Ons zoeken naar een geestelijke ontwikkeling

image_pdf

 14 april 1964

U krijgt ook vanavond een gastspreker, maar in dit eerste gedeelte zou ik graag uw aandacht vragen voor enkele begrippen van inwijding, van laten we zeggen; bewustwording.

Op het ogenblik dat er een reactie aanwezig is – hoe klein dan ook – die direct gereleerd is met een omgeving, mogen wij spreken van een bewustzijn. Als zodanig is de geringste instinctieve drang dus evenzeer bewustzijn als de hoogst ontwikkelde vorm van werelderkenning. Toch ligt er tussen de mens, de hogere geest en het laagste dier een enorme ruimte.

Die ruimte te overbruggen is niet zo eenvoudig. Want wij moeten daarvoor proberen te beseffen waar de verschillen liggen tussen laag dier en mens, en mens en hogere geest. Het gehele proces kan worden beschouwd als een zekere inwijding, een doordringen in de kern van het leven en daardoor ook in de kern van een goddelijke waarheid.

De mens denkt niet alleen, maar hij heeft een zodanig herinneringsvermogen, dat hij in staat is buiten de directe feiten andere feiten te zien, of zijn herinnering daaraan te vermengen met zijn waarneming van nu aanwezige toestanden. Voor de geest betekent dit dus, dat het dier slechts de directe weergave van het heden kan projecteren; dat de mens daarentegen voortdurend bij elke reactie projecteert; verleden (inhoudende ervaringen, veronderstellingen en ontwikkelingen), het heden (de directe reactie op de werkelijkheid) plus de toekomst (zijn berekeningen, verwachtingen en veronderstellingen).

Het resultaat is, dat de mens enerzijds minder werkelijk waarneemt dan een dier, maar dat anderzijds de mens dus een groter deel van de tijd samenbrengt in elk ogenblik van beleving.

Voor ons zoeken naar een geestelijke ontwikkeling moeten wij daarmee geloof ik toch wel rekening houden.

Wij beginnen altijd met een overzicht van verleden en toekomst als mens. Op een zeker moment leer je jezelf hiervan los te maken. Je leeft weer in het heden. Niet nu omdat je je van het verleden niet bewust bent of geen gedachten kunt vormen omtrent een toekomstige ontwikkeling, maar omdat je toekomst en verleden a.h.w. bewust doet opgaan in het heden.

Dan kan worden gesproken in dit geval van een innerlijke synthese van bewustzijn, beleving en feiten.

De hogere geest kent geen feiten, zo vreemd als u dat moge klinken. Haar leven wordt niet bepaald door werkelijke omstandigheden, maar door een erkenning van vaste wetten of regels.

In plaats van de actuele wereld, treedt hier de relatie op met – wat wij noemen – het goddelijk Wezen, de beperking van onze eigen levensmogelijkheden. En in die erkenning van beperking kan deze geest dus zichzelf blijven, de wereld ( die buiten dat ik en t.o.v. die wetten van dat ik kan verschillen) beseffen binnen het kader van de wet en zo zijn krachten in overeenstemming brengen met het grote geheel, dat uit de wet beseft wordt. Het is dus niet meer belangrijk, of het hier gaat over vormen, directe belevingen, dan wel alleen over een toestand.

Voor een mens is dit nog ondenkbaar. De brug die dus ligt tussen mens en hogere geest is er één, waarbij de wereld moet worden herleid tot de eenvoudige formule der goddelijke wetten.

Zolang dat onmogelijk is, zal men mens blijven. Zodra men deze mogelijkheid bereikt, zal men boven het menselijke uitgaan.

En daarmee hebben wij voor het begrip bewustwording wel enkele heel belangrijke dingen geconstateerd. In de eerste plaats: Er is een weg, die gaat van klakkeloze aanvaarding, via erkende beleving tot interpreterende beleving en vandaar tot erkende wetmatigheid, waarbij het element beleving op de achtergrond treedt.

In je eigen spel van ontwikkeling (want het blijft voor de meesten ergens een spel) komen dan – als je mens bent – de grote vragen van inwijding, van kosmische bereiking, van ontplooiing van de totale persoonlijkheid op de voorgrond. Vragen, waarop lang niet altijd een antwoord kan worden gegeven. Maar toch wel vragen, die wij op zijn minst genomen mogen stellen en waarop wij mogen trachten een antwoord te geven. De poging om een antwoord te vinden dat blijvend waar is op eigen problemen is het proces der inwijding. Het proces der inwijding impliceert verandering van het wereldbeeld en – bij een desnoods gelijkblijvende persoonlijkheid – een totaal ander invoegen van deze persoonlijkheid binnen de kosmos.

Dat klinkt allemaal misschien nog wel kinderlijk eenvoudig. Maar als we met de vragen beginnen, wordt het toch wel wat anders. En dan is de eerste vraag: Wat is mijn geest, wat is mijn ziel?

Het antwoord daarop is een formulering, die door weinigen wordt beleefd, ook al wordt zij verstandelijk misschien aanvaard.

De ziel, zo luidt de formulering van onze groep, is het goddelijk Licht, dat als directe levengevende en ook als richtinggevende factor werkzaam is binnen het ego.

En dan weten we nog niets. Want wat is goddelijk Licht? Ja, goddelijk Licht is de kracht van de Schepper. Ja, maar wie en wat is de Schepper? U ziet het al, het is onmogelijk daarop een antwoord te geven.

Wat is mijn geest? Ja, mijn geest is het totaal aan ervaringen en bewustzijn, waardoor het ego zichzelf onderscheidt van de verdere wereld en zijn houding tegenover die wereld kan bepalen.

Heel mooi. Maar wat is de geest? Is ze stof, is ze kracht of is ze wat anders? Een definitief antwoord is moeilijk.

Wat doet de geest? O, wij kunnen er een antwoord op geven. Maar waar is het antwoord, dat beleefbaar blijft? En daarom mag je op die vragen dus ook proberen een ander antwoord te geven. Een antwoord dat minder feiten behelst, maar dat voor ons begrip toch geloof ik wel meer aanvaardbaar wordt, omdat het geen raadselen achterlaat.

En dan stellen we: Mijn ziel is het onbekende in mijzelf, waardoor ik besta. Het is de vreemde leegte die overblijft, wanneer ik alles in mijzelf heb geanalyseerd, zonder de bron van mijn bestaan te kennen. De ziel is voor mij het onbegrijpelijke niets, dat voor mijn bestaan klaarblijkelijk noodzakelijk is.

Dat is een gevoelsmatige definitie en als zodanig aanvaardbaar. Verstandelijk ontleed blijft ze, even vaag. Maar ze geeft ons de genoegdoening te beseffen, dat in Ons ik een niemandsland ligt, waarvan de geaardheid en kwaliteit eenvoudig niet te definiëren is, maar dat wij ergens toch kunnen omgrenzen. Waarvoor wij dus wel degelijk een bepaalde maatstaf kunnen vinden, maar we kunnen niet zeggen wat wij met die maatstaf meten.

Mijn geest omvat theoretisch misschien wel alles wat ik heb beleefd. Maar wanneer wij onze eigen inhoud nagaan, dan geloof ik dat je juister kunt stellen: Onze geest is het totaal van emoties, waardoor ons gedrag t.o.v. en onze aanvaarding van de wereld wordt bepaald. Dat wat ik ben, innerlijk, ben ik van uit de geest. Mijn geest.

En dan heb ik weer vaagten gelaten, maar ik heb toch iets gesteld, dat voldoening kan geven. Mijn geest is datgene, wat mij maakt tot wat ik ben. Bij het zoeken naar inwijding komen wij dan verder tot de conclusie, dat deze geest ongetwijfeld in verbinding staat met andere wezens. Wij kunnen daarvoor een hele kosmische hiërarchie gaan opbouwen. We kunnen precies gaan vertellen tot welke straat wij behoren, welke Meesters of hemelkrachten op dit ogenblik voor onze vorming belangrijk zijn. Ik vraag mij alleen af, of u die dingen begrijpt. Laat ons daarom de zaak eenvoudiger stellen.

Krachtens mijn wezen, inhoudende die onbekende ziel en die geest, ben ik gepredisponeerd om te resoneren en om dus te beantwoorden aan bepaalde krachten in het Al. En dan wordt het geloof ik gemakkelijker om de brug te slaan tussen de mens en die onbegrepen hoge geest. Want nu kan ik dus stellen: Datgene waarop ik reageer is de kosmische wet, die ik reeds ervaren heb. Het is mijn bewustzijn, mijn ervaring, die mij doet reageren. Zodra ik te maken heb met een bepaalde wet, met een bepaalde eigenschap van de kosmos, die in mij is verankerd, zal mijn reactie daarop onmiddellijk en scherp zijn. Ik zal mij van die reactie bewust zijn. Ik zal niet zoals in andere gevallen alleen maar vage gevoelens of onbestemde denkbeelden krijgen.

Zo zou je hieruit kunnen afleiden: Alle bewustzijn, dat door ons is bereikt, moet te herleiden zijn tot een vaste regel, die niet slechts voor ons maar ook voor de wereld rond ons gelijkelijk van kracht blijft. En hebben we dat gevonden, dan zijn wij al een aardige stap verder. Want dan kan ik bovendien zeggen: De onverklaarbare verschijnselen in mijn wereld plus de onbestemde gevoelens in mij, zijn de weergave van wetten, die ik nog niet heb beleefd en dus nog niet zo goed ervaar, dat ik daarop kan reageren.

Inwijding zou in dit verband omschreven mogen worden als het aan den lijve ervaren van een kosmische wet, die tot op dit ogenblik door het “ik” niet bewust werd beleefd of gekend. En daarmee heb ik dan eigenlijk het eerste en belangrijkste gesteld: De opbouw.

De opbouw echter voert zoals elke opbouw tot een aantal speculaties, conclusies en gedachten. En het zijn vooral die gedachten en die conclusies, welke mij voor uw eigen bewustwording in deze dagen van het hoogste belang schijnen te zijn.

En dan begin ik met voor elke mens te stellen, dat dezelfde daad of toestand niet altijd dezelfde beleving inhoudt. Dat door de beleving van de toestand bepaalde kosmische aspecten duidelijker worden dan andere. De eigen persoonlijkheid kan dus door een veelzijdige beleving van een en hetzelfde gebeuren soms als net een schok wakker worden voor een nieuw deel van de kosmos en daarmee ook een nieuw deel van zijn ware zelf.

Waarom brengen wij dan altijd in deze context harmonie, liefde e.d. ter sprake? Om te kunnen doorleven moet er eerst principieel a.h.w. een aanvaarding bestaan. Er moet reeds een zekere emotie aanwezig zijn, voordat de emotionele spanning tot een vernieuwing van gezichtspunt kan voeren. Iemand, die de wereld volkomen neutraal benadert en zijn neutraliteit weet te handhaven, zal veel omtrent die wereld leren maar weinig of niets omtrent zichzelf. Iemand, die de wereld haat, zal die wereld van zich afstoten. Hij zal die wereld alleen willen zien binnen het kader van zijn eigen emoties en gedachten. Hij leert dus in feite zichzelf beter kennen, maar vervreemdt gelijktijdig van de kosmos buiten hem, waarin dan toch de goddelijke wet zou moeten worden erkend.

De liefde echter is een emotie, waarbij het “ik” komt tot een aanvaarding van de wereld en van al datgene, wat er in de wereld bestaat, in zichzelf verwerkt. Er is dus gelijktijdig een erkenning van een werkelijkheid buiten het “ik” plus een volledige beleving daarvan en een erkenning van de daarin gelegen wetten binnen het “ik”.

De liefde is dus in dit geval eigenlijk niet een bezitten of niet -bezitten, maar het is een openstaan voor. Het is een aanvaarding op emotionele basis. De grote inwijders weten dit en zij proberen ons allen ergens te brengen tot deze aanvaarding. De liefde is de meest positieve.

De harmonie echter, waarmee wij ook zo vaak werken, is toch nog weer iets anders. Wanneer wij harmonie zoeken met iets buiten onszelf, zullen wij daarvoor delen van onszelf moeten uitschakelen en soms zelfs in ons bepaalde capaciteiten of gevoelens moeten ontwikkelen, die daarin normaal niet bestaan. Het resultaat is, dat het ‘”ik” door harmonie het vermogen krijgt eigen gericht-zijn op bepaalde kosmische wetten naar believen a.h.w. te wijzigen.

Een alomvattende harmonie is het ideaal en als zodanig voor ons voorlopig onbereikbaar. Maar een gedeeltelijke harmonie maakt het ons mogelijk op te gaan in belevingen, toestanden en waarden, die in onszelf alleen nog maar vaag waren. Weer een a.h.w. scherper stellen van oorzaak-en-gevolg en al wat er verder bijhoort binnen het “ik”; en op den duur van de kosmische begrenzing, die uit de goddelijke wetten voortvloeit.

Nu kom ik tot een paar gedachten, waarvan ik alleen maar hoop, dat u ze eens wilt overwegen. De eerste is deze: Het geestelijk zoeken op zichzelf is niet belangrijk. Belangrijk is wel de gevoelsinhoud en de behoefte tot streven – ook in niet geestelijke zin – die daaruit voortkomen. De geestelijke bestreving is de motivering van het leven. Zij is niet de verklaring ervan.

God en goddelijke krachten zijn overal en altijd volledig aanwezig. (Dat is een stelregel.) Maar wanneer dit het geval is, is het voor mij niet noodzakelijk om gebonden te zijn aan een karma, de wentelingen van het rad of wat dies meer zij. Mijn eigen onvermogen om een volledigheid rond mij te erkennen dwingt mij echter tot deze herhalingen, tot deze karmische lotswendingen.

Als je het zo bekijkt, dan volgt ook weer uit dit alles (het is maar een denkbeeld): Op het ogenblik, dat ik voor mijzelf een volledigheid aanvaard, zal ik haar niet volledig kennen. Maar de vaagheden van het niet-erkende zijn voldoende om de verhoudingen van het gekende opnieuw te rangschikken. Het resultaat hiervan is een visie op leven, wereld en gebeuren, die meer omvat dan het menselijke gebruikelijke. En eveneens. de mogelijkheid om wetten, verhoudingen en krachten, die normaal niet gereleerd schijnen te zijn, in onderlinge relatie te brengen en als zodanig te gebruiken als een nieuw weten of een nieuwe kracht.

Dit denkbeeld is misschien niet zo dwaas als het op het eerste gezicht lijkt. Als mens dat herinner ik mij nog heel goed. Men pleegt men zich bezig te houden met een leven in een hiernamaals, met schulden en deugden, met idealen en desillusies. Deze dingen zijn het, die eigenlijk het menselijke uitmaken van het bestaan. Op het ogenblik, dat deze waarden niet meer zouden bestaan, zou het heden eeuwigheid zijn. Dan is het mijn eigen behoefte tot streven en denken in een bepaalde richting plus de onevenwichtigheid daarvan, die mij berooft van het begrip eeuwigheid, dat nu bestaat. Elk leven op een hiernamaals is dus een ontkenning van de eeuwigheid, die nu bestaat. Als zodanig zal elk eeuwigheidsstreven dus op den duur moeten terugbuigen tot de tijdsbeleving in de stof, die men nu kent. Eerst dan is de kringloop voleind. Eerst dan kan men komen tot het werkelijke begrip van oneindigheid of eeuwigheid.

Nu kennen wij aan de hogere geesten grote hoeveelheid krachten en eigenschappen toe, die de mens niet bezit en die de lagere geest maar zeer ten dele bezit. En nu ga ik verder denken. (Het is dus geen stelling, het is een gedachtegang.) Indien de hogere geest alleen maar meer kent van de werkelijkheid, zal zij geen mogelijkheid of kracht ter beschikking hebben, die ook ik niet ter beschikking heb. Het enige verschil is de bekwaamheid om van het beschikbare gebruik te maken. En nu kom ik tot een conclusie, die ook elders bestaat: Zonder de erkenning van het tijdloze – in elk moment van bestaan – plus de goddelijke waarde die de begrenzing daarvan vormt, is een grote machtsuitoefening niet mogelijk. Hoe meer echter het innerlijk bewustzijn in elk moment van uiterlijk bestaan zichzelf geheel erkent met zijn beperkingen, zal dit ego in de tijd en daarbuiten beschikken over de directe krachten van leven, waaruit het bestaat en waardoor het is verbonden met al het geschapene.

Mijn derde deel van het betoog gaat en dat vloeit uit het vorige haast automatisch voort in de richting van persoonlijke erkenning, persoonlijk bewustzijn, waaruit inwijding ontstaat. En nu gaan we dat eens niet veredelen zoals men dat graag doet, of aanpassen aan idealen en godsdienstige stellingen en sociale motiveringen. Wij gaan het herleiden. En dan kom ik in de eerste plaats tot deze definitie: Elke eerste fase van inwijding is het erkennen van eigen begrenzingen plus – en dat is heel belangrijk – van de factoren die ons tegenhouden bij ons streven om die grenzen inderdaad te bereiken. Wij ontwijken de werkelijke limieten van ons leven als mens en ook als geest, omdat wij vrezen hierdoor onszelf ergens te verliezen. En vergeet niet, dat we wat dat betreft in goed gezelschap zijn. Want een volledig onzelfzuchtige overgave zonder enig voorbehoud of enig protest is er op aarde nooit geweest. Maar wij moeten proberen daartoe te komen.

De inwijding houdt in; het overwinnen van angst. De vrees, die niet is gebaseerd op de begrenzingen en de feiten van heden, is onze belemmering tot bereiking in het heden. De begeerte, die niet in overeenstemming is met de feitelijke mogelijkheden en werkelijkheden van het heden, wordt voor ons eveneens een remming, omdat wij elke frustratie van het begeren weigeren te aanvaarden als een concrete werkelijkheid en onder omstandigheden liever onszelf kunstmatige beperkingen opleggen dan te erkennen, dat wij kosmisch gezien begrensd zijn. Indien wij dit beseffen en de waarheid hiervan kunnen aanvoelen, hebben wij de eerste stap gedaan op het pad naar inwijding.

Dan is het tweede punt dat wij krijgen eigenlijk ook al weer een aantasting van de eenvoudige dingen. Wij dienen te erkennen dat er recht noch rechtvaardigheid bestaat; dat alle recht en rechtvaardigheid illusies zijn, door ons geschapen. Er bestaan grenzen en er bestaan wetten.

Doch deze zijn niet bestemd om een beperking aan te geven van de levensmogelijkheden die er bestaan. Zodra wij dit beseffen en dus niet meer zoeken naar recht, naar rechtvaardigheid of naar zelfrechtvaardiging, maar naar een beleving volgens eigen begrip en bewustzijn van een harmonie met het leven, zullen wij een voortdurend groter begrip krijgen voor de feiten van onze wereld. De feiten van onze wereld zijn de feiten van de eeuwigheid, weergegeven binnen de beperking van ons eigen voorstellingsvermogen.

En dan denk je automatisch na over het al dan niet bestaan van vaste wegen of paden, vaste banden. En daarop kunnen wij het volgende stellen: Er bestaat geen enkele vaste band, geen enkele onverbreekbare band, verbintenis of mogelijkheid tot verband en eenwording, tenzij deze een deel is van een totaliteit. Elke selectie van één deel in het leven ten koste van de andere delen houdt in: Een begrenzing van bewustwording, een beperking van eigen handelingsvrijheid en eigen inzicht; en ze vergroot de zelfrechtvaardiging, die in wezen zelfmisleiding is.

Zo kun je natuurlijk nog veel verdergaan. Maar dan horen we eigenlijk alweer de mens krijten: Wanneer dit zo wordt gesteld, wat blijft ons dan over? Waarom dan streven? Waarom geestelijk zoeken? Waarom goed zijn? En het antwoord daarop is zo eenvoudig, dat ik vrees dat menigeen het niet zal durven begrijpen: Ons streven in de geest en ons geestelijk streven in de stof, ons zoeken naar zin in het bestaan, is noodzakelijk omdat alleen hierdoor de innerlijke en emotionele aanvaarding van de goddelijke werkelijkheid mogelijk wordt. Ons streven is geen doel in zichzelf, het is slechts een modus. Het is een middel waardoor wij werkelijkheid erkennen. Wie ook dit laatste beseft heeft en toch blijft streven volgens zijn eigen wezen, is een volledig ingewijde. En dan, wil ik ten besluite van mijn betoogje nog eenvoudig zeggen wat de eerste wegen zijn, waardoor men tot de mogelijkheid van inwijding geraakt. Dat is toch ook belangrijk, zou ik zeggen.

Wij dienen te leven volgens een zo vast mogelijk beginsel, maar mogen niet ertoe komen ommentwille van dit beginsel iets in de wereld uit te sluiten, onaanvaardbaar te achten of te vervolgen, tenzij het ons zou dwingen in strijd met onszelf te handelen. En daarom is dus een vorm van rechtvaardigheid – al is die op de beperking van het “ik” gebaseerd – wel noodzakelijk. De weg tot de inwijding stelt verder, dat ik moet leren om gelukkig te zijn. Niet omdat het geluk voor mij noodzakelijk is, maar omdat ik alleen in het geluk tot een werkelijke wereldaanvaarding kom.

Waar geluk bestaat zal ook leed niet uitblijven, want het geluk is een eenzijdigheid. Ik zal nimmer ertoe kunnen komen om het leed voor mijzelf te zoeken. En zo ik dit doe, is dit een dwaasheid, een afwijking, waarbij de begrippen leed en vreugde zozeer met elkaar zijn verweven, dat wij van een afwijking van het mentaal en zelfs van het zielenleven mogen spreken. Wij moeten dus trachten gelukkig te zijn, opdat wij in de ontwikkeling van het geluk en de tegenstellingen, die daaruit automatisch voortvloeien, onze wereld volledig leren aanvaarden.

Ook zullen wij om tot die inwijding te geraken vaak een Meester moeten volgen. Een Meester is nimmer iemand, die bereikt heeft alleen. Een Meester is iemand, die in staat is – hetzij door zijn leringen of op andere wijze – ons begrip voor onszelf te vergroten, ons contact met de wereld van het nu uit te breiden en de emotionele schakeringen in ons wezen te verrijken. De Meester geeft ons vanuit zijn wezen de mogelijkheid vaagheden te definiëren in een tijd, dat wij innerlijk nog niet voldoende erkenningen van kosmische waarden bezitten om deze als referentiepunt te gebruiken.

Alles zo moeten wij ten laatste zeggen dient gebaseerd te zijn op de werkelijkheid. En dat is de werkelijkheid, zoals wij die beleven. Wetende dat ze maar een klein deel vormt van de kosmische werkelijkheid dus dit onbegrensde en onbegrijpelijke, waarin wij bestaan is zij voor ons kennelijk noodzakelijk. Door al hetgeen wij beleven steeds weer saam te voegen met de beleving van het nieuwe ogenblik en zelfs onze verwachtingen te kristalliseren in het heden en niet als een vage droom te doen voortbestaan, brengen wij van uit de beperktheid van het bestaan in een kleine wereld (of in een beperkte werkelijkheid) de grote werkelijkheid dichter bij ons wezen en zullen wij de vaste inhoud daarvan meer en meer begrijpen.

En dat is dan mijn bescheiden bijdrage als begin van deze bijeenkomst. Wij hebben nu een gastspreker, u kunt ook wel zeggen Meester als u dat liever doet, die een specialist is in dit begrip van kosmische wetten en kosmische regelmaat. En ik dacht, dat het voor u aardig zou zijn om een soort inleiding daarop te horen. Nu ik daarmede klaar ben, is het enige wat mij nog rest u toe te wensen, dat u uit hetgeen ik heb getracht u te zeggen enig nut zult kunnen trekken en dat onze gast van zo dadelijk u niet onberoerd moge voorbij gaan.

0-0-0-0-0-0-0-0-0

De wetmatigheid, die in de kosmos bestaat.

Ik ontdek, dat ik u word aangekondigd als een expert op het terrein van kosmische wetten. Ik geloof, dat dit een overschatting is van mijn mogelijkheden en vermogens. Maar mijn onderwerp van heden is inderdaad gebaseerd op de wetmatigheid, die in de kosmos bestaat.

De kosmos op zichzelf doet zich aan de beschouwer van uit een hogere sfeer voor als een zeer complexe warreling van energie in verschillende frequenties. Nu blijkt, dat het totaal van de energieën zichzelf gelijk blijft, terwijl de verplaatsing van energieën zodanig geschiedt, dat zij alle met een bepaalde tijdsruimte a.h.w. dezelfde plaats beroeren. Anders gezegd: dat de omstandigheden van tijd en plaats met regelmatige tussenpozen volledig gelijk zijn.

Binnen deze grote krachten bewegen zich dan onze wezens als variabele factoren, die ofschoon voor zichzelf aan een zeker ritme, een zeker vast verschijningsritme gebonden toch de plaats enigszins vrij kunnen kiezen te midden van die grote krachten.

Wij hebben in deze tijd te maken met de veelbesproken krachtsgolven uit de kosmos. Dat is eigenlijk niet geheel juist. Want er is altijd sprake van kracht uit de kosmos. En het wezen van die kracht blijft gelijk, de totale potentie van die kracht blijft gelijk, doch haar eigen frequentie, haar trillingsgetal of zo u wilt haar structurele verhouding brengt een ander effect teweeg door de harmonieën, die uit kleinere trillingen of uit meer vaste waarden bestaan. Op grond hiervan zou men dus de kosmische wetten moeten formuleren in overeenstemming met de krachten die elkander beroeren.

Het is jammer, dat in de menselijke tijd hiervoor geen vaste maatstaf te hanteren is, omdat – zo vreemd het u moge klinken – de menselijke tijd zelve variabel is en wel degelijk de invloed ondergaat van de grote kosmische trilling, die op dit moment de aarde en dit deel van het Al, waarin zij zich bevindt, beroert. Wanneer ik dus zou zeggen dat de duur van een bepaalde golf een jaar is, dan betekent dit slechts, dat door u een jaar wordt beleefd en dat alle stoffelijke maatstaven van het jaar voor deze wereld zullen bestaan in die tijd. Dat gelijktijdig op een andere planeet, die volkomen gelijk is in omloop, in werking etc. op dat moment 30 jaar voorbij kunnen gaan, is voor u misschien ondenkbaar, maar volkomen reëel. De kosmische wet stelt dan ook: Alle beleving is afhankelijk van de trilling resonantie, die er bestaat met de heersende golf van kracht, waardin zich de kleinere verschijnselen of werkingen bewegen.

Het is voor ons belangrijk om dit te begrijpen. U zult de indruk krijgen in de komende tijd, dat uw uren korter worden of opeens langer. Dit betekent dat voor uw werkelijk wezen, de waarde van de tijd zo sterk variabel wordt, dat zij zelfs tot uitdrukking komt in de hoeveelheid arbeid die u kunt verrichten, in uw mogelijkheden tot overweging, beleving, kennisname en bewustwording. Een punt, waarover u niet al te veel behoeft na te denken, maar waaruit u wel de conclusie kunt trekken, dat het noodzakelijk is steeds in uw leven te reageren en te werken volgens uw innerlijk tempo en nimmer volgens de klok.

Dan komen wij aan de vraag, hoe deze krachten ook voor ons als naar bewustzijn strevende entiteiten belangrijk kunnen zijn. En dan ontdekken wij dat er een regel bestaat, die overal gelijkelijk geldt. Hij zegt: Wanneer er een trilling bestaat, zal al hetgeen daarop is afgestemd een gelijksoortige trilling vertonen, waarbij echter de intensiteit van deze tweede trilling (secundaire trilling) volledig afhankelijk is van de afstand tussen primair en secundair trillend geheel en de intensiteit in het secundair geheel toeneemt met het kwadraat van de vermindering van afstand. (Afstand is ook weer een tamelijk onjuiste term voor dit gebeuren, maar ik kan het u helaas niet beter uitleggen.)

Nu blijkt verder, dat redelijke waarden nimmer volledig bepalend zijn voor de beleving van de mens, zoals kenvermogen alleen nimmer bepalend kan zijn voor de beleving van een entiteit tot de hoogste toe. Bepalend is de aanvaarding van een waarde of van waarden, omdat hierdoor de beleving mogelijk wordt. In menselijke termen uitgedrukt betekent dit geloofsintensiteit en beleving zijn beslissend voor de mogelijkheid tot ontplooiing, ontwikkeling, bewustwording. Dit is een kosmische wet.

Men heeft het geloof wel eens willen maken tot een genademiddel of tot iets bijzonders. Maar het geloof op zichzelf blijkt dus de uitdrukking te zijn van de verbondenheid, die men bereikt met een andere wereld.

De verbondenheid, die men bereikt met iets in het Al en de erkenning, die men voor zichzelf daaraan geeft. Er is dus alleen maar sprake van een vergroting van belevingsmogelijkheid. Geloof is inherent aan onze persoonlijkheid. De wijze, waarop het geloof bestaat of wordt gericht, wordt bepaald door onze innerlijke harmonieën, nimmer door bepaalde regels, stellingen of een ingrijpen van buitenaf.

Ik heb hier geprobeerd om u een kleine idee te geven van onze kosmische structuur. Deze voortdurende wervelingen en golvingen van energie, die in een vast tempo a.h.w. plaatsvinden, voeren ons tot de herhaling van het leven. Want wanneer het “ik”-bewustzijn ongeacht zijn ontwikkeling zich bevindt in dezelfde verhouding tijd plaats t.o.v. dezelfde kosmische kracht, zal hij aan de hand van zijn eigen bewustzijn dezelfde feitelijke mogelijkheden en invloeden ondergaan, die altijd hebben bestaan op dit moment.

Elke kracht op zichzelf in deze grote kosmische werveling kan worden omschreven als een mogelijkheid, welke gedefinieerd inhoudt; de ontwikkeling van een facet van het kosmisch geheel en een facet van het bewustzijn van mens of geest. Dientengevolge zal elke mens en elke geest zich facet na facet moeten ontwikkelen en is een ogenblikkelijke algehele ontwikkeling niet mogelijk, voor men het gehele Al harmonisch in zich kan beleven.

Aan uw reactie merk ik, dat u van een Meester andere en eenvoudiger taal verwacht. Laat ons echter niet vergeten, dat de eenvoud de implicatie van het ingewikkelde in zich draagt en daarmede eenvoudig dat omschrijft, wat op zeer complexe wijze waar is. Zoals uw eigen leraren trachten u een inzicht te geven, probeer ook ik het van uit mijn bewustzijn. En wanneer we nu terzake moeten komen, down to brass tacks, zo dwingt zich aan mij uw harmonische uitstralingen – en de kleine disharmonieën daarin – aanvoelende het volgende beeld op. Het is een deel van mijn wezen en van mijn bewustzijn, gewekt door u.

Het feit dat er geen regels zijn, betekent nog niet dat de mens zonder regels kan bestaan. Het feit dat er geen grenzen bestaan, houdt nog niet in dat de mens aan grenzen behoeft te geloven. Hij ontmoet ze ook zonder dit. Het feit dat de mens een oordeel heeft omtrent de waarde van handelingen, daden en stellingen, impliceert niet dat deze waarden inderdaad bestaan, maar houdt slechts in dat hij voor zich daaruit zekerheid tracht te putten.

En dan komen wij aan de voor mij belangrijke punten: Wanneer de mens spreekt van God, spreekt hij van zijn geïdealiseerde ik, bekleed met alle macht die hij gevoelt te ontberen. Wanneer wij echter God beleven, beleven wij de mogelijkheid om steeds meer te zijn, meer te ervaren dan wij in onszelf mogelijk achtten. De erkenning van God moet voor ons zijn een voortdurende beleving, waarin wij bewustzijn, kracht en vermogen zien groeien, terwijl het vermogen om onszelf harmonisch uit te drukken groter wordt.

Waar niet alle wetten van de kosmos menselijk omschrijfbaar zijn, zal er altijd een aantal krachten en vermogens bestaan, die menselijk niet-redelijk worden genoemd. Deze krachten – als deel van ons allen – zullen wij moeten leren gebruiken, opdat zij kunnen worden begrepen.

Daar trillingen de kern zijn van ons wezen en onze beleving, zullen wij moeten leren – zowel de trilling van eigen wezen – af te stemmen als een onderscheid te maken tussen de trillingen, waarmee wij kunnen samenklinken en de trillingen, die voor ons niet aanvaardbaar zijn.

Een totale eenheid met het Al is in de normale fasen van bewustwording niet mogelijk. Maar door te ontkennen voor zich, niet te aanvaarden voor zich, wat disharmonisch is en gelijktijdig zonder oordeel al wat harmonisch is te aanvaarden en te beleven, zullen wij ons eigen aandeel in de schepping zo volledig waar maken, dat een afgerond begrip in ons bestaat voor ons ik en de betekenis daarvan binnen het Al, dat wij aanvaarden.

Het is eenvoudig u regels te geven. Wanneer ik tot u zeg; wees goed, zo ziet ge naar uzelf en ge besluit onmiddellijk dat ge goed zijt of dat ge nog nimmer goed geweest zijt. De waarheid is altijd het gemiddelde. Niemand van u is werkelijk goed, niemand van u is werkelijk kwaad of slecht. leder van u is een mengsel van licht en duister. Aanvaard uzelf als zodanig. Want ge kunt uzelf niet veranderen; gij kunt slechts uw verhouding tot uw wereld en uw contact met alle krachten buiten die wereld veranderen; nimmer het mengsel licht en duister, waaruit ge bestaat.

Gij zijt beperkt in uw verstandelijke vermogens. Hoe meer ge u beroept op uw verstand, hoe meer ge de werking daarvan beperkt. Beroep u dan nooit op uw verstandelijke vermogens, maar gebruik voortdurend uw verstandelijke capaciteiten om het innerlijk erkende en aangevoelde om te zetten in een werkelijkheid.

Wanneer ge een vorm zoekt, waarin ge waarlijk kunt leven en gelijktijdig uw bewustzijn vergroten, dan zult ge u moeten houden aan een kosmische wet, die zegt: Datgene, waardoor het gehele ik wordt uitgedrukt, heeft voor dit ik volledige waarde. Datgene, wat onvolledig wordt uitgedrukt door het “ik”, brengt onevenwichtigheid en is als waarde dus negatief.

Verder kunt u zeggen: Kosmisch gezien is de herhaling het vaste patroon, waardoor alle uitingen tot stand komen. De herhaling althans van uiterlijke waarden is voor de mens dienstig en gunstig om te komen tot een vergroting van innerlijk besef. De innerlijke waarde wordt groter, maar blijft berusten bij dezelfde kern.

Dan kan worden gezegd: De mens is als wezen gebonden aan oorzaak-en-gevolg door zijn gebondenheid aan een vaste structuur van tijd en ruimte. Naarmate de mens zichzelf innerlijk daarvan losmaakt, zullen innerlijk oorzaak-en-gevolg werkingen ophouden in een vast verband te bestaan. Naarmate het innerlijk besef een meer juiste aanpassing buiten de oorzaak en gevolgwet onmogelijk maakt, zal de kosmische wet die als bron hiervan fungeert duidelijker worden; de wet die zegt, dat begin en einde van elke toestand in elk punt van die toestand volledig zijn uitgedrukt. En zo zal elk begin het gekende einde inhouden en elk einde het begin voor alle samenhangen, die daartoe voerden. Dit is het kosmisch bewustzijn, waardoor men de werkelijke krachten en mogelijkheden van het Goddelijke, zowel als eigen placering daarbinnen beseft.

En dan komen we nog tot een paar eenvoudige stellingen. Ik zal trachten ook deze elk van een commentaar te voorzien.

Mediteer regelmatig, maar mediteer slechts over datgene, wat in u leeft. Want slechts wie in meditatie zichzelf tot uiting brengt, kan verwachten dat de kosmos antwoord geeft.

Zo gij mediteert, deel uw overwegingen met anderen, zonder te verwachten dat zij op u zullen reageren, u gelijk zullen geven of zelfs maar een gelijke ervaring zullen hebben. Zo mogelijk, neem kennis van de verschillen, opdat gij in meditatie zowel de harmonie als de persoonlijke uiting naar vrije wil tot uitdrukking leert brengen.

De volgende raadgeving is: Leer werkelijk bidden. Bidden is niet zoals men denkt het spreken met God zonder meer of het erkennen van God. Waarlijk bidden is; in zich een deel van de goddelijke Werkelijkheid realiseren, dat dit “ik” nog niet voor zich heeft ervaren en zo de krachten van het mogelijke in zich kristalliseren tot de kracht, waaruit het heden bestaat. Het bidden is het overbrengen van een oneindige, vaste en gelijkblijvende werkelijkheid binnen het variabele kader van eigen beleven, zodat men daaraan kracht ontleent.

Leer werken. Werken is niet slechts het verrichten van een taak. Het wil zeggen: een taak verrichten zowel met zijn gedachten als met zijn daden die volgens het “ik” en de erkende wereld in overeenstemming is met een kosmisch begrip of een eigenschap, die men aan zijn God toeschrijft. Door daden plus gedachten maakt de mens zijn God (in wezen het ideaal van zichzelf) werkelijk en leert zo de onvolkomenheden daarvan kennen, wat hem in staat stelt ook deze illusie te verlaten voor de vaste werkelijkheid van wetten. Goddelijke krachten worden vaak aangeroepen. En ook wij maken van deze goddelijke krachten gaarne gebruik. Maar de kosmische wet stelt: De kracht is overal aanwezig in overeenstemming met de uiting, die plaatselijk van het Oneindige is gevormd.

Vandaar mijn poging om u duidelijk te maken, hoe golven van kracht afwisselend en met verschillende frequentie a.h.w. uw wereld en wezen kunnen passeren. De goddelijke kracht is voor ons dus nooit oneindig, tenzij in dat aspect waarin zij ons beroert. Zo dienen wij ons op de goddelijke kracht steeds te beroepen in overeenstemming met de bekende kracht, de erkende werking van dit ogenblik. Bereid zijnde om ons beroep op en gebruik van die goddelijke kracht onmiddellijk te wijzigen, zo wij erkennen dat andere trillingen, andere krachten ons wezen beroeren.

Hiermede hebt u een klein beeld van mogelijkheden. Onthoud nu verder nog het volgende, dat ofschoon niet zonder meer op kosmische wetten te baseren (de uitleg daarvan zou mij te ver voeren, vrees ik) toch voor u voldoende bruikbaar zal zijn. Onthoud dus dit: De mens die waarlijk zegent, draagt zijn eigen harmonie over aan een ander. Door aanvaarding zijn deze beiden op het aspect der zegening als één. Dit geldt voor alle aspecten van zegening; ook voor de tegenstellingen daarvan, die u kent als vervloeking.

Bedenk, dat al wat gelijk trillend is of gelijk trillend werd gemaakt voortdurend gelijk zal reageren op een invloed, binnen een van deze trillings gehelen aanwezig. Zo gij in uzelf bewuste harmonieën kunt scheppen, zult ge deze harmonieën eveneens wekken bij allen, die in afstemming aan u gelijk zijn. Ook voor u geldt hier echter, dat over het algemeen de intensiteit van de kracht in omgekeerde verhouding staat tot het kwadraat van de afstand. U moet dit goed begrijpen.

In samenwerking met de inleider van deze avond wil ik proberen u duidelijk te maken wat gij kunt. Het is niet voldoende u te beroepen op de geestelijke Meesters of geleiders. Het is niet voldoende in een zoete aanvaarding alleen datgene te ondergaan, wat ik u kan brengen of wat anderen u kunnen brengen. U zult uit uzelf moeten leren werken.

Zoals mijn wezen is gebonden aan een bepaalde straal, volgens de terminologie die wij gebruiken, zo zal dat ook bij uw wezen het geval zijn. Onthoud echter een ding; Zo mijn uitdrukking die zal zijn van het zilverblauwe licht, zo zal mijn kracht die zijn van het alomvattende licht. En dit geldt voor u eveneens. Wat ik tot uiting breng, zal in de eerste plaats spreken tot hen, die ook voor de krachten van dit blauwe licht gevoelig zijn. Maar de kracht, die tot uiting wordt gebracht, omvat alles.

Zo is het met u, zodra ge een beroep kunt doen op alle krachten in het heden, zonder daarbij uw eigen wezen voorop te stellen. U zult dan nog steeds de grootste harmonische waarde vinden bij hen die met u verwant zijn. Ge zult echter krachten tot uitdrukking kunnen brengen, die verder reiken dan uw eigen instelling of wezen mogelijk maakt.

Wanneer de tijden daarvoor gunstig zijn, zal u ongetwijfeld de mogelijkheid worden gegeven om te werken met deze dingen. Maar daarvoor is het noodzakelijk dat gij rijp zijt en dat de kracht, die de aarde beroert, niet strijdig is. Tot die tijd zult ge dit hoofdzakelijk van uit uw eigen gedachten, van uit uw eigen werking en kracht tot stand moeten brengen.

En nu wil ik de kilte, die sommigen van u in mij meenden te constateren, een ogenblik verlaten. Het is voor u gemakkelijk om te denken dat ik ik ben. Het enige wat u daarmee wilt zeggen is, dat ik geen beroep doe op uw emoties in een voor u vleiende of prettige vorm, nietwaar? Wij kunnen echter ook een beroep doen op dingen, die ons allen verenigen. En die zeker mij met u verenigen, omdat wij als achtergrond van onze bewustwording de aarde, het menselijk ras, de zonnegeest kennen. En dan krijgen wij het volgende: Het licht, waarin u gelooft, is geopenbaard.

Dat wat ge in uzelf volledig kunt aanvaarden, wordt u gegeven, indien ge niet twijfelt. Uw beperkingen worden opgeheven, indien ge ze voor een ogenblik vergeet. Uw strijdigheden gaan teloor, zodra ge niet vreest. En dan mogen wij zeggen, dat wij omvat zijn in de alomvattende liefde Gods. Want wij zijn één in Zijn wezen, deel van Zijn wezen en nimmer zal Hij ons uitwerpen, verloochenen of uitblussen.

Wij mogen zeggen, dat wij kracht gewinnen uit Zijn wezen. Want elk ogenblik dat wij denken aan de waarden, die in Hem geborgen zijn, zullen wij reageren op Zijn wezen, dat ook in ons bestaat. En wij zullen uit Hem sterk zijn.

Wanneer wij leven in een wereld, die voortdurend aan de schokken van nieuwe ontwikkelingen, ontplooiingen en beïnvloedingen bloot staat, zo kunnen wij ons onzeker gevoelen. Maar wanneer wij erkennen dat de kracht in ons al deze waarden kan ontvangen en verwerken, zonder daarbij ook zelfs maar eigen wezen of gerichtheid te verliezen, dan kunnen wij zeggen: Sterk ben ik uit de Kracht, die in mij leeft, door alle tijd en gebeuren. Onvernietigbaar en eeuwig ben ik en is dit ogenblik, waarin ik leef. Onveranderlijk zijn alle krachten en uit deze krachten leef ik en besta ik voort. En ziet, voortbestaande zie ik de eindigheid en beslotenheid van mijn wezen en erken ik de Oneindigheid, waarvan de beslotenheid deel uitmaakt.

Kijk, daar reageert u direct veel prettiger op. En toch is het eigenlijk hetzelfde. Laat ons voor alles dan ook leren te verstaan wat waar en wat belangrijk is.

Denk niet, dat iets van wat u waarlijk bent en doet verborgen is. Niet omdat iemand u gadeslaat, maar omdat elk moment, dat ge leeft en beleeft, eeuwig is geuit in uw wezen. Is het dan niet dwaas om u te schamen over dat, wat ge doet? En is net niet dwaas om u niet te schamen voor uw aarzeling om te beantwoorden aan uw eigen wezen? Is het niet dwaas vormen te bouwen, waaraan uw innerlijk wezen ten onder dreigt te gaan, maar de vaste waarden en vormen die in u leven te ontkennen, te ontgaan of te vergeten?

Waarlijk, al wat ge aan uw innerlijk wezen onthoudt, zult ge compenseren, zult ge elders moeten bouwen en vinden. Elke onevenwichtigheid, waartoe ge uzelf dwingt of die ge uzelf toestaat, zult ge moeten opheffen. Daarom is het goed de kosmische wet te begrijpen, die zegt: Wat ik nu oprecht en volledig, zonder voorbehoud, beperking, begeerte of angst ben, zal mij de Oneindigheid doen kennen. En het facet der Oneindigheid, dat mij beroert, zal in mijn bewustzijn geestelijk en zelfs materieel binnen begripsgrenzen in mij geuit zijn. Dit, is kosmisch waar, onveranderlijk en eeuwig voor alle bewustzijn, en alle sferen.

Leef uzelf. Op het ogenblik, dat ge tracht de aansprakelijkheid voor uw wezen, uw werken en uw woorden, uw gedachten en uw daden af te wijzen en aan anderen toe te kennen, of u te beroepen op dwang, die op u wordt uitgeoefend, verloochent gij uzelf. In dit moment van tijd bestaat dus niet “gij”, maar is uw wezen slechts het facet van een ander. Dit is een verloren ogenblik. Dit is voor het “ik” een onevenwichtigheid, een hiaat, dat eens zal moeten worden aangevuld.

Leef uzelf nu, oprecht en eerlijk, opdat de kosmische wet ook voor u spreekt, die zegt: Elke ware ervaring van het “ik” is een juiste en ware definitie van de Oneindigheid en is het erkennen van een vaste plaats, die onbeperkt binnen het zijnde voor het “ik” bestaat. Dat is een kosmische regel.

Gedachten zijn moeilijk over te dragen. Woorden schieten voor gedachten altijd weer tekort.

En toch geldt. voor u zeker deze waarheid: Uit de hiaten van de ontvangen en begrepen mededeling ontstaat het beeld van de waarheid, daarachter verscholen. Deze waarheid is vaak niet omschrijfbaar, maar door haar te erkennen kan men handelen in overeenstemming daarmede. Of anders gezegd; Er bestaat geen waan of begoocheling, die slechts dit is. Alle waan, alle begoocheling, alle onvolledigheid is, slechts het scherm, waarachter de werkelijkheid bestaat. Erken dus de werkelijkheid in de waan en gij zult zelf uw eigen werkelijkheid leven.

Ik zou u nog zeer veel willen zeggen, maar de tijden daartoe zijn nog niet gekomen. Toch keer ik nog wel tot u terug, naar ik vermoed en zo niet tot u, dan toch tot uw wereld.

Ge moet goed begrijpen, dat zoals een zeeman de stromingen en getijden in kaart moet brengen, wil hij zijn doel zonder gevaren bereiken de krachten van de geest en van het licht de stromingen: van deze tijd eveneens in kaart moeten brengen. Anders gezegd: De kosmische werkelijkheid, die uw wereldbewustzijn zal ontmoeten, moeten worden gedefinieerd. Daaruit zal. voor u allen een taak voortvloeien. Die taak bestaat niet alleen in de stof, die bestaat ook in de geest. En ze is niet aan uw begrippen van leven of dood gebonden. Het enige, wat wij kunnen doen voor u in deze dagen, is u te vertellen van getijden en stromingen, u te wijzen op de vast bestaande gevaren en u te richten op uw taak, die u slechts in uzelf volledig zult kunnen erkennen.

Hiermede lijkt het mij goed een einde te maken aan mijn betoog. Maar ik heb u gezegd: Een zegening is het delen van je eigen wezen met en aan anderen. Wees ervan overtuigd, dat ik volgens mijn beste vermogen u zegen op deze wijze:

Opdat het Licht, dat ik erken, het uwe moge zijn.

 En voor enkelen onder u wil ik daaraan toevoegen:

Zo ge de harmonie kent van het Licht dat in mij leeft, let op, want gij zult uzelf meerdere dingen openbaren, omdat de tijd van een nieuw begrip voor vele mensen reeds nu aanbreekt.

image_pdf