13 juni 1958
Aan het begin van deze bijeenkomst moet ik u erop wijzen dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Als onderwerp heb ik voor heden iets uitgezocht, wat misschien buiten het normale ligt, namelijk: “Oosterse levensfilosofie”.
Het Oosten staat de laatste tijd zozeer in het brandpunt van de belangstelling, dat het misschien wel goed is eens iets te laten horen omtrent de wijze van denken, die juist daar veel opgang maakt. Het Oosten is tijdlozer dan het Westen. Vandaar dat gedachten, die reeds lang geleden werden uitgesproken, vandaag nog evenzo worden beleefd.
Wij kunnen de sferen van gedachten indelen in drie gebieden, die elk op zich een enigszins andere achtergrond hebben.
- Allereerst hebben wij dan het zogenaamde Chinese gebied, waarin de oude Chinese filosofen een zeer grote invloed hebben uitgeoefend.
- Ten tweede het Boeddhistisch Hindoegebied, waar de levensbeschouwingen veel op elkaar gelijken en haast ongemerkt in elkaar over kunnen gaan.
- Ten derde het gebied van de Islam, waarin uit de aard der zaak de levensbeschouwing van Mohammed, althans uiterlijk, de overhand gekregen heeft. De leraar zelf zou in zijn leer wel enkele typische Aziatische wijzigingen bemerken.
Het Chinese denken begint reeds onmiddellijk te stellen dat leven zonder meer de moeite niet waard is. Dit bereiken vinden wij onder meer bij Lao Tze uitgedrukt in de zinsnede: “Machtig is hij, die volkeren overwint, maar sterk is slechts hij, die meester is over zichzelf.”
Een voortdurende nadruk op en een blijvend pleidooi voor zelfbeheersing is dan ook zelfs het Rode China van heden niet helemaal vreemd. Ook op andere wijze komt een aparte mentaliteit naar voren. Ik citeer maar weer: “Lang leven betekent uithoudingsvermogen hebben, werkelijk leven betekent voort blijven bestaan na de dood.” De dood heeft in dit denken een heel ander karakter dan het Westen. Hierdoor krijgt ook het leven een geheel andere inhoud.
Nu wil ik voor China nog een derde punt aanhalen: “Het is beter te handelen en te verliezen, dan te strijden en te sterven.”
Deze laatste spreuk is overigens niet van Lao Tze zelf, doch van een zijner leerlingen. In de door mij genoemde, schijnbaar zo eenvoudige spreuken ligt een groot deel van China’s werkelijke inhoud verborgen. Het gaat er daar in de eerste plaats wel om, dat je door je beheerste wijze van leven de eerbied van anderen af kunt dwingen. De mens moet tenminste sterk lijken in zichzelf. Ook al ben je innerlijk nog zo zwak, tegenover de buitenwereld moet je sterk zijn. Tegenover de buitenwereld mag je niet toegeven dat je angst kent. Evenmin mag je toegeven dat de omstandigheden je uit je normale doen kunnen brengen. Alles moet met zekere regelmaat verlopen.
Ook al zijn de regels van het leven misschien de laatste tijd nogal wat veranderd en heeft men vroeger de zeer gerespecteerde wetten van de openbare beleefdheid wel heel wat ingekort, toch is China nog altijd het land, dat in de eerste plaats zal blijven streven naar aanzien bij de buitenwereld. Dit ligt in de mensen, doch ook in het land zelf. Want door de dichte bevolking van sommige streken, door de oude cultuur en niet ten laatste door de verschillende overheersingen die dit gebied a.h.w. geteisterd hebben, was zelfbeperking nodig. Hierdoor is China zelf een land geworden dat niet meer kan bestaan zonder grote beheersing.
Alleen reeds daarom verdient ook het China van vandaag ongetwijfeld het respect van de westerling. Niet omdat het nu toevallig het technisch strevende rode China is, maar omdat het met zo’n eerlijke vasthoudendheid voort blijft vechten, schijnbaar onberoerd door de wereld.
Niet eens in de eerste plaats vechtende om iets voor volk of land te bereiken, maar wel allereerst om in de wereld iets te kunnen betekenen.
Het is belangrijk, dat je zeker aanzien geniet. Belangrijker is het nog dat, wanneer je eenmaal dood bent, de wereld je zal gedenken als een mens die voor zijn gezin en de wereld iets betekende. Vaak vindt men het beter door wreedheid herinnerd te worden, dan met zijn goedheid in de vergetelheid onder te gaan. Een vreemde gedachtegang, maar toch een gedachtegang die zijn stempel op haast alle handelingen van China en de Chinezen in verleden, heden en toekomst drukt.
In deze gedachtegang ligt evengoed het geheim van de Mantsjoeregering – die chineser dan de Chinezen werd, de oorzaak van de Bokseropstand – als in de huidige verhoudingen van een communistisch China. De oosterse filosofie bekommert zich niet zozeer om het leven zelf. Maar wanneer het erop aankomt en men moet proberen iets te bereiken, dan raadt hij wel aan de directe strijd zoveel mogelijk te vermijden. Meen niet dat de Chinees laf is. Maar hij meent, dat je over het algemeen beter en met minder schade iets door handelen, intrigeren en omkopen bereiken kunt dan met geweld. Vandaar ook dat de spaarzame Chinees tevens een handelsman “par excellence” wordt genoemd. De traditie van dit volk en door zijn massa en door zijn denken, heeft invloed op geheel Azië. Zij kan echter door de westerse mogendheden, laat staan door de westerse mens, nauwelijks worden begrepen. De macht van eeuwen staat achter China en geeft aan alle bestrevingen van dit volk voor de eenvoudige mensen een bijzondere nadruk. Soms brengen deze herinneringen de eenvoudige mens tot haat en vijandschap, soms bewegen zij hem tot eerbied, vertrouwen en vriendschap, maar belangrijk blijft dit ook altijd.
Gaan wij iets zuidelijker, dan vinden wij daar de leer van de onthechting. Langzaam aan is de zuivere leer echter geheel verworden. De zuivere leer van de Boeddhisten, zowel als de oude stellingen van de Brahmanen zijn wonderlijk.
De Brahmanen, leren ons het Al te zien als een wereld van zijn. Zij laten de mens zien als geslingerd tussen angsten en begeren, voortdurend alles zijnde, behalve in waarheid zichzelf.
De Boeddhist leert u de smalle weg van de onthechting te gaan, die u er toe kan brengen eindelijk in waarheid uzelf te zijn en zo de bevrijding te bereiken, te komen tot de verlossing. Ook hier is het leven zelf niet belangrijk, want, zoals de levenskracht, het dharma, in de mens werkt, zo is er voor zijn ervaren het karma, dat hem voortjagen zal van leven tot leven. Het is niet belangrijk dat je leeft of sterft, behalve misschien een ogenblik voor jezelf.
Wel is het belangrijk dat je steeds weer een begrip hebt van geestelijke waarden.
Hoe meer je op het geestelijke een beroep kunt doen, hoe meer je bv. naast religieus leraar ook politicus kunt zijn. Hoe meer je je stoffelijke werkelijkheid kunt verenigen met en onderdanig maken aan een geestelijk streven, hoe belangrijker je bent.
De oosterse denker uit deze omgeving zegt bij herhaling: “Wat hindert het, wat er op de wereld gebeurt? Natuurlijk, er is veel ellende en veel nood. Maar dat betekent voor ons alleen maar wat, omdat wij nog gevangen zijn in een web van waan. Zodra wij daaruit kunnen ontsnappen bestaan deze dingen voor ons niet meer.”
Zo hoor je op de achtergrond ook heel vaak t.o.v. stoffelijke belangen: “Wat baat het eigenlijk?” Soms lijkt dit zelfs een zeker defaitisme. Niet een defaitisme van de westerling die alles er dan maar bij neergooit, maar eerder een steeds weer voor zich en anderen herhalen: “Wat deert dit ons? Wij hebben immers de eeuwigheid?”
Minder dan in China hebben deze gedachten bij het gewone volk, Boeddhisten, of Hindoes, vaste voet gekregen. Men spreekt deze dingen wel, maar zoekt in feite dan toch wel voornamelijk naar een verrijking van het leven door materiële vreugden en bezittingen. De Boeddhisten- en Hindoegebieden zijn dan ook wel tweeslachtig te noemen in leven en opvattingen. Hier is een oude filosofie in strijd gekomen met de eisen van de mens en de mogelijkheden van de moderne samenleving. Het gevolg is een grote verwarring op zowel sociaal als religieus gebied. De strijd die hier is ontstaan doet ons in het Westen vaak zonderling aan. Vaak zien wij een broederstrijd ontbranden om onbelangrijke en kleine rechten. Soms zelfs alleen maar een pogen om macht te verwerven. Veel van wat uit westers standpunt modern en belangrijk lijkt, is niets meer dan een pogen zichzelf een naam te bezorgen, om als meester en leraar erkend te worden. Het gaat er meestal ook hier om groot te heten in de wereld, erkend en herinnerd te worden. Wat dit betreft heeft men daar steeds meer met China gemeen. Deze mensen menen immers dat hun leven en lot vandaag hun leven en lot van morgen zullen bepalen.
Weer anders zijn de toestanden in de gebieden waar de Islam het denken regeert. Wij moeten goed begrijpen dat de omstandigheden in de Aziatische gebieden van de Islam grotendeels anders zijn dan die op het terrein waar de Islam oorspronkelijk werd verkondigd. Het zal dan ook duidelijk zijn dat de uitleg, die aan de vele voorschriften wordt gegeven, een enigszins andere is geworden, terwijl achter het islamitisch geloof ook het volksbijgeloof welig blijft tieren. Toch is in deze gebieden het geloof aan een Goddelijke wet wel het meest belangrijke punt. Deze wet wordt zó sterk ervaren, dat de mens zich daartegen niet durft, meent te mogen, of te kunnen verzetten. Dit brengt natuurlijk een zeker fatalisme met zich mee, vooral waar dit het persoonlijke leven betreft.
Aan de andere kant heeft de mens in de leer een aantal rechten gekregen. Deze rechten moet je voortdurend voor jezelf op blijven eisen, anders ben je tegenover God, die ze in Zijn geboden heeft vastgelegd, niet gerechtvaardigd. Je moet zorgen dat je goed bent voor de armen. Je moet weduwen en wezen beschermen, maar gelijktijdig heb je ook het recht om voor dit beschermer-zijn een zekere vergoeding te eisen, wat dan ook steevast pleegt te gebeuren. Hier zien wij trouwens het denken van de Aziaat tot uiting komen in een vreemde vermenging van ééngodendom en afgodengeloof. Wanneer Mohammed zelf daar terug zou keren, zou hij hen waarschijnlijk verwijten dat zij afgoden hebben gesteld in de leerzaal van het ware geloof, dat zij naast de ware God andere Goden hebben gesteld. De Islam betekent niet alleen maar een geloof zonder meer. Het is een geloof dat op kracht is gebaseerd, zij het, dat deze kracht uit God voortkomt. Zo zien wij dat menige Islamiet meent dat het beter of belangrijker is met geweld te winnen, dan met zachtheid anderen te dulden. Men meent dat het beter is in de naam van het geloof desnoods alle onrecht te plegen, dan toe te laten dat een ander de overhand, op welk gebied dan ook, zou krijgen. Dit weerspiegelt zich in de wijze van optreden van de Aziatische Islamieten vaak heel sterk. De rechtvaardigheid van de Islam is grotendeels afhankelijk van haar leraren. Zij kan ongetwijfeld bogen op vele waardevolle gegevens en leringen, maar zij kan niet bogen op een ook in de volksziel ingewortelde filosofie. De wreedheid van het heidendom is in zeer grote delen van Azië onscheidbaar met de Islam gemengd. De uitleg van vele wetten is langzaamaan een uitleg geworden, die sluwheid en strijd om macht in het bijzonder bevordert. Daarom geldt voor de islamitische gebieden in Azië over het algemeen dat macht het belangrijkste is. Alleen de ware gelovigen hebben recht van leven. Alle anderen moeten maar genoegen nemen met wat men hen, als bedelaars Gods, overlaat en schenkt.
U zult uit dit korte resumé reeds begrepen hebben, dat ongeacht de tegenstellingen tussen de drie genoemde denkwijzen, er menige belangrijke parallel te trekken valt. Deze parallellen maken ons duidelijk, dat het Oosten niet zoveel hecht aan een stoffelijk voortbestaan als de westerse mens. Ik denk dat menigeen, die in Indië is geweest, nu zal uitroepen: “Maar zij hebben het leven toch ook lief?” Natuurlijk, zij hebben het leven zelfs meer lief dan de mens uit het Westen, maar anders. Zij genieten het leven meer. Alles, wat in het leven aan de mens wordt gegeven, geeft God. Wat God geeft is goed. Of dit nu toevallig een onpersoonlijke kracht is, die men als God ziet, dan wel een zeer persoonlijke Brahma, of Allah, die in de hoogste hemelen zetelt, maakt hierbij verder weinig uit.
Of dit leven ook gedreven wordt door het begrip van verantwoordelijkheid tegenover de wereld, die de kern uitmaakt in de filosofie van de Chinese denker, dan wel de mystiek van de Hindoeprofeet, of de boeddhistische monnik, maakt hierbij al even weinig uit. Het leven is er om geleefd te worden, het leven is er om aanvaard te worden. In de aanvaarding van het leven moet je alles accepteren, wat er op je weg komt. Je vraagt je niet af of er verzet mogelijk is. Je handelt eenvoudig zoals het ogenblik je te doen geeft, zoals de omstandigheden dit wenselijk of mogelijk maken.
Het is geen schande om overwonnen te worden, wanneer je zelf in dit overwonnen worden iets van je eigen rechten kunt handhaven, wanneer je er op de duur ook maar iets beter van kunt worden. Het is helemaal geen schande om onder te gaan. Het is echter wel schande om een ander kennelijk de betere te laten zijn. Dit alleen wordt beschouwd als geheel ongeoorloofd.
Het leven brengt zijn vreugden en plichten met zich mee. Dit is voor het Oosten nog veel meer waar dan voor het Westen. Het volk, kinderlijker dan de westerse mens, ervaart die plichten vaak heel wat bitterder dan de in zijn sleur vastgeroeste westerling.
Achter deze plichten schuilen de Goden, de onzichtbare machten, of de engelen Gods. Men kan er zich niet tegen verzetten, doch deze machten zijn ook voortdurend bereid om je te helpen, of zich op je te wreken. Je kunt ze ook omkopen. Voor alles moet je hen eer bewijzen.
En wanneer je nu al een ander eer bewijst, moet je er ook voor zorgen dat je er zelf vreugde van hebt. Zo is het feest, de samenkomst, het rumoer en de vreugde van de massa in Azië een belangrijk deel, zowel van het sociale bestel als van het godsdienstig leven. Denk aan bedevaarten, zoals het Westen ze niet kent; het trekken naar heilige plaatsen, of heilige beelden gaan eren. De kosten bedragen vaak de besparing van een heel leven. Soms kost het de bedevaartganger het leven zelf, maar dit wordt niet gerekend. Grote groepen verzamelen zich om feest te vieren. Er is een religieus begin, zonder twijfel. Maar het wordt voortgezet met een weelde, een vertoon van royaliteit, dat het soms voor de organisator de bedelstaf betekent. Het leven is anders, heel anders dan in het Westen. Juist omdat het anders is, is het voor ons in het Westen belangrijk te begrijpen waar de verschillen liggen. In de eerste plaats is het leven voor de meesten van u een afgesloten geheel, waarin u moet presteren, u moet zelf bereiken. Voor het Oosten is het leven slechts een van de vele levensfasen. Hierin tracht je op stoffelijk gebied te presteren, maar voor alles moet je toch wel vreugde, geluk en innerlijke vreugde zien te vinden. Voor het Westen is gezag en aanzien meestal een middel, voor het Oosten betekent het een doel in zichzelf. Voor het Westen is God iets, wat in een hemel ver boven de mensen in eenzame grandeur zetelt. Voor de oosterling is God, zijn de Goden, iets wat altijd rond je is, wat voortdurend bij je is. Iets waarmee je haast onbewust op de akker kunt converseren, of waar mee je, door de bemiddeling van de eerste de beste tovenaar of priester, in direct contact kunt komen. Voor de westerling bestaat de wereld uit een reeks van erkende machten en wetten, die je kunt registreren. Voor de oosterling bestaat de wereld uit een reeks van bezielde wezens en krachten, die voortdurend rond en met hem zijn. Wezens, die het lot bepalen. Het heeft weinig nut tegen die wezens te strijden. Je moet trachten te zorgen, dat je het met die wezens eens bent.
Ook wanneer de uiterlijke termen vaak wat anders klinken, is dit toch de basis van het denken van Azië.
Dit zelfde Oosten, dat op het ogenblik een bron is van zorgen voor het Westen, vol van oproer, een gevaar dat op velerlei terrein de welvaart en vrede van de gehele wereld bedreigt, is gelijktijdig een bakermat van zeer grote wijsheid. Ik zou zeker niet zoveel over dit onderwerp zeggen, wanneer juist de achter dit alles verborgen wijsheid mij niet had getroffen als iets, wat ook voor u zeer belangrijk is.
Wanneer je leeft, is het je taak om ook werkelijk te leven, niet om langzaam te sterven. Het leven te beschouwen als een voorbereiding op de dood en het leven na de dood, betekent het leven zelf verwerpen, de gave die je door God geschonken is daarmede ontkennend. Dat leert ons het Oosten. De dood is geen dood, maar een poort, waardoor je andere werelden zult betreden, hetzij via de weg der incarnatie, hetzij door binnentreden in andere werelden op geestelijk terrein.
Voor het Westen is dood eigenlijk altijd alleen maar dood, ook al spreekt men hierover vaak heel anders. Er zijn er niet velen in de westerse wereld die – buiten een sentimentele gang naar de graven – nog voortdurend kunnen spreken met degenen die hen dierbaar waren.
In het oude China sprak men tegen voorouders, die soms al vijftig geslachten geleden van de aarde waren heen gegaan, als wezens die nog in de onmiddellijke nabijheid waren, die hun zetel nog innamen in de familieraad. In vele plaatsen spreekt de oosterling vandaag aan de dag nog zonder na te denken met zijn doden, alsof zij leven en rond hem zijn. Hij erkent wel degelijk de scheiding tussen de werelden, maar zij is niet groot voor hem. Het is hem eerder als een papieren gordijn, dat twee kamers scheidt, een gordijn waarop je soms in schaduwen geprojecteerd ziet wat er in het andere vertrek gebeurt.
Juist daarom geldt hier: Wat kan belangrijker zijn dan het leven zelf te leven? Het is een deugd om zingende door het leven te gaan. Want slechts hij die vreugde kent, kent de werkelijkheid, doch wie de vreugde niet zoekt zal in waan verdrinken en terug keren, duizenden malen.
Wat heeft het voor zin je zorgen te maken over de tijd, dat je niet meer hier op aarde zult zijn? Bouw uw paleizen, zegt de wijze, in de dagen dat u zelf er in wonen kunt. Want zo u voordien heen gaat, blijft alleen de bouwval in de leegte, slechts bewoond door de geesten der woestijn. Dat is dan ook meerdere malen gebeurd. De bard, die dit zong, had gelijk.
Het heeft geen zin te speculeren over wat men misschien doen kan voor het nageslacht, thans reeds te trachten te bepalen wat uw kindskinderen over honderd jaren zullen gaan doen, of bereiken. Het heeft geen zin vandaag te gaan bouwen aan iets, wat misschien over 50 of 100 jaren pas klaar is, wanneer u er niet meer bent. Bouw nu! Voltooi nu! Slechts waar God Zelf de toekomstige bewoner, de bindende Kracht van het werk is, heeft het zin anders te handelen. Beter te werken met kleinere dingen en deze te voltooien, dan het grootste aan te vangen en niet te weten, of er ooit iemand zal zijn die het werk af zal maken.
Ook in dit opzicht heeft, naar ik meen, het Oosten een les te leren aan het Westen.
Het Westen projecteert zijn plannen over perioden van vele, soms honderden jaren. Het meent daarom tijd te hebben voor vele dingen, waar in feite geen tijd voor zal zijn. Dingen die nu, meteen moeten gebeuren. Men verspilt nu vaak zijn krachten aan iets, wat men niet kan voltooien en wat door komende geslachten teniet zal worden gedaan, zijnde ondoeltreffend.
In het Oosten denkt men niet zo. Wel zegt men: Bedenk, dat de kinderen, die u baart, die uit uw leden zijn voortgekomen, recht hebben op uw gehele wezen. Zo wees rechtvaardig, maar voor alles vol van liefde, want in de liefde leert het kind het leven kennen, zal het zich kunnen bevrijden en de waarheid leren ervaren. Het kind betekent in het Oosten iets anders dan in het Westen. Het is gelijktijdig minder en meer. Enerzijds wordt het ongetwijfeld meer behoed en verwend, maar aan de andere kant wordt het vaak meer aan eigen ervaren overgelaten. Dit laatste wordt overigens vaak beperkt, of bepaald, aan de hand van de sociale status van de ouders. Toch kent het kind in zijn jeugd slechts weinig verschillen in rang en stand. Het kent de genegenheid, de verzorging, die het voortdurend tot middelpunt van het leven maakt. Zo schrijft een Chinees dichter: “De zonen, die gij gebaard hebt, doen u voortleven. Uw naam zal niet verbleken, zo lang zij leven. En in deze naam klinkt de echo uwer daden na”. Het is in de ogen van de oosterling niet zo belangrijk, dat je voor je kinderen een kapitaal opbouwt. Wel is het belangrijk, dat je zorgt, dat zij zelf in staat zijn het leven te verdragen en te beleven, dat zij de zekerheid en geborgenheid, de innerlijke kracht en vrede kennen, die noodzakelijk is om gelukkig te worden.
Zegt een boeddhistisch leraar ons niet: “Gij, die zo begeert, hoe onnut zijn uw gedachten?
Waar de gedachten niet één kunnen worden met de daad is de mens tegen zichzelf verdeeld. Zo openbaren hem zich de sferen van de hel reeds, vóór het einde van het leven hem kan dwingen ook deze als werkelijkheid te aanvaarden in onbewustzijn”. Volkomen duidelijk en begrijpelijk. De hele filosofie van het Oosten is gebaseerd op een accepteren van het leven, niet, zoals in het Westen, op een worstelen met het leven. Het Oosten zal heel graag u de gelegenheid geven tot handelen. Men zal trachten tot overeenkomsten te komen. Men werkt misschien heel veel met bluf, met iets, wat de westerling aanvoelt als een enorme maskerade.
Maar daarachter schuilt een intense levensaanvaarding zonder vrees, die meer waard is dan alle plechtstatige bezorgdheid van de westerling.
Die tegenstelling kan niet teniet worden gedaan, vrienden. Zij zal blijven bestaan. Wat vandaag al zichtbaar is, blijkt slechts een zwakke schaduw te zijn van hetgeen morgen ook voor het Westen zichtbaar wordt. De kinderen leven met de dag, de kinderen van Azië zullen blijven presteren met de dag, niet vragend naar morgen. Eisende voor het heden en werkende voor het heden, levende en lachende in het heden zullen zij verder komen dan het Westen, omdat zij niet na zullen laten de kleine onbelangrijke dingen van alle dagen steeds weer te beleven en te volbrengen, i.p.v. van allereerst van het grootse morgen te dromen, zoals het Westen meestal doet.
Wanneer echter het Westen de gedachtegangen van het Oosten zal kunnen volgen, in eigen maatschappij iets van de inhoud van deze oosterse filosofie in de praktijk kan brengen, eerst zo zal het Westen een maximum kunnen bereiken aan prestatie, aan bereikingen desnoods, maar vooral wel aan levensintensiteit en levensvreugde. Dan kunnen zij zeggen, dat oost en west samen kunnen gaan.
Ik besluit nu met een citaat, dat stamt juist uit de tijden, dat men nog dacht dat China het middelpunt van de wereld was en rondom niet veel anders bestond dan wildernis en leegte.
Gedachten van toen, die heden ten dage nog gelden: “Omringd door het onbekende ligt gij daar, mijn wereld. Wij kennen uw werkelijkheid. Zo is ons streven uw zijn, één te zijn, zonder streven en strijd. Eén en zonder strijd.”
Dat is ook nu belangrijk, want rond uw wereld ligt het onbekende gebied van de ruimte. Daar, waar de kunstmanen aarzelend naar nieuwe kennis voor de mensen van deze wereld zullen gaan zoeken. Rond u ligt een Al, dat bevolkt en bewoond is.
U kent die gebieden niet. Zij zijn voor u als voor deze mens in de oudheid, het onbekende, dat aan het einde van de karavaanweg ligt. Wanneer wij één zijn en vrede kunnen kennen in ons rijk, in de wereld, wanneer de gedachten niet langer onverenigbaar verdeeld zijn en er een streven is gekomen, dat boven alle verschillen staat, kan de mensheid pas werkelijk groot zijn. Groot, zoals in het verleden China groot kon zijn, in tijden dat het niet verdeeld was tegen zichzelf. Misschien, dat wij dan meer dan ooit de waarheid zullen beseffen, die ligt in de spreuk: “Eén zijn alle dingen, geboren uit één kracht.”
Eén adem is het, die alle beelden schept, één nacht is het, die alle beelden blust. Maar wij, die leven en erkennen, wij zullen zijn licht, wanneer het duister wordt en uit de duisternis het lichte scheppen, of, de werkelijkheid kennende, die achter het duister schuil gaat, ons oplossen in dit duister, vredig zonder einde, omdat het wezen van het Al ons geopenbaard is.
De filosofie, die u vanuit het Oosten naar voren bracht, leeft toch ook in het Westen?
Het verschil is, dat zij in het Westen leeft in spreuken en boeken, in het Oosten in de harten van de mensen.
“Pluk de dag.” Hoe kan die spreuk hier leven, voor hij in de mensen geboren is?
Zij is allereerst in de moderne tijden mee gebracht door Corsaren, die van Cathay naar Engeland terug keerden. Van Engeland keerden zij naar Normandië. Vandaaruit is zij met de legers door Europa getrokken, tot de Spanjaarden haar uiteindelijk ook in Nederland brachten. In Nederland heeft men toen gezegd “Pluk de dag” om te ontvluchten aan de nood der dagen…… Ook de Oude Grieken kenden dergelijke spreuken. Voor hen kwam de spreuk gelijk met kostbare zijde en geheimzinnige thee en kruiden langs de karavaanwegen. Kruiden, die meer dan hun gewicht in goud opbrachten. Men heeft gedacht, dat dit werkelijk een ware gedachte was, die uit het Oosten kwam. Maar geleefd heeft de massa haar nooit. Want zelfs, terwijl men allerwege dergelijke spreuken bezigde in Griekenland, verarmde het volk en maakten de edelen zich zorgen over het bouwen van tempels in Griekenland. Zij moesten een maanteken voor de eeuwen zijn. De slaven crepeerden, terwijl de tempels in grote schoonheid gedurende het leven van meerdere geslachten onder meer op de Acropolis verrezen.
De Corsaren brachten de spreuk naar Engeland. Maar zij dachten toch niet in de eerste plaats aan het genieten van de simpele vreugden, die het thuis-zijn met zich bracht. Zij streefden naar gewin, rijkdom, macht en aanzien, streefden er naar deel te worden van de adel.
Sommigen van hen zijn daar ook in geslaagd. Degenen, die naar Normandië gingen, zochten niet alleen het volle avontuur, maar vooral het bezit, dat uit het geluk van de krijgsman voort kan komen. Zij verkochten hun leven, hun vrede en hun geluk aan de meest biedende voor weinig geld. Als automaten des doods, gehanteerd als schaakstukken op het bord door vreemde krijgsheren, trachtten zij zo buit te maken en bezit te verwerven. Hun geluk verloren zij echter meestal hiermede. Het geluk, dat de zin van de spreuk uitmaakt.
De Spanjaarden brachten die zin mee naar de lage landen. Maar zij gebruikten haar eerder als een uitvlucht, wanneer zij even hun trots terzijde stelden. Want zij achtten zich boven alle volkeren verheven. Waar zij steeds weer trachtten alles als minderwaardig en onder hen staande te zien, hadden zij in feite aan het leven weinig deel, behalve in eigen land en kenden zo weinig of geen ware vreugde.
In Nederland werd de spreuk een verweer tegen de bulderende predicaties van de hagepredikers, die terwille van God, het lijden getekend wilden zien in de sombere gezichten van alle mensen ter wereld. Die spreuk werd door velen gefluisterd in die dagen. Op de zondagen trokken de mensen naar de hagen, of de kerken, en waren vroom. Maar in de week zochten zij naar eigen verdiensten, vergroting van goed en geld, ook ten koste van anderen.
Zeker zochten zij niet in de eerste plaats naar de werkelijke, God gegeven vreugden van deze wereld. Neen, mijn vriend, tussen het spreken van de spreuk en het beleven van de daarin liggende waarheid ligt geestelijk nog een grote afstand.
Wij zien toch, dat vele oosterlingen, wanneer zij met het Westen in aanraking komen, ook de westerse gewoonten overnemen?
Ligt dit ook niet juist in die levensaanvaarding, waarover ik sprak? De oosterling accepteert het Westen, althans uiterlijk. In zich blijft hij zichzelf. Maar hij aanvaardt, omdat het Westen vele vreugden voor hem bergt, het hem mogelijk maakt meer van het leven te genieten. Hij denkt echter vaak niet aan de dag van morgen.
Indien u daarvan bewijzen wilt zien moet u eens nagaan, hoe vele gerepatrieerden met oosters bloed hun geld in Nederland besteed hebben. U zult dan zien, dat heel vaak de begeerten van het ogenblik sterker waren dan de zorg voor de toekomst, of de logische overweging.
Sommigen bezitten wel een bromfiets, een tv toestel, een wasmachine en een ijskast, maar vaak zijn er verder haast geen meubels in huis. Ik wil niet zeggen, dat het bij allen zo is. Maar velen vertonen toch wel deze symptomen van een wat vreemde aanvaarding en beleving van het Westen. Zij leven met de dag. Toch vraag ik mij af of zij, ondanks de ongelukkige toestand waarin zij volgens westerse begrippen verkeren, vaak niet veel gelukkiger zijn dan mensen, die altijd maar sparen en vergaren, steeds weer zorgende voor morgen, zonder de vreugden van het heden te aanvaarden. Mensen, die de absolute overgave aan de vreugde niet kennen.
Ook onder ons zijn er wel dergelijke mensen. Wij keuren dit altijd af?
Wanneer die mensen daarmee gelukkig zijn en anderen geen schade toebrengen, mogen wij dit dan afkeuren? U kunt het immers niet overzien? Toch is het nog een groot verschil, of je iets koopt in de wens van het ogenblik, met een intense vreugde, als een vervulling van een lang gekoesterde wens, dan wel omdat een ander het ook heeft en omdat het zo rijk, of zo flink staat, je het in godsnaam dan ook maar aanschaft, bij voorkeur op afbetaling. Dat is wel een groot verschil.
De discussie loopt langzaam maar zeker in de richting van de verschillen in mentaliteit en uw eigen houding daar tegenover. Het verschil in mentaliteit komt het beste tot uiting in de wijze, waarop een oosterling en een westerling boos worden.
Wanneer je een westerling beledigt, wordt hij wel nijdig, maar hij vergeet het, zodra dit in zijn eigen voordeel is.
Wie een oosterling werkelijk beledigt, zal zien, dat deze desnoods zijn leven lang er naar zal streven de belediging ongedaan te maken, zich te wreken en zijn recht op je te verhalen. Eerst daarna kan hij het vergeten.
De westerling voelt zich aangetast in zijn eer. Voor de oosterling, die veel meer kan verdragen, wordt geheel de persoonlijkheid, zijn vermogen om gelukkig te zijn, aangetast.
Omgekeerd wordt de westerling in zaken genomen. Hij is ongelukkig, voelt zich niet prettig, zint op wraak. Hij zoekt en zeurt dagenlang om hier overheen te komen, zal vaak heel lang blijven trachten zijn gram te halen.
De oosterling is in staat degene, die hem “neemt” te bewonderen, wat de westerling meestal niet zo leuk kan vinden, daarom zal hij de praktijk die de schade bracht een volgende keer zo mogelijk op anderen toepassen. Hierin ligt een grote tegenstelling. Ik heb de voorbeelden in uitersten gesteld. Er zijn vele tussen trappen.
Ik meen, dat het hier toch in de eerste plaats om de intensiteit van leven en beleven gaat. Belangrijk is het streven naar geluk, geluk voor vandaag, niet voor morgen. In westerse oren klinken dergelijke stellingen meestal zeer ondegelijk, maar het lijkt mij even ondegelijk om alle reserves aan energie, aan levensvreugde en levenslust die je hebt, de krachten zelfs die je kunnen helpen om geestelijk te bereiken en te presteren, te laten vermolmen in een voortdurend zoeken naar toekomstige zekerheid. Ongetwijfeld is dit mede een kwestie van opvatting.
Ik laat dan ook gaarne een ieder zijn eigen gedachten hierover.
Lao Tze stelt dan ook: “In business take it easy.”
Natuurlijk, ofschoon men in Lao Tze’s dagen nog niet over “business” sprak. In feite zei Lao Tze: “In het verdienen betrachte men de genoeglijkheid.” Dat is de juiste Hollandse vertaling van de oorspronkelijke spreuk.
Dit klopt niet geheel met uw “Take it easy”, wat eerder zegt: “Maak het je gemakkelijk.”
De wijze wilde zeggen, zorg dat de vreugde in werk en verdienste belangrijker blijft dan het verdienen, het handelen, het werken en presteren op zich. Het is het vereenzelvigen van je wezen met je middelen van onderhoud op de juiste en vreugdige manier, waardoor je wijs en gelukkig wordt. Wanneer je te zeer meent, dat de zaken voor gaan, zul je jezelf teveel achter gaan stellen, waaronder zowel het eigen ik als de zaak uiteindelijk zullen lijden. Dat is de stelling.
Komen avonden als hier ook in het Oosten voor? Kent men daar het spiritisme?
Ja. Het zijn echter vooral westerlingen, die langere tijd in het Oosten leven, die tot een uitgesproken spiritisme komen, daarin zeer veel leren en beleven.
Voor de oosterling zelf is de scheidsmuur te dun tussen de werelden, om van contact met de geest een geloof te maken. Vandaar dat hij vaak ook minder behoefte heeft juist op deze wijze met de geest samen te werken.
Toch bestaan er enkele godsdiensten, die gebaseerd zijn op wat hier spiritisme heet. Er is bv. een godsdienst in Cambodja, die gebaseerd is op verschillende meesters die zich op aarde manifesteren, nadat zij reeds langere tijd dood waren. Een voorbeeld is onder meer Victor Hugo. Er bestaan hele genootschappen en sekten, die hun geloof uit het spreken van geesten en de raad van orakels beleven. Maar dit is daar zo vergroeid met het volk, dat het tot een deel van de erkende godsdienst is geworden.
Het is dus meestal niet, zoals in het Westen, een afzonderlijke lering of godsdienst. Het is juist geheel verweven met het volksleven en volksgeloof.
Hoe zat dat met Victor Hugo?
Hij is een van de meesters van een sekte of godsdienst, die gesticht was in Cambodja en geheel bestaat uit leringen, die uit de geest worden ontvangen. Deze profeten of meesters behoren dus tot onze wereld en stammen zowel uit het Westen als uit het Oosten.
Deze groep heeft zich helaas teveel met politiek bemoeid, onder meer in Indo-China. Hierdoor heeft voor buitenstaanders dit geloof een enigszins bittere bijsmaak gekregen.
Het was een typisch spiritistisch geloof vanaf de eerste dag, doch het heeft zich aan de andere kant snel aangepast aan de plechtigheid en praal van de Hindoetempel, aanvaardde vele van de wijsheden der Brahmanen, doch zocht anderzijds naar de smallere weg van de onthechting, evenals vele Boeddhisten. Er bestaan meerdere dergelijke sekten.
Victor Hugo sprak dan zeker wel in het belang van de Fransen in Cambodja?
Hij sprak in het belang van bewustwording en recht. Enkele van deze stellingen zijn, naar ik meen doordat zij werden misverstaan, de oorzaak geweest van het ongelukkige politieke ingrijpen van deze groep. Alle leringen van Hugo pleitten voor gelijke rechten voor alle mensen. Ik meen wel, dat dit met zijn leven op aarde in overeenstemming is. Tot mijn spijt kan ik u niet vertellen, dat hij ook na zijn dood nationalist is gebleven.
Hoe zit het nu eigenlijk met de Sjamanen? Is dat ook een godsdienst?
Sjamanen zijn geestenzieners en tovenaars. Sjamanisme wordt soms nog wel godsdienst genoemd, maar is dit in feite niet.
Het berust op een geloof aan geesten en natuurkrachten, die kunnen worden opgeroepen en soms beheerst worden door de Sjamaan. Maar dit komt vooral voor in de steppen van het noorden en hoort binnen Azië hoofdzakelijk in Mongolië thuis. Vergelijking met de tovenaars van Tibet is niet mogelijk, daar deze dorjés op een geheel andere basis werken. Het geloof, zover aanwezig, is dus slechts een geloof aan natuurkrachten en geesten. Het oproepen van doden komt hier soms bij te pas, maar dan hoofdzakelijk om hulp te krijgen tegen demonen en natuurkrachten, dan wel als vertegenwoordigers daarvan.
De Witte Broederschap.
Door alle tijden heen zijn er mensen geweest, die tot een bewustzijn en inzicht kwamen, dat hen verhief boven het mens-zijn en dus de mogelijkheden gaf geestelijke werelden te betreden. Niet allen hebben die gelegenheid geheel gebruikt. Een deel van hen vond het beter terug te keren tot de wereld en zo te pogen de mensheid tot een menswaardiger bestaan te brengen, ja, uiteindelijk voor allen een werkelijke bevrijding van stoffelijke banden mogelijk te maken.
U zult begrijpen dat een dergelijk streven ook door de andere geestelijke krachten, die reeds op andere werelden, dus elders, bewustzijn hadden opgedaan en dus niet meer in stoffelijke vorm leefden, hieraan hun volle goedkeuring gaven en meewerkten, zover hen dit mogelijk was, werd overgenomen. Waar nu, vooral in het begin van de mensheid, de magie een heel grote rol speelt, is het begrijpelijk, dat slechts zij die voor de gemeenschap streefden zonder enige eigenbaat, zich konden voegen bij het genootschap, dat zich zo langzamerhand had gevormd. In de eerste tijd kende men bv. in Atlantis de tegenover elkaar staande en uiteindelijk geestelijk zelfs met elkaar strijdende wit- en zwartmagiërs. De witmagiërs streefden onzelfzuchtig en behoorden dus onder de eerste mensen, die een voldoende geestelijke bewustwording bereikten. Naar hen ging men deze groep al heel snel de “Witte Broederschap” noemen. Het woord “Broederschap” is een onvolkomen weergave van de volkomen eenheid van streven, waarin de broeders samenwerken. “Witte” geeft aan, dat de witte kleur het symbool en de witte krachten het wezen uitmaken van deze groep, dat het de witte kosmische krachten zijn, waarmee en waardoor deze broederschap ook op aarde werken kan.
In de loop der tijden zijn natuurlijk vele van deze wijzen naar een andere wereld overgegaan. Soms geschiedde dit na een leven van ontberingen, soms na een meer dan normale tijd van leven – soms duizenden jaren – soms ook na zich geofferd te hebben om anderen inzicht te kunnen geven in Goddelijke waarheden. Op de duur ontstond er een onderscheid tussen de broeders die leven in geestelijke werelden en broeders die leven in de stoffelijke wereld.
Waar zij allen echter zich in al hun streven direct baseren op de aarde en de behoeften van de mensheid, keren zelfs degenen, die in de hoogste sferen vertoeven, regelmatig tot de aarde terug.
Het streven van deze groep kunnen wij het beste zo omschrijven: De mensheid, zo nodig met weinig, zo nodig met veel lijden, haar werkelijke wezen te doen ontdekken en de geestelijke krachten in die mensheid zodanig te stimuleren, dat zij kan komen tot een absolute verwerkelijking van de Goddelijke wetten in de stof, om vandaar verder te gaan tot de laatste bevrijding en het opgaan in de krachten van de kosmos.
Het betekent dat deze broederschap op aarde oude kennis bewaart en deze ter gelegener tijd ook weer onopvallend aan de mensheid ter beschikking stelt, of doet stellen. Verder houdt het in, dat deze broederschap voor zich bepaalde inwijdingsscholen heeft opgebouwd, waaruit zij haar toekomstige leden a.h.w. rekruteert. Het betekent dat zij, door middel van haar stoffelijke en geestelijke leden, in bepaalde perioden een soort zending over de wereld verricht, zonder dat hierbij de naam van de broederschap wordt gebruikt. Zij gaat over tot het geven van lezingen, direct, of door middel van inspiratie, of mediumschap. Zij gaat over tot het publiceren van werken en zelfs het schrijven, of doen schrijven, van muziek. Ook ontziet zij zich niet in te grijpen in de politiek, verwikkelingen te doen ontstaan, of op te lossen op ogenblikken, dat dit de mensheid ten goede komt. Zelfs gaat zij er soms toe over om personen met hogere politieke, of religieuze invloed, eenvoudig tijdelijk – of voorgoed – van het toneel te doen verdwijnen – onder meer door ziekten en ongevallen – indien blijkt, dat hun invloed te remmend werkt op de bewustwording van de mensheid als geheel.
Veelal heeft men in het verleden getracht de oorlogen van de mensen niet te voorkomen of te blussen, doch zo te beperken, dat zij een maximum aan nut voor het bewustzijn en de vooruitgang van de mensheid opleverden met een minimum aan lijden en nood.
Ondanks de grote krachten en mogelijkheden, waarover de broederschap beschikt, is het haar echter niet altijd mogelijk de mensheid voor de gevolgen van eigen fouten te behoeden.
Er komen ogenblikken, dat de mensheid alleen nog maar kan leren door de gevolgen van haar eigen dwaasheid te ondergaan.
In deze perioden laat de Witte Broederschap de mensheid geheel vrij haar eigen weg te gaan.
Gelijktijdig brengt zij overal onder de mensen – waar dit mogelijk is – haar ingewijden en leerlingen in de stof uit, opdat dezen geestelijke steun zullen kunnen geven in de stoffelijke ellende, ja, zo mogelijk zelfs de nood zullen verminderen, door de krachten van de geest, voor allen die deze kunnen aanvaarden, en door geestelijk streven in staat zijn ook zonder uiterste nood hun weg naar de geestelijke bewustwording te vinden.
De broederschap heeft op aarde wel een zeer grote macht, die zover reikt, dat zij zo nodig zelfs kan beslissen over het behouden, of vernietigen, van een heel werelddeel.
Het menselijk leven is in de ogen van de broederschap een leerschool. Op zich is deze niet belangrijk, belangrijk zijn alleen de door de leerlingen daar behaalde resultaten. Toch geeft zij wel degelijk inzicht in het menselijke standpunt, de meesten van de broeders leefden immers in de stof. Daarom zullen de broeders, tezamen komende op een plaats in de stof – gedeeltelijk in de stof, gedeeltelijk in de geest aanwezig – op vastgestelde plaatsen en tijden, trachten een weg te vinden, die de mensheid gelijktijdig een zo groot mogelijk geluk, een zo groot mogelijke vrede en een zo groot mogelijke geestelijke bewustwording waarborgt.
Dit impliceert dat de broeders van deze broederschap voor de mensheid soms zeer grote offers moeten brengen. Het houdt in dat zij, die vrij zijn om in de hoogste sferen van de geest a.h.w. God te aanschouwen, terugkeren tot de aarde en daar in voortdurend contact zijn met mensen en leven. Meestal geschiedt dit vanuit de geest, doch soms nemen zij daartoe zelf wederom een stoffelijk voertuig aan. Het betekent ook dat zij krachtpunten en -centra over de gehele wereld heeft opgebouwd met enkele hoofdkwartieren, van waaruit de hogere broeders in de stof leiding geven aan het geheel, volgens de besluiten van de Raad der Broederschap.
Het werk dat verricht wordt, verricht door deze centra, kan moeilijk in details worden weer gegeven.
De Witte Broederschap heeft haar leden zowel binnen alle voorname godsdiensten, als in esoterische scholen. Wij zien haar werk binnen geheimgenootschappen van de goede soort evenzeer weerkaatst, als in het werk van openlijk optredende verenigingen en genootschappen. Altijd weer tracht zij, zo goed het haar mogelijk is, de mens te wekken tot bewustzijn omtrent de Goddelijke wetten, die de mensen wel in de eerste plaats moeten leren kennen. De wet die de laatste tijd als nummer één op het programma staat, is: Bemin uw naasten gelijk uzelf. In feite is het dus in de praktijk brengen van de grondregels van het ware christendom. Dat onder de broeders zich vele stichters van godsdiensten en grote leraren bevinden, die aan haar werkzaamheden een actief deel hebben, zal u hierdoor wel duidelijk zijn geworden. Deze leraren trachten op het ogenblik, dank zij een stoffelijk middel hen door een ingewijde daarvoor ter beschikking gesteld, een synthese tot stand te brengen van de leringen, die thans de wereld nog verdeeld houden. Zo hopen zij een eenheid te scheppen in religieus opzicht, in streven en denken, opdat het hierdoor de mensheid mogelijk zal worden gelukkiger en vrijer op de wereld te leven en te streven, terwijl gelijktijdig de geestelijke waarden stoffelijk juister in de praktijk kunnen worden beleefd.
Is Jezus ook lid van deze broederschap?
Hoe zou het anders kunnen? Hoe zou de kracht van de liefde dit streven op de aarde kunnen verloochenen?
Is het dus de opzet, dat de nieuwe wereldleer alle bestaande leren zal vervangen?
Het is de opzet, dat de werkelijke werking van de nieuwe leer voort zal komen uit een versmelting van de bestaande godsdiensten. Langzaam zou de nadruk op tegenstellingen weg moeten vallen, terwijl de overeenkomsten op de voorgrond komen.
Op de duur zal dus voor ieder een passende grondleer aanwezig zijn. De opvoeding in dit opzicht zal culmineren in een geestelijke bewustwording, die de mens geestelijk geheel vrij maakt van alle wetten en regels, die door mensen zijn opgesteld of neer geschreven.
Dan zal er geen sprake meer zijn van beperkingen in het leven door menselijke hand tot stand gebracht. De enige beperking is de Goddelijke wet, erkend binnen de kosmos, of misschien zelfs het Goddelijke zelf, die de mens brengt tot een juist bestaan, gebaseerd op een geestelijk beleven binnen het ik.
Dit impliceert dus, nadat ik deze mondvol verteerd heb, dat de mensen zich zullen moeten aanpassen, en de godsdiensten zich alle zullen moeten richten naar één punt, waarin zij samen komen?
Kort gezegd, de godsdienst is in zijn georganiseerde vormen afhankelijk van de gelovigen. Op het ogenblik dat de gelovigen gaan zoeken naar meer inhoud en gelijktijdig een grotere vrijheid van denken, zal de godsdienst – nolens volens – langzaam aan de teugels moeten gaan vieren. De pogingen om die teugels op ander gebied dan weer wat aan te trekken zullen falen, omdat de godsdienst op het ogenblik niet meer in staat is de gehele sociale structuur te beheersen. Het gevolg is dat, om gezag en invloed te kunnen behouden, de leiders van de verschillende godsdiensten samen zullen moeten gaan werken tegen wat zij zullen noemen: Een aansluipend verderf en ongeloof.
Onbewust zullen zij in deze samenwerking gaan zoeken naar een gemeenschappelijk standpunt, dat voor ieder van hen gelijkelijk aanvaardbaar is en van waaruit men kan zoeken naar de mogelijkheid tot steeds intenser samenwerking, terwijl alleen van hieruit ook gezamenlijke besluiten kunnen worden genomen met een nog religieuze basis. Om zich te rechtvaardigen zal, ook al zullen geestelijke leiders en gelovigen de betekenis hiervan niet beseffen, dat standpunt als een zeer voornaam punt in het geloof worden beschouwd.
Langzaam maar zeker zal de inhoud van de verschillende godsdiensten veranderen van geaardheid, tot de nadruk geheel komt te liggen op het gezamenlijk aanvaarde punt. Daardoor wordt dan een overkoepeling van godsdiensten bereikt zonder een periode van geestelijke anarchie, die de minder bewusten zeer zou kunnen schaden.
Hoe manifesteren de leden van de broederschap zich? Vermommen zij zich?
Het is best mogelijk dat u naast een lid in de tram zit, of er een ontmoet in de bioscoop of op een kantoor. Want de Witte Broeders werken niet gecamoufleerd, doch op de wijze die hen een zo zegenrijk werken mogelijk maakt, namelijk in stilte. Zouden zij openlijk optreden en daarbij, wat haast onvermijdelijk is, hun geestelijke krachten en gaven demonstreren, dan zouden zij in de wereld grote conflicten kunnen veroorzaken. Dit is hun wens niet. Daarom werken vooral vele van de lagere leden tussen de mensheid, trachten die mensheid te steunen en te voeren langs wegen, die voor de mens normaal schijnen, naar beter inzicht en groter bewustzijn. De hulp wordt zowel in geestelijk, als in stoffelijk opzicht gegeven, soms door een korte lering, door een grap, een geleerde verhandeling misschien. Kortom, precies, zoals het op het ogenblik het beste uitkomt.
Sommigen van de ingewijden en lagere leden zijn reizende monniken, anderen handelsreizigers. Sommigen zijn profeten en waarzeggers, anderen weer treden op als docenten aan universiteiten. De een zal misschien klaar staan om tegen een kleine vergoeding op straat uw schoenen te poetsen, een ander zal zitting hebben in de regering van een land. Elk heeft zijn eigen taak gekozen en neemt zijn plaats in de wereld in overeenstemming hiermee in, wanneer dit wenselijk lijkt.
Het terrein dat alleen stoffelijk al bestreken wordt, omvat dus zeer veel. Men kan moeilijk spreken over een gecamoufleerd zijn. Hoogstens zou men kunnen zeggen dat zij, innerlijk verbonden in een grote kracht, als mensen leven en streven temidden van de mensheid, werkende voor de mensheid en zich, althans uiterlijk, richtende naar de regels van de mensheid. Dit alles natuurlijk slechts in zoverre deze dingen niet in strijd komen met de kosmische kracht en de Goddelijke wet.
Zijn er leden van Orde der Verdraagzamen bij?
Dat zou zeker niet onmogelijk zijn. Maar indien het zo ware, waarom zouden wij daar de nadruk op leggen, daar de nadruk niet op de broeders zelf ligt? Zij ligt zowel binnen de broederschap als binnen vele andere groepen die in gelijke richting, binnen of met haar werken, op de menselijke bewustwording en het menselijke geluk. Belangrijk is te allen tijde voor alles wat een mens bereiken kan aan innerlijk begrip en geestelijke vrijheid.
Weten de leden van de broederschap op aarde ook van elkaar, dat zij tot deze broederschap behoren?
Ja, elkaar herkennen, ook al heb je elkaar nooit gezien, is gemakkelijk. Want om een volwaardig lid van de Witte Broederschap te kunnen zijn, moet je een bepaald geestelijk peil bereikt hebben. Buiten de leerlingen van de eerste graad – dezen kennen meestal slechts een enkele leermeester en misschien nog enkele medeleerlingen – zijn zij al in staat, helderziende, bij elkaar in de aura het teken van de Broederschap waar te nemen.
Behoren de Witte Broeders tot de Orde van de Rozenkruisers?
Ook daartoe kunnen zij behoren, maar zij zijn niet aan een bepaald stoffelijk of geestelijk genootschap – buiten de broederschap zelf – gebonden.
Zijn de personen, die voorkomen in “De Meesters van het Oosten” door Spalding, leden van deze Witte Broederschap?
Het is mij te moeilijk aan de hand van dit boek te gaan spreken over de werkelijkheid. Laat ons volstaan met op te merken, dat de leringen, die in het boek voorkomen een zeer grote overeenstemming hebben met hetgeen de Witte Broederschap ook leert.
Wat het boek betreft: Ik ben bang, dat de meeste westerlingen bij lezing zich meer getroffen voelen door het spannende, het sensationele van de beschreven fenomenen dan door wat anders. Het gevolg is dat zij bij lezing of wel menen dat alles onzin is, dan wel een verkeerde voorstelling van het op aarde mogelijke krijgen. Er is hier namelijk lang niet altijd van een verslag van feiten sprake. De leringen zijn waardevol. Houd u daarbij en beschouw de rest maar als de suiker, waarmede enkele nogal bittere pillen – geestelijk – worden verguld.
Boeddha leert niets omtrent God, toch duidt de mantra: “om mani padme hum” op de al-aanwezige Schepper. Wat doet de boeddhist in zijn tempels. Bidt hij daar. Zijn er diensten en waaruit bestaan zij?
“Om mani padme hum” duidt op de Boeddha: kleinood in de Lotus. Lotus: Openbloeiend leven, of openbloeiend topchakra. Hierbij openbaart de geest zichzelf, ontdaan van elk bedrog, elke misleiding, erkennende waarheid in het daadloos bestaan temidden van de kosmische kracht.
In de mantra is dus geen directe godserkenning gelegen. Zij is eerder een herinnering aan de mogelijkheid ook zelf een bepaalde toestand te bereiken. Het voortdurend herhalen hiervan is een poging alle krachten, die deze toestand hebben bereikt te bewegen, ook de mens tot een gelijk bewustzijn te voeren.
In zijn tempels overweegt de boeddhist de waarheden en prijst hij de Boeddha’s om hun bereikingen. Hij leert er uit de verklaring van de wetten en Boeddha’s eigen uitspraken, hoe hij zich te gedragen heeft, wat het doel van het leven en de mogelijkheden ervan zijn.
Voorlezingen hiervan maken deel uit van de diensten, waarbij ook wierook wordt gebruikt. Voor de meer gevorderden is het hoofddoel: Meditatie en ontvangen van lering. Voor en na de z.g. lerings- of symbooldiensten, die ook voor het gewone volk open staan blijven de monniken in de tempel om door overpeinzing hun wezen tot zo groot mogelijke eenheid met de kosmos te brengen.
Op vele plaatsen maken ook uitbeeldende voorstellingen deel van de dienst uit. In sommige gevallen worden dit dansspelen, of bewegingsrituelen, die de geschiedenis van Boeddha uitbeelden en verhalen hoe hij de overwinning behaalde op de demonen van de schijn.
Reïncarneert iedereen? Om de hoeveel tijd geschiedt dit?
Er bestaan geen vaste maatstaven. Praktisch eenieder zal reïncarneren, indien wij onder reïncarneren verstaan op enigerlei wijze bewust in contact komen met de stof en in enigerlei vorm daarmee hernieuwd verbonden zijn.
Stellen wij de terugkeer in de menselijke vorm, dan geldt, dat haast iedereen meerdere malen hierin terug keert, maar niet iedereen. Incarnatie is steeds weer een kwestie van bewustzijn en behoefte. De periode, die ligt tussen het sterven in de stof en de terugkeer, wordt dan bepaald door de tijd, die nodig is om uit te rusten, zich van eigen toestand bewust te worden en in zich een streven op te wekken naar hoger bereiken.
Enkele tijden: voor zeer bewusten met hulp van de geest en vrijwillig: 48 tot 72 uur. Bewusten zonder hulp, indien gewenst: 6 tot 9 maanden. Onbewusten met behoorlijk geestelijk inzicht, naargelang noodzaak aanwezig: 10 tot 100 jaar. Voor geheel bewusten, die daartoe geen wens kennen en geen doel hiermede hebben: geen incarnatie in de menselijke vorm.
Voor onbewusten, die in het duister verkeren: 400 tot 5000 jaar. Half bewusten, die niet tot streven kunnen komen: door toeval bepaalde periode, dus bij geen eigen wil, of streven kan dit lopen van 50 tot 5000 jaren. In het laatste geval is het aanvaarden van de gemakkelijkste weg voor de incarnatie de oorzaak.
Wat heeft bij incarnatie het dood geboren worden van een kind voor zin?
Het heeft dan een periode van ervaring tijdens de vorming van het lichaam. In verbinding met het lichaam van de moeder worden bepaalde stoffelijke emoties doorgemaakt.
Dit kan bewustwording betekenen. Ook tijdens het zich vereenzelvigen kan ervaring omtrent de stofwereld worden opgedaan. Het is mogelijk, dat de geest hierna geen behoefte meer heeft stoffelijk verder te bestaan. Ook is het mogelijk, dat de keuze verkeerd bleek. In dat geval zal de samenwerking van karma van de ouders met de incarnerende omstandigheden veroorzaken, waarin geen verder leven mogelijk is. Ook kan enige tijd na de geboorte voor de geest noodzakelijk zijn. Het kind leeft dan enkele maanden, jaren, soms ook dagen, vóór de geest terug keert. Bewustzijn van de geest mag nooit worden vergeleken met aards bewustzijn, dat hoofdzakelijk berust op herkennen van waarden en krachten in de omgeving in stoffelijke vorm. Het ervaren van stemmingen, het doormaken van emoties is voor de geest meer dan voldoende om een hogere geestelijke weg te vinden, die naar een nieuw bereiken voert. Zuiver stoffelijke oorzaken kunnen, menselijk gezien, vaak hiervoor aansprakelijk zijn.
Dan moet echter toch steeds worden aangenomen, dat op enigerlei wijze karma en mogelijkheden, zowel van de incarnerende geest als van de ouders mede bij het gebeuren betrokken zijn en beslissend blijven.
Kan het samenzijn van geesteszieken in inrichtingen hun kwaal verergeren? Bestaat er een betere wijze van verpleging?
Theoretisch is een verpleging mogelijk die beter is, door de zieke in een zo normaal mogelijk milieu te verplegen, te behandelen als een normaal mens en toch voor alle onjuistheden van eigen optreden te beschermen in de maatschappij.
Praktisch is dit niet door te voeren, daar vele van deze geesteszieken door te grote behoefte aan voortdurende lichamelijke verzorging, of het gevaarlijk zijn voor de omgeving, door de normale gemeenschap moeilijk kunnen worden aanvaard en geholpen.
Het samenzijn van vele geesteszieken op één plaats brengt daar een ongelukkige en bedrukte sfeer teweeg. Door een opmerken van de eigenaardigheden van anderen en het niet geheel aan eigen persoon aangepaste regime, zal men zich daar dan ook ongelukkiger gevoelen dan in een meer normale omgeving.
De huidige verpleging van geesteszieken kan door vele oorzaken niet beantwoorden aan de eisen, die men hier feitelijk zou moeten stellen. Toch is de laatste tijd grote vooruitgang merkbaar. Ik meen dan ook dat gestichtsverzorging van geesteszieken, die te zware eisen aan de omgeving stellen en gevaarlijk zijn in de huidige maatschappij, niet te vermijden is en voor alle partijen het beste is. Ongelukken, voortkomende uit mogelijke vervuiling, onvoldoende toezicht e.d. betekenen m.i. een grotere kwelling voor de zieke en zijn omgeving dan een verpleging in een gesticht ooit kan zijn.
Is de veel voorkomende vergeetachtigheid een verschijnsel van deze tijd, of een gebrek aan concentratie bij ieder afzonderlijk?
Veel voorkomend verschijnsel. Niet alleen een gevolg van de gejaagde en veeleisende leefwijze in deze tijd, maar bovendien in verband staande met het jaargetijde.
Het komt meestal in vlagen bij velen tegelijk voor, staat in verband met de voeding van de mens, de hoeveelheden frisse lucht die hij geniet, vitamine gebrek, verstoring van hormoonevenwicht en de klimaatwisseling bij jaargetijden, etc. Ofschoon niet van de zenuwachtige tijden afhankelijk, meen ik toch te mogen stellen dat, naarmate het aantal te herinneren feiten groter wordt, de intensiteit van beleven van deze feiten minder wordt. Hierdoor kan ook sneller een vergeten optreden. Indien men zich een ogenblik kan ontspannen en het onderwerp terzijde stellen, zal de herinnering meestal snel weer op het rechte spoor komen.
Heb ik goed begrepen dat leden van de Witte Broederschap op aarde zich hiervan bewust zijn, of worden zij als werktuigen gebruikt?
Iemand die zich niet van zijn toebehoren bewust is, kan wel voor de broederschap werken, maar nooit een volwaardig lid hiervan zijn. Lidmaatschap impliceert: Bewust werken.
De laagste trap die op aarde bestaat zijn zij, die zich bewust zijn te werken in de geest – niet de stof – en wel in de lagere sferen. Zij dragen tijdens dit werk een grijze, grijswitte, dan wel witte pij. Is de witte pij het kenteken geworden van de geestelijke taak, dan zal ook bewustzijn omtrent het werk op aarde optreden. Zij zijn dan ook in staat het lidmaatschap van anderen te herkennen.
Politie en justitie grijpen in, wanneer men zich naar de natuur wil gedragen.
Zeer juist. De maatschappij zal, indien zij het merendeel van haar leden tegen ondergang wil behoeden, niet toe kunnen laten dat eenzijdig naar natuurlijke condities wordt teruggekeerd. Velen zijn hiervoor niet meer geschikt en zouden, bij een noodzaak weer de wetten van de natuur te volgen, daaraan geestelijk en stoffelijk ten onder kunnen gaan. Toch kan de mens trachten, althans innerlijk, dichter bij de natuur te komen. Hierdoor zal hij op de duur de omschreven toestand kunnen benaderen.
Bedenk verder dat het leven geen werkelijkheid bezit dan door het bewustzijn, dat men van dit leven heeft.