, doet niet ter zake. Wanneer wij op aarde leven, dan uiten wij een deel daarvan. Hoe wij dat doen, hoe wij dat beleven, is in wezen niet zo belangrijk. Belangrijk is wel, dat wij een continuïteit hebben. Wanneer wij van de hak op de tak springen met onze waardering, met ons streven en ons denken, dan zullen wij altijd tekort schieten. Dan zullen wij nooit datgene vervullen, wat wij willen bereiken met ons werkelijk “ik”, nl. het erkennen van een deel van de schepping en de werking van de Schepper.
Als u dus nu in het gewone leven zit, kunt u zeggen: Ik zit hier als mens en voor mij zijn er nogal wat moeilijkheden. Dat is voor mij nogal moeilijk op te vatten. Ik heb mijn eigen ideeën. En dan is het wel eens moeilijk om mij met anderen daarover te verstaan.
Dan zeg ik: Dat is niet belangrijk. Het belangrijke voor u is, dat er een logisch verband is. Dat alles beantwoordt aan een vaste opbouw. Dat er dus niet alleen maar de theorie is maar ook de praktijk. Dat uw hele leven a.h.w. één geheel is. Zodra u dit verwezenlijkt — ongeacht uw punt van uitgang, ongeacht de wijze waarop u door de wereld van de mensen wordt gewaardeerd of wordt verworpen — zult u een bewustwording doormaken, die van uit het eeuwige leven beschouwd van groot belang is.
Het kan soms een troost zijn. Aan de andere kant ontneemt het ons het idee dat onze kleine offers zoveel goed doen. Die offertjes doen niemand goed. Ze doen hoogstens onszelf goed. Zo maken het ons mogelijk te komen tot een realisatie, waarbij dat offer (als onze beleving dus) één deel van de schepping, een detail van de totale schepping openbaart, waarvoor we anders blind zouden zijn. Het is jammer, dat wij daarmee ergens dus iets verliezen; het idee van de gemeenschap en de mensheid. Aan de andere kant maakt het totaal van ons leven zinvol.
Bovendien hebben we nog iets anders hierin te lezen en dat is voor heel veel mensen erg gemakkelijk bruikbaar. Dat is nl. dit: Indien u iets in een bepaalde geest begint, dan zult u dat in die geest voortzetten. Voorbeeld: U doet een paar goede werken uit gewoon medelijden of desnoods uit verveling. Nu kunt u later uw instelling t.a.v. die werken wijzigen, maar u moogt niet verwachten dat de kwaliteit van die werken zich daarmee wijzigt. Het eenmaal begonnen werk heeft een logische ontwikkeling. Het is een detail in de schepping dat u volgt. Misschien dat u door uw veranderde instelling andere personen ontmoet en persoonlijk andere waarderingen vindt hier en daar, dat is mogelijk maar de oorzaak en gevolgketen is een strikte. Eenmaal gericht op b.v. het verdrijven van verveling of van onzekerheid, kunt u emotioneel alles nog gaan doormaken. U kunt God vinden of de duivel; maar al datgene, waarmee u het beleeft, is niets anders dan een middel om verveling te verdrijven; dus in zich een betrekkelijk zinloze actie.
Dat is nu weer niet erg prettig. Want als wij ons nu toch verbeteren en we willen ons beter instellen, dan staan wij toch dichter bij God, enz. Ja, dat is wel waar, persoonlijk. Maar wij zijn geneigd om die oorzaak en gevolgwerking te bekijken uit het standpunt van: onze intentie wijzigt zich, dus wijzigt zich het logisch verloop. Neen, dat is niet waar. Oorzaak en gevolg zijn onveranderlijk. Wanneer wij A zeggen in een bepaalde richting, dan komt B in diezelfde richting er achteraan en desnoods tot Z toe. Willen wij nu onze eigen instelling van het ogenblik projecteren en wat ons daaruit overkomt beoordelen, dan is de wereld altijd onrechtvaardig. Of we krijgen veel meer dan we verdienen, of — zoals het meestal is — we komen daar zwaar aan tekort, volgens ons eigen idee. Maar zo is nu eenmaal die tendens. Of ik mijzelf verander of niet, die tendens blijft gelijk.
Erken ik dit, dan ik dus stellen: Mijn persoonlijke instelling is mijn persoonlijke bevrediging. Het is misschien mijn persoonlijke krachtbron. Het is mijn mogelijkheid om voor mijzelf meer of minder van de samenhang te beseffen. Ik kan a.h.w. mijn intentie gebruiken als een soort zoeklicht om het detail van een schilderstuk zo intens te belichten, dat het tegen de omgeving afsteekt en vervolgens de lichtkring uitbreiden, zodat ik steeds meer ga zien. Het punt blijft echter gelijk; het blijven dezelfde lijnen. Er komt misschien wat bij, maar het blijft gelijk.
Als u inzicht wilt hebben in uw eigen leven en in al datgene, wat u daarin overkomt (de resultaten, de tegenslagen en moeilijkheden die u heeft — en dat zijn er meestal nogal wat), dan moet u dus stellen: Datgene, wat in het begin van mijn leven door mijn eigen bewuste acties werd gekozen (het veronderstelt dus, dat u eenmaal binnen een bepaald deel van de kosmos tot leven gekomen in een beperkte of stoffelijke zin dus zelf een keuze doet), zal tot het einde van mijn leven bepalen wat voor mij belangrijk en onbelangrijk is, wat mogelijk en wat onmogelijk is. Alle bewustwording en innerlijke ontwikkelingen zullen zich groeperen rond een reële reeks feiten.
Nu komen we dan tot zeer interessante conclusies. Conclusies, die wij heus voor onszelf eens moeten nagaan. En die luiden als volgt:
1. Ongeacht mijn geestelijke instelling en daardoor de ogenblikkelijke kracht, invloed en bewustwording, die ik kan genieten aan de hand van het gebeuren, zal ik — in mijn leven eenmaal een ontwikkeling vastgesteld hebbende — alle feiten zich in diezelfde richting zien ontwikkelen langs een logische weg tot een consequent geheel.
2. Ik kan mijn persoonlijke waarden projecteren op dit reëel gebeuren en zo de betekenis voor mijzelf wijzigen. Ik kan echter de oorzaak en gevolgsequentie niet wijzigen in die zin, dat zij een totaal ander deel van kosmos of schepping voor mij kenbaar maakt.
3. Daarom zal een ieder, die in de stof of in de sferen leeft, moeten beseffen dat zijn gehele leven is gebaseerd op een klein en nauw omschreven deel van de kosmos en dat dit deel niet noodzakelijkerwijze hetzelfde behoeft te zijn van de in dezelfde menselijke tijd levende entiteiten. Wij kunnen geheel verschillende delen van de eeuwigheid leren kennen, zonder te beseffen dat deze verschillen bestaan.
4. Voor ons is er altijd één uitweg. Daar, waar wij geen mogelijkheden meer vinden, kunnen wij ons beroepen op de eeuwigheid, met dien verstande, dat wij daardoor het gebeuren, het levensproces zoals wij dit kennen, voor onszelf beëindigen.
5. Indien wij weten dat een vaste richtlijn alle gebeuren in ons leven beheerst, kunnen wij – ongeacht onze zich wijzigende begrippen of instellingen — ons op een logische sequentie van feiten blijven baseren. De toekomst is dan niet in details, maar wel degelijk in grote lijnen te voorzien en kenbaar. Door deze kenbaarheid zal ongeacht onze bewustzijnswaarde en emotionele waarde de mogelijkheid blijven bestaan het stoffelijk leven te beheersen van uit een stoffelijk geheel en gelijktijdig ons bewust te blijven van een eeuwigheidswaarde, die binnen dit geheel tot uiting komt.
Indien u tot een inzicht in uzelf wilt komen, indien u zich wilt verwezenlijken in de wereld, dan moogt u hieraan niet voorbij gaan.
Wij zijn eeuwig leven, of we willen of niet. Alle mens, alle geest, is niets anders dan een projectie van de eeuwigheid. Alle tijd is niets anders dan een achtereenvolgende realisatie van punten, die in de eeuwigheid vaststaan. Datgene, wat u voor uzelf geestelijk nastreeft, moet in redelijke overeenstemming blijven met dat wat u stoffelijke bent. Men kan trachten datgene, wat men is en de gebeurtenissen, die men in eigen leven kent, te veredelen tot hun hoogste waarde, maar men kan niet trachten ze van geaardheid te doen veranderen. Er is in de mens tot op zekere hoogte een transmutatie van krachten mogelijk. Maar dat betekent nog niet, dat deze transmutatie er ook één van wereldwaarde is.
Ga uit van dat wat u bent. Verwacht niet, dat de wereld van vandaag op morgen zal veranderen, omdat u zelf meent te zijn veranderd. Meen niet, dat u voor anderen een blijvende verandering kunt betekenen. Denk ook niet, dat u met anderen hun wereld geheel kunt delen.
Beseft dat u altijd uw eigen deel van de eeuwigheid beleeft en dat u daarbij aan anderen waarden toekent, die geheel niet met hun wezen in overeenstemming zijn, noch met hun deel van de eeuwigheid dat zij verwezenlijken. De binding is de oorzaak en gevolgwerking, die juist in de tijd één van de grote goddelijke wetten schijnt te zijn; en deze is rechtlijnig.
Het beperkte leven.
Ook wanneer wij ons bezighouden met de eeuwigheid en met alle grote krachten, die daaruit voortkomen, zo zullen we toch in de materie over het algemeen met de beperkingen van het beperkte stoffelijke leven rekening moeten houden, Het is niet altijd gemakkelijk de eeuwige waarden zonder meer te begrijpen. We kunnen ze soms gebruiken als een soort richtsnoer. We kunnen er een zekere voldoening uit putten, we kunnen er kracht uit putten misschien, maar verder gaat het niet. En daarom zou ik als tegenstelling tot het vorige onderwerp heel graag aandacht willen wijden juist aan het beperkte stoffelijke leven en hetgeen daarin gebeurt.
Als je op aarde komt, dan kom je in een wereld, die je op de een of andere manier of om de een of andere reden hebt uitgekozen. De beweegredenen kunnen velerlei zijn. De wereld, waarin je komt, kan zelfs in dezelfde tijdsperiode aanmerkelijk verschillen. Wat je hebt gekozen is niet altijd in overeenstemming met je geaardheid, vaak zelfs in tegenstelling. Je zoekt niet datgene te vinden, wat bij je past. Neen, je zoekt het contrast te vinden, want dit contrast, dat door mijn voorganger ongetwijfeld zou worden verklaard als een poging om buiten het bewust gekende een nieuw doel van de eeuwigheid te realiseren, is noodzakelijk, omdat je alleen zo werkelijk leeft.
In de beperking van het stoffelijk leven zijn er een paar hoofdfacetten, die wij allemaal kennen. Er zijn de kwesties van begeerte en angst als hoofdmotieven; en daarachter — wat ethischer klinkend — eigenliefde en naastenliefde. Deze omschrijvingen zijn uitermate beperkt en ze zijn daarom voor elke interpretatie vatbaar. Indien wij echter willen interpreteren van uit de werkelijkheid van ons bestaan, dan kunnen wij als volgt resumeren:
Als je wordt geboren, zal door de keuze van geboorte de eerste tijd van je leven en daarmee de vorming van het stoffelijk bewustzijn bepaald zijn. Het gekozene houdt dus niet slechts in een bepaalde stand en een bepaalde lichamelijke begaafdheid, maar wel degelijk ook een opvoeding en daarmee een punt van uitgang in de wereld.
In dit punt van uitgang hebben wij meer vrijheid dan u misschien zoudt denken. Want wij kunnen altijd kiezen tégen datgene, wat wij hebben geleerd. Er zijn heel wat mensen, die dat doen. In de praktijk kan men zeggen dat de keuze van een jong mens over het algemeen — als we het gehele leven zien als een cirkel van 360 graden — 30 tot 40 graden verschilt in gerichtheid van dat van zijn ouders. Er is dus een voortdurende cirkelgang. Want na zoveel generaties zijn we, weer op het punt van uitgang terecht gekomen. Die afwijking betekent dus een vorm van evolutie. En dit evolueren van de wereld, waarin wij leven, is van het grootste belang voor ons eigen vermogen.
Leven in een evoluerende wereld betekent, dat je zelf voortdurend moet evolueren om in die wereld qua bewustzijn dezelfde rol te kunnen blijven spelen.
Nu kan men wel zeggen: Het bewustzijn doet er ten slotte niet zoveel toe, want de eeuwigheid is en blijft hetzelfde. Maar voor ons ligt de zaak anders. En ik geloof, dat juist hier de kwestie van bewustwording, van scholing, van training, een heel grote rol speelt.
Het geheel van het bestaan zal ons, zeker in het beperkte leven, nooit aantrekken. We zullen erover theoretiseren, maar het staat te ver van ons af. Waarmee wij te maken hebben, is ons persoonlijk bestaantje, ons eigen leven en vooral ook de motieven, die wij daarin kennen. Zolang wij over onszelf tevreden kunnen zijn, zijn we het over het algemeen over de wereld ook wel. Op het ogenblik, dat wij over onszelf in wezen niet tevreden zijn, zullen wij al onze fouten aan de wereld wijten met een zodanige nadrukkelijkheid, dat er van de wereld niets meer overblijft. In het beperkte leven kun je dus zeggen:
1. Hoe meer ik de wereld verwijt, hoe meer ik met mijzelf ontevreden ben.
2. Hoe minder ik de wereld te verwijten heb, hoe meer ik beantwoord aan mijn wezen, voor mijn eigen begrip.
3. Om steeds tevreden te kunnen blijven met mijn wereld, zal ik voortdurend zelf moeten evolueren zowel in innerlijke als in uiterlijke waarde.
En daarmee hebben wij dus iets belangrijks vastgesteld: een mens, die in zijn bewustzijn blijft stilstaan — geestelijk zowel als stoffelijk — raakt achter. Hij kan niet meer tevreden zijn met zichzelf; hij is dus ontevreden met zijn wereld. Ontevreden zijn met je wereld is een heel onaangename toestand. Want wij zijn geneigd in de stoffelijke wereld alles te zien als strijdig met onszelf en daarom te wijzigen in overeenstemming met onszelf.
Het is niet voor niets dat wij in menig dictionaire het woord “idealisme” vertaald zien met: droomwereld. Omdat je, de wereld niet baas kunt, droom je een wereld die bij jou past. Maar als je jezelf baas kunt, dan is de wereld tot op zekere hoogte ideëel geworden; want dan heeft alles in die wereld zijn zin, zijn betekenis en zijn nut.
Als je onbewust bent, is het nut van de dingen in de wereld niet te begrijpen. Naarmate je bewuster wordt, zal het erkende nut in de wereld groter worden. Hoe vollediger de bewustwording, des te nuttiger de wereld voor je, wordt. En hoe nuttiger de wereld voor jou is, des te intenser en vollediger de ervaringen zijn die je zelf opdoet en hoe juister je erkenning is van jezelf in die wereld. En om te refereren aan het vorige onderwerp, hoe vollediger je waarschijnlijk de details zult leren kennen van de eeuwigheid, die je grotere “ik” onderzocht.
Er blijkt verder nog iets anders aan de gang te zijn. We hebben zoals werd gesteld: een rechte oorzaak en gevolgwerking. Dat is allemaal mooi en waar, maar oorzaken en gevolgen worden nooit concreet ervaren. Ze worden altijd relatief ervaren. Het kan dus zijn, dat iemand een ongeluk krijgt en dat ongeluk als niet serieus ervaart. Dat ongeluk staat vast: oorzaak en gevolg. Dat hij zal genezen staat ook vast: oorzaak en gevolg. Maar de genezing geschiedt snel, is vollediger en de periode van genezing betekent een nieuwe stimulans in plaats van een periode van lijden. Dat is de mogelijkheid, die wij hebben.
In het beperkte leven zijn we, dus zeker niet gebonden aan een Juggernaut, het noodlot dat over ons wegwentelt. We zijn in het leven gericht op de gebeurtenissen, maar we beheersen de wijze, waarop die gebeurtenissen zich persoonlijk aan ons voordoen. En daar krijgen wij nu een heel eigenaardige factor, die wij soms geloof noemen of magie of vertrouwen, maar die in wezen is een persoonlijk door het bewustzijn overschrijden van de grenzen, die door oorzaak en gevolg gesteld schijnen te zijn.
Er zijn daarvan heel wat voorbeelden bekend: Jezus wandelde over de wateren. Maar we kunnen net zo goed zeggen: Er is een vuurdanser, die zonder enige voorbereiding door het vuur heenloopt, zonder dat er iets aan hem verschroeit. Maar toch gebruikt hij geen trucje. We kunnen ook zeggen: Er is iemand, die zich door een gifslang laat bijten, zonder enige voorbereiding en die er geen schade van ondervindt. Die dingen komen voor, nietwaar?
Nu kunnen wij zeggen: In oorzaak en gevolg ligt dus het feit dat de afstand over het water moet worden afgelegd. Er staat niet: te voet of anderszins. We kunnen zeggen: het vuur zal er zijn en de mens zal er zijn, en beiden zullen elkaar ontmoeten: oorzaak en gevolg. Dat de mens door het vuur zal gaan ook nog. Maar de manier, waarop hij erdoor gaat en waarop hij dit vuur ervaart, is niet vastgelegd, want hier speelt een qua oorzaak en gevolg beschouwd irreëel element een rol. De man, die zich door de gifslang liet bijten, zou waarschijnlijk toch gebeten zijn. Maar hij liet zich bijten in een toestand van extase, waardoor het gif niet werd opgenomen, maar onmiddellijk weer door het lichaam werd uitgestoten met als gevolg geen vergiftiging, geen lijden.
Ik geloof, dat wij daarop eens even de aandacht moeten vestigen, want anders gaat men al heel gauw zeggen: Wat heeft het voor nut om bewust te worden. Wat heeft het voor nut te worstelen om geestelijke rijpheid, enz.
Door een bewustzijn te bereiken, door een geloofswerking in jezelf actief te maken, door kort en goed oorzaak en gevolg secundair te maken aan datgene., wat in jezelf leeft als waarheid, zul je oorzaak en gevolg niet ontgaan, naar je zult het voor jezelf totaal wijzigen en daarmee ergens je eigen belangrijkheid.
Er was eens iemand, die heeft gezegd: “Een goed geloof is als een besmettelijke ziekte.” U zult misschien denken, dat hij een pessimist was. Helemaal niet. Hij bedoelde daarmee: Indien er één is, die staande boven oorzaak en gevolg door het vuur kan gaan, dan kan hij krachtens dit geloof anderen bezielen en ook zij zullen door het vuur kunnen gaan.
Als dat nu alleen maar een rituele kwestie is, dan is het van geen belang. Maar als diezelfde toestand nu eens optreedt, wanneer je wordt geconfronteerd met b.v. een bosbrand, dan zul je misschien mensen kunnen redden; je zult jezelf uit de brand kunnen redden, zonder dat er werkelijke schade is. Het gebeuren verandert niet, maar het wijzigt zich voor jou zeer sterk in betekenis.
In de eeuwigheid zullen die details van weinig of geen belang zijn, naar ik aanneem. Voor onszelf en vaak ook voor onze wereld zijn ze echter van heel groot belang. Daarom wil ik erop wijzen, dat in het beperkte leven je innerlijke waarde van zo groot belang wordt, omdat zij niet de feiten van de eeuwigheid kan wijzigen of zelfs maar de lotsverbondenheden, de oorzaak en gevolgwerkingen van de tijd, maar omdat zij voor de mensen de dingen kunnen wijzigen.
Ze kunnen een aardbeving niet ongedaan maken, maar ze kunnen de gevolgen tot een aardbeving maken tot een schok van de vloer of tot een aantal spleten, die een hele stad opslokt. Ze kunnen de uitvinding van de atoomkracht zeker niet beperken of voorkomen; en ook niet de uitvinding, misschien het gebruik van de atoombom. Maar wat ze wel kunnen, is van daaruit de gevaren ervan verminderen en de dienstbaarheid verhogen of omgekeerd. Wij kunnen de persoonlijke relatie binnen het beperkte leven (dus de lichamelijke relatie met het onvermijdelijke gebeuren) zeer sterk beïnvloeden en wijzigen.
En daarmee komen wij vanzelf aan het volgende punt. Wat je werkelijk gelooft, wordt waar, zegt men. Het is waar in zoverre, dat werkelijk geloven een geloof zonder twijfel inhoudt. En een geloof zonder twijfel bestaat zelden of nooit. Aangezien een geloof zonder enige twijfel voor de doorsnee mens niet bereikbaar is, zullen oorzaak en gevolg en lotswerkingen dus altijd zijn leven blijven bepalen. Maar naarmate hij in zichzelf ruimer, bewuster, reiner, meer geestelijk verbonden zal zijn, zal hij daardoor minder worden beïnvloed.
Een binding van 100 ten 100 aan het noodlot betekent een door het leven geleefd worden. Een gesleurd worden door allerhand situaties, waarvan je niets begrijpt. Een gebondenheid van 50 ten 100, die voor de meeste mensen toch wel bereikbaar is, betekent het vermogen om in dit noodlot soms gunstige dingen te vinden in plaats van alleen maar ellende; om ergens een klein beetje zelf ook meester te zijn in plaats van alleen maar de slaaf te zijn. En wanneer je het hoogst bereikbare percentage, op aarde nu eens stelt op 90 ten 100, dan betekent dit dat de belangrijkheid van het noodlot en van oorzaak en gevolg wordt teruggebracht tot 10% van je leven, meer niet.
Ik geloof, dat wij daarmee al iets heel belangrijks hebben verteld. Het gaat er tenslotte niet om of oorzaak en gevolg nu werkingen zijn, die blijven voortbestaan of niet. Het gaat erom wat ze voor ons betekenen. Die 10% zijn voor ons misschien wel nodig, omdat je zonder dat eigenlijk op aarde zou leven in dezelfde situatie als in de sferen; en je zou er niet; veel wijzer van worden. Maar die 10 % is net voldoende. Door die 10 % heb je een wereld, waarmee je voortdurend rekening moet houden. Er is dus een voortdurende erkenning van een werkelijkheid buiten jezelf; en aan de andere kant heb je voortdurend de kracht in jezelf om die mogelijkheid te zien als een eeuwig iets en niet alleen maar als een noodlot, een fatum.
Ik kan mij voorstellen dat u zich nu gaat afvragen: Wat heeft dit onderwerp nu eigenlijk te zeggen, want het lijkt in strijd te zijn met wat de eerste spreker heeft verteld.
Dit is zeker niet het geval. Je kunt echter alle dingen in het leven van twee kanten benaderen. Zodra je iets van uit de eeuwigheid benadert, is het betrekkelijk star. Dan is de belangrijkheid van de mens daarin nil, tenzij als element van de eeuwigheid. Ga je daarentegen van de mens uit, dan is eeuwigheid ver weg en de belangrijkheid van die eeuwigheid nog beperkt, maar dan is de mens, zoals hij zichzelf ziet en kent van het hoogste belang.
Omdat we in het eerste deel voor het begrip van het leven hebben moeten trachten de eeuwigheid te zien, moeten wij in dit tweede deel van de avond onszelf bekijken. En dan moeten we dat leven dus ook proberen in een paar regels samen te vatten. Ik stel:
1. Ongeacht de feiten van de wereld, zal het bewustzijn van de mens voortdurend bepalen wat zij voor hem betekenen, wat de uitwerking daarvan voor hem is er, op welke wijze hij daarin voor zich en anderen eigenlijk kan ingrijpen. Dit ingrijpen betekent geen wijziging van de feiten maar van de ervaring van de feiten.
2. Naarmate een groter geestelijk bewustzijn wordt verkregen, zal een grotere onafhankelijkheid ontstaan van de zuiver stoffelijke tendens en de oorzaak en gevolgwerkingen. Geestelijk bewustzijn is als zodanig voor de mens het middel om zijn wereld meer en meer deel te maken van een groter geheel.
3. De ervaringen van de mens worden gemakkelijker samengevat en gerecapituleerd, zelfs reeds tijdens het stoffelijk bestaan, naarmate hij in geestelijk of desnoods in mystieke zin de samenhang daarvan doorgrondt. Het kennen van de samenhangen in geestelijke zin betekent niet slechts de beperkte beheersing van de stoffelijke noodzaken, maar ook het erkennen van het Goddelijke in het totaal.
4. Al datgene, wat wijzelf in de materie ten goede bepalen en interpreteren, wordt voor ons niet slechts als beleving goed, maar zal tevens voor ons betekenen de eliminatie van duister of lijden in ons eigen bestaan.
5. In het persoonlijk bestaan van de mens is het geestelijk streven niet belangrijk, omdat het leven zich daardoor wijzigt, maar omdat de levenservaring een directer verband met het kosmische kenbaar maakt.
Deze regels zijn natuurlijk niet zonder meer te begrijpen.
De kosmische zin van het leven is niet alleen de zinrijkheid van het bestaan, maar het is ook het begrip van verbondenheid, van samenhangen en van patronen. Als u een groot orkest hoort spelen en u hoort elke partij afzonderlijk strijken of blazen, dan is het niet erg mooi. Maar als u alle partijen tezamen hoort, dan krijgen ze vaak een wonderlijk schoon klankbeeld.
Als wij de totaliteit van het leven zien — ook al is het een zuiver persoonlijke kwestie —dan erkennen wij God daarin. De muziek der sferen is misschien ergens een soort legende; iets wat zich nooit in een geluid of een klank zonder meer zou kunnen uiten, maar in ons is ze een werkelijkheid. Zij is ons begrip van de samenhang van het geheel.
Nu moet u goed begrijpen dat u naarmate u stoffelijker wordt, meer beperkt bent. Maar naarmate u zich meer bewust wordt van die samenhangen, u gelijktijdig geestelijk vrijer wordt. De grootste stoffelijke binding aan het lot kan samenvallen met de grootste geestelijke vrijheid t.o.v. het lot. Die geestelijke vrijheid geeft ons de mogelijkheid van interpretatie; en die interpretatie kan ik dan met een paar citaten belichten:
“Wanneer ik de samenhangen besef, die de goden hebben gelegd in de wereld, ben ik als een god. Want hen begrijpende kan ik met hen werkzaam zijn.
“Wie begrijpt waarom geschapen is en hoe is de schepper.”
En dat is iets, wat in het eerste deel van de avond volledig buiten beschouwing is gebleven.
Het is niet noodzakelijk, dat je alleen maar bestaat in de stoffelijke wereld. Je kunt gelijktijdig ook reeds in een geestelijke wereld bestaan. Je kunt al lezende gelijktijdig het gelezene resumeren en er conclusies uit trekken. Ja, wat meer is, je kunt het boek kennen. Je kunt dus gelijktijdig eeuwig zijn en de eeuwigheid beseffen. Je kunt omtrent details van de eeuwigheid beelden verwerven. Je kunt actief en creërend van uit de eeuwigheid beleven en toch ook stoffelijk bestaan.
Het beperkte leven is een onvolledigheid van bestaan. Maar volgens mij — en dat zal misschien door sommigen worden bestreden — is het eeuwige bestaan (dus het potentiële bestaan in het totaal) eveneens onvolledig. Ik geloof, dat van uit ons begrip, ons standpunt, leven ook beleving inhoudt. Maar die beleving is in de eeuwigheid niet waar. Er is daar alleen een erkenning.
Ik stel dus: Wanneer wij stoffelijk bestaan en — desnoods lotsverbonden gelijktijdig ook het hoogste (de eeuwigheid) beseffen, dan leven wij volledig. En in het volledige leven geloof dat wij de beste uiting van God zijn, die er maar denkbaar is.
Nu moet u niet denken, dat ik, dit zonder reden zeg. Indien u voorbeelden wilt hebben, ze zijn er te over. Denkt u alleen maar eens aan Jezus. Jezus, die, ongetwijfeld een punt heeft bereikt, waarop de hoogste waarden in hem even bewust aanwezig waren als de gewoon stoffelijke. Toch is het deze zelfde Jezus van wie wordt gezegd, dat hij bidt: “Heer, laat deze kelk aan mij voorbij gaan.” Er is de erkenning van de onafwendbaarheid van het lot. Er is het menselijke verzet tegen het lot. Er is gelijktijdig op hoger niveau de bewuste wil om het lot te vervullen. Er is nog hoger een begrip van de kosmische samenhang en werking, waardoor dit lot noodzakelijk is; en daarboven gelijktijdig de, eeuwigheid: het Goddelijke.
Als u zo’n voorbeeld bekijkt, dan wordt het misschien duidelijk, wat al die geestelijke Meesters en Leraren, Verlossers enz. te maken hebben op aarde. Zij zijn degenen, die de schakels hebben gevonden. Zij zijn de volledig levenden. Wij zijn — of we nu in de sfeer bestaan of op aarde — in het beperkte leven ook de beperkt bestaanden. En dit is wel de belangrijkste conclusie, die u kunt trekken.
Al is het leven in zijn mogelijkheden beperkt, daarom is het beleven niet beperkt. Al zijn wij gebonden aan bepaalde regels, wetten en waarden en al kunnen wij ons niet ontworstelen aan een bepaalde noodlotsorde, zo betekent dit nog niet dat wij moeten blijven stilstaan bij die eenvoudige feiten alleen. En het feit dat wij dit kunnen betekent ook, dat wij werkzaam kunnen zijn bij het veranderen van de verschijnselen, niet van het lot.
Ik stel: Het is onmogelijk langs geestelijke kracht een ziekte uit te roeien. Het is wel mogelijk de verschijnselen en tenslotte het beeld van de ziekte in een bepaalde persoon te doen verdwijnen.
Ik stel: Het is niet mogelijk het lot te veranderen door te zien in de tijd. Het is echter wel mogelijk door te zien in de tijd voor enkelen de verschijnselen of de betekenis van de verschijnselen te veranderen.
Er zijn mogelijkheden te over. Onze geestelijke bewustwording, ons contact met sferen is niet alleen maar een zinloze erkenning boven het lot uit. Zij is een bewuste actie, een bewuste wilswerking. En dit punt mogen wij toch wel met nadruk vermelden. Het doet niets af of toe aan de eeuwigheid, dat geef ik graag toe. Maar het doet veel af of toe aan ons bestaan, ons leven, ons gevoel van nuttig zijn, van tevredenheid. Naarmate wij meer voelen deel te zijn van het geheel en actief uiting kunnen geven aan de kracht van het geheel, zullen wij ook vanzelf gelukkiger zijn in het geheel.
Wij zullen de schoonheid van het geheel zien en de onaangename dingen, waar een ander zolang bij verpoost, alleen maar zien als de contrasten t.a.v. de contouren van licht, die de schepping vormen.
Wij hebben in het beperkte leven noodzaken en mogelijkheden, die in het eeuwige leven misschien niet bestaan. Maar wij mogen zeker die beperkingen niet verwerpen en ook die mogelijkheden niet terzijde schuiven, omdat ze ergens in de eeuwigheid niet deugen. Wij zijn wezens, die nog tijdelijk zijn. En of dit nu een breukdeel van het werkelijk “ik” is, dat elders leeft, of dat wij de totaliteit zijn, dat maakt ook geen verschil uit. Want om mens te zijn of om bewuste geest te zijn moeten wij uit datgene, wat nu tot onze beschikking staat, wat nu wordt erkend en beleefd, het beste, het meest reële, het meest bewuste dat bereikbaar is, distilleren.
Dat is de andere kant van de medaille. En wanneer u dit eens bestudeert en overweegt, zou ik u daar nog een paar punten bij willen geven. Die punten zijn ergens misschien een beetje onverteerbaar voor sommige mensen; dat kan ik mij tenminste voorstellen. Maar toch, ze zijn belangrijk genoeg om er tenminste eens over na te denken.
1. Ik kan niets veranderen in stoffelijke of zelfs kosmische betekenis als feit. Ik kan de geestelijke waarde van alle dingen veranderen door mijzelf.
2. Ik ben gebonden aan wat ik ben. Maar dit betekent nog niet, dat ik tevreden behoef te zijn met de beperkte delen van dit “ik”, die ik nu erken. Ik moet mij van mijzelf zo volledig mogelijk bewust zijn.
3. Ongeacht de feitelijke toestand in de eeuwigheid, ben ik in de tijd altijd zelf aansprakelijk tegenover mijzelf en naar ik meen zelf tegenover de Schepper en de schepping voor datgene, wat ik van mijzelf, volgens eigen bewustzijn maak. Om te beantwoorden aan de eeuwige waarden, die in mij leven, moet ik niet streven naar het resultaat om het gewin, maar moet ik streven naar het resultaat, omdat dit deel is van mijn wezen en ik zonder dit, mijzelve niet kan zijn.
4. Er kan voor mij geen verlossing of vervanging van waarden en verplichtingen bestaan in de concrete wereld. Er kan voor mij slechts een begrip bestaan, dat mij die vervanging mogelijk maakt. Dit moet ik mijzelf verwerven en dit is van mijzelf afhankelijk.
5. Indien ik in overeenstemming met mijn persoonlijk besef en erkennen zo juist en zo goed mogelijk mijzelve ben, zal ik de eeuwige krachten en waarden, waaruit ik als vorm of projectie dan misschien stam, vollediger waar maken en uitbeelden. De betekenis daarvan in de eeuwigheid zal ik nu niet, beseffen, maar ik zal wel beseffen dat ik vollediger leef en meer volledig en bewust mijzelf ben. Daarom is inwijding belangrijk. Daarom is innerlijke bereiking, esoterie belangrijk. Daarom is bewustwording voor ons een noodzaak en niet slechts een te verwaarlozen detail.
Uit het voorgaande moge blijken, dat — al kun je de werkingen van oorzaak en gevolg of het noodlot niet wijzigen in hun zuiver materiële waarde en verhouding t.o.v. het geheel, zo wordt daaruit tevens duidelijk, dat je de betekenis en waarde voor jezelf kunt, ja, zelfs moet wijzigen om te beantwoorden aan de bestemming van je eigen wezen.
De notenkraker.
Er was eens een notenkraker; heerlijk gesneden met meesterhand tot de kop van een tandeloze boer, die — mits op de juiste wijze gehanteerd – elke noot kon ontdoen van haar harde schil, zodat het eetbare bereikbaar werd.
Maar al beschouwden de mensen de notenkraker als één geheel, bij de notenkraker zelf was dat niet zo. De onderkaak, die naar boven gaande tegen de grotere kop de druk uitoefende, sprak op een gegeven ogenblik tot de kop:
“Je mag dan zo mooi gesneden zijn als je wilt en je mag groter zijn dan ik, maar belangrijker dan ik kun je niet zijn. Jij, met al je vormen, jij bent maar gemakkelijk af. Jij hebt een stevigheid, die ik niet bezit en toch ben ik net zo belangrijk als jij.”
Toen antwoordde de bovenkant: “Ik wil niets meer met je te maken hebben. Jij, een stuk hout net een kinnetje eraan en twee versleten tandjes erop gesneden, jij wilt jezelf vermeten je met mij te vergelijken? Ik wil je niet kennen.”
En aangezien het een sprookje is, gingen de twee delen uit elkaar. De onderkaak werd al heel gauw alleen nog maar gebruikt om eens in een pot te roeren, want dat was het enige, waarvoor zij goed was. En de bovenkaak, omdat zij wat meer massa had, wordt gebruikt om er zo nu en dan een spijkertje mee in te slaan of iets anders mee aan te kloppen. Iets, wat aan geen van beide beviel. En toen ze elkaar dan ook na verloop van tijd weer ontmoetten, zeiden ze zo tegen elkaar.
“Hebben we eigenlijk de zaak niet verkeerd bekeken? Jij, kop, je bent natuurlijk belangrijker. In jou ligt het meesterwerk van de snijder, maar het nut van dat meesterwerk dat ligt ook in de onderkaak. Laten we er niet meer over vechten wie het belangrijkste is of wie het mooist is gesneden. Laten we ons eens afvragen hoe wij weer in de juiste verhouding tot elkaar kunnen komen te staan.”
U begrijpt wel, dat dat met moeilijkheden gepaard ging. Want met de onderkaak was wel eens o.m. in een verfpot geroerd en misschien had men er ook wel eens een paar kooltjes mee opgeraapt. Direct mooi was zij niet meer. En de kop zelf had heel wat butsen gekregen. Maar — omdat het een sprookje is — konden ze samen op een goede nacht ontsnappen naar de houtsnijder, die eens de kop had gemaakt. En die sprak als volgt:
“Ik zal jullie allebei restaureren, totdat je weer bent als nieuw. Maar één ding moet je wel onthouden. het belangrijkste van de notenkraker is niet de bovenhelft of de onderhelft. Dat is dat kleine pinnetje, dat jullie samenhoudt.”
Als wij nu zo denken over de notenkraker, dan mogen wij zo ook denken over de werkelijkheden van het leven.
Onze eeuwigheid en onze tijdelijkheid zijn beide misschien even belangrijk. De eeuwigheid is wat groter en wat mooier dan de tijdelijkheid. Maar pas wanneer deze worden samengesmolten door die ene belangrijke pin — al lijkt die nog zo klein — die wij bewustzijn noemen, dan krijgen ze hun betekenis.
Laten we daarom in onszelf het bewustzijn gebruiken om de tijdelijkheid van ons concrete en reële bestaan in de materie samen te voegen “, laat ons bewustzijn van het eeuwige en volmaakte bestaan dat elders ons deel is en zo de actie volvoeren, waarvoor wij zijn geschapen. die ene wonderlijk harde noot te kraken: het erkennen wat de kern van de schepping is en het bewust beleven van de Schepper daarvan.
Leegte.
Als alle dingen sterven, eerst de sterren doven, het duister zelf verdwijnt in duister en het licht terugkeert tot zijn geboorte, dan is er niets; een leegte, waarin het “ik” teloor schijnt te gaan. En toch blijft in de leegte het “ik” bestaan.
Een leegte is een ruimte. En zal er altijd ruimte zijn of stort zij ineens tezamen, er is niets meer dan een Naam die in het begin wordt gesproken.
Zelfs als er geen leegte en geen ruimte is, wanneer er een einde komt aan alle waarheid, alle verschijnsel, alle waan, zo is toch het “ik” erkend. ‘t Erkennen blijft bestaan.
Als in het “ik” de leegte gaapt, zo moet men moedig verdergaan, omdat achter de grenzen van het zijnde men eerst zijn wezen leert verstaan en het “ik” bereiken in de ware zin. Dan is men einde èn begin.
De leegte en de kracht die leegte vult: de schepping; en het ongeduld dat schepping waar ziet worden en rust…. en de schepping wordt geblust.
Waarlijk, leegte is het symbool van vele dingen. Want sterft in mensen alle waan, hoe leeg lijkt hun de werkelijkheid. Een leegte wordt het bestaan. En toch wordt daarin eerst geboren na de aanvaarding en een lange strijd een waarheid, die zichzelve nooit verliest en nooit verloren gaat.
De leegte geeft weer de ware zin, waarin het “ik” verstaat de werkelijkheid, waaruit het zelve voortbestaat.