Oude godsdiensten en hun rituelen

image_pdf

24 oktober 1958

Aan het begin van de bijeenkomst moet ik u er wel op wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Heden zal ik het onderwerp met u behandelen: ” Oude godsdiensten en hun rituelen”.

Daaronder zult u ook zo hier en daar de symboliek behandeld aantreffen, want het is praktisch onmogelijk om godsdienst, ritueel en symboliek uit elkaar te houden. Die dingen zijn zo met elkaar verweven, dat een godsdienst eigenlijk niet kan bestaan zonder dat er een ritueel bij is en zonder dat zij gebruik maakt van symbolen.

Er is een tijd geweest, dat er een reuzenras bestond, dat in de buurt van de Stille en Indische Oceaan leefde. Dat reuzenras was een van de eersten om een godsdienst met werkelijk ritueel te beginnen. Daarvoor hebben wij natuurlijk wel verschillende geloofssoorten gehad, fetisjisme en geloof in talismans e.d. Maar een werkelijke rituele godsdienst vinden wij daar voor het eerst. Het vreemde ervan is, dat zij berust op het verschijnsel van spiegeling. U weet misschien, dat op dit ogenblik nog vele primitieve volkeren geloven, dat een spiegelbeeld ook een werkelijkheid is.

Het is opgevallen, dat onder bepaalde omstandigheden de maan, zuiver kenbaar en zichtbaar, zich weerspiegelde in vijvers. Men meende dan, dat de maan op de aarde neerdaalde, dat haar tweede gestalte op aarde zat.

Dit reuzenvolk, met vele, kleinere slavenvolkeren, begon daarom al heel gauw speciale vijvers te bouwen, gigantische spiegelvijvers. Die zijn het die misschien architectonisch in gebruik zijn gebleven bijvoorbeeld in Perzië, Babylonië en in het noorden van Afrika. Zelfs de Romeinen bouwden nog wel eens dergelijke weerkaatsingsvijvers, of spiegelvijvers. Alleen, zij zochten ook de gewassen erbij, die zochten naar een aantrekkelijk weerkaatst beeld. Maar toen zocht men werkelijk naar een weerkaatsing van de hemelen. Wanneer nu die maan kwam, waren de priesters aanwezig en zij kwamen samen rond het water. Er werden plechtige gezangen voortgebracht door de aanwezigen, een monotoon eenstemmig opdreunen van allerhande spreuken, dat verder begeleid werd door een soort slagwerk. Was de maan eenmaal midden in de vijver gekomen, dan begon de aanbidding. Het was niet erg prettig, tenminste niet voor degenen, die als plechtig offer deelnamen, want zij kwamen er niet levend van af. De maan kreeg deze offers, opdat zij de aarde vruchtbaarheid en het ras macht en strijd moedigheid zou geven.

Dit geloof kende dan wel geen tempels in de gebruikelijke zin van het woord, maar men had in ieder geval al vaste en geheiligde plaatsen van samenkomst. Daardoor kwam langzaam maar zeker het idee, dat de maan macht had op bijzondere plaatsen, zodat een mens die goed was, door deze maan werd opgenomen in een bijzonder rijk, waar hij al zijn voorouders zou aantreffen. Dit alles was nog maanverering. Later werden ook de voorouders geëerd, en wel vooral door beelden van hen te maken. Op het Paaseiland vinden wij nog van deze vreemde beelden, terwijl ook de overblijfselen nog te zien zijn van de enorme altaren, die men daar voor de voorouderdienst bouwde. Wie de grote beelden beschouwt, begrijpt wel, dat het hier zeker niet ging om eenvoudige mensen. Dezen werden in kleinere beelden geëerd. De armeren werden alleen geëerd door vooroudertabletten. Deze naamtabletten doen nog enigszins denken aan de vooroudertafels, die de Chinezen tot voor kort nog in hun voornaamste kamers hadden staan. Deze beelden en tabletten werden door dit oude volk geëerd door er regelmatig bloed voor te plengen. Daarnaast werd op vaste tijden een stukje dierlijk en een stukje plantaardig leven neergelegd als voedsel. Het bleef dan liggen, tot het door schimmels was aangetast.

Dit laatste was namelijk het teken, dat de voorouders het voedsel “gegeten” hadden. De grotere plechtigheden werden geleid door priesters. Dit bracht met zich, dat de openbare eredienst langzaamaan ook deel uit ging maken van de machtspolitiek in die dagen.

Het geloof veranderde in reeksen van bijgelovigheden.

Wie door de maan gezegend was, vanaf het eerste ogenblik dat de zegening voltooid was, heette onweerstaanbaar, onoverwinnelijk te zijn. Zegende de maan een land, dan werden de landerijen zo vruchtbaar, dat men van alles overvloed zou hebben. Zou echter de maan een land verwerpen, omdat het bv. een vorst, een wrede vorst, had gedood, dan zou er hongersnood komen. De slaven zouden sterven en het grote ras zou ondergaan. Overigens was dit ras nogal strijdlustig. Er is dan ook reeds bijna honderdduizend jaren geleden oorlog gevoerd tussen stammen over de juiste wijze van maanverering. Godsdienstoorlogen zijn niet het prerogatief van de moderne mens of de westerse wereld. In de Oudheid kende men dit ook al. Het aanbidden van weerspiegelingen heeft geleid tot het maken van voorouderbeelden. Het menselijke begrip echter zag op den duur in deze beelden geen voorouders meer. De voorstellingen verkregen eerder de roep van goden en halfgoden. Aan de beelden van machtige vorsten, of grote priesters, zien wij reeds na vier of vijf geslachten een absoluut goddelijke eer bewijzen. Deze goden zijn dan het symbool geworden van de eigenschappen, die men vereerde in het begeerde.

Door dit alles wordt de invloed van de priesters steeds groter. Het duurt dan ook niet lang meer, voor er de eerste priester-koningen komen. Een reeks van rampen in de Stille- en Indische Oceaan hebben aan het bestaan van dit reuzenras een einde gemaakt. De meeste eilanden zijn ofwel verzonken, dan wel geheel kaal gezweept door grote stormen. Wat er van de slavenvolkeren overbleef, heeft grotendeels in armoede, honger en ellende zijn ondergang gevonden. Enkele stammen waren nog in staat bij het begin van deze rampen naar Afrika uit te wijken. Maar dit was een klein aantal.

De overlevering, die echter geschapen was, leefde voort, vooral in de gebieden, waarmee dit volk in feite het meest verwant was. De invloed is vooral merkbaar in het Aziatisch cultuurgebied. Ook hier vinden wij het vereren van voorouders door middel van afbeeldingen. In het begin hebben wij bij de Hindoes niet te maken met afbeeldingen van goden en het vereren van goden. Dit komt eerst veel later. In de vroegste periode vereerde men ook daar de voorouders. Dezen werden echter het symbool van het ras, van de mensheid en zijn tevens tot symbolen geworden, een voorstelling van het oneindige leven. Zo worden zij op den duur goden. De vorige keer hebben wij u onder meer gesproken over Osiris. Wij hebben u hier ook al eerder verteld, dat deze God in feite de priester-vorst Aesir was. Deze regeerde in de Atlantische periode. Hij deed zeer veel voor de landbouw en bevorderde ook op andere wijzen de welvaart van zijn volk. Op dezelfde wijze als hierboven omschreven, werd ook hij tot een God. De belevingen en avonturen van grote vorsten, priesters en reizigers worden door het volk samengebracht in een wereld van legenden, waarin goden optreden, die hun gestalten voor een groot deel ontlenen aan de vormen van deze helden, enz.

In de oerperiode van de godsdienst treedt bv. een held op in Indië, die zeer veel doet voor weduwen, wezen en kinderen. Hij is in feite een soort zwervende ridder. Overal in het land bestrijdt hij onrecht en misdaad. Hij valt vooral ‘s nachts aan. Daarbij pleegt hij zich in te smeren met blauwe leem of klei, om zich zo onzichtbaar te maken. Later zal men hem vereenzelvigen met de god Indra, die eveneens de blauwe kleur – het eten van het wereldgif – als de zijne kent. In de legende zwelgt Indra het wereldgif, om zo de toorn van de goden te overwinnen. Hij maakt daardoor het ontstaan van een vruchtbare aarde mogelijk. Men zou echter ook kunnen stellen, dat de held van weleer door zijn strijd tegen onrecht en misdaad voor het eerst in die streken een menswaardig bestaan mogelijk maakte.

Op duizend en één wijzen vinden wij bij de oudere volkeren een vergoddelijken van mensen. Elke godsdienstige gemeenschap tracht op den duur zijn speciale helden tot machtige goden te maken in de ogen van de menigte. Op de duur noemt men een dergelijke figuur dan vaak zelfs de enige, of ten minste de machtigste God. Hiermede verkrijgt men macht, wint men gezag. Bovendien kan men, ook bij een dergelijke wijze van denken, door een intens geloof, bepaalde paranormale verschijnselen veroorzaken. Ook het werken met suggestie is hierbij zeer wel mogelijk.

In de vroegste periode der Indische rijken zien wij een aardig en soms zelfs schrikwekkend beeld van de gebruiken, waartoe dit voeren kan. Er bestaat een tijdlang een priesterkaste, die zich toelegt op het handhaven van het recht. Waar men echter niet aan de God gelooft en dus een terechtwijzing van de priesters geen uitwerking heeft, worden de schuldigen zonder enig pardon vermoord. Indirect zijn deze oorden de aanleiding geweest tot het ontstaan van de Kali/Durga verering, waaruit weer de Thugs of wurgers voortkomen, die het zelfs Engeland nog lastig maken in de tijd van de kolonisatie. Nu weet ik wel, dat deze Thugs vaak niet veel meer dan godsdienstige rovers waren. De orden der Oudheid waren misschien wat meer idealistisch.

Maar misbruiken zijn er zeker ook toen al geweest.

Overigens speelt bij al deze rechtvaardigheidsgodsdiensten van het begin af aan het orakel een zeer grote rol naast het godsoordeel. Deze godsoordelen zijn overigens lang niet altijd zuiver. Van een stam is het bv. bekend, dat alle leden van de stam regelmatig een aftreksel moesten proeven van planten, waarin blauwzuur, of cyaankali zat. Ofschoon de doses niet zeer groot waren, zouden zij toch zonder gewenning ziekten, of zelfs de dood kunnen veroorzaken.

Wanneer nu bij een dergelijke stam een vreemdeling wordt beschuldigd van een onrecht, doch dit ontkent, wordt er een godsoordeel gehouden. De beide kampioenen krijgen dan afkooksel van genoemde planten te eten of te drinken. De vreemdeling, niet gewend aan het gif, zal zich meestal al zeer snel na een korte kramp stijf uitstrekken en zo voor het forum van de gemeenschap zijn schuld bewijzen. De stam is daarmede zeer tevreden, omdat zij zijn bezittingen dan als vergoeding voor de misdaad kan behouden.

Ook in meer ernstige en geestelijke zin komt het godsoordeel echter voor. Reeds in de vroeg- Aziatische periode – eerste hindoecultuur – vinden wij het z.g. wijsheid duel. Dit wordt als volgt gevochten: De twee partijen – meestal priesters of ingewijden – zitten tegenover elkaar. De tussenruimte bedraagt 4 à 5 m. Elk van hen brandt zekere reukwerken, elk van hen tracht zo snel mogelijk in een zekere trance te geraken. De deelnemers bestoken elkaar dan met suggestieve werkingen, magische verschijnselen en geestelijke krachten. Zolang de strijd duurt nemen zij geen voedsel tot zich. Er is een geval bekend, waarbij een dergelijk duel het grootste deel van twee manen – ongeveer 48 dagen – geduurd heeft. Het duel eindigt, wanneer een der deelnemers ineen zakt, of sterft. De tegenpartij heeft dan daarmede bewezen, dat hij gelijk had, omdat de goden hem hebben bijgestaan, zodat zijn magie de sterkste was.

Op den duur zal op dit godsoordeel ook een zeker ritueel gebaseerd worden. Men gaat uit van een noodzaak een meerderwaardigheid te bewijzen. Wie dit bewijs eenmaal geleverd heeft op aanvaardbare wijze, staat daar mede boven de anderen, evenals een priester boven de normale mens staat. Op deze wijze ontstaan er kasten, die sociaal en religieus zeer sterk van elkaar verschillen. Door huwelijksregelingen verkrijgen zij een steeds meer apart karakter. Lang voor er over Brahma, Brahman en Atman werd gesproken, waren er reeds dergelijke kasten in Indië.

Lang voor China een machtig en groot rijk werd, bestond ook hier op magisch-filosofische basis een kastenonderscheid. De standen zijn enigszins anders ingedeeld dan in Indië:

  1. Regerende. 2. Bonzen of priesters. 3. Krijgslieden. 4. Het volk. Dit laatste wordt dan weer in drie standen onderverdeeld, te weten: handeldrijvende, boeren en bedelaars-bandieten.

Deze sociale structuur moet er wel toe voeren, dat ook in godsdienstig opzicht steeds grotere verschillen op gaan treden. Op den duur is het veelal de stand, waartoe je behoort, die tevens uitmaakt hoe je je God beschouwt en vereert. De stand bepaald vaak zelfs, welke God men mag vereren, terwijl eveneens de stand een criterium is, waardoor bepaald wordt in hoeverre je aan de geheimen van de godsdienst deel zult kunnen hebben. Nu zult u wel begrijpen, dat, wanneer dergelijke verschillen de maatschappij in afzonderlijke partijen verdelen, er ergens een overkoepelend lichaam moet zijn, dat in staat is, al deze standen gelijkelijk te regeren. Anders zouden de standen, voorafgegaan door de vanen van hun Goden, met elkaar in strijd komen en dit is niet te aanvaarden. Zo blijkt, dat de priesterkaste op de duur uit zichzelf een overkoepelend orgaan vormt, dat deze godsdiensten omvat. Daarmee juist krijgen wij weer eigenaardige rituelen te zien, zoals een magisch geestenritueel, thans in sommige streken nog wel gebruikt, maar dat in ouderdom is terug te voeren tot ongeveer 30.000 jaar.

Men gaat als volgt te werk: naar kaste en stand worden de gelovigen in de tempel toegelaten. Ieder heeft daarbij zijn eigen plaats. Je kunt bv. niet als boer aan de rechterkant van het altaar gaan staan. Je kunt niet als krijgsman aan de rechterkant gaan staan, maar wel aan de linkerkant. Zo is de afdeling van de handelsman, van de priester er één, die sterk gescheiden is van de rest, ook al is er op de binnenplaats geen kennelijke begrenzing aangebracht. Op deze binnenplaats dansen de priesters, worden gezangen gezongen – in die tijd zeer primitief en monotoon – en zal men onder meer offers brengen. Ook het z.g. schuldorakel treedt tijdens deze bijeenkomst op. Want God is misschien in deze tijden een erg plaatselijke en slechts door bepaalde groepen vereerde God, maar Hij is ook de absolute rechter. Er is geen enkele vorst, die het zal wagen een oordeel te vellen over iemand, die zich op de priesters heeft beroepen. Maar wanneer de priesters vinden, dat zo iemand schuldig is, dan spreekt het orakel, dan valt de heilige staaf in zijn richting, of wordt hij beroerd door de daarvoor losgelaten dieren, die heel goed gedresseerd zijn, ook al gaan zij schijnbaar heel willekeurig te werk. Hij wordt dan ook meteen uitgekozen om als slachtoffer te dienen.

Dit offeren verschilt ook alweer heel sterk. Hebben wij te maken met goden, die diersymbolen hebben, dan is het heel vaak het dier dat de dood brengt. Hebben wij te maken met aanbidders van de zon, of van de maan, dan vinden zij heel vaak de vuurdood. In andere gevallen is het een kwestie van vergiftiging, ook wel het blootstellen aan mieren, of andere insecten. Die offers hebben een tweeledige betekenis. Ten eerste bevestigen zij de macht van de priesters en maken zij een zekere rechtspleging mogelijk onder priesterlijk gezag. In de tweede plaats wordt daardoor een offer gevonden, dat de goden tevreden stelt, terwijl de revenuen, de erfenis, de rijkdom, en dus het aanzien van het priesterdom en van de tempel verhogen.

Op deze manier komt een element van wreedheid in deze primitieve godsdiensten, dat steeds verder gaat. Er is geen enkele oude godsdienst te noemen, die niet wreed is. Zegt u nu niet, dat het Jodendom bv. deze wreedheden niet kende. Mag ik u er aan herinneren, dat men mensen heeft gestenigd, omdat zij tegen één gebod van de God hadden gezondigd? Mag ik u eraan herinneren, dat men heel vaak mensen de dood in heeft gejaagd, in de eenzaamheid van de woestijn, ze heeft achtergelaten en heus niet altijd vrij om te gaan waar zij wilden, maar geketend met twee staken. Eén aan de benen en één aan de armen, om zonder dat bloed de priester of rechter bezoedelde, of het volk zou bezoedelen, zo toch de dood te veroorzaken. Wij moeten eerlijk toegeven, dat elke oude godsdienst wreedheid heeft en deze wreedheid over het algemeen het ritueel is. Dat deze riten ook offers vergen, waarbij de Godheid gesteld wordt bv. één te zijn met de mens. Heus niet alleen in Mexico kende men de verpersoonlijking van de God, die een jaar lang werd gediend als Godheid om daarna te sneuvelen op het veld van eer, beter gezegd, ergens op het altaar boven op een tempeltoren. Dergelijke God-gewijden hebben er bestaan door alle eeuwen heen. Ook in Azië, ook in Europa. Het is zelfs zo geweest, dat in Europa zelf, aan de kant van de Beierse Alpen, een oude sekte een mens koos als versymbolisering van de zon. Deze werd gekozen in het najaar, dus wanneer de zon ging scheiden. Hij werd geëerd. De warmste plaats en het beste voedsel kreeg hij. Hij hoefde niet te werken, maar moest alleen over de landen gaan, opdat zij gezegend zouden worden. Maar dan kwam er een dag in de lente, dat men lange zwepen nam en deze mens, die hiervoor gekozen was, over alle akkers joeg, hem daarbij geselende, zodat het bloed die akkers zou besproeien. Dat hield men net zolang vol, totdat hij ergens neerviel. De plaats, waar hij neerviel, was dan de plaats, waar men zo dadelijk de nieuwe God zou kiezen. Was dit het bezit van een bepaalde stam, of familie, dan werd uit die familie de Godsfiguur voor het komende jaar gekozen en dezen waren dan de meest gezegende. Die gebruiken kwamen overal voor, meestal in verband met vruchtbaarheid, meestal in een poging om de God als het ware te doen leven op de wereld.

Dit leven van God op de wereld brengt ons tot de zogenaamde Levende Goden. Daarom doen wij er het verstandigst aan even te denken aan de vroege tijd van Tibet. Die vroege tijd is niet zo ver weg, 2500 jaar terug. In die tijd leefde daar een tovenaarsras, dat er gebruik van maakte geesten op te roepen. Dit oproepen van geesten is niet, zoals u dat hier misschien doet bij spiritisme, om te spreken met Napoleon, of Voltaire. Het is eerder een zoeken naar demonen, die een grote macht hebben over de wereld. Iemand wordt door zo een demon bezeten. Door deze bezetenheid is hij Goddelijk, ook wanneer hij tijdelijk normaal wordt, maar weerom die Godheid in zich ontvangt. Zo ontstaat de legende van de Levende Goden, die wij soms in het boeddhisme voortgezet zien, waar men gelooft in de zogenaamde Bodhisattva ‘s, de levende Boeddha’s.

Ook hier heeft de rite bij het geloof er weer veel mee te maken. De mens moet zijn God dichtbij brengen, opdat hij hem dan benaderen kan. Of hij dit doet in de gestalte van een mens, of op een andere manier, doet niet ter zake. Hij moet op de wereld zijn, anders kan men niet met hem in contact komen. Zo kiest men bemiddelaars – mediums – zo kiest men offers, die men doodt, opdat zij in de andere wereld de God kunnen benaderen, dank overbrengen, etc.

Daarbij wordt het verlangen plus de wereldvisie van de godsdienst over het algemeen zeer sterk uitgebeeld. De dood van het lenteoffer, waar ik zo even van sprak, had niet alleen de betekenis de geest van de zon naar de zon terug zenden, opdat de zon vruchtbaarheid zou schenken. Het slaan met zwepen had ook nog iets anders te betekenen. Men bedreigde de zon in zijn menselijke verpersoonlijking, tonende, dat men hem zou kwellen en pijnigen, wanneer hij de wereld niet de vruchtbaarheid zou geven, die men begeerde. Dreigementen tegen de goden en demonen komen ontzettend veel voor. Nu nog zijn er streken, waar men bv. bij een zonsverduistering onmiddellijk ketelmuziek begint te maken op alle potten en pannen. Men doet zo, om de draak der hemelen, een demon van de duisternis, te verschrikken en hem zo te beletten de zon geheel te verslinden. Men meende dus klaarblijkelijk, dat men de God zowel iets kon geven, als men in staat was de God te schaden. Daarvoor was het nodig de God naar de aarde te halen, of hem een bode naar de hemel te zenden. Maar hoe dan ook, de God was aantastbaar.

Dit is een typisch verschijnsel van alle oude en vele nog bestaande primitieve godsdiensten.

Het slaan van spijkers in godenbeeldjes is ook een dergelijk procedé: De afbeelding is een deel van de God. Wanneer ik die dus beschadig, voelt de God dit. Wanneer wij de God pijnigen zal deze, om van de last af te komen, ons onze zin wel geven. Deze simpele redenering wordt omgezet in ritueel. Wij vinden in de valleien van Eufraat en Tigris – ongeveer 4000 jaar geleden – een reeks van godsdienstige voorstellingen, waarbij de godheid eerst geslagen zal worden – bv. wanneer er droogte is – en daarna door offers wordt vertederd. De geofferde worden daar dus niet helemaal doodgeranseld. De verpersoonlijking wordt in een toestand van zwakte en pijn gebracht. Daarna zal men hem echter goed verplegen. Vaak wordt hij hierbij tevens onder invloed van roesverwekkende middelen gebracht. Vaak afkomstig van paddenstoelen, of hennep.

Wat de verpersoonlijking van de God dan zegt, is de stem van de God zelf. Indien het gunstig is, wordt hij plechtig aangekleed en naar de tempel gebracht. Hij moet dan trachten 24 uren van gebed en zang te verdragen. Voor hem bewegen zich de schoonste danseressen, krijgslieden en jongelingen demonstreren hun kracht en vlugheid. Overleeft de man ook dit, dan is zijn leven verder gegarandeerd. Men verzorgt hem, hij krijgt alles, wat de tempel te bieden heeft.

Eén uitzondering echter. Wanneer er binnen zes maanden na het orakel een overstroming optreedt, ofwel een droogteperiode, die te erg is. In dat geval begint het hele spel opnieuw. Zijn er echter twee vochtige en twee droge jaargetijden voorbij, dan wordt die mens ontslagen uit zijn functie. Na deze tijd is hij niet meer in staat de God te verpersoonlijken. Men brengt hem in een soort klooster onder, waar hij verder leeft op kosten van de gemeenschap. Ook dansen vormen in de primitieve godsdiensten een belangrijk, magisch interessant punt.

De Hopi-indianen zijn nu nog bekend om hun regen- en slangendansen. De Eskimo’s kennen regen- en zonnedansen. Ook weet u ongetwijfeld, dat de negers vele soorten gewijde krijgs-, regen-, bezwerings- en vruchtbaarheidsdansen kennen. Deze dingen zijn als het ware van de geërfd. Tegenwoordig is de dans een min of meer gestileerd bewegen. In de oudheid was het dit meestal niet zo. De oudste tempeldansen zijn bv. wel gebaseerd op een vastgesteld bewegingspatroon. Meestal gaat de beweging daarbij in een cirkel op een wijze die een enigszins hypnotische werking heeft. De beweging is er echter voor alles op gebaseerd een sfeer te scheppen. Men zweept de dansers op, tot zij zich in een toestand van razernij en waanzin bevinden. Het zichzelf in de dans verliezen wordt verder vaak bevorderd door de dansers bedwelmende middelen toe te dienen, hen te doen bewegen te midden van bedwelmende reukwerken en dampen. Wanneer deze toestand eenmaal is bereikt, heeft de danser nog maar één taak: een bepaalde idee uit te beelden. Welke dit is wordt hem door zangers, koren, het toeroepen van priesters of de menigte voortdurend voorgehouden.

In de dans gaat dan elke regel teloor. De dansenden beginnen elk voor zich een eigen visie uit te beelden zoals van vruchtbaarheid, overwinning, jacht, enz. Deze uitbeeldingen zullen volgens de huidige opvattingen vaak obsceen zijn. Maar zij zijn in ieder geval eerlijk gemeend. Daardoor kan de mens in zichzelf een stemming wekken, die in beweging weer kan worden omgezet. Alle oude rituelen brengen dit omzetten van stemmingen in beweging en klank, steeds weer met zich. Overal vinden wij dit pogen om vanuit het innerlijk een bewegingsreeks te scheppen, die in sfeer een behoefte geheel weergeeft. Men meent, dat deze bewegingen zo sterk werken, dat zij in het heelal een weerkaatsing opwekken. Er zijn nu nog Brahmanen, die, wanneer u hen vraagt hoe u zich tot de goden kunt wenden, u antwoorden: “Roep in de ruimte. De echo, die keert, is de stem der goden”. Filosofisch is het eigenlijk wel aardig. Wanneer ik harmonie heb en ik bevestig deze harmonie in mijn bewegingen, dan heb ik daardoor die harmonie uitgebreid buiten mijzelf. De wereld moet op die harmonie reageren en ze tot mij weerkaatsen. Wat terug komt is het antwoord van God. Wanneer ik iets begeer en ik doe alsof ik het heb, dan schep ik de illusie van het reeds aanwezig zijn. De echo zal meestal de verwerkelijking zijn van de schijn.

Er bestaat een stam in de buurt van Madagaskar, die ook vaak zogenaamde regendansen of zonnedansen hield. Daarbij simuleerde men het uitstorten van water uit lege vaten. Door maar voldoende te schenken, meende men, dat de illusie van overvloed van water aan de wereld zou worden medegedeeld, waardoor aan die wereld aan water vanzelf zou geven worden, wat nodig was. Er waren priesters, die de weersomstandigheden zó knap wisten te berekenen, dat die dansen werkelijk op het juiste moment begonnen en heel vaak na afloop, die dansen duurden ongeveer 12 uren, ook inderdaad het antwoord, namelijk regen, brachten.

Wat hebben al deze dingen te maken met de inhoud van het geloof? Wat hebben wij aan al deze bijkomstigheden en deze wetenswaardigheden? U bent vandaag aan de dag nog net zo.

Uw geloof hangt nog in zeer sterke mate aan deze oude gebruiken, aan dit geloof van overeenkomst. Uw bijgelovigheid is in feite een teruggrijpen tot deze oude vereenzelviging met de primitieve godsdienst. De wijze waarop u fluit in het donker, melodie stellende als afweer tegen het gevaar, om u moed in te spreken, is niet veel anders dan de eentonige cadansen, die men vroeger zong om demonen te bezweren. Men geloofde, zolang als de muziek zou klinken, zou de demon niet nader komen. De muziek van ramshorens, die o.m. in het Arabische gedeelte en in het noorden van Afrika vaak werd gebruikt, ook in het zuiden van Azië, was eigenlijk oorspronkelijk ook zo’n afweer. Wanneer u hoort van de bekende tempeltrompetten – die aan een midwinterhoorn doen denken – dan is ook dit weer een afweer tegen de demonen. Het geluid is een afweer tegen de demon. Zo zingt en fluit u op het ogenblik om u moed in te spreken. Onwillekeurig hebt u er iets van behouden. Innerlijk is uw reactie: geluid verdrijft gevaar.

Hiertoe bent u geneigd – ongeacht de wijze, waarop u gelooft. Of u woordelijk gelooft in de Bijbel, of een getrouw Moslim bent, een spiritualist misschien – altijd weer zult u teruggrijpen naar deze oude ideeën van vereenzelviging. Onwillekeurig gaat u ertoe over uw innerlijke wensen en gedachten met gebaren uit te drukken. De houding van uw lichaam, de buiging van uw stem, de intonaties, die u gebruikt, zij zijn een voortdurend verraden van hetgeen in u leeft. U weerspiegelt nog veel van die oude tijden. U bent ook even wreed. Tegenwoordig zijn wij allemaal humanisten. Maar hoe vaak wenst de menigte geen bloedoffers. Jodenvervolging in Rusland, in Duitsland, in Nederland. Het verbranden van de Hussieten, de Inquisitie. De processen van een zogezegde bijzondere rechtspleging in later dagen. Is dat allemaal niet hetzelfde? Het brengen van offers om de demon uit te drijven. U zegt natuurlijk, dat het een kwestie van recht is, of dat het een kwestie is van uitbarstende volkswoede. Ik ben het met u eens, wij kunnen het rationaliseren, maar daarachter ligt deze vernietigingswoede, waardoor men hoopt de goden te kunnen dwingen.

Hebt u al eens opgemerkt, dat haast iedere mens eer bewijst aan de doden? Ook in uw wereld groet men een begrafenisstoet, murmelt een gebed, kijkt even op. De aandacht is geboeid. Waarom? Omdat vroeger in het godsdienstige leven de voorouders een zodanige invloed hadden, dat zij in de huidige kerken zelfs nog voortleven. Wat zijn de heiligen van heden anders, dan overgeganen van buitengewone betekenis? Wat zijn zij in feite anders dan de vroegere halfgoden? Wat anders is uw eren van bekende helden, of de onbekende soldaat, dan een pogen door het eren de overledenen te bezweren en wakker te houden? Wat zijn uw bezoeken aan een vroegere dodencel, uw bezoeken aan een kerkhof, anders dan een pogen in contact te blijven met de overgeganen en zo diens invloeden in het leven te versterken? Bewust of onbewust doet u dit. Oud zijn dergelijke gebruiken, vrienden. Heel oud. Dergelijke gebruiken zijn zo oud, dat zij tot instincten zijn geworden, de mens reeds bij de geboorte mee gegeven. Het is een deel geworden van de maatschappij. U weet niet beter meer.

Vergeet echter niet, dat deze sociaal vastgelegde en genetisch mee bepaalde impulsen in feite ook behoren tot uw geloof. Want de oude godsdiensten herleven in de gebruiken van de hedendaagse geloofsvormen, vooral, wanneer dezen beleefd worden door de eenvoudige mens.

Is er veel verschil tussen het stellen van een houten haan op het dak om hemelvuur af te weren en het gebruik van houtskool uit het midwintervuur bij de Germanen en het nu nog bestaande gebruik, een palmpaasje aan de gevel, of in de stal te hangen met hetzelfde doel?

Verschillen de oude gebruiken zozeer van het sprenkelen van wijwater tijdens een onweer? Is er veel verschil tussen het wijden van brood aan Thor door er een hamer in te snijden en het kruisje, dat menigeen in de katholieke gebieden maakt op het brood, voor hij het aansnijdt?

Al deze invloeden van het oude zijn met het heden verknoopt. Wanneer wij dit beseffen, kunnen wij misschien ook beter begrijpen, waarom eigenlijk deze oude godsdiensten en gebruiken zo belangrijk zijn.

Maar denk niet, dat deze tijden alleen belangrijk zijn geweest door hun riten en gebruiken. Zij waren niet alleen belangrijk door hun wijze van geloven én denken, zij zijn het misschien nog meer door hun symboliek. Al in de verre Oudheid vinden wij godenbeelden met twee gezichten.

Denk aan Janus in Rome. Hiermede werd reeds in de Oudheid de tweeledigheid van elk wezen aangeduid. Voor wij het weten, zijn wij al aan een beeld van de Drievuldigheid gekomen.

Weet u, dat nu nog in Indië naar oud gebruik, beelden worden gemaakt met vier gezichten? Hoe u dit beeld ook beschouwt, altijd zullen ten minste drie gezichten voor u ten dele zichtbaar zijn.

Weet u, dat de mensen in het verre verleden reeds deze uitdrukking van de drie aspecten van de stof, plus het verborgene, bewust gebruikten? De vierde waarde van het leven is gelijk aan de drie bekende. Maar niet waarneembaar zijnde, is zij tevens een geheim.

Meer van dergelijke symbolen bestaan er. Hebt u wel eens nagedacht over de betekenis van het oude symbool: het kruis in de cirkel? Dit geeft namelijk de oneindigheid weer. Om deze te ervaren moet men bewust zijn van alle afmetingen. Om met Paulus te spreken: De hoogte, de diepte, de lengte en de breedte. Klaarblijkelijk zijn vele van de oudere symbolen afgesteld op een kennen of erkennen van een vierde dimensie. Met zijn tekens geeft de mens de vreemde fierheid aan, omdat hij achter de gewende eigen wereld een andere, onbekende wereld verborgen weet. Omdat hij leert door verschuiving van standpunt ook die andere wereld mede te betrekken in zijn eigen leven.

Ik vertelde u over die oude maanvijvers. Later zijn die spiegelende vlakken gekomen in een andere zin. Er zijn de lotusvijvers, waarin de lotus niet alleen ligt als een bloem van schoonheid, maar ook als het symbool van de zich openplooiende mens. Wij vinden daarbuiten de zogenaamde dierentempels, waarbij het eigenaardige is, dat, buiten levende dieren, wij er ontzettend veel beelden van dieren vinden, maar meestal in paren, en de paren, elkaars spiegelbeeld zijnde, met het gezicht naar elkaar toegewend. Dit vinden wij bv. in de Assyrische motieven, waar de beschermers ook gelijk getekend worden aan beide zijden van de poorten en elkaar het gezicht toegewend hebben. Het gaat niet over twee wachters, zoals men later heeft gemeend, het gaat over één wezen, dat in twee aspecten beschermt, namelijk naar de buitenkant toe als de afweer en naar binnen toe de bevordering, de vruchtbaarheid, of de macht. Altijd weer zoekt de mens zijn symboliek, altijd weer zoekt hij een beeld, dat hem kan vertolken, wat de Goden zijn, wat hem de werkelijkheid weergeeft op een voor ieder begrijpelijke wijze. U weet, hoe het met de speelkaarten is. Die speelkaarten, waar u zo heerlijk mee patience, wanneer u niets anders te doen heeft, zijn ook oorspronkelijk een boek voor ingewijden geweest, een reeks van symbolen van de gehele wereld, met elke mogelijkheid van groepering, verrijkt met andere symbolen en kosmische symbolen en krachten van de mens.

Altijd weer, waar wij ook gaan, is er het symbool van de Oudheid, dat werd overgeleverd tot in deze dagen. Voorbeeld: In de vroeg-Babylonische tijd, waren er een aantal goden, die met een stralenkrans waren afgebeeld. De goden, die deze stralenkrans droegen, werden niet met bloedoffers verzadigd. Wel had men soms de gewoonte om in hun tempel, meestal in de nabijheid van de offerruimte, mensen in te metselen, zodat zij zouden verhongeren. Want de God voedde zich niet met het bloed van de mens, maar met diens levenskracht. De aura is levenskracht, die geestelijk en stoffelijk uitstraalt. Door aan te nemen, dat goden deze kracht kunnen onttrekken aan de mens en zich daarmee voeden, geeft men naar mijn inzien wel zeer duidelijk blijk van een bewustzijn omtrent astrale mogelijkheden.

Wat zou u ervan zeggen, dat een offer wordt gebracht, wanneer door een gouden ring een zonnestraal valt? Praktijk van Mexico, van Egypte in sommige gebieden, vooral in de vroege periode, praktijk in de laagvlakte, vooral in de buurt van de Ganges, een praktijk wel voor rechtsplegingen gebruikt in bepaalde provincies van toenmalig China, o.m. Hanoi.

Is het hier ook niet het wachten op de vinger van de God van het Licht, – de sterren, of de maan? Is het ook hier niet een poging om een directe band te zien tussen slachtoffer en Godheid? Wanneer wij licht stellen als een band tussen God en de mens en wij denken een ogenblik na over het gouden of zilveren koord, dat stof en geest verbindt, komen wij dan niet tot de conclusie – wat de Oudheid reeds voortdurend heeft willen en durven uitdrukken – dat de mens verbonden is met de geestenwereld en dat deze band er een van het Licht is, of althans behoort te zijn.

Wij vinden in Egypte, en in sommige andere landen ook, de dode als bezittende een aantal afzonderlijke voertuigen buiten het lichaam. Men kan deze voertuigen afzonderlijk bezweren, doch eerst wanneer men de kern van het wezen bezworen heeft, kan men het dwingen om antwoord te geven op de belangrijke vragen. Bekend in de necromantie, de dodenbezwering.

Men kan zeggen, dat het alleen maar een magische overlevering is. Neen, het is een symbool, het Egyptisch dodenboek is erop gebouwd. Veel van de opvattingen van de Tolteken waren hiermede verwant. De hedendaagse opvattingen van sommige boeddhistische sekten wijzen hier nog op. Het gaat hier om de band tussen stof en geest, middels verschillende voertuigen, waarbij elk voertuig voor een afzonderlijke functie staat. Is het dan een wonder dat wij beelden vinden, waarbij de God bv. 3 of 4 hoofden heeft, vaak boven elkaar gesteld? Is het een wonder, dat wij goden vinden, die bepaalde dieren bij zich dragen, die onverbrekelijk met hen verbonden schijnen? Zij dragen deze, of in de handen, of ook alweer op het hoofd. Het is een poging om de continuïteit van het leven voor te stellen. Dat, wat men weet omtrent de oneindigheid.

Uit al deze gegevens groeien de wereldgodsdiensten. Hetgeen ik vandaag beschreven heb, is wel bijzonder geschikt voor de Hindoegodsdienst, die met zijn grote denkers en filosofen, ons brengt tot een visie van een bezielde wereld, met vele Goden en Godheden, terug te voeren tot één bron en één kern. Als wij dan de Christelijke wereld bezien en wij vervangen het woord Goden en Godinnen door engelen, dan zijn wij precies even ver. Zoals de goden elk een afzonderlijke functie en taak hebben, zo zijn het de engelen, die in Gods Naam vanuit hun tronen en heerschappijen regeren over de kosmos. Wanneer wij horen, hoe het gedrag van de mens, hoe zijn zoeken naar waarheid, wordt omschreven in een uiteindelijk zich steeds weer herhalend: “Ken je zelf, wees één met de wereld.” Dan verschilt ook dit oude hindoeïstisch geloof zeker niet zo sterk meer van het geloof van de Christen en Moslim. De kern is gelijk. Dat is het belangrijke punt. Vergeet niet, dat de door mij genoemde godsdienst de eerste boeddhistische godsdienst is geweest. Wat hier in de eerste Boeddha’s ontwaakt, zijn de eerste grote meesters en leraren die vorm hebben gegeven aan het leven der mensen. Dit is van de Oudheid af geschiedt. Aesir, door mij genoemd, bracht een geestelijke en sociale vorming. Sindsdien zijn er velen geweest, die een soortgelijke hervorming brachten, die werden vereeuwigd in het Pantheon van het een of ander volk.

Grote figuren van de mensheid, die werden tot symbolen van goden, of tot symbolen van Goddelijke kracht en Goddelijke liefde en Goddelijke offerbereidheid. Wanneer wij een volgende maal willen gaan spreken over het boeddhisme en wat daarmee samenhangt, dan moet u eens terugdenken aan hetgeen wij hier gezegd hebben over de oude godsdiensten. Wanneer wij dan die riten gaan bezien, vandaag aan de dag nog gebruikelijk, zoals het samenkomen voor de beelden, het wassen soms van een heilig Boeddhabeeld, het vergulden van beelden als eerbetoon, dan zijn wij niet ver van de Oudheid af, waar hetzelfde gebeurde, waar men ook de God in beeld, dan wel in verpersoonlijking van een mens, een dergelijke eer bewees. De gebruiken zijn wat veranderd, maar de symbolen zijn dezelfde gebleven. De mens, vanuit zijn wereld, reikt nog steeds naar zijn God, als naar iets, wat hij hier bereiken kan, onverschillig of hij dit noemt de heilige eucharistie, of de levende Boeddha, of anders.

Het gaat erom, dat je God bij je wilt hebben en dat je hem aan wilt pakken. Het gaat erom, dat je met God wilt handelen, dat je met God tot een overeenkomst wilt komen. Dat is de kern van haast iedere geloofssymboliek. Dat is de kern van haast elke magische en pseudo magische werking, alle zogenaamde bovennatuurlijke gebeurtenissen in elk geloof van Oudheid en heden. Laten wij toch niet vergeten, vrienden, dat al die dingen, die wij over de Oudheid vertellen, bestaan, vandaag nog. Onbewust gebruikt u diezelfde symbolen, gebruikt u diezelfde gedachten en hebt u nog hetzelfde streven. Uw eigen geloof is hieruit gegroeid. Al belijdt u misschien met de mond een ander geloof, uw hart haakt terug naar deze Oudheid, omdat het vervlochten is met de geschiedenis van de mensheid. Om uzelf te begrijpen, om de gelovigen te begrijpen en niet alleen de stellingen van de een of andere kerk, zult u deze dingen mee moeten begrijpen. Zult u moeten denken aan de bloedige en onbloedige offers van het verleden en zult u zich moeten herinneren, dat de monotone zang en dreuntoon, die eens bij de verering van de maan gebruikt werd, misschien meer melodiek heeft gevonden, maar dat zij nog steeds dezelfde magische ritmen en cadansen zoekt, dat zij nog steeds zoekt naar diezelfde uitdrukking, hetzij van gelatenheid, hetzij van Godsbezwering, want er is niets veranderd, in dit opzicht. De mens is verder gekomen en geestelijk zal hij misschien vrijer zijn, maar in zijn stoffelijke en mentale vormen grijpt hij instinctief terug naar het oude, naar de oude godsdienst en naar het oude symbool. Dan moge de mensheid jong zijn, maar het godsdienstig denken van de wereld begint oud en vermoeid te worden. Het wacht op een vernieuwing. Een vernieuwing, die 2.000 jaar geleden is gekomen en die binnenkort weer komt, zoals altijd weer.

Een vernieuwing, waardoor de mens uiteindelijk zal kunnen ontsnappen aan deze gedwongen symboliek van offering, voortdurend onderhandelen met God, en waarvoor in de plaats misschien kan komen het besef van een werkelijke en levende God, i.p.v. een vertegenwoordiger, waarmee wij het dan maar in Gods naam mee moeten doen.

  • Hoe komt het, dat een offer effect af kan werpen?

Dat is heel begrijpelijk. Het offer brengt een zekere instelling van de offeraar met zich. Dit houdt een innerlijke omstelling van de mens in, waardoor hij harmonisch wordt met andere krachten in het Al. Vandaar, dat het offer een realisatie van het Ik tot stand brengt. Het offeren is een symboolhandeling, waardoor ook voor het ego de innerlijke gesteldheid moet worden geopenbaard. Hoe primitiever de mens is, hoe wreder zijn offer. Want eerst de wreedheid van het offer schenkt hem de zelfvergetelheid, waardoor hij harmonisch kan worden met de begeerde krachten in de kosmos.

  • Hoe de vrees voor stilte te verklaren?

In de oertijden was de mens een dier. In het woud betekent stilte het aanwezig zijn van gevaar. Zolang er geluid is, is er geen reden tot bevreesd zijn. De uiting van geluid geeft dus aan, dat er geen gevaar is. Wordt er nu door anderen geen geluid gemaakt, dan produceer je het zelf, waardoor de illusie ontstaat dat er geen gevaar meer aanwezig is. Die reactie is instinctief.

Andere instinctieve reacties: schrik voor aanraking van de voetzolen. Dit betekent een gevaarlijk contact. Uitzetten van de neusvleugels bij emoties. Emotie gaat bij het dier gepaard met een sterk de omgeving afzoeken met alle zintuigen naar gevaar of naar het begeerde.

Er bestaan nog meer van deze reacties, want de mens gaat met zijn reacties verder terug tot de oertijd dan hij zelf vermoed. De magie van het geluid heeft hier niets mee te maken. Geluid wordt in deze zin alleen gebruikt om gelijke beïnvloeding van ons zelf en onze omgeving tot stand te brengen. Hierbij gaat het echter bv. om harmonische zang of bepaalde ritmen, niet om geluid zonder meer. In Egypte bestaan reeds koren, die grote werkingen bereiken met polyfone technieken. Zij brengen hiermee een zo sterke hypnotisch werkingen en beïnvloeding tot stand, dat alle dieren binnen gehoorsafstand hieraan tevens onderworpen zijn. In Egyptische overleveringen zijn althans twee gevallen bekend, waarbij belangrijke personen het leven werd gered door de magische zang van vrouwen. Het eerste geval was in verband met een slang, het tweede, naar ik meen, een tijger. In alle gevallen zal de klank echter werken door een beroeren van de stof.

Geest kan niet onmiddellijk beroerd worden door de geluidstrillingen. Wel kan de geest worden beïnvloed door de mentaliteit, die de zang doet ontstaan, of die met de zang gepaard gaat. Wat betreft de mens buiten magisch verband, kan echter elke voorkeur voor geluid worden geassocieerd met vrijdom van gevaar, uitingen van gevaren, e.d.

  • Dient de levenskracht van het slachtoffer als kern van een ontwikkeling?

Neen. De levenskracht van het slachtoffer blijft bestaan. Het is iets, wat altijd blijft, altijd geweest is. Zij is weliswaar nu in deze vorm gemanifesteerd, om dan over te gaan naar een andere vorm, maar blijft – als deel van de persoonlijkheid – voortbestaan. Wel kan deze levenskracht en haar uitstraling op het ogenblik van de dood een invloed zijn, die andere ontwikkelingen wijzigt, of mogelijk maakt. Denk dus nooit, dat de dood van een slachtoffer op zich de kern van een ontwikkeling is. In de oude, z.g. bloedmagie, zijn dergelijke stellingen wel aanvaard, maar zij bleken niet juist, waarom zij door de witte magie verworpen worden.

Magie blijkt bloedloos te worden, zodra zij niet meer zoekt naar de Bok van Mendes en dergelijke demonisch fantastische verschijnselen. Wanneer men zoekt naar een bewust werken met de z.g. bovennatuurlijke krachten binnen het goddelijke, spelen offers geen enkele rol meer. In de zwarte magie zijn kwelling, doodsnood en bloed belangrijker, dan de levenskracht zelf. Ook hier gaat het in de eerste plaats om gedachten en hun waarden, bij uitzondering om stoffelijke extracten ontstaan door een bijzondere geestestoestand.

  •  De stem van het geweten.

Wie, of wat is de stem van het geweten? Wat wij het geweten noemen, is in feite een samenstelling van geestelijke invloeden, plus instinct, plus onderbewustzijn. Zeker zover het de stofmens betreft. Spreken wij van de geest, dan is er niet zo zeer meer sprake van de stem van het geweten, maar eerder van een geweten, dat de reactie samenvat van alle weten en ervaring, toegepast als waardemeter op de eigen houding van het ogenblik.

Bij de mens wordt een groot gedeelte van de opvoeding besteed aan het leren van wat wel en wat niet mag. Het kind wordt bestraft, wanneer het niet juist zou handelen. Het wordt belast met monsterlijke dreigingen, zoals, wanneer je steelt, kom je in de hel. Dit gaat vaak nog vergezeld van een zeer plastische beschrijving. Angstdromen, geassocieerd met het “stout zijn” zullen daarom vaak het kinderleven bezwaren. Ook wanneer de mens ouder wordt, zullen deze onderbewuste beelden nooit teloor gaan. Wanneer hij dus onrechtvaardig handelt ten aanzien van de eigendommen van anderen, zal dit optreden als een remming. Er ontstaat een zekere vrees, waardoor hij weet: Wat ik nu doe is niet goed. De maatschappij met haar gebruiken en onderrichtingen geeft in vele opzichten op deze manier een grondslag voor de aanvaardbare wijze van leven. Wij noemen dit vaak het morele en ethisch bewustzijn van de massa’s. Daarom kan à priori worden gezegd, dat het geweten, of het grootste deel er van, niets anders is dan een vergelijken van de mogelijke gevolgen van eigen daden en de mogelijke reacties van de massa, die men vreest.

Spreken wij hierover, dan kunnen wij dus rustig terugvallen op het onderbewustzijn. Hierbij kan de terminologie van Freud en diens volgelingen ons vaak goede diensten bewijzen, want er zijn zeer zeker verdrongen complexen bij het geweten betrokken. De verdringing van een complex is meestal te associëren met het seksuele. Het seksuele treedt echter niet alleen op in het geslachtelijke, doch uit zich ook in voorstellingen, bezitsverhoudingen en dergelijke. Het brengt de hang naar geborgenheid met zich, terwijl gelijktijdig een vrees bestaat voor nieuwe mogelijkheden, noodzaken en openbaring, zover deze niet vooraf geheel overzien kunnen worden.

Als zodanig zal de stem van het geweten voor een deel zeker ontstaan door de hang naar geborgenheid, door de innerlijke behoudzucht.

Zouden wij het onderwerp hiermede geheel af kunnen doen, dan zou de stem van het geweten ongetwijfeld zeer onbelangrijk zijn. Er bestaat echter binnen het menselijk onderbewustzijn nog een tweede factor. Deze is naar mijn inzien zelfs de meer belangrijke, ook wanneer zij zich niet zo scherp en nauwkeurig zal openbaren als het voornoemde deel van het “geweten”.

Binnen het onderbewustzijn drukt zich namelijk ook de geest uit. De menselijke geest nu komt in het menselijke lichaam, nadat zij reeds reeksen van ervaringen heeft doorgemaakt, zowel in de stof als in de geest. Deze ervaringen hebben haar wel degelijk geconditioneerd. Zij heeft geleerd bepaalde dingen te schuwen, andere echter te verlangen, te begeren. Op het ogenblik dat het lichamelijk menselijke streven tegen dit streven van de geest ingaat ontstaat innerlijke onrust. Deze innerlijke onrust veroorzaakt een soort rationalisatie binnen het onderbewuste, waardoor de stem van het geweten weerom gaat spreken. Want voor de geest is deze stem van het geweten maar al te vaak een middel om haar wil kenbaar te maken en op te leggen aan het stoffelijk voertuig, waarbinnen zij haar ervaringen hoopt op te doen.

Een derde deel van het geweten is niet van persoonlijke aard. Er bestaan namelijk kosmische regels, die voor het behoud van leven en ras, ja, zelfs behoud van levens-concept noodzakelijk zijn. Deze wetten zijn kosmisch en gelden daarom in zekere mate voor al wat leeft.

Het bewustzijn bepaalt echter, in hoeverre, binnen het Ik, hieraan uiting zal worden gegeven. Ook dit openbaart zich binnen ons, ook hier zullen wij trachten, de dreiging te rationaliseren, zodat ook hier de stem van het geweten op zal treden. Ten dele is zij dan deel van het onderbewustzijn, ten dele ook een mentaal effect.

Elke gewetens reactie is een samengestelde. Elke gewetens reactie bepaalt in de eerste plaats, hoe een mens moet leven, om te beantwoorden aan zijn eigen bewuste en onderbewuste visie op het bestaan. Men mag niet aannemen, dat de stem van het geweten ook maar enige overeenkomst vertoont met de kennis van goed en kwaad. Dit te stellen is dwaasheid: goed en kwaad worden door het geweten zeker niet objectief beoordeeld. Vaak zal men zelfs door het geweten iets goeds nalaten, terwijl soms datzelfde geweten u de mogelijkheid geeft, iets slechts, toch te doen. Het gevolg is dus, dat elk geweten in de eerste plaats een persoonlijke zaak is, gericht op de persoonlijke aanpassing aan het leven. Dat in de tweede plaats elke geweten een openbaring is van de waarden, die het ik in zijn huidige vorm geaccepteerd heeft als noodzakelijk voor het leven, of als volkomen schadelijk daarvoor.

Teruggebracht tot de simpelste vorm: de stem van het geweten is in feite de stem van het zelfbehoud, sprekend binnen de mens zowel op geestelijk, ethisch, als stoffelijk terrein.

Bovenbewustzijn, gezamenlijk bewustzijn van de menigte, zal verder ook nog invloed uit kunnen oefenen. In de eerste plaats: het concept van goed en kwaad van de massa. Men voelt aan, dat een zondigen tegen deze begrippen van de massa, in feite voor het Ik een bedreiging betekent, tenzij wij een zo intense overtuiging in ons dragen, dat deze staat boven elk gevaar voor het ik – dat is namelijk mogelijk – zal dus ook de stem van het geweten in werking treden, wanneer de menigte voor ons een bedreiging zou kunnen vormen. Opvallend is, dat, wanneer het geweten boven de menigte uitgaat en zich daartegen moedig kan verzetten, over het algemeen een Godsconcept, of een concept van het hiernamaals, hiervoor verantwoordelijk is.

Men kiest dan eenvoudig de sterkere partij, volgens eigen inzicht, de meer eeuwige partij tegenover een zwakkere en tijdelijke.

Het geweten is een zeer bruikbare maatstaf. Het maakt het ons namelijk mogelijk ons leven harmonisch in te richten en ons, zowel geestelijk als stoffelijk, aan te passen aan de behoeften van dit ogenblik, zonder in strijd te komen met onszelf. Anderzijds is het onnuttig en gevaarlijk, waar het ons vaak belet om de meest juiste en logische wijze van handelen tot de onze te maken en daarvoor in de plaats een reeks van handelingen en gedachten stelt, die in feite ook voor ons eigen bewustzijn niet rationeel zijn. Is dit laatste het geval, dan zal men trachten, volgens eigen weten, een aanpassing van het geweten te verwerven aan de feitelijke toestand.

Soms betekent dit geweten strijd, vooral wanneer wij te maken heb ben met een Godsconcept, of met als Goddelijk aanvaarde wetten op de achtergrond. Soms ook leidt het tot een verandering van gewetens inhoud.

De meest juiste uitdrukking is deze: Zolang het geweten een bevordering betekent van het welzijn van de mensheid als zodanig en het gelijktijdig zeker stellen van het ik als eenheid binnen de mensheid, is het goed en hoeft het niet gecorrigeerd te worden. Op het ogenblik, dat ons geweten de mensheid beperkt in handeling of vrijheid, ofwel het Ik in een voortdurend gevaar brengt, is het onredelijk en onjuist en kan het niet meer worden gezien als een stoffelijk of geestelijk aanvaardbare waarde. Men zal dan eerst het geweten dienen te ontleden om, nu bewust geworden van de daarin meespelende factoren, het te hergroeperen. Zonder geweten kan niemand leven, omdat het geweten de uitbreidingsdrang van het eigen bewustzijn regelt en bepaalt.

  • Dus een kwaliteit, gebaseerd op these en antithese.

Inderdaad. Het is het punt, waarin het Ik tracht de balans van waarden rond zich vast te stellen en tot evenwichtigheid te brengen. Waar bij ons in het bewustzijn de waardering belangrijker is dan de werkelijke waarde van de dingen, is het voorstelbaar dat een zelfs imaginair oordeel omtrent omstandigheden ons een innerlijke evenwichtigheid kan bezorgen, zolang wij ons daar ook werkelijk aan houden.

  • Het geweten van de mens is uniform. Allen hebben ongeveer gelijke begrippen van goed en kwaad.

Neen. Mag ik voorbeelden geven? Twee eeuwen geleden was het voor het geweten aanvaardbaar en “de bon ton”, dat men om zakelijke redenen huwde. Zowel man als vrouw gingen, voor zover het het liefdeleven betrof, zeer snel weer geheel vrij hun eigen wegen.

Gelijktijdig was het huwelijkscontract echter onschendbaar. Dit verschilt wel zeer van wat het geweten heden aanvaardbaar noemt.

Een ander voorbeeld? De armen zullen over het algemeen armoede en leed heel wat sterker ervaren, ook bij anderen, dan de rijken. Zij zullen zich dan ook meer inspannen een mildering daarvan tot stand te brengen. Hier spreekt hun geweten fel. Indien het echter gaat om het handhaven van wetten, zal het geweten van de arme zich meestal een verzet tegen de wetten kunnen permitteren. De rijke is volgens zijn geweten wel zeer op de strikte handhaving daarvan gesteld. Doodslag wordt in sommige landen gezien als absoluut onvergefelijk. In andere landen gaat men uit van het standpunt, dat een moord om de eer, of een crime passionel, te vergeven is en niet ernstig. De passies van de mens doen immers in dergelijke gevallen zijn beheersing teloor gaan. Een moord onder dergelijke omstandigheden begaan zal dan ook in deze landen vaak minder schuldbewustzijn wekken dan in andere, strengere landen.

Verder stelt u, er is een gemeenschappelijke norm. Dit geldt alleen wanneer u zich beperkt tot de zogenaamd beschaafde wereld. Deze brengt alle kinderen van jongs af aan op in een milieu, waarin de tien geboden en de christelijke wetten gelden. Zodra wij ons op ander terrein begeven, vinden wij vaak geheel tegenovergestelde waarden. Weet u, dat men thans nog in sommige delen van Brits-Indië probeert de Suttee – weduwen verbranding – te doen herleven?

Volgens het geweten van de ijveraars in die gebieden is dit de enige wijze, waarop de binding en de werkelijke trouw tussen man en vrouw kan worden uitgedrukt. Volgens hen betekent het voortleven van de vrouw na de dood van de man een feitelijke ontrouw. Wist u, dat, ondanks het pijnlijke van een dergelijke dood, er nu nog vrouwen zijn, die ditzelfde bewustzijn in zich dragen? Nogal een verschil met wat het westen over dergelijke dingen denkt. Weet u, dat er kasten en groepen zijn, die zelfs het ter dood brengen van een insect als een ernstige zonde ervaren? Als een misdaad? Ook zijn er volkeren, die menen dat alle asociale elementen door de dood uit de gemeenschap moeten worden verdreven. Zij menen, in goed geweten, dat een dergelijke bestraffing van een niet conform zijn, goed is en niet mag worden nagelaten. Ik meen hiermee te hebben aangetoond, dat geweten zeker niet uniform is, maar geheel afhankelijk van milieu en omstandigheden, voor zover het de schijnbaar gelijke punten betreft.

image_pdf