Oost – West

image_pdf

15 maart 1963

Aan het begin van deze bijeenkomst wijs ik u er op, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Denk dus zelf na, want alleen door zelf te denken kan de mens een hoger bewustzijn bereiken. Nu wil ik u een onderwerp voorleggen, dat ik de titel gaf: Oost – West.

Bij deze titel zullen velen van u in de eerste plaats denken aan de politieke verhoudingen en zich bezig gaan houden met bv. de geschillen en overeenkomsten tussen U.S.A. en USSR. Toch is het niet mijn bedoeling in de eerste plaats aan deze problemen de aandacht te wijden: er is namelijk een ander oosten en een ander westen. Het oosten, dat door mij wordt bedoeld, is het oosten van de mysteriën, het oosten van Tibet, Himalaya ‘s, Wessacvallei van India met zijn vele mystieke leringen. Kortom het oosten van occulte wijsheden, die ook in deze dagen nog zo zeer van belang schijnen te zijn.

In deze dagen kunnen wij over dit oosten echter niet meer spreken als de poort der inwijdingen, als de poort der bewustwording: het oosten is veranderd. Het oosters denken staat onder grote spanning en het vergeestelijkt denken wordt meer en meer vervangen door het materialisme. Om deze redenen moest dan ook het wereldcentrum van geestelijke activiteiten worden verlegd. Vanuit Europa gezien bevindt dit zich op het ogenblik dan ook in het westen. Het westen is hier Z.-Amerika, waar eveneens grote spanningen ontstaan, zij het van een andere geaardheid dan in het oosten. Hier komt de primitiviteit van de mens nog tot uiting in bv. voodoo gebruiken, in magie en geestenmagie, vertegenwoordigd door sekten, die zelfs aan de rand van grote wereldsteden bloeien. Aan de andere kant bestaat hier nog een eenvoud, waarin een rustpunt kan worden geschapen, dat van groot belang is voor de verdere groei van de mensheid.

Een vergelijken van oost en west is echter niet goed mogelijk, zonder allereerst na te gaan, welke relaties en verhoudingen tussen deze punten op het ogenblik bestaan. Dan gaat het inderdaad om de wereld van het oostelijke en westelijke blok, over machten en systemen. Het systeem, dat in het werkelijke oosten hand over hand aanhang wint – en reeds heel wat verder is gevorderd, dan men in het westen zal vermoeden – is gebaseerd op een leer, een soort materialistische godsdienst, die als grondslag een zeer strenge maatschappelijke ordening kent. Als zodanig is deze leer voor bv. de boeddhisten wel aanvaardbaar – gezien hun streven naar onthechting. De Hindoe vindt in de praktijk van deze leer iets terug van zijn eigen systeem van indeling in kasten, echter bevrijd van de grote sociale onrechtvaardigheden, die daarmede tot voor kort in bv. India gepaard gingen. Ofschoon dit systeem in wezen op terreur, op geweld was gegrondvest hebben veranderingen, als de dood van Stalin en de grote crises binnen Rood China daarin belangrijke wijzigingen gebracht: men moet nu, of men wil of niet, rekening houden met de belangen en wensen van de onderdanen. Men moest ontdekken, dat het systeem zijn belang en waarde verliest, wanneer er geen aanvaardende en gewillige onderdanen zijn. Zo is hier langzaam maar zeker sprake van een vorming van standen, die vergeleken kunnen worden met de standen van het westen, namelijk een arbeidersstand, een middenstand, een zeer gegoede stand, en een elite.

Deze standen vormen – ofschoon nog niet zo bewust als in het westen – binnen de regering pressiegroepen. In Rood China bv. zien wij, dat de boeren van de verschillende kolchozen een belangrijke pressiegroep vormen, die zijn meningen en behoeften bijna diametraal stelt tegenover de verlangens en meningen van een pressiegroep van ambtenaren en regeringsfunctionarissen. Tussen deze beide extremen heeft zich een steeds sterker wordende middengroep gevormd, die wij wel een artistieke middenstand kunnen noemen. Deze omvat allereerst de meer welvarende artiesten, maar bevat daarnaast groepen van kleine nog enigszins zelfstandig werkzame producenten en ingenieurs etc. Deze mensen gaan uit van een atheïstisch principe. Volgens hen is er geen voortbestaan, geen God, geen zin van het leven buiten de stof. Voor hen bestaan alleen leven en dood. Velen stellen, dat al het andere misschien wel kan bestaan, maar dat zij daarmee niets te maken hebben. Hierdoor moeten zij zich wel in toenemende mate gaan richten op het materiële, de stoffelijke bereiking. Eens nam men er genoegen mee, dat de stoffelijke welvaart in de verre toekomst bereikt zou worden, een ideale staat, waarin dan tenminste het nageslacht gelukkig zou kunnen zijn. De traagheid van de vooruitgang, het falen van het systeem in zo menig opzicht, heeft er toe geleid, dat men meer en meer voor zich ook onmiddellijk nut, onmiddellijke baten van zijn werken vraagt. Want je kunt ten hoogste doodgaan, nietwaar, dus is het belangrijk, in het leven tenminste enige vreugde te kennen.

Het geloof sterft in deze landen vaak langzaam af en vormt in het openbare leven ten hoogste een vage achtergrondmuziek voor het dagelijkse gebeuren. Hier wordt de wetenschap tot godsdienst verheven. Gelijktijdig wordt het streven naar eigen belang ondanks – of misschien zelfs dankzij – het communale systeem, steeds overheersender hij hen, die nog enige wilskracht bezitten.

In het westen is de ontwikkeling anders: hier heeft zich op de duur een soort technocratie gevormd, ontaardend in een bestuurs hiërarchie, die in de praktijk haast alle communicatie- middelen beheerst en zich zo zeer tot een gesloten geheel aaneen begint te sluiten, dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is, in bv. een regering binnen te dringen, of deel uit te maken van de leiding van een groot bedrijf, zonder eerst de toestemming van deze belangengroep verkregen te hebben.
Er is een grote overeenkomst tussen deze groepen in het westen en soortgelijke groepen van ambtenaren in Peking en Moskou. Beide groepen kennen dezelfde tendenzen en zullen uiteindelijk hetzelfde tot stand gaan brengen: de vrije economie kan niet gehandhaafd worden, tenzij men het systeem ten onder laat gaan. Voor de heersende groepen is het dan ook niet mogelijk de veranderingen te aanvaarden, die socio-economisch noodzakelijk worden. Ook het westen kent een steeds sterker wordende verdeling in standen, welke eveneens beheerst wordt door steeds sterker wordende pressiegroepen.

In het westen kunnen dergelijke pressiegroepen echter niet alléén gebaseerd blijven op materialistische belangen, zoals dit in het oosten het geval is: de westelijke welvaart biedt aan de doorsnee mens mogelijkheden genoeg. Om de pressiegroepen desondanks in stand te houden was dus een minder stoffelijke achtergrond noodzakelijk. Men heeft deze gevonden in niet te verwerkelijken idealen. Maar de mens beseft veelal niet, welke functie het ideaal vervult, ziet zijn vertrouwen daarin steeds weer beschaamd en vindt in zijn streven dus geen bevrediging meer. Hierdoor ontstaat de neiging de te verwerkelijken idealen te vervangen door vage krachten en mogelijkheden, of zelfs zuiver menselijke waarden. Hierdoor ontstaat een stroming, die weliswaar veel bijgeloof tot stand brengt, maar daarnaast toch voor velen tot verinnerlijking voert. Bij de zwakkeren zal deze de vorm aannemen van een overdadige vroomheid, bij de sterkeren krijgt zij echter de vorm van een steeds ernstiger zoeken naar de redenen, waarden en achtergronden van eigen bestaan.

In wezen is er dus een verwisseling aan de gang, waarbij het geestelijk overwicht van het oosten wordt overgeheveld naar het westen. Er kan echter mede gerekend worden, dat juist de overgang, waarin beide delen van de wereld door verschillende systemen met gelijke waarden en nog ongeveer gelijke instelling bij de bewoners beheerst worden, nog wel enige conflicten zullen scheppen. Met een ernstige storing in de verhoudingen aan het einde van dit jaar kan m.i. wel worden gerekend, terwijl het schijnbaar nogal rustige jaar 1964 de groei van nieuwe en ernstiger conflicten doet vrezen. Einde 1965 echter zullen de veranderingen in beide delen van de wereld zich zo zeer hebben ontwikkeld, dat men geen mogelijkheid meer vindt alles op de oude basis voort te zetten. Men staat dan voor de keuze, een strijd te ontketenen, die eigen vernietiging bijna zeker doet worden, dan wel een vorm van samenwerking te vinden. Een samenwerking van oosten en westen zal natuurlijk allereerst een politiek karakter dragen. Wanneer deze fase echter tot rond 1980 voort blijft duren, zal men uiteindelijk toch ook wel gaan proberen elkander beter te begrijpen. Een vermenging van oosten en westen is onder die omstandigheden begrijpelijk, redelijk aanvaardbaar en waarschijnlijk.

Het is tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen dat wij de veranderingen van geestelijk evenwicht op de wereld moeten bezien. Het oosten heeft ons vele grote leringen gebracht. Het merendeel is echter gebaseerd op de natuur:  of wij de heilige schriften van de Hindoes inzien, of ons bezig houden met andere godsdiensten van het oosten, altijd weer blijkt het natuurelement, de natuurgod en het natuurlijk evenwicht een zeer grote rol te spelen.

Het vruchtbaarheidsprincipe speelt eveneens in het oosten een zeer grote rol. De leringen, die hieruit voortkwamen, waren gebaseerd op een mensheid, die sterk natuurgebonden leefde. Zelfs de voorschriften van de ernstige yogin van die tijd zijn gebaseerd op een wereld, waarin je je gemakkelijk van je medemensen af kunt zonderen, een wereld, waarin je desnoods van het land kunt leven. Maar deze wereld bestaat haast niet meer. Het is duidelijk dat veranderingen noodzakelijk zijn geworden. De oude inwijdingen waren gebaseerd op het beproeven van de mens. Het merendeel van deze beproevingen, ook zelfs bij hogere inwijdingen, was echter gebaseerd op zichtbare verschijnselen, terwijl daarnaast de confrontatie van de mens met eigen Ik een grote rol speelde. De ontwikkelingen van de maatschappij hebben echter de mens steeds meer van zichzelf vervreemd, ook de oosterse mens. Men ziet tegenwoordig niet meer naar zijn ware Ik, maar tracht zich een schijnbeeld te scheppen, dat past binnen een religieus maatschappelijk concept. Men gelooft in dit schijnbeeld zó intens, dat zelfs de beproevingen van het duister niet meer in staat zijn een ieder zijn ware wezen te doen beseffen. Het zal u duidelijk zijn, dat ook hier een verandering noodzakelijk is.

Wat heeft nu het westen aan geestelijke waarden te bieden? Allereerst moeten wij opmerken dat het merendeel van hen, die men meesters of ingewijden pleegt te noemen, zich los heeft gemaakt van het oosten. Zij vertrokken, de meesten van hen langs verschillende wegen aller- eerst naar Chili, anderen naar Argentinië. In Bolivia hebben de groepen elkander weer getroffen, waarna zij verdwenen zijn. Rond hen wordt een cirkel vrijgemaakt van mensen, zodat zij daar vrij kunnen leven. Met zich brachten zij oude leringen en voorschriften, de oude wijsheid. De geschiedenis en evenwichten van de natuur, zoals Atoth deze kende – de latere God Toth – is bij hen bewaard, eveneens de geheimen van de natuurlijke evenwichten en wetten, zoals volgelingen van Toth deze opschreven.
Ook de geestelijke wijsheden, die o.m. bij de opbouw van het boeddhisme een zo grote rol gespeeld hebben, zijn eveneens onder de werken, waarover zij beschikken. De oude inwijdingen van Griekenland en Egypte, voor de wereld lang verloren, zijn daar nog in de oorspronkelijke vorm terug te vinden, niet als procedure, maar als belangrijk deel van een alle geestelijke wijsheid van de mens omvattende bibliotheek. Hierdoor beschikt dus het westen zo nodig over een samenvatting van alle menselijke wijsheid en geestelijke waarden, zoals deze door de mens werden beseft.

Daarnaast biedt het westen echter een veelheid van ontwikkelingen waardoor aangenomen kan worden, dat de westerse mens zich in de komende tijden op geestelijk terrein zeer sterk zal kunnen ontwikkelen en grotere resultaten zal kunnen boeken, dan van de oosterse mens in de komende eeuwen verwacht kan worden. De ontwikkeling van het westen is immers niet bovenal meer aan materialistische, maar in wezen vooral een zoeken naar een nieuwe en meer aanvaardbaar geestelijk standpunt. De godsdiensten van weleer verliezen langzaamaan hun greep op de westelijke mensheid. De oude primitieve magie, zoals de Verering van Djamballa bv., neemt in vele streken weer hand over hand toe. Hier is sprake van een wereld, waarin de mensen geesten, krachten van de natuur en zelfs goden, werkelijk zouden willen ontmoeten. Dit is van groot belang: alleen de mens die de moed heeft zijn menselijke rede terzijde te stellen en het gebied van het onredelijke, het onbekende te betreden en daar de meest fantastische krachten en gedaanten zal willen ontmoeten – die in de praktijk dan door hem op de proef kunnen worden gesteld – zal er in kunnen slagen een systeem op te bouwen, waarbij de mens enerzijds aan zijn maatschappij, de massa, de mensheid, sterk verwant en gebonden kan zijn, maar aan de andere kant toch de innerlijke vrede en rust zal kunnen bereiken, die voor een ware geestelijke groei nu eenmaal noodzakelijk is. U ziet, dat het westen ons de grondslagen voor een nieuwe ontwikkeling kan bieden, terwijl het oosten in geestelijk opzicht op het ogenblik weinig meer bieden kan dan de ruïnes van een ongetwijfeld zeer groot verleden.

Nu moet ik de vernieuwing in oost en west met u gaan bespreken. Op gevaar af, dat men mij van cynisme verdenkt, wil ik allereerst hier een citaat plegen:

De mensheid heeft de keuze gehad tussen haar rede en haar instincten. Helaas koos zij de rede. Hier klinkt iets, dat voor de hedendaagse mens onjuist en niet passend is. Een mens, die alleen naar zijn instincten leeft, zo zegt men, is niet veel meer dan een dier. Onze rede is het instrument, waarmede wij onszelf moeten vormen, onze wereld gestalte moeten geven. De rede is de wetenschap, die wij kunnen vergaren, de wereld die wij scheppen, de bewuste weg naar God, die wij kunnen vinden. Deze opwerpingen zijn ongetwijfeld juist en waar. Maar er is iets anders, wat hierbij buiten beschouwing blijft.

Op het ogenblik, dat de mens zijn rede niet meer als werktuig beschouwt, maar haar als een doel in zich gaat zien, zal hij er toe komen alles wat niet met zijn rede strookt, eenvoudig te verwerpen, terzijde te stellen, te ontkennen. Dan zal men geneigd zijn, werkelijke verschijnselen en mogelijkheden te verwerpen, alleen omdat zij met eigen begrip van redelijkheid niet overeenkomen en zo zich van de werkelijkheid verwijderen. Wanneer een andere mens iets aantoont, dat volgens eigen begrippen niet redelijk, begrijpelijk en mogelijk is, zal men dan ook geneigd zijn te stellen: dit zal wel bedrog zijn. Ik hoef dit dus eigenlijk niet eens verder te onderzoeken.

Dan komt er een ogenblik, dat voor de mens verstand en redelijkheid een hinderpaal worden en niet meer beschouwd kunnen worden als een werktuig of hulpmiddel tot verdere bewust- wording. Hij ziet dan alleen nog zijn eigen wereld, hoort alleen nog zijn eigen argumenten. Maar de mens is deel van en heeft een taak in het Goddelijke Plan. Taak en mogelijkheid zijn echter niet vastgelegd in het menselijk weten of het redelijke vermogen van de mens. Zij zijn vastgelegd in het kosmisch geheel, in het volmaakte scheppingsplan. Op het ogenblik, dat de mens dus alleen volgens eigen standpunt, met uitsluiting van alles, wat voor hem niet redelijk aanvaardbaar of begrijpelijk is, tracht het Al om te vormen naar zijn eigen voorstellingen, zal hij moeten falen. Meer nog: wanneer de mens zijn rede gebruikt, gaat hij daarmede vaak tegen zijn eigen geaardheid in: hij ontkent doodgewoon een deel van zijn persoonlijke eigenschappen en kwaliteiten. Wanneer hij dit doet bestaat het zeker niet denkbeeldige gevaar, dat hij hieraan ten onder zal gaan, omdat hij uiteindelijk zijn instincten en drang niet kan verloochenen, maar weigert deze te erkennen.

U ziet dat het eerste beeld schijnbaar negatief is. Het westen is echter reeds zover gevorderd, dat het zijn redelijk weten tot een nieuwe trap van ontwikkeling wist te brengen, het westen heeft zijn weten, dat oorspronkelijk alleen op feiten gebaseerd was steeds meer in de richting van het abstracte getrokken en komt nu te staan tegenover een wetenschappelijkheid, die in feite veel verder grijpt dan de grenzen van het normaal redelijke zouden doen vermoeden. Hierbij berust het redelijke element op berekeningen, die aan de werkelijkheid vreemd schijnen te zijn, maar gecorrigeerd kunnen worden aan de hand van aantoonbare verschijnselen.

Dit voert tot ontdekkingen als het binnendringen in de wereld van het atoom. Veel van hetgeen hier ontdekt werd, ging in tegen alle redelijke concepten, die tot dan toe golden. De ontdekkingen van energiewerkingen, velden en verhoudingen, die in de laatste tijd grote vooruitgang boeken, gaan eveneens in tegen veel, wat tot op heden redelijk werd geacht. Zelfs vele stellingen in de dieptepsychologie geven een beeld van de innerlijke mens op wetenschappelijke basis, dat ingaat tegen alles, wat 50 jaren geleden redelijk aanvaardbaar leek op dit terrein.

Opvallend bij dit alles is vooral, dat methoden en redeneringen geheel abstract zijn geworden in de wetenschap, ofschoon dit eens  alleen in het geloof aanvaardbaar leek. Men werkt rustig met geheel theoretische of onbekende waarden, alsof zij werkelijk zouden zijn en behaalt dankzij dit alles resultaten, die zelfs voor 20 jaren nog niet denkbaar leken. Daarbij blijken al deze wetenschappelijke waarden en waarheden niet al teveel te verschillen van alles, wat tot voor kort werd gezien als het Goddelijke, het bovennatuurlijke.

Daarom zal het voor de westerse mens niet zo moeilijk zijn, binnenkort nog een schrede verder te gaan en te stellen, dat juist het onbekende ons leven en ons doel is, terwijl het bekende en de rede alleen maar de middelen zijn, waarmede wij aan reden en doel een vorm geven binnen de gemeenschap. Wanneer men zover is, komen de oude leringen en inwijdingen vanzelf weer naar voren, nu niet meer als geheimen en niet meer gebaseerd op afzondering in de natuur, niet meer grotendeels verduisterd door onwetendheid en bijgeloof, maar gebaseerd op een weten dat de bovennatuurlijke werkingen en feiten niet meer hoeft te zien als een bovennatuurlijke openbaring en het gebruik ervan als toevalsmagie, maar het geheel bewust zal kunnen gebruiken. Dan zal de mens, dankzij de oude wijsheden plus zijn nieuwe verworven inzichten bewust kunnen werken met hogere krachten en waarheden.

Het oosten is, juist omdat het pas begint te ontwaken, evenals een groot deel van Afrika, op het ogenblik vooral kinderlijk van mentaliteit. Men stelt bv. zijn eigen eisen niet op grond van prestaties of zelfs maar behoeften, maar op grond van geliefde pretenties. Het houdt geen rekening met alles, wat werkelijk noodzakelijk of mogelijk is, maar verkondigd theorieën, om ze even vlot en met even weinig gedachte weer te verwerpen voor andere, even onwaarschijnlijke theorieën, wanneer deze beter schijnen te passen bij de verlangens van het ogenblik. Men spreekt over verbondenheid en bestrijdt elkander ondertussen rustig.

U meent misschien, dat men dit van de E.E.G. heeft afgezien, maar ik meen, dat dit eerder een oorspronkelijke tendens is, die vooral bij zeer jonge staten regelmatig pleegt op te treden. Wanneer de materie-verering, die in het westen reeds vast is gelopen, in handen komt van de oosterling, zal deze het voordeel hebben van zijn vroegere ontwikkeling en niet zo sterk als het westen belemmerd worden door wetenschappelijke dogma’s en de gebondenheid aan vaste procedures, zoals dezen in het westen ontstonden, dat de bakermat van de materialistische wetenschap en levenshouding genoemd mag worden. Het resultaat hiervan zal een nieuwe vorm van materialisme zijn, waarbij onderzoek en beheersing van de materie op een meer omvattend terrein zal kunnen worden doorgevoerd. Er komt hieruit waarschijnlijk een nieuwe reeks van ontdekkingen voort, die het de mens mogelijk zullen maken beter op zijn wereld te leven dan voorheen en o.m. meer te winnen uit de oceanen, iets waarmee men nu nog veel te weinig doet. Daarnaast zal de mens leren nieuwe energieën te putten uit het Al, de loop van de getijden enz.

De methoden, die hierbij zullen worden gebruikt zullen voor het westen van heden nog onaanvaardbaar zijn. Maar het oosten, met zijn kinderlijke geest, denkt nu eenmaal anders. Het zal niet, zoals het westen, het criterium stellen: is dit rendabel, vergroot dit mijn welvaart of macht, maar eerder eenvoudig stellen: mijn prestige vergt, dat ik dit project tot een goed einde breng. Zo zullen materialisme en materiële wetenschap hun voortzetting vinden in het oosten, waarmede ondanks alle veranderingen een continuïteit van materiële ontwikkeling voor geheel de wereld mogelijk wordt. Van het westen is overigens van een continue en steeds verder schrijdende ontwikkeling van nieuwe wetenschappelijke aspecten op materieel gebied niet meer te verwachten, ofschoon bij de voorlopig nog steeds toenemende bevolkingsaantallen en het uitgeput raken van bepaalde krachtbronnen en grondstoffen, dit toch werkelijk noodzakelijk is.

Zoals ik reeds zei, grijpt het westen steeds meer naar de abstracte gedachte, de formule, die niet op feiten, maar op aangenomen stellingen berust. De mens die dit doet, zal echter moeten kiezen. Hij zal eenzijdig moeten worden in zijn kennis en ontwikkelingen, daarbij alleen zijn stellingen aanhangende en alle feiten verwerpende. Daarmede gaat hij dan in de richting van geloof, dat in wezen het weten pleegt te beperken en alle daarin niet passende vormen van weten en denken zelfs pleegt te bestrijden. Maar het geloof heeft al zoveel macht gehad en in te sterke mate zijn heerschappij uitgeoefend. Het geloof op zichzelf mag goed zijn, het kan echter door de doorsnee mens niet meer beschouwd worden als enige maatstaf en ultima tule van de mensheid, als het enige en uiteindelijke doel van zijn streven.
Steeds meer beseft men, dat het geloof in zich geen waarde heeft en zijn betekenis alleen ontleend aan zijn functie als werktuig, als middel, waardoor de mens tot God kan komen. Wanneer nu het ene middel in de praktijk minder voldoet dan andere middelen, zal de westerse mens op het ogenblik nuchter genoeg zijn om in te zien, dat hij er dan beter aan doet deze andere middelen te hanteren, hetzij door deze te incorporeren in het oude geloof, dat hierdoor van waarde verandert, dan wel door het oude geloof geheel terzijde te stellen en zich uit de feiten een ander en meer bruikbaar geloof op te bouwen.

Dit alles is in wezen dan een kwestie van inwijding. Het woord inwijding valt hier misschien wel eens wat te vaak. U kunt zich echter moeilijk de belangrijkheid van dit alles voorstellen. Het is niet alleen een vraag van geestelijke vooruitgang, maar kan tevens beslissen over de vraag, of homo sapiens binnen – kosmisch gezien – niet al te lange tijd zal worden vervangen door een homo superior, een nieuwe soort mens, die bv. intenser, bewuster en juister gebruik zal weten te maken van vele nu bij de mens niet volledig gebruikte of ontwikkelde mogelijkheden van de hersenen.
Deze nieuwe mens zal waarschijnlijk ook een grotere beheersing verkrijgen over zijn lichaam, voornamelijk zijn interne secreties meer bewust gebruiken en verschillende klieren, die nu doelloos zijn na het eerste deel van het menselijke leven, een nieuwe impuls en bestemming zal kunnen geven, waardoor in het lichaam de vernieuwing van weefsels langer en vollediger doorgang vindt. Dit betekent dan, dat bij een gunstige ontwikkeling de mensheid een nieuwe wijze van leven zal vinden, welke gelijktijdig een langer en intenser bestaan inhoudt.
Deze mens van de toekomst is er nog niet. Maar wanneer hij ooit geboren wordt, dan is hij het resultaat van een bewustwording, van een inwijding. Want zijn ontstaan zal bepaald worden door het aanvaarden en gebruiken van de krachten en mogelijkheden in de kosmos, die de moderne mens nog geheimen of onmogelijkheden noemt, de werkingen in het al, waartoe de moderne mens tenminste enigszins huiverachtig staat.

Misschien meent u, dat ik tot op heden veel woorden heb gebruikt en weinig feiten of duidelijke aanwijzingen heb gegeven. Ik zal trachten hieraan tegemoet te komen.

Het zal u misschien wel zijn opgevallen, dat steeds meer mensen bezig zijn zich te trainen om sneller en beter te lezen, zich meer te kunnen herinneren, sneller en beter te leren reageren enz. Op zich berust een groot deel van deze leringen nog op zakelijke trucjes. Wanneer de mens echter op de duur deze behoefte blijft behouden, zal hij leren werkelijk zijn denken, geheugen en reacties aanmerkelijk op te voeren met in verhouding eenvoudige training en middelen.
Wanneer de mens eenmaal een totaal geheugen gaat benaderen, zal hij minder door onbewuste herinneringen worden gedreven en alles wat er op zijn wereld gebeurt dus ook beter kunnen overzien en in het juiste vlak kunnen plaatsen. Hij krijgt een inzicht en overzicht, dat op het ogenblik zelfs met vele ingewikkelde hulpmiddelen haast niet denkbaar is. Dit zal er toe voeren, dat de mens steeds meer zijn aandacht op details gaat richten en niet meer, zoals nu, hoofdzakelijk het geheel in grote lijnen zal trachten te overzien. Hij zal ook de kleine of schijnbaar onbelangrijke feiten en gebeurtenissen naast elkander plaatsen en zo gedwongen worden, vele nu nog algemeen als juist geldende begrippen en stellingen te herzien.
Hij zal o.m. ontdekken, dat zijn persoonlijke vrijheid beperkt is omdat hij in verband staat met bepaalde tendenzen, waarvoor geen stoffelijke oorzaak gegeven kan worden. Hij zal dit waarschijnlijk dan God noemen of daarvoor andere namen vinden. Het belangrijke hiervan is, dat hij het verband tussen zijn belevingen en het gebeuren buiten het Ik beter leert begrijpen, zodat hij in staat is een innerlijke harmonie op te bouwen, die niet gemakkelijk verstoord kan worden.

Dit is een ontwikkeling, die zich reeds in de zeer nabije toekomst af gaat spelen en – zij het beperkt – reeds nu aan de gang is.

Wat in de oudheid reeds in het oosten gebeurde – ofschoon velen deze verhalen naar het rijk van de legenden plegen te verwijzen – was het volgende: er waren mensen, die meerdere honderden jaren leefden. Anderen waren in staat, zich zeer snel te verplaatsen zonder daarbij de tussenliggende ruimten schijnbaar te doorschrijden. Er waren mensen, die bewust een dubbel uit konden zenden en zo, wanneer dit wenselijk leek, a.h.w. op twee plaatsen tegelijk konden verschijnen. Deze fenomenen zijn ongetwijfeld ook wel eens in Europa geconstateerd, maar door de achtervolgingen van de kerk slechts zelden bewust gecultiveerd. Toch zijn er bv. gevallen bekend uit Duitsland, waarbij een meisje in een klas zat, terwijl de anderen haar buiten zagen lopen en het meisje bloemen scheen te plukken. Het kind zelf droomde daarvan, omdat de les niet boeide. Ook zijn er gevallen bekend van mensen, die ergens aan het werk zijn, of in grote nood verkeren en elders verschijnen. Zij blijken echter niet in staat te zijn tot spreken of handelen. Deze ‘verdubbeling’ van levende mensen heeft dan ook het karakter van een droom, die echter door meerdere mensen kan worden waargenomen.

In het oosten horen wij verder verhalen over fakirs, die in staat blijken bij anderen de bloedsomloop stil te leggen in bepaalde delen van het lichaam of zelfs in bepaalde aderen, zo deze andere voor vergiftiging te redden van een slangenbeet e.d. In wezen is dit een beheersing van onwillekeurige lichaamsprocessen bij anderen. Fakirs blijken dit ook soms bij zichzelf te kunnen beheersen, waardoor zij de reacties van hun lichaam geheel in de hand schijnen te hebben en onder omstandigheden in staat blijken te zijn, ook kwaad in eigen lichaam te lokaliseren en zelfs uit te drijven.
Deze verhalen en vele andere maken deel uit van wat men m.i. het beste de occulte legende van het oosten kan noemen. Zij zijn er wel, maar de westerse mens voelt zich bij dergelijke verhalen onbehagelijk. De verklaringen, die worden gegeven, trekken deze feiten uit het normale vlak. De fakirs zijn “heilige” mannen geworden of ingewijden, die heel ver van die andere mensen en de wereld af staan. Men wenst niet te beseffen, dat degenen, die over dergelijke gaven of capaciteiten beschikken, gelijktijdig gewone mensen blijven.
In het oosten is de afstand tussen de “heiligen” en de gewone mensen zo groot, dat het onmogelijk is voor een normaal mens om over het verwerven van dergelijke gaven op redelijke basis ook maar te denken. Het bovennatuurlijke wordt gelijktijdig als deel van de kracht  aanvaard en gezien als ver liggende buiten de mogelijkheden van het normale leven.

Het westen staat hiertegenover geheel anders. Het heilige kan in het westen wel aanvaard worden, maar dan bij voorkeur, wanneer het een theorie is. A.u.b. geen pogingen tot praktijk, want die zou de theorie aan kunnen tasten. In andere gevallen wordt het tot iets, wat praktisch aanvaard, maar ook bewezen moet worden en dan steeds verder onderzocht en bewezen wordt, tot het wonder, het heilige, tot weten wordt. Dit laatste blijft zelfs van kracht, wanneer er geen sprake kan zijn van een redelijke wetenschap, maar alleen van een weten omtrent jezelf.
Zo zal het westen dergelijk eigenschappen kunnen gaan ontwikkelen en hanteren op een wijze, die voor het oosten nooit denkbaar zou zijn. Vanuit ons – geestelijk – standpunt, is het daarbij prettig, dat juist degenen, die geestelijk rijper zijn geworden en zich meer mogelijkheden eigen hebben gemaakt, op aarde langer zullen kunnen leven of, zoals dit in de eerste periode kan worden verwacht, in ieder geval in staat zullen zijn hun werkzaamheden na de overgang zonder meer en onmiddellijk voort te zetten.
Aangenamer zal het nog zijn voor ons, wanneer juist de geestelijk meer bewusten een beheersing van de onwillekeurige functies van het lichaam weten te verwerven in de praktijk. Nog aangenamer zal het vanuit een geestelijk standpunt zijn, wanneer de mensen leren de kleine, schijnbaar onbelangrijke werkingen en gebeurtenissen te correleren met meer belangrijkere ontwikkelingen, en zich bewust worden van achtergronden, die op het ogenblik nog niet genoeg beseft worden. Want het westen brengt ons niet alleen de mogelijkheid van een stoffelijke betere, nieuwere mens, maar ook van een geestelijk vernieuwde mensheid. Dit is een verbluffend, verrassend, maar bovenal verheugend beeld van toekomstige mogelijkheden.

Dit voert ons tot een nadere beschouwing van de mens uit het westen. Niet de mens dus, die eens misschien zal zijn, maar de mens die nu is. Menige mens in het westen heeft reeds nu de behoefte om te behoren tot een kosmos, een geheel, dat groter en meer omvattend is dan de mensheid zelf. Hij zoekt zich een vaste plaats, waar zijn Ik thuis hoort. Meer en meer voelt hij zich gedwongen deze plaats niet meer te zoeken aan de hand van vaste stellingen en aangenomen waarden, maar baseert zich daarbij op eigen innerlijk beleven. Reeds nu zijn er zeer vele mensen die beseffen, dat zij niet alleen behoren bij de mensheid of tot geheel de kosmos, maar voor zich erkennen, dat zij behoren bij een afzonderlijke kracht binnen die kosmos. Zij begrijpen, dat hun lering en bewustwording onderdanig is aan een leermeester, die niet de absolute God zelf is. Hierbij beseffen zij ook, dat zij deze Meester, deze weg, verder moeten volgen, tot zij zichzelf voldoende kennen om een oordeel te vormen over het al of niet wenselijk zijn van een verder gaan.
Of men die weg, die Meester, nu een logische en verstaanbare naam geeft, een magisch woord gebruikt om haar aan te duiden, of er een nieuwe godsdienst uit vormt, zal weinig uitmaken, zolang men in deze dingen toch zichzelf blijft beperken. Het gaat er niet meer om, hoe men de dingen noemt, het gaat er hoofdzakelijk om, hoe men de dingen beleeft. Gelukkig begint men dit laatste steeds meer te beseffen. Overigens vloeit dit uit de westerse beschaving van het ogenblik voort: daarin zijn begrippen en namen zover van de werkelijkheid verwijderd, dat een denkende mens wel moet stellen: de naam en zelfs de vorm is van weinig of geen belang, ons gaat het om de werkelijke betekenis.

Wat gebeurt er nu? De westerse mens is een beetje losgeslagen. Hij beseft dit misschien zelf niet, omdat hij zeer strikte regels van onderling verkeer, alles bepalende maatschappelijke wetten hanteert, die zelfs standsbewustzijn, fatsoen en organisatie binden aan normen, waarvan men uiterlijk niet durft afwijken. In wezen heeft de doorsnee westerling echter geen werkelijke plaats meer in het leven. Hij loopt maar wat mee in een massa, waarin hij zich niet werkelijk thuis gevoelt.
Het enige houvast, dat hij vinden kan, is zijn eigen wezen. In het begin zal dit als gevolg hebben, dat hij zijn lasten eenvoudig probeert uit te leven. Hoe meer hij dit echter doet, hoe verlatener hij zich voelt, hoe leger hij innerlijk wordt. Hij voelt zich dan ook ondanks alles meestal niet geheel gelukkig en is vaak zelfs uitgesproken ongelukkig. Hij zal dus ten koste van alles en iedereen naar geluk zoeken, maar dit slechts innerlijk kunnen vinden. Hierbij spreekt ook het instinct en het onderbewustzijn een woordje mee, zodat hij zich aangetrokken zal voelen tot de richtingen van denken en beleven, die deel uitmaken van zijn innerlijke mogelijkheden, van zijn innerlijk pad. Zo maakt hij een persoonlijke ontwikkeling door, die hem andere gewoonten, kwaliteiten en eigenschappen zal verschaffen.

Misschien dat zijn geest leert om te wandelen, misschien dat hij leert gedachten van anderen op te vangen. Misschien ook vindt hij alleen maar één wijze, waarop hij anderen steeds juist kan benaderen, of een innerlijke vrede, waardoor het hem lijkt, dat de tijd gecomprimeerd of uitgerekt kan worden, zoals hij dit wenst. Verwerpen zal hij dit alles in ieder geval slechts zelden. Meestal zal hij met het verworvene in de praktijk gaan werken. Dit is belangrijk, want deze dingen moet men juist in zijn dagelijkse leven leren gebruiken. Zo wordt hij dan ook steeds sterker geconfronteerd met innerlijk leven en innerlijke krachten.
In het begin noemt hij dit misschien een vorm van genialiteit, of een boodschap van God. Later zal hij ontdekken, dat het eerder een contact is van eigen innerlijk met iets anders, dat hij niet verder weet te omschrijven. Wanneer hij eenmaal beseft dat dit andere, deel van zijn lot en leven is, zal hij ook samenhangen kunnen begrijpen in de wereld. Heeft men echter eenmaal inzicht gekregen in de samenhangen, die het leven beheersen, dan heeft men niet meer de eenzaamheid en het contact met de natuur nodig om te leven en te werken.
Grote geestelijke bereikingen en inwijdingen worden niet meer gezien als afhankelijk van inwerkingen van goden of direct contact met de natuur, maar kunnen gebaseerd worden op de verhoudingen van mens tot mens. Zo vindt men de vrijheid, die zelfs ondanks massadrukte en afwezigheid van de directe inwerkingen van de natuur de mens zichzelf doet vinden. Nu heeft het westen niet alleen deze mogelijkheid, maar krachtens zijn maatschappelijk bestel dwingt het zelfs hiertoe.

Men staat in het westen voor de keuze tussen de algehele geestelijke verdwazing, die terugvoert naar een haast dierlijk bestaan van eten, drinken en gelukkig zijn, bang zijn, moorden en roven, of een vorm van leven, waarbij innerlijke krachten en wijsheid steeds meer nadruk krijgen en ook steeds meer groeien.
Nu heeft het oosten altijd zijn eenvoudigen, zijn dwazen, zijn bijgelovigen gekend en ook het westen zal de minder bewusten, de dwazen en minder labielen moeten verdragen. Maar als geheel mag worden gesteld, dat de westelijke mens voor een periode van grote groei staat. Wanneer hij bovendien nog leert het innerlijke Licht te hanteren als iets, dat niet slechts voor hem wordt gegeven als een uitverkiezing of roeping, maar als een kracht die bestemd is voor en verplicht aan geheel de mensheid, zal hij groeien naar een besef van het grote geestelijke werk en zo harmonisch zijn met de krachten van het geestelijk centrum van de aarde, dat zoals reeds gesteld, zich op het ogenblik formeert in de Andes.
In dit geestelijke centrum zijn vele bewusten aanwezig, zodat alle krachten en Heren, die op de aarde inwerken, daarin hun exponenten hebben. Daar wordt a.h.w. uit de verschillende inwerkingen en invloeden het harmonische geheel samengesteld. Het zal u duidelijk zijn, dat ook de mensen, die allereerst streven – in overeenstemming met een enkele Heer of kracht – naarmate zij zich bewuster worden, ook meer binnen de harmoniserende werkingen van dit centrum betrokken zullen worden.

Misschien is u opgevallen, dat de inwijdingen van het oude oosten en zelfs van het westen, allemaal een element van geweld in zich dragen. De overwinning van de zon bv., of de aanvaarding en overwinning van de dood. Misschien zelfs de gewelddadige strijd tegen en overwinning van het eigen Ik. Dit strijdelement paste geheel in een wereld waar het enig denkbare element van verrijking macht en geweld was. De strijd betekende een symbolische vrijheid van onderdrukking en dwang. Het begrip van geweld, het beroep op gewelddadigheid en overmacht past echter niet meer in een wereld, die van alle strijd al snel onrecht tegenover anderen maakt.
Daarom zullen deze elementen in de nieuwe inwijdingen vervangen moeten worden door het begrip harmonie. Een harmonie wel te verstaan, die niet alleen ingewijden of leden van een bepaalde broederschap, maar geheel de wereld dient te omvatten, zo een perfect samenspel mogelijk makende tussen de vele facetten van inwijding en leven, die a.h.w. gezamenlijk de aarde moeten voeren tot een nieuwe ontwikkeling, maar gelijktijdig naast elkaar en zelfs gemengd dienen te bestaan.

Zover het voor ons onderwerp van heden belangrijk is, hebben wij niet alleen oost en west, maar zelfs hun mogelijkheden voldoende gedefinieerd. Het is duidelijk, dat de tegenstellingen tussen oost en west tenminste in meer stoffelijk opzicht zullen worden opgeheven en een geheel nieuwe verhouding tussen rassen en delen van de wereld geboren zal worden. Uit de geestelijke rijpheid van eens, zal een nieuwe benadering van de materie en haar wetten, ja, van de beheersing er van voortspruiten, terwijl uit de hoogste materiële ontwikkelingen van heden de behoefte aan een geestelijke vernieuwing is ontstaan. Schijnbaar zou dit een verwisseling van taak betekenen.
Maar het oosten is zozeer gedrenkt in begrippen van magische werking, kosmische wetten en hogere krachten, dat het zich nooit geheel daarvan los zal kunnen maken. Ook bij een voortschrijdende materialistische ontwikkeling zal, bewust of onbewust, dit magisch denken de basis blijven van het streven aldaar. Bedenk: zelfs degenen, die in Rood China niet aan goden en demonen zeggen te geloven, schrijven voor, dat bij bepaalde feesten nog de draken dansen. Zij doen dit niet alleen – zoals zij vaak zeggen – om het volk tevreden te stellen, maar omdat zij wel degelijk beseffen, dat de overwinningen van de rode draak, de nederlaag van de zwarte draak ook voor hen voorspoed, geluk, vrede, of overwinning schijnen te betekenen.

Daardoor zal er in het oosten steeds begrip zijn voor de meer abstracte denkwaarden van het westen. Omgekeerd zal het westen steeds weer begrip op kunnen brengen voor de meer materialistische bestrevingen van het oosten, zodra het de machtspolitiek terzijde leert stellen. Want op een soortgelijke ontwikkeling is immers ook de westelijke beschaving gebaseerd geweest. Het zal de nieuwe geestelijke waarden, die het verwerft, dan ook niet beschouwen als een vervanging voor de wijze van streven, die het oosten nu aanvaardt, maar deze eerder beschouwen als een inzicht, waardoor de waarde en betekenis van alles, wat het oosten volbrengt, in een juister daglicht kan worden gesteld.

Bedenk echter, dat dit alles geen prognose is over iets, wat morgen al te gebeuren staat. Het is de omschrijving van een lange evolutie, waaruit de nieuwe mens geboren wordt. De climax van deze evolutie zal m.i. liggen in het samengaan van groepen mensen met verschillende eigenschappen en gaven, die zichzelf blijven, maar met hun gaven enz. elkander steeds weer steunen, zodat zij een maximum aan mogelijkheden bereiken en zo groot mogelijke resultaten zullen kunnen boeken. Het heden bevat slechts het zaad van al deze dingen. Juist nu wij weer de richting uitgaan van het Wessac-feest, nu er sprake is van de mystieke beleving van het allerhoogste en de directe uitstorting van grote Lichtende krachten op aarde, moeten wij rekenen met het feit, dat het zaad, dat het heden bevat, zich eerst zal moeten ontplooien. Ook de uitstorting van krachten in dit jaar zal hiertoe zeker bijdragen.

Indien wij niet beseffen, wat de grondslag is van de huidige ontwikkelingen en de redenen, waarom men deze geestelijk juist zo nastreeft, zal men nooit kunnen begrijpen, waarom zo dadelijk vreemde gedachten en gevoelens u nopen tot een verandering van leefwijze, of zelfs wegroepen naar een ander land; waarom men zekere conflicten moet doormaken, die uiteindelijk resulteren in een vernieuwing van denken en werk, maar op het ogenblik alleen maar pijnlijk of lastig zijn.
Het is wel goed in dit verband te wijzen op periodieke verschijnselen, zoals een vorige maal gebeurde. Maar wij moeten beseffen, dat wij ondanks alle beïnvloedingen van buiten af toch in de eerste plaats te maken hebben met de mens zelf, die zich meer van zijn verantwoordelijkheid bewust wordt, die zich naar de nieuwe tijd moet vormen.

Daarom is het dat de mens belangrijk genoeg is, om hem te beschouwen als het beslissende punt van elke periodieke invloed. Want het resultaat daarvan wordt bepaald door de mens, niet de inwerking. Waarmede ik dan mijn eigenlijke onderwerp heb afgesloten, waaraan ik echter nog enkele afwijkende commentaren wil verbinden. Want naar ik meen, dienen wij toch ook aandacht te schenken aan de inwerkingen van de geest en de geestelijke krachten.

Ik ben mij er van bewust, dat het bestaan van deze kracht en invloed voor vele mensen een vraag is, voor anderen echter deel is van een geloof, waardoor elk besef daaromtrent is gebonden aan vaste maatstaven enz. Ik verzoek u echter om het bestaan van deze krachten voor deze avond, desnoods alleen als stelling te aanvaarden en te overwegen wat voor betekenis zij hebben, indien zij bestaan volgens mijn beschrijving.

Allereerst hebben wij onder de grote invloeden in deze dagen te maken met de Christusgeest, de grote macht van de liefde, die in zich schoonheid, rechtvaardigheid en leven tot synthese brengt. Deze kracht is op aarde in deze dagen in toenemende mate werkzaam en mag dan ook beschouwd worden als een van de belangrijkste krachten van de vernieuwing. Daarnaast treffen wij een aantal lerarende krachten, die in de eerste plaats de schoonheid en de schoonheidsbeleving willen bevorderen. Hierdoor ontstaat een neiging tot een intenser beleven en ondergaan van eigen wereld op een wijze, die het Ik als goed, als schoon kan aanvaarden. Men dient zich hierbij te realiseren, dat schoonheid vanuit een menselijk standpunt steeds zonder banden is: de zonsondergang laat zich door mensen niet voorschrijven hoelang en in welke schakeringen het kleurenspel zal mogen verlopen. Dit betekent, dat steeds meer mensen in deze dagen getroffen zullen worden door een honger naar schoonheid en belevingen, die niet meer kunnen worden uitgedrukt binnen de normen en mogelijkheden van het menselijke bestaan alleen.

Een derde reeks van invloeden is opgebouwd uit rassengeesten, de aardgeest zelf en geestelijke krachten, die de inwerkingen van Aquarius voorlopig vertegenwoordigen. Ook deze krachten hebben de wereld en daarmede de gedachtesfeer van de mensheid zeer dicht benaderd. Ook zij zijn op het ogenblik bezig hun stempel te drukken op de wereld. Na de eerste uitbarsting van krachten, die nu al weer enige tijd in het verleden ligt, plus een tweede grote uitbarsting van krachten in dit jaar kunnen wij wel aannemen, dat als bij een nader komend onweer, dat steeds meer kenbaar zijn flitsen naar de aarde zendt, steeds meer ontladingen van kracht ook van deze zijde tot de aarde zullen gaan en haar zullen beroeren. Deze derde reeks van krachten blijkt vooral de meer persoonlijke elementen in het leven sterke nadruk te geven.

Wij kunnen dan ook zeggen, dat geheel de aarde op het ogenblik inwerkingen ondergaat, waarbij enerzijds mensenliefde en menselijkheid worden gestimuleerd, terwijl anderzijds een egocentrisch – soms zelfs egoïstisch lijkend – Ik besef wordt bevorderd. Ondanks alles is dit echter niet met elkander strijdig. Deze beide inwerkingen zijn op harmonische wijze naast elkaar mogelijk, doordat het besef van het Ik steeds meer elementen, die eerst als niet Ik werden beschouwd, gaat omvatten. Belangrijk is daarbij verder, dat het zoeken naar schoonheid voert tot belevingen in het ogenblik, die echter in hun betekenis voor het Ik verder gaan dan alleen dit bestaan of deze wereld.

Dankzij het optreden van deze krachten zal de mensheid al snel gaan beseffen, dat de schoonheid, die men zoekt, het begrip van blijvende waarden waarnaar men streeft, niet geboren kan worden in de wereld rond hen. Alleen binnen het Ik kan iets ontstaan, wat aan deze verlangens tegemoet komt en daarbinnen kan blijven leven. Men zal moeten beseffen, dat de uitbarstingen van kracht, de goddelijke invloeden, die men zo gaarne buiten zich in de wereld werkzaam zou zien, alleen binnen het eigen Ik, binnen eigen vermogen en kracht, voor het Ik tot werkelijkheid kunnen worden, terwijl men zal leren te begrijpen, dat de inwerking van deze krachten voor een harmonische mogelijkheid binnen eigen wezen noodzakelijk zijn.

Menigeen weet met dit alles geen raad, omdat de tendenzen, de noodzaken, die zo geboren  worden, geheel tegen alle bestaande tendenzen, tegen alle aanvaarde geplogenheden ingaan. Maar hij zal ze ondergaan, willen of niet. Men zal vaak met lusteloosheid, geprikkeldheid, met innerlijk verzet, op dit alles reageren, soms zelfs naar geweld grijpen om zo tenminste deze vreemde gevoelens van zich af te kunnen zetten. Ontkomen blijkt niet mogelijk. De geestelijke invloeden, die ik u beschrijf, zijn krachten, die de aarde steeds meer benaderen, en zullen steeds meer deel uitmaken van wereld en menselijk ervaren. Nu is er slechts een eerste begin, een motregen, die met de loop der tijd echter overgaat in een slagregen. Het begin, dat we nu meemaken, moet zo dadelijk voeren tot de geestelijk rijpere, de geestelijk meer bewuste mens.

Er zijn reeds nu mensen die in zich een taak dragen en dit weten, ook al weten zij nog niet, welke dit is. Er zijn mensen, die een zekere geestelijke rijpheid hebben bereikt – misschien binnen een godsdienst, een systeem, of in zichzelf – die zij gevoelen als een verplichting, doch waarmee zij nog geen weg weten.

Het is logisch, dat deze mensen zeer sterk zullen worden beheerst door wat zij misschien nog als impulsen beschouwen, doch wat voortkomt uit de omschreven inwerkingen. Zij schrijven dit vaak toe aan een impuls, aan geestelijke leiding enz. zonder te beseffen, hoe sterk zij reageren op de inwerking van de toekomst. Juist deze mensen zullen in het leven verschoven worden als de stukjes steen en glas van een mozaïek, dat nog niet ingegoten is. Door dit verschuiven, dit veranderen van taak en verhoudingen, ontstaat het werkelijke patroon van nieuwe krachten en de vernieuwing van de tijd. Elk voor zich zullen zij zich waarschijnlijk afvragen: waarom? Pas wanneer de mens later ontdekt, hoeveel groter zijn mogelijkheden en krachten zijn geworden, zal hij begrijpen, dat alles juist nú een doel heeft.

In het begin zal men zich natuurlijk afvragen, of men niet eerder iets verliest, in plaats van rijker te worden. Want de mens heeft nu eenmaal zijn gewoonten. Maar uit het verlies zal steeds weer, wanneer men het aanvaardt een winst voortkomen. Zodra men leert op deze winsten te letten, daarmede werkend en de verliezen niet acht, zal er een omwenteling plaats gaan vinden in geheel de maatschappij. Mensen, die nu onbekend zijn, zullen opeens als kometen voor een ogenblik in het brandpunt van de belangstelling komen te staan, om dan weer te verdwijnen, voor de wereld goed heeft beseft wat zij eigenlijk waren en betekenden. Eerst later zal men beseffen, hoe groot deze wel waren.
Anderen, die lange tijd groot en machtig schenen te tronen, boven de gewone mensheid, zullen van hun voetstuk vallen. Men ziet hen opeens klein menselijk en zal zich afvragen, waar dit naartoe moet. Maar juist omdat zij klein menselijk zijn geworden zoals de anderen en zo de noodzaak tot samenwerking zullen moeten erkennen, zal ook uit hun val vaak iets goeds, iets nieuws geboren worden.

Ook geestelijke leraren zullen opeens optreden, terwijl men tot voor kort nog niet eens van hun bestaan wist. Onder hen zullen dwazen en profiteurs zijn, dat is waar: de mens kan niet gemakkelijk echt van namaak onderscheiden op het eerste gezicht. Waar echt is, komt de namaak meestal snel. Maar de werkelijke leraren zullen de mensen een filosofisch beeld van het leven bieden, dat niet alleen aanvaardbaar, maar ook leefbaar is. Daardoor zullen zij zoeken naar iets nieuws: de verveling, die het oude tracht te ontwijken, zal plaats kunnen maken voor de innerlijke erkenning van iets nieuws, dat binnen het eigen Ik, niet daarbuiten, ligt.
Misschien meent u, dat het belangrijk is, dat de oude wijsheden van het oosten in het westen bekend worden, misschien meent u ook, dat het vóór alles belangrijk is, dat het westen zijn redelijkheid van denken blijft behouden. Misschien hebt u in beide gevallen gelijk. Maar de krachten die van bovenaf optreden, zullen dergelijke waarden zozeer samen doen vloeien, dat men niet meer zal kunnen zeggen, wat nu westerse redelijkheid, wat nu eigenlijk nog oosterse wijsheid is. Men zal alleen nog kunnen zeggen: dit is mijn innerlijk beleven.

Leef innerlijk, beantwoord aan uw innerlijke waarden. Zodra dit de praktijk wordt, begint de snelle verwerkelijking van alles, wat ik u omschreven heb. Want het is de mens, die zich innerlijk vernieuwt, die de geestelijke voorvader wordt van een geslacht op aarde, dat vrijer, meer beheerst en bewuster zal zijn dan de mens van heden. De grenzen, die op het ogenblik nog angstvallig gesloten blijven, als van het occulte, dat ofwel een diep geheim is, dan wel een  dwaasheid, zullen wegvallen en ieder toegang schenken.
Want de wereld heeft o.m. behoefte aan het paranormale, aan het inspiratieve moment, ook al meent men misschien, dat men er erg voorzichtig mee moet zijn. De wereld heeft behoefte aan de innerlijke realisatie, niet slechts aan de uiterlijke beredenering, aan het gebruik van eigen innerlijke mogelijkheden en vermogens, niet slechts aan een zich richten naar de wereld buiten het Ik.
De inwerking van de geestelijke krachten vormt het begin van een omwenteling in menselijk denken en leven. Deze omwenteling zie ik als een van de belangrijkste aspecten van de toekomst. Om deze omwenteling en haar gevolgen, haar oorzaken althans enigszins te schetsen, sprak ik hedenavond met u over “Oost en West”.

Vragen.

  • Hoe is overeenstemming mogelijk tussen de Christusgeest en een toenemend zelfbesef, een egocentrisch denken?

Elke mens, elk bewust wezen, zal egocentrisch denken, want het kan de wereld alleen kennen en beschouwen in relatie met het Ik, ook al denkt men soms, dat men anders is. Maar men zal steeds beter gaan beseffen, dat de wereld, die buiten het Ik schijnt te bestaan, voor een groot deel behoort bij het Ik. Ware naastenliefde is niet: de naaste liefhebben ondanks jezelf, of een jezelf vergeten, om alleen voor de naaste te leven, maar een erkennen van de gelijke waarden en het gelijke leven in jezelf en anderen, zo beseffende, dat de kern van eigen wezen en de ‘anderen’ gebonden zijn.
Dan heeft men de vreemde lief, omdat hij leeft, op dezelfde wijze als de moeder haar kind liefheeft, omdat het deel van haarzelf is. Dit is dus het ware bewustzijn. Niet een ander willen helpen, omdat hij armer is dan ik, of omdat hij meer nodig heeft dan ik, maar anderen helpen, omdat men beseft: zo help ik mijzelf door de kracht te steunen, waaruit ik voortkwam en dit wel zo goed als ik maar kan. Wie zo denkt, heeft het juiste begrip en leeft geheel volgens de Christusgeest, maar hij denkt gelijktijdig egocentrisch. U zult zijn handelingen vaak altruïstisch noemen. De bewuste zelf echter spreekt waarschijnlijk liever van “harmonisch”.

Esoterie en magische krachten.

Wij zullen ook deze avond trachten gezamenlijk te bespreken van esoterie en magische krachten. Wanneer wij deze onderwerpen echter op de juiste wijze willen leren beschouwen, zullen wij echter allereerst moeten erkennen, dat in de mens zelf zowel zijn God als zijn duivel leven. Eerst wanneer wij beseffen, dat deze beiden binnen ons Ik niet van elkander te scheiden zijn, dringen wij verder door in eigen wezen, in eigen werkelijk bewustzijn en het doel van eigen bestaan. Naarmate ik meer Licht ken en mijzelf op een vlak van hoger Licht beweeg, zal er meer onder mij zijn, wat ik duister noem. Hoe groter het duister onder mij wordt, hoe groter ook het gevaar, dat het mij meester wordt, want het zal voor mij machtiger schijnen dan het Licht, waarin ik mij beweeg. De mens zal dit niet gaarne aanvaarden. Hij stelt graag: wanneer ik het Licht heb, ben ik sterker dan de duisternis. Maar hijzelf is het duister, waarop hij neer schouwt en kan zich daarom niet losmaken van de duisternis, die voortdurend aan hem blijft trekken: het is een sterk en blijvend deel van zijn wezen.

Daarom stelt men ook wel: slechts waar Licht en duister in de mens huwen, zal hij zich bewust kunnen zijn van zijn ware persoonlijkheid.

Nu gaat de mens vaak uit van de gedachte, dat hij meer moet zijn dan een ander. De esotericus streeft vaak mede daarom, de magiër doet dit krachtens de beginselen van de kunst, die hij nastreeft. Maar is deze stelling eigenlijk wel juist?

Het ogenblik dat ik meer wil zijn dan een ander, verlaat ik de veiligheid, waarin mijn ontwikkeling mogelijk is. In plaats een bloem te zijn die bloeit in de vijver, wordt men tot een boom, die eenzaam op de hoge bergtoppen wordt gezweept door de wind en misschien zelfs wordt gebroken onder het geweld van de storm. U kunt wel beseffen, wie van hen eerder tot rijpheid zal komen.

Het is niet ons doel meer te zijn dan een ander, of meer kracht te bezitten dan anderen. Ons werkelijk doel is in de eerste plaats wel: steeds méér waar, steeds méér onszelf te zijn. Dit is de kern van de esoterie; niet dus “wees méér dan je bent”, maar “wees meer jezelf, wees steeds meer in waarheid dat, wat je bent en wees dit steeds meer evenwichtig.” Wees jezelf, maar dan in overeenstemming met geheel het Al, in overeenstemming met alles, wat er rond je leeft, alles wat verleden en toekomst maar samenbrengen in dit moment van beleven.

Ook hier zal de mens schuw worden en zich afvragen: wanneer ik dat niet meer kan zijn dan een ander, waarom zou ik dan trachten geestelijk te stijgen, waarom zou ik streven en werken? Hij beseft klaarblijkelijk al te weinig het grote geheim van het leven; hij ziet als mens het leven als een actie, als een voortdurend bezig zijn en beseft niet, dat de rust vaak even kostbaar, even nuttig kan zijn als alle actie. Daar, waar binnen het Ik actie en rust elkander opheffen, daar pas leeft de mens waarlijk. En eerst waar de mens waarlijk leeft, zal hij zichzelf kunnen kennen.

De krachten van het heelal zijn voor ons allen steeds raadselen, die wij dan maar vervangen door stellingen of namen. Wij begrijpen niets van het eeuwigdurend ritme, dat klopt in ons wezen, wij beseffen weinig of niet, hoe de krachten in ons wezen elkander schijnen te ontmoeten naarmate wij innerlijk rijper worden. Men beseft niet, hoe deze krachten binnen het Ik de weg bepalen, die men moet gaan: wij menen, dat wijzelf geheel de weg bepalen en gaan.

Ook hierin schuilt een misvatting, die het ons vaak onmogelijk maakt om het lot, dat uit ons eigen wezen voortvloeit, te aanvaarden. Op het ogenblik, dat ik in mijzelf leef en krachten uit mijzelf put, zal ik in beperkte zin veel kunnen bereiken. Maar ik kan nooit alle dingen tegelijk bereiken.

De magiër heeft daardoor de gewoonte zijn eigen krachten op een zeer beperkt gebied te scholen, te richten en te gebruiken. Daardoor kan hij inderdaad zwakkere krachten op een bepaald terrein beheersen en bevelen. De esotericus, die op dezelfde wijze streeft, wordt echter tot magiër, of hij dit nu wenst of niet. Want hij kan alleen werken met de krachten die in hem zijn en zal niet gelijkmatig openstaan voor het Al rond hem, dus de krachten daaruit ontvangend, en de inwerkingen, die hem zo bereiken vanuit eigen wezen, gelijkmatig beantwoordend.

Wanneer de magiër een kracht wekt, zal hij veel kunnen bereiken. Maar zijn bereiking is altijd weer eenzijdig en de kracht, die hij gewekt heeft, is maar al te vaak een onevenwichtigheid, die uiteindelijk op hemzelf terugkaatst. Zodra men handelt buiten eigen persoonlijkheid, buiten eigen wezen, zoals men dit erkent, zal men altijd innerlijk zijn evenwicht verstoren. Wanneer men streeft naar een innerlijkheid, die niet inherent is aan eigen wezen, zo zal men eveneens zijn innerlijk evenwicht verstoren. De buitenwereld zal dan hierop reageren, omdat kosmisch gezien, het evenwicht moet blijven bestaan en slechts door ingrijpen van buitenaf eigen evenwicht onmiddellijk zal kunnen herwonnen worden. Het vinden van de juiste weg is dus niet zo eenvoudig als het misschien lijkt. Wanneer ik alle dingen gelijkelijk kan aanvaarden en toch mijzelf kan zijn, wanneer ik alle krachten van uit mijzelf gelijkelijk uit kan doen gaan, zonder daarbij een bepaald doel of voorkeur te stellen, toch deel hebbend op deze wijze aan alle leven, aan geheel het Al, zal ik echter waarlijk bewust worden.

De oude wijzen spraken eens: wie de eerste maal incarneert, is gebonden aan de aarde. Hij zal de aarde bewerken, tenzij hij grote fouten maakt, waardoor hij in een volgend leven een uitgeworpene of een dier wordt. De tweede maal, dat men op aarde incarneert, zal men echter handelen met de producten van de aarde, wie een derde maal op aarde leeft, zal een krijger zijn en behoren tot hen, die met geweld de aarde beheersen. Doch hij, die drie malen bewust is geïncarneerd – volgens deze regels dus in feite de vierde incarnatie – draagt in zich de poorten van wijsheid. Deze zal de vruchten van de aarde eten, zonder de aarde als beroep te bewerken. Hij ontvangt de gaven van de aarde, zonder ooit daarmede te handelen en beseft alle machten van de aarde, zonder ooit voor macht het zwaard te hanteren.

In deze regels ligt de verwerping, waarvan ik sprak: niet een verwerpen van het leven zelf, maar een steeds weer verwerpen van alle aspecten van het leven, die niet meer passen bij ons bewustzijn. Men dient te beseffen, dat de boer, de handelaar en de krijgsman gelijkwaardig zijn aan de brahmaan, aan eigen wezen, buiten misschien dit ene: zij dragen niet de poorten van de wijsheid, die ik misschien in mij draag. Maar daardoor word ik niet tot hun meerdere, integendeel zal ik in wezen hun dienaar moeten zijn. Alleen wanneer ik hen juist weet te dienen, zal ik mijzelf kunnen bevrijden uit de noodlotskring van de incarnaties.

Deze hindoestelling zal velen misschien onaanvaardbaar lijken. Zij zullen vragen, of het dan werkelijk noodzakelijk is te reïncarneren. Dit berust echter op een verkeerde voorstelling. Want wie zegt u, dat u op aarde zult moeten terugkeren?

Een mens begint zijn leven gebonden aan de wereld. Indien wij het kastenbegrip weg laten, kan dit ook het kind zijn, dat gierig puurt naar weten en kennis drinkt uit alle feiten, zonder daarbij de hogere waarden van handel, krijgskunst, of wijsheid te kunnen beseffen. Maar het kind groeit en kan leren zijn eigen begrippen en daden bewust en in ruil voor tegenwaarde onder de mensen te brengen. Dan is het al handelaar geworden en heeft het een nieuwe relatie met de wereld gevonden. Wanneer de jonge mens zo dadelijk leert een ideaal te bouwen en daarvoor te strijden, is hij eigenlijk reeds een krijger, ook wanneer hij geen zwaard hanteert. Wanneer de oudere mens leert beseffen, dat alle bereikingen bitter worden, tenzij men de harmonie in zich en de harmonie met de wereld vindt, waarin alle leven waarlijk zoet is, zo benadert hij reeds de oneindigheid en is in wezen een brahmaan. Daarom is het niet noodzakelijk, dat u alle uitspraken die worden geciteerd, steeds letterlijk opvat. U dient echter wel te beseffen, dat zij een geest van waarheid ademen, dat de waarden die er in verborgen liggen, ook op uw eigen ontwikkelingsgang slaan.

Wat bent u op dit ogenblik? Dit is een belangrijke vraag. Want wat u op dit ogenblik waarlijk bent, niet alleen naar buiten toe, maar diep in uzelf, in uw gedachteleven, uw dromen en verlangens, bepaalt niet alleen maar wat uw mogelijkheden zullen zijn, maar ook wat het leven aan taak en ontwikkeling voor u kan betekenen.
Esoterisch gezien betekent het een beeld, van alles, wat u in dit leven kunt en mag zijn. Magisch betekent het een beeld van de krachten, die u zult kunnen bevelen, een beeld van de krachten, waaraan u onderworpen bent. In de hoge esoterie betekent het echter vooral de wijze, waarop u harmonisch en juist voortdurend weer in het leven uw bewustwording zult kunnen vergroten. Men spreekt vaak over het innerlijk als een lange weg, gaande door jungles en langs tuinen, voerende over bergen en door diepe dalen. Het beeld heeft zijn waarde. Maar de mens, die zijn leven alleen zo beziet, maakt zich een weg uit iets, wat in wezen geen weg is.

Het keren tot eigen innerlijk noemt men wel het gaan van het innerlijk pad. Maar het is niet een aaneensluitende reeks van belevingen, een werkelijke weg, maar eerder een reeks van realisaties, die niet aan een bepaalde volgorde gebonden zijn, maar alleen noodzakelijk zijn, voor het bereiken van ware zelfkennis. De wijze zegt wel: wanneer ik de berg aanschouw, zal ik haar niet behoeven te beklimmen, om haar waarde te kennen, mijn bewustzijn plus mijn beschouwen brengen mij ook zonder klimmen op de top. Wanneer ik het dal erken, zo leef ik reeds in het dal, ook zonder het eerst moeizaam te betreden. Niet wat ik ben en doe, maar wat ik innerlijk besef en tot deel van mijn wezen maak, zal bepalen, wat ik werkelijk ben. Zo ook wordt bepaald, wat mijn relatie zal zijn met de oneindigheid.

Nu ik u dit heb voorgelegd, kunt gij misschien ook beseffen, wat het betekent, wanneer ik stel: elke trilling op zichzelf is kracht. Een trilling is uiteindelijk een vorm van energie. Zij is echter meer: zij kan het essentiële inhouden van een wezen, een structuur, en deze zo beheersen, aantasten, of vernietigen. Wanneer men de toon klinkt, die beantwoordt aan de eigen structuurtoon van een glas, zo springt het. Wanneer u de toon gebruikt, die de kern is van uw eigen wezen, zal voor een kort ogenblik de stoffelijke werkelijkheid opensplijten en zal de geest zich, al is het voor een korte wijle, bewust kunnen zijn van haar ware bestaan.

Daarom zal zowel de esotericus als de magiër gebruik maken van alle vormen van trillingen, kleuren, licht, klanken, kortom van alle vormen van kracht, die als trilling denkbaar zijn. In feite loopt de scala van voor de mens bruikbare trillingen immers van de gedachtekracht, die de oneindigheid probeert te peilen, tot de eenvoudige menselijke handeling, het simpele woord, de daad. Hij doet dit echter niet om daarmee iets in stoffelijke zin te bereiken, wanneer hij de innerlijke verlichting zoekt. Dan zal hij alle middelen alleen gebruiken, omdat hij daarin het contact met de kosmos zoekt, omdat hij de geheimen van eigen wezen aan zich wil openbaren, of deze mogelijkheid scheppen voor anderen.

In elke mens leeft een onmetelijke kracht. De bron, het goddelijke, is steeds verbonden met uw wezen. Zowaar als Brahma schept, zult gij zelf scheppen, indien gij u van zijn krachten in uw wezen bewust bent. En zelfs wanneer Brahma niet meer schept en Brahman, de adem, alle leven tot zich terugtrekt, zo leeft in u nog deze kracht en zult gij nog kunnen scheppen. Want gij zijt verwant, met het wezen, niet met de uiterlijkheid, verwant met de innerlijke kracht van de schepping, met het bestaan zelf.

Wanneer je eenmaal beseft, hoe groot de kracht is, die in je leeft, ga je trachten een weg te vinden, waardoor deze kracht ook naar buiten kan treden. De magiër vindt deze in zijn ritueel, in vreemde gezangen en klanken, in de geuren, die uit zijn vuurbekkens en broddelende potten opstijgen. De esotericus beschikt niet over dergelijke hulpmiddelen. Maar hij beschikt over de grote kracht binnen het Ik en het eigen trillingsgetal, dat de sleutel is van zijn wezen.

Vraag u dus niet af, wat – redelijk gezien – de volgende fase op uw pad moet zijn, maar vraag u eens af, wat uw wezen werkelijk beroert: welke kracht, welk wezen, welke siddering door- stroomt u? Wat is dit geheim, dat u voor een ogenblik alle werkelijkheid doet vergeten, dat u voor een ogenblik bevrijdt, als waart gij geheel in een andere wereld? Wanneer je dit geheim eenmaal kent, is het niet meer belangrijk, wat men uiterlijk is, boer, handelsman, krijger, of brahmaan. Dan telt alleen de oneindigheid, die in u spreekt en de kracht, die in u kenbaar wordt, draagt het begrip met zich. Want zodra de goddelijke kracht in ons wezen geopenbaard wordt, krijgt zij ook een vorm: de vorm, die wij de ideale gestalte van het Ik zouden kunnen noemen. Wij zijn een brokje heelal, ingepast tussen alle andere brokken heelal, tezamen daarmede de volmaaktheid vormend. Wij zijn een vorm te midden van ontelbare vormen, sluitend in die vormen, opdat er volmaaktheid zal kunnen zijn.

Wanneer wij ons, ons werkelijke wezen realiseren door de kracht, die zich in ons innerlijk openbaart, zo weten wij, hoe te zijn, hoe te streven. Wij ontwikkelen dan niet een nieuwe opgang, een nieuwe ontwikkeling naar een andere vorm en een ander doel, gaan zelfs niet door nieuwe poorten van inwijding – zoals dit vaak heet – maar zien onze wereld veranderen. De poorten die wij vaak menen te doorschrijden op onze weg zijn imaginair. Maar de verandering in de wereld rond ons, alsof wij opeens van de ene wereld binnen treden in een andere, is feitelijk. Onze wereld kan van slag op slag veranderen, de inhoud van ons wezen kan opeens een nieuwe inhoud, een nieuwe intensiteit verkrijgen, zonder dat het zich waarlijk vernieuwt, waardoor onze wereld anders lijkt. In feite hebben wij een nieuw doel in onszelf gevonden dat dichter ligt bij de kosmische werkelijkheid.

Zo groeien wij, niet slechts door het betreden van onbetreden paden in het duistere innerlijk van ons onbegrepen wezen, maar door onszelf te leven, zo goed wij kunnen en een ogenblik het goddelijke in ons zelf waarlijk te ervaren.

Wij zijn een band tussen eeuwigheid en tijd, de verbinding tussen goddelijke kracht en goddelijke uiting. Wij zijn dit altijd, niet slechts op een bepaald ogenblik. Wanneer wij ons hiervan bewust zijn, is er geen einde aan onze kracht, geen einde aan ons bewustzijn. Zo zullen wij ons zelf kennen in waarheid en de Schepper leren erkennen in zijn werkelijk Wezen. U zult beseffen, dat het belangrijk is, dat wij de trilling leren hanteren, die ons de kern van eigen wezen, de ware vorm van het Ik openbaart. Denk echter niet, dat u, eenmaal dit ervaren hebbende, plotseling uw werkelijkheid zult vinden. Vele malen zult u het Licht weer in uw wezen moeten aanschouwen, voordat u waarlijk de ideale vorm van uw wezen in de kosmos beseft en leert die vorm ook uiteindelijk te bereiken.

image_pdf