Onheilsprofeten

image_pdf

2 april 1965

Bij het begin van de bijeenkomst wil ik u er allereerst op wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn, zodat het aanbeveling verdient zelfstandig en ook kritisch na te denken.

Als onderwerp voor heden koos ik: Onheilsprofeten.

Door de gehele geschiedenis, tot de laatste tijd toe, treffen wij mensen aan, die komende onheilen aankondigen. In enkele gevallen lijken zij wel eens gelijk te hebben, in de meeste gevallen blijkt hun voorspelling echter van geen enkele waarde te zijn. Het lijkt mij juist in deze dagen, waarin een paniek als gevolg van dergelijke “profetieën” weer verwacht kan worden, eens goed na te gaan, wat wel de grondslag van dergelijke voorspellingen is en daarnaast ook, hoe het wel komt dat dergelijke profeten bijna altijd zeer welbepaalde menselijke typen zijn.

Naar ik meen zal een dergelijke toelichting er toe kunnen voeren, dat de mensen leren de voorspellingen en profeten, die nu en in komende dagen van zich zullen doen horen, in het juiste licht te zien.

Wanneer wij onheilsprofeten nader bezien – of het nu in het heden is of bv. in Assyrië en Babylon – zo blijkt steeds weer, dat zij hun voorspellingen baseren op visioenen, tekenen aan de hemel of persoonlijke en niet aan anderen bekende uitvindingen enz. Velen van hen zijn in wezen astrologen, anderen zijn mystici e.d., die visioenen zagen of meenden te zien en daarbij, zonder zich ook maar enigszins in de tijd te kunnen of te willen oriënteren, aannamen, dat het door hen waargenomene binnen zeer korte tijd zal plaats vinden. In Griekenland, Rome, Finland, de USA treffen wij, evenals later in de USA, Duitsland en Nederland, profeten aan, die hun voorspellingen een meer wetenschappelijk tintje geven door zich daarbij te beroepen op de waarnemingen via uitvindingen, die uiteenlopen van een lezen van de omens, de tekenen van de goden, tot een mogelijkheid om uit variaties in het aardmagnetisch veld, gevolgtrekkingen te maken. Of wij echter deze profeten zoeken in Israël, in deze tijd, in het verleden, bij heidenen of christenen, of wij daarbij zien naar vreemde landen als bv. India of naar het nuchtere Nederland, zij hebben allen bepaalde dingen gemeen, zelfs op een opvallende manier.

Al deze voorspellers van onheil hebben een reden om de wereld af te wijzen. Zij voelen zich bv. niet naar hun werkelijke belangrijkheid erkend door hun medemensen. In de bijbel treffen wij bepaalde profeten als bv. Jeremia en Esra, die kennelijk boos zijn, omdat men niet naar hen luistert, en dan rampen voorspellen. Deze profeten voorspellen hun rampen met een zekere wellust, alsof in het verschrikkelijke gebeuren voor hen een zelfrechtvaardiging zou schuilen. Zij zijn dan ook zeer teleurgesteld, wanneer hun voorspelling niet uitkomt, en reciproceren soms door nog ergere voorspellingen te uiten.

Een aardig beeld van de frustratie, die een dergelijk voorspeller ondergaat, treffen wij aan in het verhaal van Jona, die onder een boom wacht op de vervulling van zijn dreigende voorspellingen t.a.v. Nineve. Deze mensen voelen zich niet voldoende gewaardeerd en erkend. Door een profetie te uiten, die bij anderen een grote angst doet ontstaan, maken zij zichzelf tot middelpunt van de angstigen. Naarmate de rampen, die zij voorspellen, groter zijn, is voor de bange hun boodschap belangrijker en dus ook de persoon van de profeet en zijn interpretatie van voortekenen, sterren enz. Waarmee ik, naar ik meen, een belangrijk punt heb gesteld: De onheilsprofeten hebben dus, al is het maar emotioneel, belang bij de rampen die zij voorspellen. Juist hierdoor bereiken zij immers een belangrijkheid, grootheid of gewin, dat voor hen zonder de blik in een dreigende toekomst, onbereikbaar zou zijn. Om hen nader te leren kennen, zal men er goed aan doen eens na te gaan, hoe zij dan wel het onheil voorspellen. Wij zien onder hen verschillende uitgesproken soorten.

Allereerst zijn daar de profeten, die de nabij zijnde algehele ondergang van het land of de plaats, waar zij vertoeven, voorspellen. In enkele gevallen gaan deze mensen zelfs naar een bepaalde plaats, om daar juist de komende ondergang bekend te maken. Overigens mag ik hierbij opmerken, dat van de profetieën, gedaan door profeten die ter plaatse bleven, nog niet één procent klopte. Iets, wat deze profeten, zelf onderbewust, wel begrepen zullen hebben, omdat er onder hen velen zijn die geen verborgen doodswens in zich dragen en zich dus zonder dit voorgevoel, dat het wel los zou lopen, zeker niet voor langere tijd op een gevaarlijke plaats gewaagd zouden hebben. De teneur van de door deze profeten gegeven betogen, is steeds weer: Er is een God, die beledigd is en wraak zal nemen. Men heeft gezondigd tegen de regels, die die God stelt, of de wetten van de natuur geschonden.

Gaat men verder na, wat deze “vreselijke feiten” in wezen zijn, zo blijkt vaak, dat de gemeenschap – of iemand – de moed had in te gaan tegen de voorschriften of overtuiging van de profeet. In de Kaukasus trad bv. rond 1600 jaren geleden een profeet op, die stelde, dat gedreven door de duivel en vele boze geesten, wilde stammen in het land zouden binnenvallen, daar alle mannen zouden doden en alle vrouwen als slaven weg zouden voeren. Geen stadje of dorp zal meer blijven bestaan, geen reizende nederzetting zal gespaard blijven. Met vele details worden de verschrikkingen van dit alles voorspeld.

Gaat men de oorzaken na, zo blijken deze te liggen in het feit, dat deze man een meisje had willen huwen, dat echter voor hij daar toe kwam, door een ander ontvoerd werd. Zoals u weet, waren huwelijken in deze streek toen steeds een gevolg van een – soms met instemming van meisje en ouders geënsceneerde – ontvoering. Kort nadien wordt de man in kwestie een zonderling en begint zijn voorspellingen aan de man te brengen. Kennelijk is hier sprake van een haat tegen alle mannen, die de ontvoering van zijn geliefde hebben toegelaten of daaraan mede werkten, terwijl vrouwen, die zich laten ontvoeren, eveneens schuldig zijn en slavernij of de dood verdienen. De profeet wenst dan ook, dat alles ten onder zou gaan. En het feit, dat hij zelf daarbij ook het slachtoffer zou worden, interesseert hem kennelijk weinig. Dit is een pathologisch geval. Ook bij anderen treffen wij soortgelijke achtergronden aan; het leven heeft hen kennelijk niet genoeg meer te bieden. De ondergang kan hen niets schelen, zolang daarbij maar de anderen betrokken worden, waarop zij zich – in vele gevallen onbewust – zouden willen wreken.

De tweede soort profeten zou men de voorzichtigen kunnen noemen: Zij waarschuwen wel, dat er binnenkort een ramp zal gaan gebeuren. Zij verbreiden hun boodschap echter bij voorkeur bij monde van anderen, die zij van de juistheid daarvan hebben weten te overtuigen. Zij zelf trekken echter al snel, alleen of met hun volgelingen, weg naar een veilige plaats. Voorbeelden van dergelijke voorspellingen hebt u ook in de laatste jaren kunnen zien. Op de Alpen hebben mensen zitten wachten op een komende ondergang van een groot deel van de wereld, om teleurgesteld na verloop van tijd naar beneden te komen, terwijl op het ogenblik een soortgelijke groep een kampingtocht in de richting van Portugal en Ghana overweegt. Bij deze soort speelt het leidersprincipe een grote rol. Wij horen dan ook steeds weer: Degene die mij aanvaardt of volgt, zal niet ondergaan, alle anderen echter wel. Ook hier kan men spreken van een vaak optredende abnormaliteit, die gebaseerd is op een gebrek aan erkenning van de belangrijkheid, die de profeet heeft. In wezen komen dergelijke boodschappen neer op een: De wereld erkent mijn belangrijkheid niet en zal dus moeten ten onder gaan. Ik echter ben zo belangrijk, dat ik gespaard zal blijven en eenieder, die mij even hoog schat als ik mijzelf zie, is mijn medestander en zal dus eveneens gevrijwaard worden voor de ondergang.

Dergelijke profeten zijn vaak zeer godsdienstig. Geen wonder, want bij zeer vele godsdiensten treffen wij een zelfde redenering aan, zij het, dat deze op meer geestelijk terrein van toepassing heet te zijn: Aanvaard mij of wees verdoemd. Het is nog niet zo lang geleden, dat in een polder in Nederland twee kinderen werden gedood, “omdat zij de duivel in zich hadden, die allen mee naar de hel zouden sleuren “, terwijl een ander lid van de groep bijna een zelfde lot onderging, maar door ingrijpen van buitenstaanders er met een zware verminking van afkwam.

Hier is sprake van een vorm van waanzin, die gebaseerd is op de behoefte aan belangrijkheid bij de leider en de behoefte aan een uitverkoren zijn boven alle andere mensen bij zijn volgelingen.

Een voor de leden misschien minder gevaarlijk, maar op dezelfde menselijke instincten gebaseerde lering treft men aan bij een over de gehele wereld verbreide beweging, die verkondigt, dat binnen kort de tijd van het laatste oordeel aangebroken zal zijn. Alleen de uitverkorenen (en die moeten tot de groep behoren) zullen worden gespaard en niet overgeleverd worden aan de engelen des verderf. Kentekenend voor deze groepen en onheilsprofeten is, dat er steeds voor hen een uitzondering zal zijn: Zij zullen zich op een afstand bevinden, wanneer de rampen gebeuren, of zijn uitverkoren en kunnen niet geschaad worden door de vreselijke dingen, die zij anderen voorspellen. Kennelijk speelt hier niet alleen een zich wreken op de wereld, een ontkenning van het leven een rol, zoals bij de eerste soort, maar ligt de nadruk eerder op een zekerheid, die een vergroting van vreugde en een rechtvaardiging tegenover alle andere mensen inhoudt. Men wraakt eenvoudig, zij het nu, of in het hiernamaals, allen, die de leer, de wijsheid van de verkondigers niet zonder kritiek zal aanvaarden en is zo altijd in het gelijk, zelfs tegenover een wereld, die de profeet en zijn volgelingen uitwerpt.

De derde soort profeten is wel de ergste. Wij vinden dezen vaak in de Oudheid, maar ook in meer recente tijden treden zij op. Zij profeteren onheil, omdat hen dit gewin brengt. Zelf geloven zij vaak niet, of maar ten halve, in hun sombere toekomstbeelden, In het verleden zagen wij dergelijke figuren vaak optreden als boetepredikers – zo heilig, dat zij zich alles mochten veroorloven, wat anderen zou doemen – en in deze dagen treffen wij dergelijke figuren vaak aan binnen de sensatiepers. In deze dagen is hun optreden meestal gebaseerd op een zeer eenzijdige en onjuiste extrapolatie van feiten. Omdat deze uitleg winst oplevert en aandacht vergt van anderen, zo macht en geld verschaffende door het gezag, dat men een tijdlang aan de voorspelling zou kunnen ontlenen, geven zij haar overal. Ik noem deze profeten de ergste, omdat zij zelf niet in de werkelijkheid van het voorspelde plegen te geloven en in ieder geval hun voordeel weten te vinden in de angsten van anderen. Hun handelwijze is misschien minder abnormaal dan wel asociaal.

Bij alle drie groepen blijkt in ieder geval eigenbelang, zij het van emotionele aard, of dat het in meer pecuniaire zin de kop schijnt op te steken. Daar deze soorten van profeten zo sterk in de meerderheid zijn, dienen wij bij alle voorspellingen van onheil rekening te houden met de mogelijkheid, dat het voorspelde niet een werkelijkheid, maar een uiting van persoonlijke verlangens of aard betreffen.

Opvallend is verder juist bij dit soort voorspellingen, dat zonder meer wordt aangenomen, dat het ergste zal gebeuren. Men zegt niet: “Er is gevaar dat…” Of: “Er is een mogelijkheid dat …”, maar stelt eenvoudig; zo is het, dit zal met zekerheid gebeuren. En als het niet uitkomt, wordt vaak met even grote zekerheid een volgende datum voor het onheil voorspeld. De fout wordt eenvoudigweg vergeten of weg verklaard. Juist dit laatste zou hun verklaringen in veler ogen toch wel verdacht moeten maken. Al zijn deze mensen dan ook even teleurgesteld, wanneer hun voorspellingen niet uitkomen als Jonah was, toen Nineve zich bekeerde en zo gespaard bleef, zeker is, dat zij alleen belang hebben bij ondergang en vernietiging. Uit hun gedrag blijkt steeds weer, hoe belangrijk zij het vinden, dat de door hen voorspelde rampen ook waar worden. De onheilsprofeten, met hun eigen belang, zoeken een vooral psychologische zelfbevrediging in de angst voor ondergang van anderen. Dit blijkt zowel uit de profetieën zelf als ook de wijze, waarop deze naar voren gebracht worden, steeds maar weer al te duidelijk.

Opvallende verschijnselen hierbij zijn verder: Hoe meer de zekerheid van de mensen op een bepaald terrein groter wordt, zal de invloed van de onheilsprofeet op deze mensen juist op dit terrein ook groter zijn. In enkele gevallen blijkt hij zelf een concurrent, die minder fatale predicties doet en daarvoor in de plaats de nadruk legt op andere zaken, met behulp van zijn volgelingen tracht uit te schakelen.

Een voorbeeld treffen wij in de carrière van een in Amerika bekend genezend medium, een Edgar Cayce. Ofschoon de nadruk hier lag op genezing in trance, deed deze man soms ook wel enige voorspellingen. In dezelfde tijd dat hij leefde en werkzaam was, was een zekere heer Rottenbury actief, die zich uitgaf als swami en onder meer de ondergang van het gehele kustgebied in Californië en Florida verkondigde, terwijl hij verder binnen zeer korte tijd een algeheel breken van de brug van Midden-Amerika voorspelde. Door Cayce werden tijdens een zitting, waar men deze werkelijk ijzingwekkende voorspellingen naar voren bracht, afgedaan als onzin. Als gevolg hiervan begon Rottenbury een ware achtervolging van het genezende medium, waarbij hij zelfs trachtte een kliniek voor geestelijke genezing, die door Cayce was gesticht, door de wet te laten sluiten. Zeer intens waren zijn pogingen om zijn concurrent als een bedrieger te ontmaskeren, een reeks van aantijgingen e.d. binnen dit kader vormden overigens de steen des aanstoots, waarover hij zelf uiteindelijk is gestruikeld.

Het gegeven voorbeeld, dat met vele soortgelijke voorbeelden aangevuld zou kunnen worden, maakt duidelijk, dat de onheilsprofeet over het algemeen niet alleen zijn voorspellingen aan de man wil brengen, maar krachtens die voorspellingen ook als een soort superieur en onfeilbaar wezen erkend wenst te worden. De voorspelling heeft kennelijk vaak als eerste doel de meerdere van alle anderen te kunnen zijn. Op het ogenblik, dat er iemand komt, die dit gezag dreigt aan te tasten, zal hij deze – zo mogelijk zelfs te vuur en te zwaard – bestrijden. Er zou over dit gewelddadig optreden nog heel wat gezegd kunnen worden, waar deze strijdlust volgens de normen van de tijd, waarin de profeet leeft, altijd weer tot uiting blijkt te komen. Zo was er in Rome een onheilsprofeet, en zekere Actus Flavius, een edele, die door voorspellingen zijn politiek gezag trachtte uit te breiden. Wanneer zijn voorspellingen t.a.v. het verloop van een inval van de Vandalen door een tijdige komst van enkele legioenen te niet wordt gedaan, is deze Flavius daarover zo boos, dat hij het opneemt als een persoonlijke belediging en zich tracht te wreken door een moordaanslag op de veldheer van deze troepen. Conclusie: Deze onheilsprofeten zijn in de meeste gevallen niet helemaal normaal. Dit verklaart aan de ene kant zijn kennelijke eerlijkheid, zijn eenzijdig optreden, zijn honger naar gezag, zijn wilde woede tegen allen, die zijn voorspellingen belachelijk vinden enz. De onheilsprofeet wordt dan ook een veel begrijpelijker wezen, wanneer wij van dit standpunt uitgaan.

Laat ons echter niet veronderstellen, dat de onheilsprofeet zijn pessimistische toekomstbeelden zo maar uit het ledig niets grijpt. Hij beschikt over het algemeen wel degelijk over reële gegevens, kent enkele feiten, die de mogelijkheid van een ramp inhouden. Hij interpreteert deze feiten echter niet reëel. Beïnvloed door zijn onbewust verlangen geheel de wereld – en desnoods zichzelf – te straffen, zal hij een eenzijdige interpretatie geven, welke alle mogelijke werkelijke ontwikkeling van de basisfeiten zozeer overtreft, dat de nuchtere mens zich onwillekeurig af gaat vragen, of zo iemand werkelijk zelf niet beseft, hoe dwaas zijn interpretatie van de mogelijkheden wel is. De verklaring hiervan is echter zeer eenvoudig: De profeet kan zich van alle overdrijvingen en foutieve interpretaties onbewust blijven – zelfs wanneer deze voor anderen steeds duidelijker kenbaar worden – wanneer hij maar niet normaal denkt en in zijn interpretatie zowel als zijn reacties uitermate eenzijdig blijft. Hoe eigenaardig de voorspellingen juist hierdoor wel kunnen worden, mag blijken uit een voorspelling uit de laatste tijd. Iemand vertelt, dat een groot deel van Nederland tot ver onder de zeespiegel zal verzinken, omdat men de gasbel aangeboord heeft. Want, zo redeneert deze profeet, Nederland drijft op gas. Wanneer men dit gas dus gaat verbruiken, zal Nederland zakken en zal de zee dus het land overspoelen. Waarbij hij schijnt te vergeten, dat, zoals een ieder kan beseffen, een dergelijk proces geleidelijk zou zijn en dus niet de grote en onmiddellijke rampen zou veroorzaken, die deze profeet als onvermijdelijk stelt. Overigens is zelfs deze stelling niet zeer houdbaar.

Wanneer wij ons een gasbel voorstellen als een ledige ruimte, gevuld met gas onder druk en verder niets, zo is een dergelijk beeld nog wel denkbaar. Maar dit gas komt uit poreuze lagen in de bodem, waarbij het wegvallen van de gasdruk een opdringen van grondwater ten gevolge zou hebben en de feitelijke toestand ongeveer gelijk zou blijven. De profeet in kwestie zou dit hebben kunnen weten, wanneer hij zich maar de moeite gegeven had, om te informeren naar de wijze waarop dit gas – o.m. bij Slochteren – voorkomt. Maar dit werd niet gedaan, want de voorspelling had een schijnbaar redelijke achtergrond in het denken van de verkondiger, terwijl zijn aanzien daardoor werd verhoogd, dus moest zijn stelling kloppen en zouden zelfs alle wetenschappelijke gegevens, die een enigszins andere situatie stelden, door deze mens verworpen worden, zo hij daarvan al kennis zou hebben moeten nemen.

De onheilsprofeten hebben overigens niet alleen maar weinige keren gelijk, omdat zij voor de hand liggende feiten plegen te verwaarlozen. Een andere oorzaak van hun falen is te wijten aan het steeds weer zoeken naar het sensationele. Het opzienbarende is voor hen noodzakelijk, omdat zij alleen zo de aandacht kunnen trekken, die voor hen wenselijk is. Ik geef u nog een voorbeeld van een betrekkelijk recente onheilsprofetie. Er is iemand, die letterlijk stelde: Bij de eerstvolgende atoomproef zal een scheur ontstaan in de bodem van de Stille Oceaan; dit veroorzaakt een enorme uitbarsting, waardoor een deel van de aarde wordt afgestoten en als een tweede maan rond de resten van de aarde zal gaan cirkelen. De gehele beschaving zal daardoor ten onder gaan. De profeet, een Fransman, ging bij zijn voorspelling, die qua tijd zeer definitief beperkt werd, uit van data, waarop volgens de pers een reeks atoomproeven zou worden voortgezet – maar om politieke redenen niet doorging. Zijn beelden waren gebaseerd op een geheel onjuiste voorstelling van de wijze, waarop een onderaardse of onder water exploderende atoombom zou inwerken op de omgeving, terwijl een – volgens ons overigens onjuist en ook op aarde niet algemeen aanvaard denkbeeld omtrent de structuur van de wereld – een magmakern aansprakelijk was voor zijn beschrijving van de gevolgen.

Deze mens verwerkte dus drie verschillende elementen in zijn prognose, die echter alle onjuist waren. Toch gebeurde er, bij een later op de door hem gevreesde wijze genomen atoomproef wel degelijk iets. Zoals u hebt kunnen lezen, werd bij deze proef een groot deel van de wateren in de buurt van de proef zeer zwaar radioactief besmet. Er zijn als gevolg hiervan vele mutatievormen van zeedieren ontstaan. Enkele van deze mutatievormen zullen, wanneer zij althans lang genoeg blijven bestaan, misschien voor de mens nog wel eens erg lastig kunnen worden. Maar voor een eindvorm zich op genetisch vaste wijze heeft ontwikkeld en in voldoende grote aantallen actief kan worden, duurt het wel honderd jaar. Deze prognose – die ook door enkele geleerden werd gegeven voor men deze reeks van proeven ondernam – was echter voor de profeet in kwestie niet voldoende. Hij wilde niet zeggen: “dit kan het begin zijn van een voor de mensheid schadelijke ontwikkeling”, maar wilde alles op één dag en voor de gehele aarde merkbaar zien gebeuren. Vandaar zijn foutieve extrapolatie van de feiten. Wij treffen bij alle onheilsprofeten dan ook de neiging aan alle verschrikkingen van het door hen voorspelde in een korte tijd samen te brengen, zo het schokkende van de profetie vergrotende.

In deze wijze van interpreteren, deze onredelijkheid, waarmede na verloop van gestelde data eenvoudig een nieuwe datum wordt gesteld en de behoefte, om alle schokkende gebeurtenissen steeds weer te zien als onmiddellijk in volle sterkte optredende, ligt het kentekenende verschil tussen de voorspelling, die wel onaangenaam, maar toch ook wel redelijk juist is, en de onheilsprofetie, die wel uit gaat van misschien dezelfde feiten en dezelfde elementen kan bevatten, maar dezen zo extreem, eenzijdig en plotseling interpreteert, dat er niets anders meer overblijft dan plotselinge ondergang.

Wij mogen hier, duidelijkheidshalve, tegenover de monomane ondergangsgedachten van de onheilsprofeten, dus wel een ogenblik de meer realistische en concrete voorspelling stellen. Het lijkt mij verstandig hiervoor om alle geschillen te voorkomen, onze eigen voorspellingen te stellen – al noemen wij deze zelf geen profetieën, maar waarschijnlijkheidsprognoses. Ik ga daarbij uit van hetgeen door ons gezegd werd in september november, van het voorgaande jaar. Wij stelden toen: Het is zeer waarschijnlijk, dat in het volgende jaar het kabinet zal vallen.

Dit werd door ons niet gesteld, omdat wij dit prettig zouden vinden of reeds precies wisten op dat ogenblik, dat het kabinet juist op deze manier zou struikelen over het radio- en tv. bestel. Maar wij wisten reeds toen, dat er binnen dit kabinet zoveel punten van geschil en wrijving bestonden, dat een blijvende samenwerking van deze groep mensen over langere termijn eenvoudig niet meer denkbaar was. Daar echter niets met algehele zekerheid te stellen was, werd aan het te voorspellen feit het woord waarschijnlijk toegevoegd, zo aanduidende, dat geen algehele zekerheid bestond hieromtrent.

Wij stelden verder, dat de maand februari en het begin van maart enkele zeer kritieke dagen zouden brengen. Daarbij werd opgemerkt, dat het waarschijnlijk dicht bij een meer algemene oorlog zou komen, maar dat deze niet door zou gaan. Hierbij treffen wij alweer de beperking ‘waarschijnlijk’ aan. Toen in november van het vorige jaar deze prognose werd gesteld, was ons niet precies bekend, welke aanleiding tot een oorlog of oorlogsdreiging er zou bestaan, wel konden wij nagaan, op welk terrein zij waarschijnlijk was. Dat hierbij o.m. een tegen volk rechtelijke gebruiken ingaand optreden van Amerika in Vietnam dreigde met als gevolg een versterking van het ingrijpen van China, was echter wel waarschijnlijk. Daarnaast bestond de mogelijkheid, dat, onmiddellijk of na enige tijd bij dit conflict betrokken zouden worden de Filipijnen, Indonesië en Maleisië. Deze details werden wel aangeduid, maar niet voluit genoemd, omdat wij er van overtuigd waren, dat dit gevarenpunt – mede dank alle ingrijpen vanuit de geest – wel overwonnen zou kunnen worden. Wanneer u uw dagbladen van de laatste tijd eens doorneemt, zult u ontdekken, dat het gevreesde oorlogsgevaar inderdaad heeft bestaan. De prognose wijst verder op gevaren in het Midden-Oosten, waarbij door ons onder meer werd geduid op onlusten in bepaalde delen van Noord-Afrika. Uw dagbladen wijzen ook hier uit, dat de voorspelling zeker niet overdreven was. Zij was juist. Er werd echter niet gesproken over een alles overweldigend oproer, een vernietigende oorlog met atoomwapens enz. Gezien de tendensen, die wij constateerden en de feiten, zou een dergelijke voorspelling nog zo gek niet geweest zijn, maar bij een bonafide prognostiek is enige terughouding nu eenmaal noodzakelijkerwijze aanwezig.

Zonder hier nu reclame te willen maken voor onze eigen prognostiek, wil ik er toch op wijzen, dat juist het voorbehoud, het stellen van mogelijkheden en niet van zekerheden, behoort tot de kentekenen van een voorspelling, die verantwoord is. Natuurlijk, de toekomst is nu eenmaal niet altijd aangenaam. Zij heeft altijd weer schaduwden, bevat ook altijd weer bepaalde gevarenpunten. Dat men de nadruk legt op die gevaren, zelfs in een verantwoorde prognose, is ook begrijpelijk: Voor een meevallertje hoef je de mensen niet te waarschuwen. Dat is altijd welkom en wanneer het, eenmaal voorspeld, niet zou uitkomen, is het alleen maar weer een teleurstelling te meer. Maar wanneer er een gevaar dreigt, zou de mens door de waarschuwing misschien in staat zijn dit voor zich te verminderen of gedeeltelijk te ontwijken.

Daar er geen absolute zekerheid omtrent alle toekomstige ontwikkelingen kan bestaan, zal de formulering als: Het is mogelijk, waarschijnlijk, wij menen dat enz., waardoor het voorspelde gerelativeerd wordt, een kenteken mogen heten van een nuchter beschouwen van toekomstige mogelijkheden.

Een ander kenmerk voor de eerlijke voorspelling is, dat zij nimmer alleen stelt dat er een onheil zal geschieden. Er zal steeds weer gewezen worden op positieve kanten, op de mogelijkheid, dat het gevreesde toch niet werkelijkheid zal worden of anders zal verlopen dan voorzien. De ziekelijke eenzijdigheid ontbreekt.

In dit verband wil ik herinneren aan iets, wat misschien wel wat verkeerd is geïnterpreteerd door toehoorders in vorige jaren. Door ons werd gesteld, dat de dollar in gevaar zou komen en waarschijnlijk zou vallen. Wanneer dit gebeurt, zo stelden wij, zal dit andere valuta’s met zich meeslepen, ook wanneer dit geen openlijke devaluatie inhoudt. Deze laatste zin hebben bijna alle toehoorders maar vergeten. Zij dachten aan een spectaculair gebeuren; toch moet er op gewezen worden, dat de verandering in de verdeling van de wereldgoudvoorraad in feite heeft geleid tot vele verschijnselen. Amerika heeft leningen bij de Wereldbank aan moeten gaan, om over voldoende liquide middelen te kunnen beschikken. Uiterlijk blijft de dollarkoers wel gelijk, maar uit kapitaalvlucht en wijzigingen in prijsniveau in de States valt af te leiden, dat deze uiterlijke omstandigheid niet strookt met de feiten en gezien moet worden als een tijdelijk ingrijpen, in de hoop het prestigeverlies, dat met een devaluatie gepaard zal gaan, te kunnen vermijden tot betere tijden aanbreken. De maatregelen, die men treft om eigen kapitaal en goud in eigen hand te houden, spreekt hier boekdelen.

Door de zwakke positie van de dollar ontstond merkbaar ook een zwakkere positie voor sterling waarden, die niet alleen de munt in Engeland, maar zelfs de geldwaarde van Australië-sterling en de Canadese dollar hebben aangetast. Ook de Hongkong-dollar en verschillende Zuid-Amerikaanse munten zijn in koopwaarde gedaald. Hierdoor is in de wereldhandel een omslag gekomen, die in Nederland hoofdzakelijk als een voortdurende prijsstijging werd ervaren, maar in wezen een ontwaarding van valuta inhield. Wij hebben niet gesteld, dat hieruit een onvermijdelijke economisch ramp voort zou komen, maar stelden, dat dit moest voeren tot een economische crisis. En die mening zijn wij, ook nu de feiten zich verder ontwikkeld hebben, nog steeds toegedaan. De welvaart is volgens ons grotendeels schijn en neemt in feite steeds verder af.

Een onheilsprofeet zal hier geen voorbehoud maken. Hij stelt alles absoluut en zou in dit geval stellen: De dollar wordt geheel ontwaard. Krach in Wallstreet. De aandelen, die u bezit zullen waardeloos worden. Rusland zal van de gelegenheid gebruik maken om zijn invloed uit te breiden over geheel West-Europa. Oorlog kan hieruit voortvloeien of wordt hierdoor onvermijdelijk. De ergste mogelijkheden worden hier als onvermijdelijk gesteld. Geen mogelijkheid, dat andere invloeden of werkingen optreden, dit wordt eenvoudig terzijde gesteld.

Dit is het kenteken van een onverantwoord profeteren, dat wij juist bij de omschreven onheilsverkondigers altijd weer aantreffen. Nogmaals wijs ik u er op, dat de onheilsprofeet niet hoeft te worden gezien als een bewuste bedrieger, terwijl evenmin mag worden gesteld, dat hij bij zijn voorspellingen uitgaat van geheel imaginaire mogelijkheden en toestanden. Het zou trouwens te eenvoudig zijn, wanneer wij alleen maar zouden stellen, dat hier afwijking en eigenbelang aan de top staan. De profeet, zelfs hij, die dit doet om gewin en niet geheel in eigen voorspellingen gelooft, zal tot op zekere hoogte kunnen geloven, dat er een bevestiging van zijn voorspelling mogelijk is. Anders zou hij met zijn voorspellingen een volledige zelf-ontwaarding bereiken, die voor een mens nu eenmaal niet te dragen is.

De onheilsprofeet gaat dan ook in de praktijk steeds uit van feiten of waarden, die door hem als feiten worden gezien. Hij zal echter de daaruit al te leiden mogelijkheden steeds zo duister mogelijk belichten. Zodra geestelijke waarden daarbij mede een rol gaan spelen, zoals bv. visioenen, blijft het gestelde van kracht, maar treden andere mogelijkheden tot afwijking ven de werkelijkheid op. Iemand die een visioen heeft, zal van de werkelijkheidswaarde daarvan geheel overtuigd kunnen zijn, maar niet beseffen, dat hij dit beeld in de tijd niet juist weet te plaatsen.

Ook hier helpt de bijbel ons aan een voorbeeld: Bij Jesaja 1 treffen wij uitlatingen aan die wijzen op een ondergang van Jeruzalem; voorspellingen op een algehele en blijvende vernietiging worden zelfs meerdere malen herhaald. Toch is het een feit, dat de werkelijke ondergang van deze stad eerst in het jaar 70 n.Chr. plaats vond.

Het is interessant eens na te gaan, hoeveel jaren tussen de verkondiging van dergelijke beelden en hun verwerkelijking liggen. Een visioen is namelijk een buiten-de-normale-tijd-treden. Wie zich daarvan bewust is, zal, zeker wat tijdstip betreft, dergelijke belevingen dus altijd wat voorzichtig behandelen, slechts wanneer zo iemand een zeer persoonlijke en overtuigende waarschuwing gewordt – denk bv. aan Lot en de zijnen – zien wij zo iemand zelf daarnaar handelen, maar zelfs dan beperkt men zich meestal in het uitdragen van de onheilstijding. In het geval van Lot zien wij, dat hij langs niet-natuurlijke weg ervaart, dat Sodom en Gomorra door vuur uit de hemel zullen worden verwoest. Hij waarschuwt zijn gezindte en vrienden, maar niet een ieder trekt met hem mee. De houding van Lot is een andere dan die van de doorsnee onheilsprofeet, die stelt: Dit onheil is onvermijdelijk, en ik ben hier om u dit te bewijzen. Lot handelt als een verstandig mens, die wel wegtrekt, maar zekerheid genoeg heeft, omdat enige van zijn dienaren achter blijven bij het bezit, dat hij in de stad nog heeft. Dit wijst eerder op een wegtrekken uit voorzorg dan op een onomstotelijk geloof aan de ramp, zoals dit aan de hand van het Bijbelverhaal wordt gesuggereerd. Deze Lot is een man van actie en een niet te verachten krijgsman. Hij ontleent zijn belangrijkheid zeker niet aan zijn voorspellingen, maar aan zijn macht en bezit, zijn omgang met vorsten zelfs. Wij mogen de mogelijkheid overigens niet uitsluiten, dat deze Lot, die veel reisde en trok, ook buiten de voorspelling, waarvan in de bijbel sprake is, tekenen had gezien, die hem van een bestaand gevaar op de hoogte brachten. Ondenkbaar is dit althans niet. Wanneer iemand stelt dat een bepaald gevaar op deze en gene grond bestaat of de tekenen noemt, aan de hand waarvan hij zich van het bestaan van een bepaald gevaar  bewust is geworden, kunnen de toehoorders zelf over de waarschijnlijkheid enz. beslissen. Deze mensen geven vaak ook verdere mogelijkheden aan en leggen zich zelden vast op een onomstotelijke zekerheid dat een nauwkeurig beschreven ramp op omschreven wijze zal plaats vinden. Misschien dat ook dezen in uw ogen onheilsprofeten zijn, maar hun benadering van mogelijke gevaren is toch heel wat meer realistisch dan de door mij als zodanig beschreven figuren kennen.

De werkelijke onheilsprofeet baseert zijn voorspellingen wel op waarnemingen of feiten, maar zijn interpretatie en verkondiging daarvan is kennelijk geheel gebaseerd op zijn eigen verwachtingen en wensen, terwijl bovendien ofwel de ramp ofwel de profetie zijn aanzien en / of bezit pleegt te bevorderen.

Men zou verschillende sprekers van onze Orde misschien op grond van het voorgaande willen beschuldigen, ook dergelijke onheilsprofeten te zijn, omdat zij bv. stellen, dat juist door veranderingen en rampen er voor de meer bewuste geesten en mensen een nieuwe en belangrijke taak zal ontstaan, terwijl mensen van zekere geestelijke vorming binnen niet al te lange tijd nodig zullen zijn om aan de gewone, minder bewuste mens alsnog enige stabiliteit te verschaffen.

Deze voorspellingen houden echter niet zonder meer een onvermijdelijke ondergang in. Zij stelt ook geen eis van erkenning, doch moedigt alleen aan, innerlijk tot erkenning van hogere waarden te geraken. Ook wordt geen dreiging uitgesproken tegen hen, die de stellingen en voorspellingen niet aanvaarden als juist. Ten laatste mag worden gesteld dat deze gevolgtrekkingen en voorspellingen niet alleen op enkele onbelangrijke feiten of visioenen zijn gebaseerd, maar berusten op een waarnemen van de ontwikkelingen van geheel de wereld en steunt op zeer redelijke argumenten.

De Orde, waartoe ook ik behoor, kan in vele gevallen bijna hard en fel de onaangename feiten en ontwikkelingen op uw wereld u onder de ogen brengen. Het is jammer, dat dit noodzakelijk is, maar juist voor onaangename waarheden willen de mensen zo graag blind blijven en daarom juist dient daarop de nadruk te worden gelegd. De Orde, in de stof of in de geest, wordt van deze wijze van lering geven echter niet beter en verkrijgt daardoor geen grotere aanhang of achting. In vele gevallen zijn de resultaten van dergelijke leringen en voorspellingen zelfs strijdig met wat men, vanuit het standpunt van belangrijkheid en aanhang, het belang van de groep zou kunnen noemen.

Ik wil een voorbeeld geven van de gevolgen, die een zo goed mogelijk wijzen op gevaren kan hebben. Ik grijp daarvoor terug op onze eigen ervaringen, opdat men mij niet van partijdigheid tegenover anderen zal kunnen beschuldigen.

Enige jaren was het voor ons zeker, dat delen van Nederland, waaronder zeer waarschijnlijk ook Z.-Holland, door watersnood van grote omvang getroffen zouden worden. Wij hebben een tijdlang op de gevaren van deze omvangrijke overstroming gehamerd en ook hier de mensen er op gewezen dat zij waarschijnlijk vluchtelingen in huis zouden moeten nemen, terwijl publieke voorzieningen misschien zouden komen stil te liggen – waterleiding enz. Wij gingen daarbij zover, dat wij degenen, die op een etage woonden, er op wezen, dat zij betere kansen hadden dan anderen, maar daardoor ook mogelijk meer hulp zouden moeten bieden, terwijl gehele delen van Nederland geïsoleerd zouden raken. Het motief was hier: Tref voorzorgen, want dit gevaar bestaat. Er werd niet gesteld, dat dit alles geheel zeker was, maar wel, dat het waarschijnlijk zou zijn. Degenen onder u, die zich de watersnoodramp in Zeeland herinneren – overigens ook door ons voorspeld, maar door ervaring wijs geworden niet in spectaculaire termen – bracht inderdaad een groot gevaar voor dijkbreuk, waardoor o.m. Delfland en een groot deel van de Goudse polders zouden onderlopen. In dit geval zou een groot deel van steden als Rotterdam, Delft, Den Haag, delen van het Westland inderdaad een gevaarlijke overstroming getroffen hebben. Dit gevaar werd op het nippertje voorkomen. Juist de lering, die wij trokken uit deze, toch niet zonder reden zijnde waarschuwingen en de reacties daarop van de mensen, brachten ons er toe, bij voorspellingen en waarschuwingen nog veel voorzichtiger te worden; men moet het de mensen voor alles steeds weer duidelijk maken, dat het gaat om een mogelijkheid, niet om een zeker feit.

Wanneer iemand dus zegt, definitief en zonder enig voorbehoud of enige uitleg van de oorzaken: Binnenkort zal Nederland geheel vernietigd worden, evenals Parijs en Londen, dan zeg ik onmiddellijk: Mogelijk is dit misschien wel waar, maar hoeveel argumenten zijn tegen een algehele ontwikkeling in deze richting niet te vinden? Dit is wel zeer groot, ook wanneer wij redelijke, mystieke en occulte argumenten hier samenvoegen. Wij moeten dan wel stellen: Geheel onmogelijk is dit alles niet, maar het is zeker niet erg waarschijnlijk.

Andere ontwikkelingen zijn veel waarschijnlijker. Om een dergelijke voorspelling te toetsen gaan wij visioenen, waarnemingen buiten de tijd, na. Nu blijkt, dat daarin geen beelden van een dergelijke algehele vernietiging zijn opgenomen. De gevonden beelden stroken geheel niet met de gegeven onheilsprofetie. Wij moeten dus stellen: Het is wel zeer onwaarschijnlijk, dat zo iets werkelijk zal gebeuren.

Door de eigenbaat en zelfzucht uit te schakelen en alle mogelijkheden na te gaan, kan men de voorspelling van onheil maken tot wat zij in wezen kan en behoort te zijn:  Een waarschuwing.

De onheilsprofeet mag geen verkondiger van ondergang zijn, maar dient te waarschuwen tegen gevaren. Daarbij mag de eis gelden, dat t.a.v. dit gevaar men zich niet verlaat op vaagheden, maar zowel voor de gevaren als de maatregelen, die men anderen in verband daarmede aanbeveelt, zich kan baseren op redelijke argumenten. Belangrijk is ook, dat de voorspeller steeds weer vermeldt uit welke bron hij zijn voorspelling heeft geput en op welke wijze dit is gebeurd. Iemand die zeggen kan: ongeveer verwacht ik in de toekomst gebeurtenissen of ontwikkelingen, maar daaraan niet toevoegt: “Wie dit niet van mij aanvaardt, zal daaronder lijden of naar de duivel gaan”, heeft ten minst het recht, gehoord te worden.

Wanneer wij de komende dagen bv. vanuit de geest bezien, zo realiseren wij ons wel degelijk, dat de spanningen, die in deze dagen ontstaan, niet in een 1,2,3 kunnen worden teniet gedaan. Wij kunnen ons daarbij verder heel wel indenken, dat bv. het optreden van Rood China steeds scherper zal worden, dankzij de huidige ontwikkelingen. Daarnaast kunnen wij ons voorstellen, dat ook de moeilijkheden van Rusland, de USA en Frankrijk toe zullen nemen. Zoals wij eveneens beseffen, dat vooral in de laatste jaren de verhouding tussen werkgevers en werknemers in een dermate organisatorisch slop is geraakt, dat het haast onvermijdelijk is, dat tegen beide vormen van organisatie wild en heftig verzet, ook daadwerkelijk zal ontstaan. Wij kunnen er verder wel van overtuigd zijn, dat dit minder aangename gevolgen heeft, zowel voor de enkelingen als voor het volk en de economie. Dit zijn feiten, die eenieder in deze dagen wel uit de bestaande feiten af kan lezen.

Daarop kunnen wij dan ook gerust onze prognoses baseren en, rekening houdende met andere ontwikkelingen en omstandigheden, poneren: In het begin van september ontstaat er een situatie, waarbij het gevaar voor omvangrijke oorlogen zeer groot is. Toch nemen wij zelfs dan niet aan, dat er sprake zal zijn van een uitbreken van een volgende wereldoorlog, maar, wanneer er een wereldoorlog in dit jaar ontstaat, zo zal dit haast zeker geschieden in de eerste decade van september. Dit mag rustig gesteld worden, want wij beschikken over alle voor een dergelijke uitspraak noodzakelijke achtergronden en feiten. Het is logisch, dat wij niet alleen stellen: Dit gevaar is er, maar ook vragen alles te doen, wat men kan, om een werkelijk worden van dit gevaar te voorkomen. Dit is geen onheilsprofetie meer. Het is een eenvoudige, maar gefundeerde waarschuwing. Helaas zijn er op aarde zowel als in de geest, groepen, die menen de zaken op een andere wijze te moeten stellen. Een van deze groepen, die vooral werkt in Engeland, het zuiden van Nederland en Frankrijk, stelt de zaak als volgt: Tussen de 6 en 8 september zal een atoombom ontploffen, als gevolg hiervan breekt een wereldoorlog uit.

Maar bij ons weten, is er geen enkel feit te vinden, noch in noch buiten de tijd, waaruit een atoomexplosie in deze periode blijkt, die dergelijke fatale gevolgen zou hebben. De groep in kwestie gaat echter nog verder en vertelt rustig, alsof het niets zou zijn: Enkele uren na de eerste explosie zullen alle grote steden ter wereld worden weggevaagd door nu reeds daarop gerichte raketten met atoombommen. Wij maken ook hier bezwaar. In de eerste plaats beschikt men nergens over voldoende raketten en atoombommen, om alle grote steden ter wereld binnen enkele uren te vernietigen. Ten tweede beseft eenieder, zelf de deskundigen, politici en militairen, dat een dergelijke uitgebreide reeks van bijna gelijktijdige atoomexplosies fatale gevolgen zou hebben voor geheel de wereld. Men zal tot dergelijke maatregelen dan ook alleen overgaan, wanneer men zeker is, dat men zichzelf in geen enkel geval meer zal kunnen redden en zolang die niet met zekerheid vaststaat liever gebruik maken van andere, niet minder verschrikkelijke, maar voor de mensheid als geheel niet zo schadelijke machtsmiddelen. Een dergelijke voorspelling zien wij dan ook als een zuivere onheilsprofetie, waarbij men de mogelijkheden tot angst aanjagen en dreiging met verschrikkingen uitbuit, die in een op zich niet zo grote mogelijkheid geborgen ligt. Dit is onverantwoord.

Misschien wilt u graag weten, wat wij dan aan feiten en waarnemingen hier tegenover kunnen stellen? Goed. Wij weten, dat het gevarenpunt inderdaad in genoemde periode is gelegen. Dat het gevaar voor internationale verwikkelingen groot is, blijkt eveneens aanvaardbaar te zijn. Dat in deze periode, mede als gevolg van deze spanningen overal onlusten, stakingen, relletjes, revoluties verwacht kunnen worden, terwijl ook grotere reeksen van rampen en ongevallen voor kunnen komen, is eveneens voor ons aanvaardbaar. Wij geloven dus niet, dat de maand september geheel zonder opvallende gebeurtenissen ten einde zal gaan, Maar wij weten ook, dat de mens ergens nog een redelijk wezen blijft. Wij weten verder, dat deze mens, wanneer hij maar de kans heeft zijn agressie te ontladen – ongeacht hoe – zelfvernietiging zal vermijden.

Verder blijkt er, noch bij een zoeken in de tijd, noch bij een analyse van de omstandigheden, iets van de exploderende atoombom is te vinden. Alles wijst er op, dat dit een uit menselijke angsten geboren beeld is. Wanneer de spanningen, waarvan wij spraken, op de wereld tot uiting komen, zal hieruit een veranderen van het evenwicht op de wereld voort moeten vloeien. Wanneer dit vreedzaam gaat – ongeacht wat kleine oorlogjes, opstanden en dergelijke – zal dit een langzaam proces zijn en zal de verandering dus meerdere jaren in beslag nemen. Dit proces is deels reeds aan de gang; beelden in onderzoek buiten de normale tijd verkregen, doen een voortgang in steeds sneller tempo van dit alles verwachten. Vandaar dat onze prognose het volgende jaar buiten beschouwing laat, maar het jaar 1967 als een wederom zeer belangrijk jaar noemt. Uit alle waarnemingen blijkt, dat de huidige tendensen zich in de tussenliggende tijd snel verder ontwikkelen. Onze prognose is gebaseerd op feiten, zal waarschuwingen kunnen bevatten, maar tracht voor alles begrip te geven voor alles, wat nu reeds bestaat en aan de gang is, baseert zich daarop ook en vult alleen waar dit noodzakelijk lijkt aan met gegevens, die men op aarde niet kent of argumenten, die van een menselijke zijde uit moeilijker te volgen of te aanvaarden zijn. Een groot verschil dus met de werkelijke paniek zaaiende onheilsprofetieën.

Wanneer iemand u dus komt vertellen, dat een bepaald land geheel van de wereld zal worden weggevaagd in een bepaald jaar, lijkt het mij verstandig zo iemand niet te geloven, maar eerst eens te vragen, hoe zo iemand dat dan wel meent te weten, hoe hij meent precies te weten, in welke tijd zoiets zal gebeuren. Indien zo iemand dan werkelijk met een begrijpelijk antwoord op deze vragen komt – wat niet waarschijnlijk is, wanneer u met een echte onheilsprofeet te maken hebt – vraag dan ook nog eens, of de aangevoerde argumenten en bewijzen geheel kloppen met de nu bestaande feiten. Indien men u bij deze vragen met grote verontwaardiging afwijst, zult kunnen constateren, dat de profeet zelden in staat is zijn stellingen met dezelfde veelheid aan details te verdedigen, als hij haar weet te brengen. Ook blijkt in vele gevallen, dat de bron in het duister wordt gelaten, vaag wordt weergegeven of geheel berust op in zich onlogische en onvolledige gegevens, die ontleend werden aan een bron, die niet of bijna niet controleerbaar is.

Zelfs indien de profeet, met duidelijke argumenten komt, zal in vele gevallen blijken, dat er geen sprake is van een werkelijk constateren, maar ten hoogste van een persoonlijke mening. Die kunt u dan desnoods als een waarschuwing opvatten, maar toch niet als een zekerheid. U kunt zich door een dergelijke persoonlijke interpretatie er wel toe laten brengen eens op te letten, of bepaalde – voor de verwerkelijking van het voorspelde noodzakelijke – verschijnselen optreden.

Dat ik vandaag aan deze onheilsprofeten een geheel onderwerp wijd, heeft de volgende achtergrond.

Op het ogenblik zijn er maar zeer weinige mensen werkelijk tevreden met hun lot en leven. De meesten zijn echter te lui, om daaraan zelf iets te doen of te veranderen. Er kan dan ook bij zeer vele personen en groepen van een toenemende frustratie worden gesproken. Juist degenen, die lichamelijk, mentaal of moreel niet in staat zijn of willen zijn bv. via afwijzing van omgeving, geweld, baldadigheid enz. veranderingen voor zich te zoeken, zullen een uitlaat vinden in voorspellingen. Het is dan ook bijna zeker, dat onder de bestaande omstandigheden onheilsvoorspellingen in steeds grotere mate u zullen bereiken.

Voorbeelden: Een blanke dominee in Alabama zal bv. aanstaande zondag van de kansel verkondigen dat, zo men federaal in blijft gaan tegen de volgens hem door God gewilde orde, Washington door vuur uit de hemelen zal worden weggevaagd. Een typisch voorbeeld van frustratie en de uiting daarvan in voorspellingen. Menigeen zal voor zich een oplossing voor alle moeilijkheden zoeken, die geen eigen ingrijpen vergt. Men zal bv. een opheffing van vakbonden, een naasting van alle bedrijven enz. wensen en een daarvoor mogelijke oorzaak zoeken. Dan komen er voorspellingen van burgeroorlog enz. los. In andere gevallen zoekt men het in een afdwingen van de gewenste ontwikkelingen door middel van grote rampen. Dit alles ligt in het karakter van de tijd: Haast overal op de wereld zijn vele mensen min of meer radeloos. In hun wereld stapelen zich de problemen op, terwijl niemand meer van de werkelijke problemen of de werkelijke mogelijkheden een voldoende overzicht heeft.

Een toenemende normalisatie doet verder de eenling steeds meer ondergaan in de massa, waardoor eigen belangrijkheid niet meer op normale wijze getoond kan worden. Vandaar de vrees, dat zeer velen, al dan niet redelijk, met voorspellingen zullen komen. In Spanje kondigde een bisschop, sprekende in een klooster, een goddelijk ingrijpen tegen “de duivelse vrijzinnigheid, zelfs binnen onze moeder de kerk” aan. Deze man voelde zich kennelijk niet thuis in een wereld, die zich vernieuwt. Hij verwacht nu een goddelijk ingrijpen, dat het hem mogelijk zal maken op de ingeslagen weg normaal voort te gaan. Vele anderen zullen in deze tijd een goddelijk ingrijpen afkondigen of rampen die plaats vinden, van een etiket “dit is Gods straf voor hen, die anders denken dan ik”, voorzien. U bent gewaarschuwd en weet nu, dat u leeft in een wereld, waarin pessimistische voorspellingen haast natuurlijk aandoen. Zij zijn een psychose, die door bestaande omstandigheden een groot deel van de mensheid in zijn greep heeft. Door kosmische werkingen in de komende tijd zal, naar wij menen, die tendens meer openlijk en invloedrijk tot uiting komen.

Kosmische werkingen aan het eind van mei – wit en sterk violet – maken het voorstelbaar, dat deze samenvoeging van energie na een lange tijd van lusteloosheid, plus mystiek, vele mystificaties veroorzaakt, waarbij mensen hun waanwereld en onderdrukte wensen tot uiting brengen in de wereld en stellen als een onafwendbaar gebeuren. Nu zullen wij heus niet vertellen, dat alles koek en ei is. Dit is nu eenmaal zo en wanneer wij toch u zouden willen zoethouden, zou dit maar tot ernstige verwarringen voeren, maar u moet wel beseffen, dat uw eigen beheersing en rust van het grootste belang is, evenals uw positieve instelling tegenover alle gebeuren.

Indien een onheilsprofeet te veel invloed zou krijgen en daardoor de mensen, die normaal in meer positieve zin op aarde werken, tot een negatieve instelling zou brengen, zouden deze mensen ook de wereld niet meer kunnen helpen en zo de zaak in balans houden. Dan zijn algemene paniekreacties niet te vermijden. Niet de profetieën, maar de onevenwichtigheid van de mensen, die hierdoor ontstaan kan, zal dan tot zeer gevaarlijke situaties kunnen voeren. Ook zal men daardoor andere geestelijke invloeden en krachten aan kunnen trekken, waardoor weliswaar andere dan de voorspelde, maar toch wel degelijk allerhande rampen kunnen gebeuren. Daarom dit onderwerp. Ik hoop in ieder geval, dat dit betoog er toe heeft bijgedragen u meer beheerst en meer positief te doen reageren, wanneer onheilsprofeten uw aandacht vragen.

  • Hoe komt u aan uw prognoses? Zijn dat alleen logische gevolgtrekkingen, of ziet u het in de toekomst?

De werkwijze die in de laatste tijd door ons wordt gevolgd, is gebaseerd op redelijke feiten, op extrapolaties. D.w.z. een kennis nemen van zoveel mogelijk feiten, het ontwikkelen van toekomstmogelijkheden daaruit, het vinden van de grootste waarschijnlijkheden. Daarnaast het toetsen aan de voorspellingen, die anderen doen. Indien wij menen, dat, krachtens de extrapolaties, bepaalde kritieke punten kunnen worden vastgesteld, trachten wij om – a.h.w. buiten de normale tijd om – iets van de toekomst in die tijden waar te nemen. Dit gelukt ons niet altijd volledig, maar deelbeelden worden over het algemeen wel verworven en kunnen dan – binnen het totaalbeeld, dat wij ons reeds vormden – meestal verklarend geïnterpreteerd worden.

Verder gaan wij uit van de ons beleende werkingen vanuit de kosmos en de ons eveneens bekende invloed van planeten en hun onderlinge plaatsing op de aarde. Door dit alles samen te voegen, komen wij tot een prognose, waarin men een aantal feiten als wel zeer waarschijnlijk kan stellen, en gevaren aan kan duiden. Meestal geeft dit alles ook aan, dat er in feite minder en ook minder plotseling iets zal gebeuren, dan men op de aarde vaak vreest.

Voorbeeld: Wanneer bij bemerken, dat er kort na september in Engeland nog een festival wordt gehouden met muziek e.d., zullen wij dit beeld in samenhang met het verder bekende interpreteren als: er is dan geen oorlog. Dit laatste zal natuurlijk wel mogelijk zijn, maar is zeker niet erg waarschijnlijk. Gezien de plaats, die Engeland in de wereldpolitiek nog inneemt, gaan wij zelfs verder en zeggen: Het is dus aannemelijk, dat er door de crisis in september geen wereldoorlog zal ontstaan. Men “ziet” dit dus in de tijd en kan het in de tijd plaatsen in de buurt van de kritieke dagen in september, maar in ieder geval later. De gevolgtrekkingen zijn dan m.i. redelijk en verantwoord.

Bijvoorbeeld, wanneer wij stellen, dat de UNO in gevaar komt te verkeren, dan is dit niet alleen op nu bekende feiten gebaseerd. Een toetsen doet ons niet zo ver in de toekomst een grootscheepse uittocht van vele gedelegeerden zien, gevolgd door meerdere zittingen, waarbij slechts een klein aantal van de leden vertegenwoordigd is. Samen met de bekende feiten duidt dit op een zeer groot gevaar voor het voortbestaan van de UNO en wekt tevens twijfels op aan de doelmatigheid van het huidige optreden van deze organisatie. Alweer, een logische gevolgtrekking, die gebaseerd is op nu bestaande en onweerlegbare feiten, de extrapolatie daarvan en een zien in tijd.

Dit geeft u dus een beeld van de wijze, waarop wij tot onze prognoses komen. Alle belangrijke voorspellingen worden zoveel mogelijk getoetst. Het is dan ook zeer waarschijnlijk, dat zij werkelijkheid worden. Maar het tijdselement blijft altijd enigszins onbetrouwbaar, omdat bij het zien in tijd een oriëntatie nu eenmaal moeilijk blijkt te zijn. De tijdsbepaling wordt dan ook in vele gevallen alleen gesteld aan de hand van de extrapolatie. Absolute zekerheid is zelfs op deze wijze echter niet te verkrijgen, omdat invloeden op kunnen treden, die wij nu niet kunnen voorzien of kennen, welke aan het geschouwde een geheel andere betekenis kunnen geven. Vaak zal dit echter niet voorkomen.

En hiermede constateer ik dan, dat mijn onderwerp ten einde is. Nogmaals, laat u niet in paniek brengen, heb geen deel aan fantastische onheilsverwachtingen. Daarvoor is, zo al, slechts zeer weinig reden.

Esoterie.

Nu wat esoterie. Wanneer wij het heelal bezien, toont zich dit de mens als een reeks van in de ruimte zwevende lichte stippen. Wij weten, dat zij tevens persoonlijkheden zijn. Maar in deze hoedanigheid beantwoorden zij helemaal niet aan de menselijke voorstellingen van leven, gemeenschap en wereld. Toch kan worden gezegd, dat zo een eiland van sterren in de ledige ruimte een wereldje op zich is; in deze wereld bestaan precies dezelfde mogelijkheden, tendensen en kosmische werkingen, die u ook in uw eigen kleine wereld ondergaat.

Wanneer wij ons laten domineren door deze macro kosmische wereld, zullen wij vaak niet in staat zijn in onszelf een juist beeld te vormen van ons eigen bestaan. De verschillen in bewustzijn, levensduur, werkwijze enz. zullen misschien groot zijn, wanneer wij macro kosmisch leven met het onze vergelijken, maar het essentiële van alle bewustwording is uiteindelijk een terugkeer tot de Bron. Dit kunnen wij, naar ik meen, uiteindelijk ook op elke wijze vanuit elk standpunt verwezenlijken.

De terugkeer tot de Bron is dus niet noodzakelijkerwijze gebonden aan een bepaalde bestaansvorm. Wie zich indenkt, dat hij alle persoonlijkheden, die hij in de kosmos boven zich erkent, eerst in zichzelf zal moeten ervaren en beleven, voor hij de Bron zal kunnen bereiken, gaat dan ook van een verkeerde premisse uit. In zijn ontwikkeling pleegt dit tot een grote omweg te voeren.

Wanneer een aarde bezield is, zo mag het leven van één enkele mens voor de geest, die in die aarde woont, van even weinig belang zijn als bv. het bestaan van een enkel bloedlichaampje in uw bloedstroom. Het geheel van de bloedstroom is voor u echter van het hoogste belang, voor de aarde is dit het geheel van alle leven.

De aansprakelijkheid, jegens alle leven zal, onder normale omstandigheden, door het wezen aarde even weinig worden beseft, als u onder normale omstandigheden uw gebondenheid aan en aansprakelijkheid jegens eigen lichaam beseft. Eerst wanneer er onrust is – een ziekteverschijnsel – reageert u automatisch en wordt u zich gelijktijdig door bestaande afwijking van het ideale bewust.

Nu kunnen wij natuurlijk zeggen, dat die aardgeest veel groter en machtiger is, dan wij zelf zijn.

Dit is juist. Maar daarom mogen wij nog niet zeggen, dat de bewustwording en de bewustwordingsmogelijkheden voor de wereldgeest eenvoudiger liggen dan voor ons. Stellen wij dit laatste, dan zijn wij geneigd, om allereerst de bezielende kracht van de aarde als meester te erkennen, om van daaruit verder te gaan naar de maan, de zon, enz. Stellen wij echter: De aarde heeft met haar eigen bewustzijn en daaraan aangepaste reeksen van problemen eigenlijk een soortgelijk leven als de mens in de stof: Gebonden aan vorm, persoonlijk bewustzijn en de mogelijkheid tot bewustwording, dan kunnen wij ook zeggen, dat de uiterlijkheden ergens van weinig belang zijn.

De aarde bewijst haar eigen waardigheid, om meer te zijn dan alleen maar een planeet, door de juiste wijze, waarop zij haar taak als planeet vervult. Een mens bewijst zijn recht, om meer te zijn dan alleen mens, door de juistheid, waarmede hij mens weet te zijn.

Het verschil is dus niet zo groot als het wel lijkt. De tijd, die de aarde gebruikt voor haar leven en reacties, is vanuit een menselijk standpunt onmetelijk lang: Honderden miljoenen jaren, maar de inhoud van een menselijk leven, hoeveel korter het ook is, kan voor die mens evenveel realisaties met zich brengen, als een bestaan van een planeetgeest als de planeet voor deze in kan houden. Het verschil in tijd is niet zo belangrijk. Alleen verschillen van realisatie, die bereikt worden binnen het leven, tellen mee.

Zo zou ik voor de esotericus willen stellen: Streef niet te zeer naar het bereiken van een gelijkheid met degenen, die u nu misschien nog als groter en daarom ook als boven u staande erkent. Door alleen naar gelijkheid met de “hogeren” te streven zult u eerder uw bereikingen tot een minimum terugbrengen dan een werkelijke bereiking boeken.

De wijsheid, die schuilt in de grotere geestelijke entiteiten en persoonlijkheden, de relatie ook, die tussen deze bestaat, is voor u misschien nog niet te bevatten. Maar indien uw bewustzijn in uw eigen zijn en wereld groot genoeg is geworden, zult gij de analogie tussen dit grote bestaan en uw eigen zijn leren erkennen en daardoor worden als gelijke van deze groten.

Ik herinner u hier even aan de voorstelling, die men heeft over het eeuwige gericht in het Egyptische dodenboek. Wanneer men tegenover de 42 rechteren staat, voelt men zich klein. Zij echter zijn enorm groot. Wanneer men alle vragen juist beantwoord heeft, is men opeens even groot als de rechters. En toch zijn deze Goden. Het is de mens, een sterfelijk wezen, dat, ontkomen aan zijn stoffelijke hel, een proeve van bekwaamheid moet afleggen, om eeuwig te kunnen zijn, volgens dit geloof.

U bent eeuwig, wanneer u het antwoord weet op de problemen van de kosmos, en bent u niet alleen de gelijke, maar zelfs de meerdere van vele entiteiten, die nu in deze wereld van sterren en planeten leven, die men wel de discus van de Melkweg noemt.

Er is natuurlijk een verschil tussen de weg van de mens en de wegen, die de hemelgeesten gaan. Men spreekt dan ook over engelen graag als bijzondere wezens en vergeet daarbij maar, dat ook wij kunnen zijn als de engelen. Men spreekt met grote eerbied over de regerende krachten, die scheppen, maar wij kunnen, indien ons besef, ons bewustzijn maar groot genoeg is, scheppen, zoals zij.

Zo het waar is, wat men wel stelt, dat eens de nu duistere geesten jaloers zijn geweest op dit vreemde schepsel van geest en materie, dat God op aarde stelde, zo kan ik mij dit alleen indenken, dat dit geschiedde, omdat zij, die toen nog engelen van hoge rang waren, beseften dat deze mens niet slechts hun gelijke, maar zelfs hun meerdere kon worden.

Het tempo, waarin je als mens leeft en bewust wordt, en ook als geest voortkomende uit de mens, ligt veel hoger – zo wij althans hier in tijd mogen meten – dan dat van welke sterrengeest of engel dan ook.

Wij kunnen dus sneller, meer zijn. Maar om dit waar te maken, moeten wij ook ons eigen tempo leven, moeten wij onze eigen bewustwording doormaken en mogen wij ons niet te zeer binden aan een bepaalde hogere kracht in een pogen diens tempo, diens wijze van bewust worden en bewustzijn te imiteren.

De initiatie in de hogere waarden van kosmos en bewustzijn berust in wezen op innerlijke erkenning. Wanneer u deze wat vreemde zin begrijpt, zult u ook inzien, dat het nimmer ons doel kan zijn, iemand te volgen, maar dat het onze bestemming is onze eigen weg te gaan met erkenning van al datgene, wat wij rond ons waarnemen.

De contacten, die bestaan tussen mens en kosmische krachten, zijn, zeker tijdens het verblijf op aarde, van groot belang voor de wijze, waarop de mens kan reageren. Zij scheppen misschien het klimaat, waarin hij leeft. Maar zodra die mens beseft, welke krachten dit zijn, is hij reeds de gelijke geworden van die krachten. U kunt, wanneer u ingewijd geraakt in de kosmische geheimen, niet meer zeggen, dat enigerlei kracht buiten die van God uw leven richt, bestuurt of beheerst.

Normalerwijze is het menselijke lot van de onbewuste gebonden aan een door kosmische werkingen beïnvloede reeks van oorzaak en gevolgen. Er is sprake van een, zij het beperkte predestinatie. Zodra het bewustzijn van de mens echter groot genoeg is, houdt deze voorbestemdheid op een werkelijkheid te zijn.

Je leeft volgens de wil en inwerking van andere entiteiten, omdat je zelf niet sterk genoeg bent, niet bewust genoeg, om een oplossing te vinden (volgens de kosmische wetten) voor eigen probleem. Zodra je zelf een oplossing voor eigen problemen vindt, en weet, wat je moet doen en wilt bereiken, hoeft men niet meer te wachten op alles, wat van buiten af zal worden opgelegd of gegeven. Dan treed je met eigen recht en krachtens eigen bestaan op als beheerser van jezelf en vaak zelfs als heerser over velen, die dan – zij het misschien tijdelijk – geestelijk je minderen zijn.

U weet, dat men in de esoterie nogal eens spreekt over de ideale mens, de oervorm, of Rode Adam. Dit zou iets zijn, waarvan wij allen als mens deel uitmaken. Zover het de kracht betreft, die ons beweegt, mag dit waar zijn. Als het over ons bewustzijn betreft echter, zijn wij de Rode Adam, alleen nog niet geopenbaard.

Wij bergen de ideale mens, de goddelijke gedachte van de mens, in ons, zoals een klein zaad in zich reeds de latere bloeiende plant bergt en toch onaanzienlijk blijft.

Hoogmoed is verkeerd. Maar een te grote nederigheid en zelfontkenning eveneens. Wij zijn in beginsel de ideale gedachte, die God “mens” heeft genoemd.

Ons wezen draagt in zich alle mogelijkheid tot het verwezenlijken van deze volmaaktheid, of wij deze nu al weten te zien en kunnen bereiken vanuit een bewustzijn of niet. Wij hebben daarom het recht onszelf te zoeken als de ideale mens.

Jezelf zoeken is geen egoïsme. Zelf zoeken en het zelf erkennen komt voort uit het beseffen van de ware relatie, die bestaat tussen jou en de wereld rond je. Elke maal, wanneer uw bewustzijn een uitbreiding ondergaat, staat u op gelijke hoogte met een aantal volgens velen hogere entiteiten en geesten. Ik doel hierbij vooral op entiteiten, die nooit de menselijke vorm gekend hebben, of beleven zullen.

Zodra wij hun gelijken zijn, kunnen wij hen ook op voet van gelijkheid benaderen. Hierin juist ligt een van de grote raadselen, die de inwijding voor de leek verbergen moet: Wanneer wij de gelijke zijn van een Hogere Kracht, zo mogen wij deze ook als gelijke toespreken en mogen daaraan vragen en zelfs eisen stellen, zoals dit onder gelijken gebruikelijk is.

Wat meer is, wij zullen antwoorden verwerven, zoals dezen aan gelijken alleen gegeven kunnen worden. Wanneer je de weg zoekt in jezelf, moet je daarom niet bang zijn om te vragen, zelfs niet aan krachten, die hoger lijken. Vragen wij aan te hoge krachten, dan zullen wij geen antwoord krijgen. Vragen wij en verkrijgen wij een antwoord, dan mogen wij dit antwoord echter niet zien als een openbaring. Wij moeten het zien als een normaal en logisch antwoord, dat past in de relatie, die past tussen twee wezens.

Denk niet, dat God direct tot u kan spreken. Gij zult Hem niet verstaan. Wij kunnen echter wel Krachten verstaan, die schijnbaar en volgens de hiërarchie veel hoger zouden moeten zijn dan wij. Bedenk daarbij echter, dat de werkelijke hiërarchie niet bepaald wordt door de wezensaard, maar door de aard van het bewustzijn. Wie de moed heeft tot een engel te spreken als tot een gelijke en desnoods met hem te worstelen, zal het antwoord verwerven, dat hij van node heeft. Niet als een gave, maar als zijn recht. Op zijn beurt zal deze mens ook aan die engel iets kunnen geven.

Dit vergeten de meeste mensen, wanneer zij aan esoterie doen. Daarom heb ik deze feiten, die in elke inwijding op den duur duidelijk worden, vandaag eens willen belichten. De mens moet weten, dat hij zijn belangrijkheid nimmer kan ontlenen aan de stoffelijke feiten, maar steeds ontlenen zal aan het bewustzijn, waardoor hij zelf deze feiten tot aanzijn doet komen.

image_pdf