19 november 1965
Aan het begin van deze bijeenkomst moet ik u er op wijzen, dat wij, sprekers van deze groep, niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wij hopen dan ook, dat u zelfstandig zult nadenken over alles, wat op deze bijeenkomst door ons zal worden gezegd. Het onderwerp klinkt u misschien wat pessimistisch in de oren. Toch zou ik er prijs op stellen eens met u te spreken over: Oorzaken van de oorlog.
Dit moge een zuiver materialistisch onderwerp schijnen. Toch hoop ik u aan te tonen, dat ook meer geestelijke werkingen en waarden hierbij een grote rol kunnen spelen. Men heeft eens gesteld: Oorlog is een normale en meer algemene uiting van de agressiviteit van de mens. Ik meen echter, dat dit niet geheel waar is. De doorsnee mens kent wel agressiviteit, maar deze is – dit dienen wij goed te begrijpen – nimmer gericht tegen de gehele mensheid of een groot deel daarvan. Zij zal gericht zijn tegen één mens of instantie, die hij haat, vreest, wiens bezit hij begeert, of die hij benijdt. Want het zijn deze dingen, die de agressie uitlokken of voeren tot een zelfhandhaving en uitdrukking door middel van geweld.
Een andere formulering zoekt het wat meer in het natuurlijke ritme. Daarbij wordt o.m. gesteld: De oorlog is een van de noodzakelijke middelen, die de natuur gebruikt – de natuur n.b. – om de mensheid in aantal te beperken. Oorlogen kunnen dan ook beschouwd worden als een aderlating, waardoor het ras gezond blijft. U begrijpt wel, dat ik het ook hiermede niet eens kan zijn. De mensen, die op soortgelijke wijze het verschijnsel oorlog bezien, vergeten een ding: Oorlog ontstaat niet, omdat men oorlog wil. Zij vloeit steeds weer voort uit het feit, dat men ten koste van alles iets anders dan oorlog wenst. Die oorlog neemt men daarbij meestal op de koop toe, in de meeste gevallen zelfs nog alleen, omdat men geen andere uitweg meer meent te zien.
Wanneer ik dan ook het verschijnsel oorlog bezie, zo toont het zich aan mij geheel anders: Het is niet een plotseling gebeuren, maar slechts de climax van een langzame ontwikkeling, waarbij het begin weliswaar in de mens zelf gezocht mag worden, maar toch zeker niet onmiddellijk voert tot een algehele agressie.
Het begint bv. als volgt: Een mens meent, dat hij het minder goed heeft dan een ander. Hij gaat dus eens kijken bij die ander. Tot zover is dit normaal en wij weten dan ook, dat bv. de Amerikanen volgens eigen zeggen dolblij zouden zijn, wanneer zij hun welvaart eens aan alle Russen zouden kunnen demonstreren. Op het ogenblik, dat het zien van hetgeen de ander bezit en kan, plaats vindt, zal echter een steeds sterker wordende begeerte ontstaan, om hetzelfde te kunnen of te bezitten. Als tweede fase zien wij dan ook na het kennis nemen, steeds weer het verkennen. Het verkennen is in het begin zeer vreedzaam; men komt gewoon eens zien, hoe alles eigenlijk wordt gedaan. In de Oudheid ging men bv. bij een vreemde stam op bezoek en probeerde er achter te komen, hoe deze zo een rijke oogsten wist te behalen. In de tegenwoordige tijd gaat men eens praten met fabrieken enz. om te zien, of men bepaalde methoden zelf ook niet zou kunnen toepassen.
Daarna wordt het ernstiger: Degene, die veel heeft of kan, is in de meeste gevallen bang, dat de ander te veel zal leren of te veel van hem zal willen hebben. Hij wordt dus terughoudend. Het gevolg is een waarnemen in het geheim, iets wat men het begin van een geheime dienst zou kunnen noemen. Er is nog geen sprake van agressie, maar men beperkt zich tot het verwerven van kennis. De heimelijke verkenning, de spionage, brengt een even heimelijke afweer daartegen in het leven, een soort contraspionage.
Zodra duidelijk wordt, dat er ergens een lek is, waardoor kennis of goederen verdwijnen die men voor zich had willen behouden, begint immers de partij, die zich bespied weet of waant, een organisatie op te bouwen, die dit moet beletten. Beide soorten van organisatie dienen resultaten te leveren. Hierdoor ontstaat een vaak onvolledige of zelfs foutieve voorlichting, welke weer voert tot een toenemend wantrouwen. Dit wantrouwen voert weer tot een elkander op elk gebied, – ook op gebieden, die in wezen van geen belang zijn, – het geven van verkeerde voorlichting. Een vorm van directe of indirecte propaganda, gepaard gaande met bluf. Denk a.u.b. niet, dat dit modern is, want soortgelijke grappen heeft Hannibal reeds uitgehaald, toen hij over de Alpen trok, terwijl ook Napoleon op het gebied van misleiden van tegenstanders een meester was. Men tracht elkander te misleiden. De partijen ontdekken echter, dat zij geen van beiden geheel bereiken kunnen, wat zij wensen: De tegenstander misleiden en zelf alle begeerde kennis vergaren. Nu gaat men met alle middelen – en dit alle hoeft u heus niet tussen aanhalingstekens te zetten – waar te maken, wat men wenst. Men streeft daarbij nog steeds naar een verwezenlijken van het voor het ik wenselijke en aanvaardbare, maar gebruikt middelen die niet meer eerlijk te noemen zijn.
De hierdoor ontstane status zou men in deze dagen waarschijnlijk koude oorlog noemen. In het verleden sprak men van “onderlinge contacten”. Het einde van een dergelijke periode kentekent zich door wederkerige bezoeken, verdragen, kortom, een vriendschappelijk gedrag. Maar wanneer deze fase eenmaal begonnen is en de leek meent, dat alle problemen zijn opgelost, dan dient men eerst werkelijk op zijn hoede te zijn. Niemand vertrouwt de ander, ook al is hij in principe nog wel bereid het gegeven woord gestand te doen. Men meent, dat de ander dit echter niet zal doen en wanneer men daarvan, vaak door een misverstaan van bepaalde gebeurtenissen of tekens, overtuigd is, zal men zelf het gesloten verdrag enz. schenden, om zo de ander een slag voor te zijn. De meest wantrouwende pleegt de eerste daad van agressie, die de ander, al is het maar om zijn gezag te handhaven, met een soortgelijke daad zal beantwoorden. Zelfs indien de zaak gesust kan worden en enige tijd van rust volgt, zal hieruit altijd weer een mentaliteit ontstaan, ook in het volk, dat immers eenzijdig voorgelicht zal worden, waarbij de ander het kwade, het zwarte is, dat men verwerpt, vreest en veracht, terwijl men zichzelf als lichtend en schuldeloos wil bezien. Dit laatste is geen wonder, want wij zelf zijn immers ook geneigd om te zeggen, dat onze zonden niet zo erg zijn, maar dat de zonden van onze buren …. Zo ontstaat een emotionele gesteldheid, die wij het beste de oorlogsmentaliteit kunnen noemen. Dan is een enkel klein gebeuren voldoende om een oorlog te doen ontbranden, ofschoon eenieder onder meer normale omstandigheden zou begrijpen, dat hier alleen van een vergissing sprake is.
Het geschetste proces is natuurlijk, zo uitgedrukt, grotendeels een zuiver materieel proces. Wij zullen er echter goed aan doen, ons hier te realiseren, dat geen enkel materieel proces voor de mens mogelijk is, zonder dat daarachter ook geestelijke en mentale waarden schuil gaan. Vanuit dit besef gaan wij de ontwikkelingen nog eens bezien. Wij nemen aan, dat er in het begin bij allen van goedwillendheid sprake is. Er is dus harmonie mogelijk. Op het ogenblik, dat die harmonie een ontkenning in gaat houden van eigen wezen of belangrijkheid – een soort gelijkschakeling van het ik, waarbij de gemeenschap als alleen belangrijk wordt beschouwd bv. – is de eerste stap naar strijd en oorlog reeds gezet. Daaraan is niets te doen. De mens verliest hierbij zijn persoonlijk begrip van belangrijkheid en zekerheid. Hij raakt zijn innerlijke maatstaven kwijt en zoekt voor de zo ontstane onzekerheden in het ik steun in dromen en fantasieën – vaak systemen of stellingen genaamd.
Om een voorbeeld te geven, men suggereert zich een oplossing door te stellen: wanneer ik nu maar eens de hoofdprijs in de loterij zou winnen of erven van een erfoom in Australië, zal ik iedereen eens laten zien, dat ik gelijk heb, dat ik goed en krachtig ben, dat ik wat beteken. Deze droom treedt langzaamaan in de plaats van een erkennen van de feiten, van de werkelijkheid.
Dit begeerte element omvat vele waarden, die geesten aan kunnen trekken, die een soortgelijke honger kennen en bv. nog aardgebonden zijn. Er ontstaat zo een nieuwe vorm van harmonie, waarbij niet alleen aardgebondene, maar op de duur ook vaak meer duistere geesten zullen worden aangetrokken. De honger van de aangetrokken entiteiten en de droombeelden van de mens versterken nu elkaar op een wijze, die men feedback pleegt te noemen.
De belangrijkheid van gevoelens van bv. minderwaardigheid neemt voor het ik toe, terwijl de droombeelden steeds meer als een deel van een mogelijke werkelijkheid worden beschouwd. Er komt dan een ogenblik, waarop men zegt: “Ik krijg die hoofdprijs niet, ik heb kennelijk geen erfoom, maar het zou zo moeten zijn. Dat het niet zo is, is de schuld van de anderen.” Let wel: Dit wordt natuurlijk niet bewust zo beredeneerd. Het is voor de mens eerder een soort gevoel, dat zijn denken gaat beheersen en waarvan de belangrijkste inhoud ergens op geestelijk vlak pleegt te ontstaan.
De reactie op deze gevoelens luidt dan: Ten koste van alles moet ik mijzelf handhaven, desnoods door de anderen te vernietigen, die mij beletten te bereiken, wat ik wil. En er zijn vele geesten, die een soortgelijke vorm van zelfhandhaving zoeken, om zo hun oude waan omtrent het ik te kunnen behouden. Zij versterken niet alleen deze denkbeelden en voornemens, maar dringen ook op daden aan. Men zal agressief op gaan treden onder het motto: Men onthoudt mij iets, wat mij toekomt. Dat is wel niet waar, en ik weet eigenlijk ook wel, dat het niet waar is, maar ik voel het nu eenmaal zo en mijn gevoelens zijn voor mijn Ik vleiender dan de feiten. Zowel de het ik omringende geesten als het ik zelf gaan dan verder: Dit is mijn behoeven, mijn begeren en mijn recht; hij die mij dit onthoudt moet ik dus gaan dwingen het mij te geven.
De eerste daad omvat meestal intriges. Intrigeren is, zoals u zult weten, een vorm van onoprechtheid, waarbij men door verkeerde handelingen of voorstellingen van zaken tracht het voor het ik juiste resultaat te bereiken – iets wat over het algemeen echter verkeerd afloopt. Er is dus, in handeling en woorden, sprake van een onoprechtheid, een oneerlijkheid. Zou dit alleen t.a.v. de ander gelden, terwijl het ik nog over een voldoende grote, zelfkennis beschikt, dan is zelfs dit nog niet fataal. Maar het bedrog wordt al snel meer tot een zelfbedrog dan tot een bewust bedriegen van de ander. Je gaat jezelf, om dit zelfbedrog te kunnen handhaven, steeds meer terugtrekken uit de werkelijkheid, die het eigen ik omgeeft. Je komt daardoor echter weer steeds meer in contact met en in harmonie met duistere sferen. In deze duistere sferen zal op deze wijze vaak een reeks van banden kunnen ontstaan met entiteiten, die een veel grotere haat hebben tegen de mensheid en, zo zij intrigeren tegen de mensen, dit met geheel andere bedoelingen doen. Dezen gaan nu de intrigant gebruiken voor hun doeleinden en hem er toe brengen, dingen te doen, die hij in feite nog niet wenst te doen. Om het contact desondanks te kunnen handhaven, verschaffen zij hun slachtoffers na deze daden onmiddellijk een zekere zelfrechtvaardiging.
U zult nu zeggen: Maar wij kunnen in een oorlog toch ook wel goed zijn? Zeker kan dit. Heldenmoed, opofferingsgezindheid, naastenliefde bestaan in een oorlog zo goed of zelfs beter dan daar buiten. Maar zij bestaan dan bij individuen en niet bij staten, zij omvatten niet alles en allen, maar zijn altijd eenzijdig gericht. Bij een staat komt het een enkele maal wel voor, dat het geweten en de moed, de naastenliefde ook, na de oorlog worden teruggevonden. Het optreden tegen de vroegere vijand is dan vaak een duidelijke uiting van een in die natie levend gevoel van schuld. Zo zou Duitsland nooit zo goed uit de laatste wereldoorlog tevoorschijn zijn gekomen, vooral in de eerste jaren na de oorlog, wanneer de Amerikanen geen schuldgevoelens hadden gehad over de eerste atoombommen die zij gegooid hadden. Een typisch verschijnsel dus, waarmede wij echter na de oorlog moeten rekening houden.
Zodra er sprake is van een oorlog of zelfs maar een oorlogsdreiging, ontstaat een verdraaiing van feiten, die steeds meer toeneemt en ook geestelijk invloeden wekt, waardoor deze verdraaiing van de werkelijkheid en de werkelijke toestand steeds meer op waan wordt gericht.
Dit is, om het eenvoudig te zeggen, de oorzaak dat een niet meer menswaardige houding ontstaat, waarbij men geneigd is te zeggen “Right or wrong, mij country…” en bedoelt of het voor anderen nu goed of verkeerd is, wat gebeurt, het gebeurt door mijn land en is daarom goed. Ofwel: Het gebeurt vanuit mijn geloof en hoe verkeerd het ook moge lijken, het is dus goed. Hierbij zwijgt elk redelijk besef en verstomt alle bewuste kritiek. Op het ogenblik, dat dit gebeurt, breekt op aarde de hel los. Want als er iets is, wat demonisch is, zo is het wel deze rechtvaardiging van daden, waarbij de daad zelf of desnoods het doel daarvan niet meer telt bij een beschouwen daarvan, waarbij goed en kwaad alleen nog wordt afgemeten aan de hand van de groepering.
In het aanvaarden van het wezen van de groep als alomvattende rechtvaardiging ontstaat – of het nu gaat om een kleine stam, of een staat die een miljoenen leger op de been brengt – een harmonie met het demonische, het principe van de chaos, dat alle relatie ontkent buiten het eigen ik en zo alles buiten dit ik tot chaos wil zien terugkeren.
Vernietiging, vernietigingsdrang, die alle redelijkheid te boven gaat en het wekken van chaos zijn nu eenmaal kentekenen van het diepste duister. Naarmate het chaotische element meer de kans krijgt vernietigingen tot stand te doen brengen, groeit het ik in kracht en zal zo een sterkere greep krijgen op degenen, die op aarde dergelijke daden volbrengen.
Ik wil proberen u een voorbeeld van de onredelijke inwerkingen te geven uit uw nabije geschiedenis. Amerikanen in Vietnam komen in een dorp waar Vietcongs gezeten zouden hebben – al is dit niet bewezen. Nu zijn er alleen enkele minder valide burgers in het dorp, de anderen zijn gevlucht. Men weigert nu aan deze arme mensen zelfs de kans enig persoonlijk bezit uit huizen en hutten te nemen, maar brandt het geheel zonder meer neer. Wanneer een van de mannen protesteert tegen de vernietiging van zijn enig bezit, wordt hij ruw met de kolven van geweren neergeslagen. Dit is zeker niet in overeenstemming met de normale mentaliteit van de Amerikaanse soldaat. Hoe komt het, dat hij zover afwijkt van zijn normen?
Wel, op het ogenblik, dat hij de vernietiging voelt, wordt hij overstelpt door een roes, een soort trancetoestand. Een roes houdt een beheerst worden in. Soms zal dit gebeuren door een deel van eigen wezen, dat normaal onderdrukt wordt, in andere gevallen houdt de roes echter in, dat men geheel beheerst wordt door de emoties, die in het ik worden gewekt door duistere krachten. Deze invloed van het duister neemt elke remming weg en doet elk begrip van goed en kwaad tijdelijk verdwijnen. Wat overblijft is de drang om te vernietigen en, wanneer er niet nog anderen bij genoemd gebeuren aanwezig waren geweest, had men misschien zelfs de mensen, die in het dorp aanwezig waren nog doodgeslagen, omdat men op dat ogenblik werkelijk overtuigd was, dat zij gevaarlijke vijanden konden zijn. Dit is een eenvoudige beschrijving van een betrekkelijk beperkt verschijnsel. Achter alle gebeuren in oorlogen gaat echter dergelijke beïnvloeding schuil. Maar laten wij proberen de zaak nog van een andere kant te bezien.
Geweld is onvermijdelijk en vaak noodzakelijk, zo stelt men. Het is beter de eerste klap te geven, want daardoor heeft men in alle gevechten het voordeel aan zijn zijde. In gewoon Hollands: De eerste klap is een daalder waard. Ik ben het daarmede natuurlijk niet eens. Maar dan stelt men nog verder: Het is belangrijk, dat wij sterkere wapens bezitten, grotere bewegelijkheid dan de vijand. Ik neem dit uit een geschreven richtlijn aan een legerleiding, opgesteld in vredestijd. Is er dan een vijand? Een potentiële vijand, zo antwoordt men. Goed. Stel u dit voor. U bent een goed en edel mens, zit in een militair milieu, ik heb overigens niets tegen militairen, begrijp dat wel. In dit milieu komt men terecht in aan afdeling voor planning, waarbij men voortdurend “vecht” op papier tegen een hypothetische vijand, u kent dat wel: Een verdedigingsplan wordt opgesteld voor het geval dat men zo wordt aangevallen, een plan voor een aanval, in het geval dat iets anders gebeurt.
Op den duur realiseert men zich niet meer, dat deze vijanden alleen maar een hypothese zijn. Men associeert de vijand uit de hypothese steeds sterker met een bepaald volk of land. Het is bv. eigenaardig, dat bij oefeningen in de USA in 9 van de 10 gevallen de “vijand” een soort Russisch leger uitbeeldt, geen Japans, geen Chinees leger, geen Zuid-Amerikaans leger, maar een Russisch leger. In Nederland blijken de tegenstanders bij oefeningen kentekenen te dragen en methoden toe te passen, die vooral Duits aandoen. Wij willen dan nog wel aannemen, dat men Oost-Duitsers bedoelt, maar Duits blijft het. Hieruit blijkt, dat de vijand, – die niet eens werkelijk een vijand is of als vijand bestaat buiten de politiek – voor de politici wel degelijk een bepaalde gestalte krijgt. Men spreekt over de vijand, maar denkt de Russen, de Duitsers e.d. Vooral de manschappen bij dergelijke oefeningen hebben de neiging dergelijke associaties nogal ver door te voeren. Het gevolg is dat tijdens een dergelijke oefening – en vaak nog lang daarna – een groot aantal van de deelnemers haat uitstraalt naar dit andere volk. In dit andere volk zullen dergelijke gedachten worden opgevangen, als gevoelens verwerkt worden en terug worden gekaatst. Wat is het gevolg: Er ontstaat reeds een verwijdering, een onderlinge neiging tot wederzijdse agressie, die niet redelijk verklaard kan worden.
Waarbij dan nog komt, dat er altijd weer mensen zijn, die deze neiging tot agressie en angsten van deze soort trachten te bevorderen om eigen macht en aanzien op deze wijze te bewaren of te bevorderen. Denk hierbij maar eens aan een woord als “confrontatie”, dat steeds weer wordt gebruikt als bewijs voor eigen macht en grootheid, ofschoon het begrip daarachter op het ogenblik eerder een affront voor alle gezond verstand is. Hier wordt agressie aangemoedigd, worden denkbeelden van grootheid, macht, maar ook van de noodzaak tot strijd geschapen.
Kan men echter dergelijke denkbeelden ook even eenvoudig te niet doen, als men ze in het leven roept? Vaak gaat het niet en wordt men door deze denkbeelden gedwongen tot bepaalde handelingen. Ook de eenling, die eigenlijk niets anders verlangt dan in vrede te leven, ziet dan overal vijanden, droomt van conflicten. Wanneer iets misgaat, is het altijd de vijand, de ander, die daaraan schuld heeft.
Zou men nu alles, als in het verleden, aan demonen of boze goden wijten, dan zou het ten hoogste een soort strijd tussen zelfgeschapen of werkelijke demonen en goden worden. Maar wanneer het om mensen gaat, trekt men de krachten van het duister, die in het eerste geval hoogstens onderling en in eigen wereld in strijd zouden kunnen geraken, naar de wereld van de mensen toe en richt ze tegen deze mensheid. Het is voor ons dan ook moeilijk om dingen als oorlogsvoorbereidingen, militaire status e.d. te aanvaarden. Toch moeten wij, onder de huidige omstandigheden, erkennen, dat het redelijk is, wanneer een land een leger heeft. Maar wij moeten daarnaast beseffen, dat het leger in zijn bestaan alleen gerechtvaardigd wordt door het feit, dat anderen ook een leger hebben. Waarbij ook weer vaak blijkt, dat de ander zijn militaire uitgaven en leger rechtvaardigt met het feit, dat u een leger hebt. Zich met elkanders leger rechtvaardigend, wordt zo een steeds sterker en uitgebreider krijgsmacht opgebouwd, die echter voor anderen een bron van toenemend wantrouwen zal zijn.
Indien Nederland morgen in het bezit zou komen van een bom, waarmede het bv. Europa of Noord-Amerika zonder meer van de kaart zou kunnen vegen, zou het overmorgen een erkende wereldmacht zijn. Maar de dag daarop zal een ieder, zelfs de beste vriend, een poging doen om dat Nederland op enigerlei wijze onschadelijk te maken of te vernietigen, want het vormt een dreiging. Op het ogenblik wordt Nederland van beide zijden enigszins aanvaard. Het is ongevaarlijk. Het bezit van een enkel machtig wapen kan de gehele situatie veranderen. Theoretisch zou het dan ook het beste zijn, wanneer elk land zou ontwapenen, dit wil overigens niet zeggen dat een land daarmede ook geheel weerloos wordt, het zou zelfs in zekere mate sterker zijn. Indien wij bv. aannemen, dat gemiddeld in de grote staten 40% van belastinggelden wordt besteed aan “defensie” en wij rekenen eens uit, hoeveel miljarden dit zijn, zal men beseffen, dat het daarmede mogelijk wordt anderen daarmede te geven, waarom zij nu misschien zouden willen vechten – waartegen men dan als bescherming leger en wapens nodig heeft. Het zou dan mogelijk worden, een werkelijke “strijd in edelmoedigheid” te beginnen en in een dergelijke strijd kan men elkander even fel bekampen als met wapens, maar men zal veel meer respect voor elkander hebben en elkander meer dienen, dan met wapengeweld ooit denkbaar zou zijn. Bovendien zal een dergelijke strijd onderling begrip bevorderen, omdat men op hetzelfde vlak staat als de “vijand”.
Een dergelijke ontwikkeling is echter tot op heden, ondanks alle idealen in die richting, niet mogelijk gebleken. De mens zoekt het nu eenmaal in het destructieve. Hij trekt daarmede chaotische krachten aan en via deze chaotische krachten zal hij niet slechts tot een grotere agressiviteit naar buiten toe verleid worden en grote onredelijkheid van denken en reageren ervaren, maar bovendien in zichzelf een wonderlijk proces doormaken. Daar hij niet in staat is in zich harmonie te bewaren en toch dit met de chaos verwante gedrag voort te zetten, splitst hij zijn wezen in twee delen. Het eerste deel is een soort Jeruzalem, een heilig land, een paradijs op aarde, zijn ideaal, dat hij nimmer geheel verwerkelijken zal, omdat hij het ergens ook vreest.
Het andere deel bestaat uit begeren naar macht en zelfrechtvaardiging. De mens zal nu de door hem nog wel erkende verkeerde handelingen en werkingen van eigen wezen rationaliseren en rechtvaardigen door zich te beroepen op het ideële deel van het ik. Hij is zo innerlijk verdeeld. Zolang deze innerlijke verdeeldheid in hem voort bestaat, zal hij niet werkelijk, op enigerlei wijze met een hogere kracht in verbinding kunnen komen.
Zodra je innerlijk onevenwichtig bent, zul je geen leringen en krachten van hogere instanties, van de Lichtende wezens, kunnen ontvangen. Wanneer een mens een beroep doet op God en gelijktijdig de vrede en harmonie, die het wezen van die God vormen, verloochent door bv. wapens te zegenen of te bidden voor de overwinning van eigen volk, heeft hij daardoor niet zichzelf nader gebracht tot God, maar in wezen tussen die God en zichzelf een nog grotere afstand dan normaal geschapen. Hij zal dus alles, wat in verband staat met het goddelijke Licht en de goddelijke werkelijkheid niet meer zo gemakkelijk kunnen ontvangen en begrijpen. Wat meer is: Hij zal, omdat de God in de innerlijke werkelijkheid steeds verder wegdrijft, in de materie of dromen proberen een compensatie te vinden voor zijn gebrek aan innerlijk contact met het Hogere. Langzaam maar zeker komt hij zo tot wat men wel een gematigd atheïsme noemt, en waarbij men in het Westen een godsdienst, misschien ofwel uiterlijk zal erkennen en belijden, maar voor zich meent beter te weten, dat men het toch in de eerste plaats alleen van verstand en rede meent te moeten hebben, terwijl men zich niet meer op God of zelfs maar een juist handelen zonder meer pleegt te verlaten, maar in toenemende mate alleen nog rechtvaardiging zoekt en eigen leven doet berusten op eigen macht en inzichten zonder meer.
Of dezen nog passen in de stoffelijke werkelijkheid is daarbij vaak zelfs van geen belang meer. Hiermede valt elk waarlijk bewust geestelijk element in het leven steeds meer weg. En waar dit geschiedt, ontstaat een teruggang in de persoonlijke ontwikkeling. Iemand, die om voornoemde redenen en uit genoemde oorzaken of andere, enkel een beroep heeft willen den op eigen verstand, macht en bezit in de materie, zal in het volgende geestelijke leven grote moeilijkheden ondervinden. Hij is in de meeste gevallen aardgebonden zoals ook een soldaat door haat en eenzijdigheid van inzichten lange tijd aardgebonden kan blijven, wanneer hij bv. valt op het slagveld. Daarbij komt, dat zo iemand niet zo snel, als bv. die soldaat, bereid zal zijn het Licht te aanvaarden, wanneer het eenmaal komt. Hij blijft het Licht verwerpen. Zijn volgende incarnatie zal daarom wel altijd een duistere, en minder goede incarnatie zijn met zeer veel problemen. Juist door deze problemen zal men vaak geneigd zijn in die volgende incarnatie het oude patroon te herhalen, dus weer te grijpen naar verdeeldheid en chaos als uitweg. Dit voert weer tot een verwerpen van het Licht en alle vormende waarden daarvan, omdat het ik daarmede geen innerlijk contact kan krijgen.
Waarmede ik aan het tweede deel van mijn betoog ben gekomen. Wanneer er geweld leeft in de mens, zo wordt dit geweld altijd eerst uitgedrukt in gedachten. Pas daarna kan het tot een stoffelijke werkelijkheid worden. Naarmate men in de geest meer plannen of ontwerpen voor gewelddadigheid maakt, zullen dezen zeker – al dan niet door de persoon die ze ontwerpt – een verwezenlijking nabij komen. Ook dit is een punt om eens even over na te denken. Zelfs in uw eigen omgeving zou dit immers gelden! Stel, dat u bv. een hekel hebt aan straatjongens met bromfietsen. Elke keer wanneer zij bij u voorbij komen denkt u steeds intenser: Eigenlijk zou je die jongens van hun knetterfietsen af moeten sleuren en eens goed op hun d…..der slaan.
Anderen denken ongeveer gelijk. Wat gebeurt er? De gedachte-impuls bouwt zich rond u steeds dringender op. De meesten van u zijn volgens eigen gevoel niet capabel tot een gewelddaad, of geestelijk te stabiel, om aan een dergelijke steeds toenemende impuls toe te geven. Nu woont er in uw buurt iemand, die zichzelf wel sterk meent te weten en niet zo stabiel is. Hij vangt de gedachten onderbewust op. Uw plan om bv. een vuilnisbak voor die fietsen te gooien, krijgt bij hem in een daad gestalte. Hij maakt uit de beelden, die u steeds weer denkt en de gedachten van anderen een soort compilatiebeeld – een samengesteld beeld – en gaat dit in zijn geheel verwerkelijken.
Daardoor kan hij zichzelf niet meer helpen, wanneer eenmaal de eerste daad is gesteld. Het gevolg kan zijn, dat er zwaargewonden te betreuren zijn en dat de aardige jonge man de gevangenis indraait wegens het toebrengen van lichamelijk letsel. Aan wie echter de schuld? Zeker voor een deel ook aan u. Wat u vreemd in de oren klinkt, maar toch werkelijk waar is. Bezie het nu eens op een wat grotere schaal en bezie daarbij allereerst de werkingen in de geest.
In de geest worden de krachten van geweld, verwerping enz. opgebouwd, niet door een enkele of enkele mensen, maar door duizenden. Er ontstaat tussen deze mensen een soort gelijk- schakeling. U kent dit wel: Massa suggestieve sublimale beïnvloedingen spelen daarbij een grote rol. In het denken van vele worden mogelijkheden tot geweld e.d. ontworpen, waarvan enkele bij steeds meer mensen weerklank vinden. Toch vinden de mensen dit vreemd, wanneer er gevolgen zijn en bv. een concentratiekamp ontstaat als Dachau. Een kamp, waarvan haast niemand eigenlijk het ware wist – tenminste wanneer wij de mensen mogen geloven – en aanvaardbaar lijkt het wel, dat zij bewust daarvan niets wisten, omdat zij onderbewust daarvan niets wilden weten. Dachau is echter, geestelijk gezien, niet het product van een kleine groep of zelfs maar iets, wat ontstond via de gezaghebbers van een bepaald volk. Het is mede ontstaan door het, vaak niet eens geheel gerealiseerde, antisemitisme, dat ook in Polen, Tsjechoslowakije, Oostenrijk, Frankrijk en zelfs in Nederland bestond. Krachten van vele jaren kwamen toevallig als kracht tot focus in Duitsland.
De mogelijkheden om ze uit te roeien – “Ik wou, dat ik die rotjood kon vermoorden”; hoe vaak is iets dergelijk voor de oorlog niet gezegd, ook hier in Nederland – bestond allereerst in de gedachten van mensen, die zich nu onschuldig en heilig achten in vergelijk met de beulen van de concentratiekampen. Maar ook hun denken en reageren werd mede omgezet, toen de kampen en de rokende ovens tot stand kwamen. Het is ook hun nijd tegen de joden, vooral de meer begaafden en welgestelden, die tot uiting komt in de verhongerende 10.000-en, en de gaskamers. Nu zegt eenieder: Dat hebben wij niet geweten, dit hebben wij niet gewild, dit hadden wij niet kunnen geloven. Maar wanneer u spreekt of denkt over vuile Surinamers, stinkende negers of de vieze vrome gezichten van de leden van de zus en zo kerk, bouwt u weer aan een soortgelijke kracht. En hoe langer het duurt voor zij tot uiting kan komen, hoe verschrikkelijker zij zich uiten zal.
Nu weet ik wel, dat uw enkele gedachte niet zo belangrijk schijnt. Maar denk daaraan nu eens als aan de dubbeltje in een collectezakje, waarin ook anderen hun gaven regelmatig storten. Door deze kleine gedachten en onbeheerste reacties, die misschien niet zo kwaad gemeend zijn, maar wel regelmatig terug plegen te komen, wordt aan een kernenergie voortdurend kracht toegevoegd. Weinig, maar veel keren weinig is ook veel. Deze kracht zal voor een deel op astraal vlak worden vastgelegd, deels behoort zij ook tot andere geestelijke niveaus, die niet zo gemakkelijk te omschrijven zijn, maar waarvan men wel spreekt als de sfeer van het rode vuur en het land van het zwarte of negatieve licht. Deze energie van haat en verwerping kan zo tot een voertuig worden voor krachten, die wij demonen plegen te noemen en die, zonder deze krachten, zich op aarde niet of slechts moeilijk merkbaar zouden kunnen maken. Zonder het te weten roept de mens zo duistere geesten op, wezens, die vernietiging en chaos overal zullen bevorderen. De kracht, die zij zo aan de mensen kunnen ontlenen, geeft hen niet alleen het vermogen, maar kosmisch gezien zelfs het recht, om volgens de in de kracht gelegde waarden op aarde in te grijpen en invloed uit te oefenen.
Wanneer zo een demon optreedt, geladen met de ergernis, de plannen van vele duizenden mensen, zult u als eenling daartegen ver machteloos zijn. Zo kan een menigte gevormd worden, die tot waarheid maakt, wat eens door mensen werd gedacht, maar nu in een zin, die strookt met de demonische drang tot vernielen en ontbinden, die in de bevoertuigde demon is gelegen. Daarom is het even dwaas te stellen, dat de individuele duister schuld is aan de concentratiekampen, als te stellen, dat een enkele Nederlander waarlijk en persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de successen en nederlagen van het verzet.
Zoiets is steeds weer een communale kwestie, iets wat veel verder gaat dan de eenling en zijn wil of kunnen. Een mens, die door zijn kleine gedachten zonder het te weten misschien in harmonie met het duister en krachten uit het duister gaat leven, zal eigen daden en wereldgebeuren ook gaan bezien vanuit het standpunt van de wezens uit het duister. Een demonische invloed zal dus kracht en geweld bezitten, niet alleen in het brandpunt, maar over de gehele wereld. De eerste en ergste ontwikkelingen zien wij misschien in het brandpunt, maar daarna zal het denken en de waardemaatstaf van de duistere kracht door steeds meer mensen als juist en goed aanvaard worden. Laat ons niet vergeten, dat in de naam van de vaderlandsliefde juist in genoemde tijd heel wat wreedheden en moorden werden begaan, die in wezen niet noodzakelijk of zelfs maar nuttig waren. Men zag verkeerd en deed onrecht. En dit kwam niet van één zijde, maar is van beide zijden, van alle zijden gekomen.
Nu kunnen wij wel zeggen, dat het noodzakelijk was, wanneer wij zien dat onze kant iets dergelijks heeft gedaan, maar de andere kant meende dat het vele, dat zij onrechtmatig, wreed en onjuist deed, evenzeer noodzakelijk was. Voor velen van u zowel als voor velen bij de “anderen” gold, dat zij in de ban waren van een demonische kracht, welke schijnbaar onbelangrijke denkbeelden als belichaming gebruikte. Onder dergelijke omstandigheden zal er sprake zijn van een geestelijke stilstand en, zo er al van enige ontwikkeling gesproken kan worden, zal er altijd eerder sprake zijn van een progressie naar het duister dan van een doorringen in het Licht.
Denk niet, dat de invloed van het duister de mensen een zekere mystiek zal onthouden, de mogelijkheid tot offeren en zich edel gevoelen zal onthouden. Denk aan de mystiek van Rosenberg, die zeker velen een gevoel van zelfrechtvaardiging, verhevenheid gaf en tot vele offers noopte. Men kan dus zeer wel zich godsdienstig en mystiek verantwoord gevoelen en toch in feite alleen harmonie kennen met het duister, met de chaos. Daarbij krijgt men dan als eenling te maken met een toenemende krachtabsorptie, die in de plaats gaat komen van de oorspronkelijk nog aanwezige en actieve levenskracht. Wil men toch nog iets blijven presteren, zo zal men daartoe een beroep moeten doen op geleende vitaliteit, die in wezen niet behoort tot uw eigen wereld of levensprocessen, maar tot het duister. Daarmede gaat men steeds meer tot het duister behoren en kan men steeds minder beseffen, dat hetgeen men doet en nastreeft, chaos brengt in plaats van de vorming, die men denkt na te streven. Wanneer men dit eenmaal beseft, wordt ook begrijpelijk hoe ogenschijnlijk zeer normale en zelfs prettige mensen, die als soldaat eerder op padvinders leken dan op mensen van geweld, tot onvoorstelbare wreedheden kunnen komen en onder de pressie van demonische krachten of in de roes van een gevecht geneigd zijn eenieder zonder aanzien des persoons te vernietigen, daarna zelfs opofferend, wat hen in het normale leven haast dierbaarder is dan eigen leven.
Laat ons daarom vooral elkander geen sprookjes vertellen over één enkele kant, die alleen het kwade deed. Onrecht werd door de Duitsers gepleegd in eigen land en andere landen. Maar Russen en Amerikanen deden dit ook, zowel in eigen land als in Duitsland. Wreedheid en ongevoeligheid, zelfzucht en vernietigingsdrang zijn geen verschijnselen van een bepaalde groep of een bepaald volk. Wanneer men eenmaal het duister een voertuig heeft verschaft, komt er een ogenblik, dat haast niemand zich meer aan de vertekenende invloeden van dit duister kan onttrekken. Iemand die geestelijk rust zoekt, die God zoekt te erkennen, die een innerlijke waarheid zoekt te erkennen, moet juist daarom wel zeer voorzichtig zijn, dat hij niet in de ban komt van een dergelijke door menselijke gedachtekracht bevoertuigde demon. Want dergelijke demonen treden regelmatig op de wereld op. Wij hebben bv. in de jaren 1959 tot 1962-63 een strijd gevoerd tegen dergelijke demonen en hebben voor het grootste deel hun voertuigen kunnen vernietigen. Maar een dergelijke strijd is geen strijd van machten en geweld.
Wij hebben deze demonen hun krachten en voertuigen niet met geweld ontnomen, wij hebben aan deze voertuigen en kracht ons begrip, onze liefde toegevoegd en wel in zo grote mate, dat het voor de ander niet meer mogelijk was langer via deze kracht op aarde te leven en te regeren, zonder de inhoud van eigen wezen aan te passen en te veranderen.
Om te verduidelijken: Stel dat iemand die steeds zijden ondergoed heeft gedragen, opeens op de blote, huid ruwe jaeger gaat dragen. Dit vormt een irritatie, die lange tijd toeneemt, zeker, wanneer hij weigert zich te gewennen. Wanneer zo iemand dan handelend moet optreden of zich moet concentreren, brengt hij er maar weinig van terecht. Dit is de methode, waarmede wij een tegenstander kunnen verslaan, zonder zelf iets van duister te scheppen of te aanvaarden.
De enige werkelijke oorlog, die gewonnen kan worden, is een oorlog, waarin het wapen liefde heet, de strijd bestaat uit het helpen en versterken van de tegenstander, maar dan met een inhoud en intentie, die steeds aan de gever eigen blijft. Het allerhoogste bewustzijn van God is niets anders dan een totale en alomvattende harmonie.
In deze harmonie zijn ook alle duistere waarden en demonen omvat, tot de machtigste onder hen toe. Indien deze grootmachten van het kwaad dan een macht willen uitoefenen, die tegen de goddelijke kracht of zelfs naar de harmonie met alles gericht is, zal, juist door de elders bestaande liefdevolle erkenning, voor hen een steeds toenemend onbehagen ontstaan. Dit is de werkelijke oorzaak voor de “kwellingen van de hel”.
Wanneer wij in onszelf steeds dichter willen komen tot het grote Licht, zullen wij wel degelijk voortdurend strijd leveren, zowel tegen onszelf als tegen anderen. Maar wij voeren de strijd vanuit de erkenning, de liefde, de aanvaarding in waarheid.
Omtrent onszelf kunnen wij ongeveer weten, wat de waarheid is. Waar het een ander betreft, kunnen wij dit echter nooit helemaal zeker weten. Voor onszelf kunnen wij echter handelen naar beste weten en daarbij eerlijk zijn in de overtuiging, dat dit inderdaad het beste is. Waar het anderen betreft, kunnen wij hoogstens veronderstellen, dat het voor ons juiste en ware ook voor hen zal gelden. Maar de ervaring leert ons al snel anders. Wie, vanuit zichzelf levend en bewust, anderen voortdurend kracht en hulp geeft, bereikt daardoor harmonie met het goddelijke en zo een innerlijke kracht, die steeds groeit. Dit blijft zo, zolang sprake is van een werkelijk en bewust dienen, zonder anderen daarbij te willen binden aan eigen bewustzijn en normen. Ook een staat als bv. Nederland, kan voor alle waarden in de wereld een zeker begrip hebben. Het kan weigeren om iemand te verwerpen, kan weigeren te boycotten of aan te vallen, kortom, iets te doen dat in wezen negatief is. Gelijktijdig kan ditzelfde land dan ook op alle waarden in de wereld positief reageren. Bijvoorbeeld Zuid-Afrika niet boycotten wat de handel betreft, maar waar mogelijk en nodig wel steun en onderricht geven aan bv. de kleurlingen, die er nu wat minder prettig aan toe zijn daar. Dit zou de meest juiste houding zijn, als dat hierin een absolute positiviteit van streven tot uiting komt.
Men denkt helaas wel, dat strijd altijd positief is, zodra zij een machtsuitoefening inhoudt. Dit echter is niet waar. De achtergrond van de oorlog en haar ellende is juist de misvatting, dat macht waarheid, rechtvaardigheid en vrede kan scheppen. Macht vernietigt de vrede, macht tast alle waarheid en persoonlijke ontwikkeling aan. Slechts een voortdurend liefdevol geven, een bewust dienen, zelfs ten koste van het ik, waar dit noodzakelijk is, zal in staat zijn een werkelijke en blijvende vrede te scheppen en zal de mens in staat stellen een blijvende harmonie met God te bereiken en de demonische machten, die op aarde, bevoertuigd worden door het menselijke denken, voorgoed van deze aarde te verjagen.
U haalde de strijd tegen demonen aan, die duurde tot rond 1962. Ik herinner mij inderdaad, dat deze strijd uit de Broederschap is voort gekomen. Zou ik mogen weten, wat de wezenlijke achtergrond, was, om het juist in die jaren te doen?
Ik wil proberen dit te doen. Zoals u weet, is er van het oorlogsgeweld een zeer groot aantal aardgebonden en minder bewuste geesten over gebleven. In de eerste plaats moest er zorg voor worden gedragen, dat het merendeel van dezen zo harmonisch mogelijk kon afvloeien, bewust kon worden. Zolang de grote demonen, die tijdens de oorlog op aarde geregeerd hadden, nog direct krachten konden uitoefenen, was dit niet geheel mogelijk.
Wij wisten, dat juist de tekorten van de naoorlogse tijd op den duur in Azië en ook in Afrika tot gewelddadigheden zouden moeten voeren. Zouden wij nu de demonische krachten onaangetast voort laten bestaan, dan zou niet alleen het werk voor aardgebonden geesten daaronder geleden hebben, maar zou waarschijnlijk de Oost – West as ook opnieuw bestaan zijn. Ik neem aan, dat u weet, wat ik daarmede bedoel. Hierdoor zou oorlogsdreiging en mogelijk direct geweld actief geworden zijn in o.m. Duitsland, Finland en Griekenland. Deze aantasting van West-Europa zou waarschijnlijk gevolg zijn door een oorlog, die de vernietiging daarvan betekend zou hebben. Wij moesten dus voor alles dit voorkomen. Wij probeerden dit te bereiken door de duistere entiteiten hun invloed op de wereld te ontnemen, de aardgebonden entiteiten zoveel mogelijk bewust of althans los van de wereld te maken en daarmede de oude denkbeelden, waaruit de demonen zich een voertuig hadden gebouwd, teniet te doen.
Degenen onder u, die zich de moeite getroosten om na te gaan hoeveel veranderingen in het gemiddelde denken er op de wereld tot stand zijn gekomen tussen zeg 1959 en 1964, zullen toe moeten geven, dat de reacties en het denken van de mensen, vooral op internationaal gebied, in deze dagen wel zeer grote wijzigingen hebben ondergaan. Hierdoor werd natuurlijk niet onmogelijk gemaakt, dat er opnieuw krachten ter beschikking kwamen van demonen.
Wel bereikten wij, dat de grote macht van de tweede de wereldoorlog niet meer onmiddellijk kon worden uitgeoefend en dat daarmede een mogelijkheid, dat in de komende crisisperiode een derde wereldoorlog zou ontstaan, sterk werd beperkt. Zo moet u dit ingrijpen dus zien. Op het ogenblik gaat het er ons meer om het begrip voor anderen te blijven voeden en gelijktijdig de agressies, die nu eenmaal in de mensen leven – want wij kunnen niet alles uitwissen – te lokaliseren, zodat door plaatselijke oorlogen a.h.w. een afreageren van spanningen mogelijk blijft, waarbij een werkelijke wereldoorlog dus voorkomen wordt en gelijktijdig een geleidelijke economische aanpassing van de wereld mogelijk wordt, waarbij door nieuwe levensomstandigheden de doorsnee mens iets meer harmonie en begrip zal gaan tonen.
Is het dan alleen maar periodiek mogelijk, dergelijke bevoertuigde demonen te vernietigen? Ik vraag mij af, of een voortdurend werken daaraan niet gelijk zou komen aan een uitroeien van het kwaad.
Dat klinkt heel aardig. Vergelijk het “kwaad” nu eens met de inhoud van een gierput; die maak je pas open en pomp je pas leeg, wanneer zij redelijk vol is? Voor die tijd is de moeite t.a.v. het bereikte resultaat zo klein, dat je beter iets anders kunt doen. Zo is de toestand bij ons ook: De inspanning, noodzakelijk om de door mensen gegeven voertuigen en demonen te vernietigen en duistere geesten geheel te verdrijven is veel te groot, om dit bij voortduring, ook wanneer alleen kleinere krachten aanwezig zijn, vol te kunnen houden. Bovendien is het onbegonnen werk, omdat er in elke mens nog zovele disharmonische waarden zitten, waarop een demon kan bouwen. Dit betekent voor ons, dat wij eenvoudig niet in staat zijn alle beginfasen onmiddellijk te kennen en te niet te doen, maar moeten wachten, tot zich iets van een meer definitieve gestalte heeft geformeerd. Zelfs dan moeten wij met een poging tot vernietigen van zo ontstane voertuigen vaak nog wachten, tot er een ogenblik van enige stilstand is ontstaan, waarbij een evenwicht op gaat treden tussen de invloeden van het verleden en de bestrevingen voor de toekomst. 1959 kan worden beschouwd als een dergelijk punt van evenwicht. Voordien was er nog een te sterke herinnering aan de ellende van de laatste wereldoorlog, daarna ontstond een zekere verwijdering en agressie tussen de mensen waarbij men in termen van een mogelijke volgende oorlog zou gaan denken. Hierdoor werd een ingrijpen eenvoudiger mogelijk: Wanneer een dergelijk punt van omschakeling of overgang in het menselijke denken optreedt en er zijn voertuigen van demonen, die op de vroegere mentaliteit gebaseerd zijn, dan kan een aantasten daarvan met goed gevolg begonnen worden en zal dus een soortgelijke actie als in 59 weer worden ingezet. Voordien heeft een ingrijpen echter maar weinig nut: Wat wij weghalen of trachten te vernietigen, wordt door de mensen gevoed in te sterke mate, waarbij de aantasting vaak een toename van de menselijke aandacht ten gevolge kan hebben. Wij kunnen in dat geval onze liefde en aandacht beter aan andere dingen besteden. Op het ogenblik ligt de zaak zo, dat eerst na de crisis, die rond 1967 op zal treden, mogelijk een aanvallen van de nu reeds weer bestaande bevoertuigde demonen weer zinvol zal zijn.
Dus vanuit uw sferen is men niet altijd sterk tegenover het demonische?
Waar. Maar vergeet niet, dat dit alleen geldt t.a.v. uw wereld en dat hier de mens schuld treft, de mens, die steeds egoïstischer gaat denken, door na-ijver, haat, jaloezie, bezitszucht, machtslust te tonen, de demonen de kracht geeft hun voertuigen te bouwen en te versterken. Wij kunnen dus wel trachten in grote lijnen de mensheid te helpen, maar zullen, gezien haar mentaliteit als geheel niet in staat zijn alle kleinere ongerechtigheden onmiddellijk ongedaan te maken. Dit is voor ons eenvoudig onmogelijk.
Alleen waar werkelijk kritieke situaties dreigen te ontstaan, of waar de mensheid in eigen denken aarzelt, en niet meer voor een voortdurende toevloed van nieuwe krachten zorgt om dergelijke voertuigen van demonen te vernietigen.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Esoterie: De juiste regels van het leven die gelden voor de esotericus (volgens Henri).
Ik zou graag een stukje esoterie gaan behandelen. Nu doe ik dit, zoals u waarschijnlijk reeds weet, altijd op mijn eigen wijze. Daarbij zou ik allereerst eens wat willen zeggen over de juiste regels van leven, die gelden voor de esotericus.
Om te beginnen bij het begin: Wanneer je esoterisch streeft, moet je leren eerst met je daden uit te drukken wat naar je meent esoterisch juist is. Dan pas kun je werkelijk constateren, of je je op het goede pad bevindt. U weet dat natuurlijk wel allemaal reeds, maar u doet er gemeenlijk zo weinig aan.
Als tweede punt: Wanneer je je innerlijke bewustwording bindt aan namen en begrippen, zal zij ongetwijfeld tot stilstand komen, daar je dan zoveel tijd nodig hebt om de namen en begrippen te leren en op de juiste wijze te definiëren, dat je voor de werkelijke innerlijke ervaring en bewustwording maar heel weinig tijd overhoudt.
In de derde plaats: Esoterische bewustwording is nimmer een systeem. Het is een integratie van de eigen persoonlijkheid, waarbij het ik zich steeds meer omtrent zichzelf bewust wordt en steeds juister eigen ogenblikkelijke beperkingen erkent. Wanneer men dit geheel in een systeem wil invoegen, verminkt men het werkelijke beeld van eigen ik en maakt men de bereiding van persoonlijke waarden voor dit ik vaak zelfs onmogelijk, voor welke uitspraak ik natuurlijk van leden en leiders van esoterische scholen op mijn kop zal krijgen, maar daarvan trek ik mij niets aan. Het gestelde is nu eenmaal waar.
Dan een vierde punt: Naarmate de esoterische bewustwording in het ik meer op waarheid berust, zal men er minder over spreken. Zij, die veel spreken over hun innerlijke belevingen, hebben kennelijk nog niet beseft, wat zij betekenen, of hebben dit zelfs helemaal niet. Wie hieruit voor zich lering wil trekken, moet maar eens goed nadenken. Dan kan hij ook met deze waarheid veel doen.
Ten laatste: Denk nooit, dat esoterische bewustwording je automatisch het recht geeft, je beter te voelen, dan je denkt, dat een ander is. Werkelijke esoterie gaat uit van de erkenning van eigen waarheid en een groot – in ogen van anderen misschien zelfs vaak té groot – respect voor de mogelijke waarde en waarheid, die in een ander ondanks andere leefwijze, denkwijze en standpunten, geborgen kunnen zijn.
Maak van deze regels voor jezelf een deel van je leefwijze, dan heb je hieraan voorlopig wel genoeg. Want de meeste mensen beroepen zich op hun innerlijke waarheden en waarde, zoals een eenvoudige katholiek zich op zijn heiligen pleegt te beroepen. Wanneer zij beginnen een esoterische stelling of these ineen te zetten, beroept men zich maar al te vaak op een beschermheilige, een meester zus of zo, zonder te beseffen, dat de relatie ongeveer dezelfde is als die van een zangkoor tot Sint Cecilia. En daaraan heb je maar weinig.
Of er nu heiligen zijn of niet, zullen wij af moeten wachten. Een heilige volgens de beschouwing op aarde, is iemand van wie men denkt, dat hij op aarde goed genoeg geleefd heeft, om bij God in de gratie te komen en zo enige wonderen te doen. Maar of dit waar is en zelfs of de wonderen echte wonderen zijn, daarvan weet je op aarde niets af. Wees dus voorzichtig en zeg, dat je niet zeker weet, of er wel heiligen volgens de gangbare voorstelling bestaan. Op dezelfde wijze weet je niet, of er meesters zijn, zoals wij ons dezen voorstellen. Ten hoogste kan men zeggen, dat de heiligen, de meesters e.d. voor ons personificaties zijn van waarden, die in het goddelijke, waarin wij geloven, bestaan – en die wij innerlijk soms zullen kunnen erkennen.
Het is niet erg, wanneer wij daaraan een naam en een voorstelling gaan verbinden, maar het wordt wel erg, wanneer wij ons tot een dergelijke “persoon” gaan richten of zelfs een dergelijke persoon gaan gehoorzamen en volgen, zonder te beseffen, dat wij zeker t.m. een zeer groot deel van die persoonlijkheid zelf hebben opgebouwd.
Wanneer wij ons richten tot een “Meester van Licht”, een heerschappij, een troon of iets anders, dan lijken wij eigenlijk een beetje op iemand, die alle loketten van een instantie afloopt in de hoop de president, de secretaris van de president of de ondersecretaris van de secretaris van de president te kunnen ontmoeten en zo voor zich voordelen behalen, die anderen niet kunnen verwerven. Het is een geheel foutief beeld, wanneer men stelt, dat dit iets kan uithalen. Je moet maar zo denken: Het heelal is opgezet als een wet of een reeks van wetten. Wij kunnen daarin wel relatieve waarheden kennen, maar zolang wij binnen de wetten leven en ze niet kunnen overzien, zullen wij nooit blijvende concrete waarheden kennen, omdat al onze waarheden relatief zijn en alleen de wetten waaraan wij onderworpen blijven, voor ons geheel reëel zijn. Wij zullen volgens die wetten moeten leven, ongeacht de subjectieve waarden, die in ons leven optreden volgens ons ervaren, of die wij rond ons menen te ontwaren. Of wij ons nu begeven tot God of tot de duivel, of wij ons wenden tot een heilige, een meester of een leraar, die ergens op aarde een boekje geschreven heeft, wij zullen altijd persoonlijk onderdanig zijn aan de objectieve waarheden en wetten, waaruit het Al bestaat. Al het andere is subjectief en onze eigen subjectieve erkenning of ervaring kan altijd nog even goed voor ons zijn als de even subjectieve erkenningen van de heilige, de meester enz.
Wat je ook nastreeft, begin altijd bij jezelf. In alle esoterie en geestelijk bestreven is het uitgangspunt van alle ontwikkeling en bereikingen steeds weer het ik. De enige bereiking, die in de esoterie werkelijk mogelijk is, is een vergroten van de harmonie tussen het Ik en het deel van God, dat dit ik kan beseffen. Al het andere is komedie, zelfbedrog. Denk nooit, dat je iets bereikt hebt. Als je iets bereikt hebt, besef je het niet meer als iets bijzonders. Op het ogenblik, dat je denkt iets bereikt te hebben, heb je over het algemeen juist nog net niet blijvend en werkelijk datgene bereikt waarvan je meent, dat je het bereikt hebt. Dat is een ingewikkelde zin. Maar als u er eens over nadenkt, komt u er heus wel uit.
Dan: Alle wijsheid, die wij binnen de esoterie vinden, is slechts een weergave van het innerlijk ervaren van de wijze waarop. Dit is een weergave van een waarde, die op menselijke wijze geheel niet tot uitdrukking kan worden gebracht in de relatieve begripswaarden, die voor degene, die de wijsheid erkent, de gevoelsmatig juiste, maar nimmer redelijk juiste of absoluut juiste uitdrukking van het erkende en ervarene vormen. Anders gezegd: Datgene wat we op aarde zien als de grootste esoterische wijsheid, is over het algemeen slechts het afval, de afdeling restanten van het werkelijke innerlijk beleven, dat de aanleiding tot het stellen van de wijsheid was. Laat ons begrijpen, dat dergelijke restanten hoogstens nuttig zijn om te determineren, wat het werkelijk innerlijk leven van de verkondiger ongeveer bevat. Laat ons daarnaast zeer wel beseffen, dat wij dergelijke restanten nooit kunnen gebruiken, om daarmede zelf een eigen innerlijk leven vol bereikingen op te bouwen.
Na deze wijsheid wil ik mijn menig nog luchten t.a.v. enkele in de esoterie nogal geliefde stellingen als bv. de hiërarchische opbouw van het Al.
Een ziel, die zich van zichzelf en zijn God waarlijk bewust is, kent geen afstand of tussenfasen meer tussen eigen ego en God. Of deze ziel zich nu volgens de stellingen bevindt in Malkuth of in Kether, zij is één met God en in deze eenheid staat zij ver boven zelfs het hoogst geopenbaarde geheim. Iemand, die meent, stapje voor stapje te moeten gaan en daarbij van fase tot fase, en engel tot engel, te moeten gaan, zal maar al te vaak, wanneer hij in harmonie met God is, tegen deze zeggen: Wacht even, want ik moet eerst nog een paar van je ondergeschikten hebben, en zo voor dit moment de hoogste waarde verliezen, die ook voor hem toch wel de meest belangrijke en werkelijke is.
Je zou veel hiervan in enkele definities neer kunnen leggen – tenzij jullie daarvoor geen interesse hebben natuurlijk.
Definities.
De kern van esoterie, is een harmonie, waarbij het ik zich één gevoelt met het Al, zonder daardoor iedere bewustzijn van eigen wezen te verliezen.
De grootste waarheid van een esoterische lering is niet de mogelijke uitleg van eventuele woorden, maar de gevoelsmatige inwerking van deze woorden op jezelf en de harmonie, die daaruit voor jou voort kan komen.
Een lering op esoterisch terrein is over het algemeen het aanloopje dat je probeert te nemen op de voor jou vaste grond van rede en logica, voor je in het ledige springt om zo je werkelijke doel te bereiken.
Alle methoden van occulte scholing zijn in feite slechts een aanleiding voor het ik, om zelf te experimenteren.
Innerlijke bewustwording is het gevolg van een innerlijk en persoonlijk experiment, nimmer de vervulling van een bestaande leer, waarheid of stelling.
Het meest gehanteerde begrip in de esoterie is God, met onmiddellijk daarachter het innerlijk pad of een equivalent van dit begrip. God is het onbekende, waarmede je je geheel één kunt voelen zonder het te kunnen omschrijven of begrenzen. Het innerlijk pad is in wezen niets meer of minder dan de afstand, die je gevoelt tussen dat, wat je naar beste weten nu in werkelijkheid bent en je besef van dat, wat je eigenlijk zou moeten zijn.
Gezien dit laatste lijkt het mij verstandig om te zeggen: Alles wat in mij leeft, zij het droom of werkelijkheid, is voor mij een punt van uitgang, waarvan ik kan uitgaan om harmonie te vinden. Het gaat hier om de harmonie die mij een eenheid doet ervaren met een deel van het Al of het geheel van het Al. Dit is in het geestelijk leven van de mens in wezen het enige, dat van belang is.
Al datgene, wat mij brengt tot het overwegen van de waarden van anderen, zonder dat ik hierbij innerlijk ook iets gevoel of beleef, is tijdsverspilling. Daarom lijkt het mij ten hoogste een geschikt spelletje voor degene, die zich niet geheel en eerlijk prijs willen geven aan het goddelijke, maar toch willen denken, dat zij heel wat bijzonders zijn.
Nu heb ik nog een paar dingen, waarvan ik eigenlijk zelf niet weet, of je het definities moet noemen of rubriceren onder “sneers”.
Zodra men op aarde een rangorde van esoterisch bereiken probeert op te bouwen in de vorm van organisatie e.d., probeert men bloemen te verplichten hun eigen bloeitijd schriftelijk aan te melden, voor zij hun knoppen mogen ontplooien. Of, anders gezegd: Men maakt de ijdele tot rechter bij de beoordeling van eigen schoonheid.
Wanneer men in de esoterie belang hecht aan en voor zijn gevoel van eigenwaarde, en verbondenheid berust op kennis van tekens en geheimen, beschouwt men de ziel eigenlijk als een soort hond, die alleen met een op aarde goedgekeurde penning zal worden toegelaten in de eeuwige zaligheid.
Wanneer men iemand zegt, dat hij moet geloven om te bereiken, is dit juist. Zodra men hem echter daarnaast ook dwingend gaat opleggen, wat hij dan wel moet geloven, beduvelt men hem bij het leven af. Dit geldt, of men dit nu beseft of niet. God dienen is een dwaasheid: Je bent deel van God en je kunt niet anders doen dan uiteindelijk de wil Gods vervullen in het totaal van je bestaan. Wanneer wij zeggen, dat wij God willen dienen, zullen wij in de meeste gevallen dan ook onszelf bedoelen en zullen wij trachten onszelf een denkbeeld van grotere waarde of een gevoel van grotere zekerheid t.a.v. leven en God te verschaffen.
Laat ons ook dit wel beseffen en nimmer stellen, dat wij God moeten dienen of zelfs godsdienstig moeten zijn, maar laat ons volstaan met de verklaring, dat wij God in onszelf moeten beleven en de waarden, die wij in Hem erkennen, vanuit onszelf moeten verwezenlijken zover ons dit maar mogelijk is.
Misschien dacht u, dat het nu afgelopen is. Maar ik heb er nog een paar voor u, waar u ook eens over moogt denken, of u het nu leuk vindt of niet.
Het vagevuur is het redmiddel van degenen, die zelfs de ziel, die verdoemd wordt geacht, nog de kans willen geven tegen betaling, die in vele gevallen op aarde voldaan dient te worden, te ontsnappen naar de hemel.
De duivel is een hoorndrager volgens de voorstellingen, die zij die het menen te weten, van hem geven. Hij moet dan op bepaalde gebieden wel erg dom zijn en heeft met sommige mannen veel gemeen.
De duivel is dus een man en geen vrouw!
Ongetwijfeld. Maar nu u zo aandringt: Het grootste kwaad in de hel is niet de duivel, maar zijn grootmoeder. De hel is de disharmonie in jezelf, die je niet verlaten wilt, omdat je bang bent jezelf zo te aanvaarden, als je weet te zijn. De meeste mensen proberen een ander de hel in te jagen of aan te doen, omdat zij zelf reeds daarin leven en zich daar eenzaam gevoelen.
Het begrip kwaad is gemaakt door degenen, die in staat wilden zijn anderen te bewegen hun denkbeelden te verwezenlijken. Het begrip goed is geschapen door degenen, die menen meer van het Al te weten dan God zelf. Want God schiep geen goed en kwaad, Hij schiep alleen hemel en aarde. De rest hebben zijn schepselen erbij gemaakt.
Degenen, die zich beroepen op z.g. heilige boeken als het letterlijke woord van God menen kennelijk, dat God als auteur niet volmaakt hoeft te zijn.
Zij, die in zichzelf de 7 hemelen betreden, weten, dat elke hemel slechts een aanvulling van het voorgaande is, terwijl het geheel van alle hemelen slechts de erkenning van een waarheid inhoudt, die ook aanvaard wordt. Zij, die een ander 7 hemelen beloven, weten kennelijk zelf niet, wat hemelen eigenlijk betekenen.
Zij, die spreken over de geest, menen vaak, dat de geest nolens volens wijzer moet zijn dan de mens. Dit is niet waar. Wel is de mens vaak eigenwijzer.
Zij, die zich beroepen op het gezag van de geest, zijn kennelijk niet voldoende overtuigd van hun innerlijke waarde en de waarheid die zij verkondigen. In vele gevallen betekent het verder, dat zij bang zijn om eens zelfstandig na te moeten denken.
Zij, die vanuit de erkenningen van de geest tot een eigen erkenning trachten te komen, zijn in staat, de waarden van de geest en van de stoffelijke wereld in zich te verenigen en zo een persoonlijke ontdekking te doen omtrent iets, dat verder gaat dan sferen of wereld als waarde in zich zouden kunnen toelaten.
Over het algemeen is hij, die predikt, in eigen ogen een soort politieagent, die met alle middel en zelfs door ze te slaan of op te sluiten, beletten moet de verkeerde kant uit te gaan. Daarmee ontkent hij de enige waarde, die de mens tot een waarlijk en eeuwig bewust wezen maakt: Iemand, die zelfstandig denkt, erkent en handelt. Daarom: Predik niet tot anderen, maar deel hen uw waarheid mee. Indien de anderen niet willen luisteren naar uw waarheid, sta hen toe doof voor uw belangrijke woorden te zijn. U bent dit per slot van rekening ook zo vaak voor dingen, die anderen belangrijk achten.
Zo u meent, dat een ander verkeerd handelt, moogt u dit rustig zeggen. Sta hem echter toch maar toe zijn eigen fouten te maken. Wanneer u hem zou dwingen, uw fouten te maken, zou hij er misschien nog veel slechter aan toe zijn.
Indien u een inzicht verkrijgt in het wezen van de kosmos, moet u nooit proberen dit aan anderen als enige en letterlijke waarheid mede te delen; zij zouden het toch niet begrijpen. Geef hen slechts zulke beelden of zoveel feiten, dat zij zelf over de kosmos na gaan denken. In dat geval vinden zij misschien zelf een kosmische werkelijkheid. En dat is voor hen toch het belangrijkste.
Ten laatste: Wees nooit bang om te dromen. Per slot van rekening word je meestal pas goed wakker, wanneer je dood bent. Dan verbaas je je er over, dat je zo gemeen hebt kunnen dromen.
Dit is het dan. Beschouw dit alles nu niet als een gewichtige esoterische les, maar denk aan deze dingen liever als een reeks posten p.m., pro memorie, en denk er, wanneer u tijd hebt, eens over na.
Ik eindig nu met het bekende snoepje van de week. Hij, die schoonheid wil gewinnen, moet vaak veel verliezen. Want schoonheid is een vorm van harmonie, die men slechts kan verwerven door alle disharmonieën, die deel van je zijn, uit te roeien.
En daarmede ben ik werkelijk aan het einde van mijn betoog, al snappen jullie van dat laatste misschien niet veel… (Ja, ik begrijp het enz.)
Wanneer jullie het allemaal zo goed begrijpen, zullen wij het nog maar eens wat korter zeggen: Het bereiken van het hoogste betekent meestal de kunst verstaan om het slechtere weg te gooien.