De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 71
23 juni 1957
Er bestaan verschillende oude wijsheden, die misschien niet zo christelijk zijn in naam, maar die toch steeds weer dezelfde weg tonen. Het is al heel lang geleden, dat er aan de zuidgrens van de Gobi een oude beschaving lag. Een grote beschaving. Machtige grote steden, tempels, scholen; en ook denkers. Het zijn de denkers juist van deze oude, lang vergeten cultuur, die wij vandaag een ogenblik nader zullen beschouwen. Hun denken was simpel en toch klinkt ergens reeds het licht door van de oneindige waarheden, die voor ons allen, mens en geest, bestemd zijn.
“Ik zeg U,” zo vertelt één van hun grote predikers, “dat alle leven voortkomt uit één bron. Want er is er slechts één, die leven geven kan. En slechts hij, die geeft, kan nemen. Zo zijn leven en dood één; en zij, die vrezen te sterven, moeten vrezen te leven. Doch wie niet vreest te leven, zal niet vrezen te sterven. En in dit vreesloze aanvaarden zal hij worden ingeleid tot de grote wereld, waar de Heerser van alle tijden leeft.”
Hun beeld is wat anders dan het Uwe. Zij zien de wereld als middelpunt van het Al. Zij geloven in een Schepper, Die leven en dood gelijkelijk uit Zichzelf voortbrengt en geeft. Maar zij geloven ook in een grotere wereld. Het is logisch, wat zij zeggen. Want de dood is een gave, geen straf. De mens heeft dat ervan gemaakt. Mensen, die dwaas geloven aan ondergang, aan duisternis, aan hel, aan demonische kwellingen. Maar de waarheid is dan toch, dat God zelf, de Schepper, ons de dood geeft. De dood als een mogelijkheid om een onvolmaakte wereld te verlaten en onszelf een nieuwe wereld te veroveren. Zo komt het concept van de grote wereld op de voorgrond. Een grote wereld, die heel anders is dan de hemel of het Nirwana of het parades, zoals andere geloven dat voorstellen.
Ik zei U al, deze mensen waren in hun geloof , in hun begrip erg eenvoudig. Maar in een van de beeldenreeksen, die bij hen nog de plaats innamen van boeken, vinden wij dan de volgende beschrijving van de grote wereld:
Toen de Schepper de werkelijkheid had geschapen, gaf Hij aan alle dingen een naam, Maar Hij wist, dat de werkelijkheid te groot was voor vele kleinen uit Zijn schepping. En zo gaf Hij hun een afzonderlijk deel van Zijn wereld en Hij noemde dit: de kleine wereld. In die wereld worden alle mensen geboren, in die wereld beginnen plant en dier hun gang naar de oneindigheid. Doch de grote wereld moest ook voor hen worden opengesteld en zo gaf Hij hun als sleutel daartoe de dood.
Zij, die geleefd hebben en de ervaring van het leven kennen, voelen in het leven de beperking. De geest kan niet uitgaan, zoals zij wil. Het lichaam is gebonden aan duizend onaangename kleine wetten. Het moet zich aanpassen in de maatschappij. Zo zal degene, die de sleutel van de dood eindelijk overhandigd krijgt, gaarne de poorten ontsluiten. Want daarbuiten is geen band en geen binding. De grote wereld is de wereld van volkomen vrijheid. Een ieder is vrij om daar volgens zijn eigen willen, zijn eigen bewustzijn te zoeken naar hetgeen hij verlangt. Geen begeren blijft daar onbevredigd. Geen streven ledig. Er is geen macht en geen onmacht.
Die wereldopvatting doet ons soms ook denken een het christendom. Want voor een ieder is er een plaats in de grote wereld. Voor een ieder. Zoals ook volgens Jezus in het huis zijns Vaders vele woningen zijn opdat een ieder zich daar thuis kan gevoelen. Wie daar binnen gaat in de grote wereld, moet sterven. Jezus zegt; “Wie wil ingaan tot het Koninkrijk Gods, wie mijn weg wil volgen moet alles achter zich laten, bezit en huis, vader en moeder, echtgenote en kinderen.” Dus ook een dood, een afsterven. Ze waren niet dwaas, die oude wijsgeren, maar zij waren nog zo simpel in hun beelden. Er is een dierenfabel bekend, die – zoals in die tijd gebruikelijk – de vorm kreeg van een klein drama. Het was gemaakt om door priesterlijke acteurs te worden opgevoerd, wanneer weer een nieuwe groep tot het geloof, tot de kerk werd toegelaten.
En daarin speelt zich o.a. de volgende samenspraak af:
“Wat is het licht, dat ik daar zie?”
“Dat licht is de zon.”
“Maar wat betekent dan die zon?”
“De zon betekent licht.”
“Gij beantwoordt mijn vraag niet.”
“Ik beantwoord Uw vraag, maar gij begrijpt het antwoord niet. Want ziet, het licht is het beeld of – zo ge het op een andere manier wilt vertalen – het lichaam van de Schepper. En de zon is de afbeelding van het lichaam van de Schepper. Zo is de zon voor ons het licht, en het licht voor ons de zon.
Zij zien het eenvoudig. De Schepper moet een voertuig hebben. De niet-belichaamde Schepper is niet denkbaar. En zo geven zij Hem het hoogste, dat zij zich kunnen voorstellen, als Zijn persoonlijk lichaam. Echter niet zoals latere formalistische geloofssoorten in de zon zelve, maar in het licht. Het licht, dat overal is, zoals God overal is. Het licht, dat leven baart, zoals God alle leven veredelt. Het licht, dat en dat wisten ze in die kleine maatschappij ook de dood kan betekenen, wanneer het fel en onbarmhartig op je neerslaat, zoals God leven en dood tegelijk is. De zon? Ach, de zon is dan alleen maar een beeld, dat God aan de hemel heeft gesteld, opdat de mensen iets kunnen zien van Zijn werkelijk wezen.
Lang geleden heeft men deze dingen verkondigd; maar dichtbij liggen ze nog, wanneer wij trachten na te gaan, hoeveel verder wij zijn gekomen. Want ons hoogste begrip is een God, die niet meer zuiver persoonlijk is. Het licht is ook niet persoonlijk. We zoeken in deze tijden naar een God, Die rechtvaardig is. Wat is rechtvaardiger dan het licht, dat overal valt, waar de wetten des lichts dit toestaan? Men zoekt een krachtige God. Wat is krachtiger dan het licht, dat werelden omhult, maar ook werelden in muur doet opgaan? Men zoekt een God, Die liefdevol is. Wat kan liefdevoller zijn dan het licht, dat de zaden verborgen in de aarde wekt en hen optrekt tot levende planten, die vrijelijk staan in de natuur? Zoveel verschil is er niet.
De oude wijsheid, vrienden, is veelal kinderlijk uitgedrukt. Meer versierd soms en vaak ook sierlijker. Maar in feite is de waarheid niet veranderd. Wanneer men in de oudheid zou vragen: “Is er een verlossing?” dan zou men zeker niet gesproken hebben over Jezus. Want die kende men toen niet. Maar wel werd er reeds en dat is op het ogenblik meer dan 9000 jaar geleden gesproken over: de kracht van de Hoge God, Die uit de goden diegenen verkiest, die de mensen voeren tot een eeuwig leven. Is dat dan geen verlossing?
In de moderne wereld verheft een mens zich graag op zijn geestelijk bewustzijn. Dat deed men vroeger ook. Maar wie van beiden was beter? De moderne mens met zijn filosofie of de oude filosoof, die zoekt naar het eenvoudige beeld, de eenvoudige gelijkenis, die iets van zijn gevoelen uitdrukt? Soms ben ik geneigd om de ouden de voorkeur te geven. Op andere ogenblikken moet ik toegeven, dat de moderne denker verder is gekomen. Er is geen grens te trekken in tijd, want waarheid is oneindig. En juist omdat waarheid oneindig is nu een paar waarheden van alle tijden, een paar simpele waarheden, vertaald in de termen van Uw tijd, de woorden, die gij kent.
Wanneer er een wereld is, moet er een Schepper zijn. Maar waar er een Schepper is, zal een wereld nooit ten onder gaan, doch wel veranderen. Wereld en God, zijn met elkaar verbonden. We kunnen niet zeggen, dat de een zonder de ander kan bestaan voor ons. En wij, déél zijnde van de Schepping, dus waarschijnlijk ook van God de krachten van die God volgens deze redenering zijn even eeuwig als God. Er is geen grote grens te trekken.
Een wat later wijsgerig systeem zegt: “Wanneer men opgaat in de Kracht, Die alle dingen schept, zo schept men alle dingen. Maar in het opgaan verliest men zijn eigen oordeel.” Ook dat is weer begrijpelijk. Wie onder ons één wil worden met God wij allen misschien eens, wanneer wij zijn opgegaan in Zijn kracht en wezen zal altijd blijven werken, blijven scheppen, blijven creëren, zolang als God dit doet. Want een met de Vader kun je niet werken zonder Hem; en niet buiten Hem. Maar Zijn wil vervul je te allen tijde.
Kijk, dit beeld is zo reëel, dat je begrijpen kunt, dat je zonder de Schepper niets kunt. En als je daaraan vasthoudt, dan wordt het ook weer begrijpelijk, hoe een veelgodendom uit wat oudere tijd op een gegeven ogenblik stelt: “Alle mensen op aarde zijn niets anders dan de stemmen der goden, die spreken tot elkaar.” In de godenleer is er één oppergod. Hij brengt vele goden voort. ‘Die ene” God uit zich dus in een groot aantal goden. En deze goden kunnen wij dan zien als krachten en wetten, die soms schijnbaar tegen elkaar in werken, maar in feite gezamenlijk een perfecte weergave van de grote Schepper geven. “En de mensen,” zo zegt dit geloof, “zijn niet zichzelf alleen.” Zij worden beïnvloed door deze krachten, door deze goden. Zij geven a.h.w. uiting aan hetgeen de goden denken, bestreven en zoeken. Zo komt er dan een eenheid tot stand. Een eenheid van mens en geest, een eenheid van de kleine god en mens.
De mens is niet slechts zichzelf. En dan mag ik toch even grijpen ook naar de christelijke tijd, waar een denker het volgende betoog afsteekt: “Jezus is ons de weg en de waarheid. Indien hij ons de weg en de waarheid is en wij willen deelhebben aan hem, zo zijn wij één met hem. Eén zijnde met Christus zijn wij de weg en de waarheid. En zo ik waar ben, ben ik waardig in te gaan in het huis mijns Vaders. Zo ik de weg ben, ben ik de kracht, waardoor de Vader de wereld bereikt en de onbewusten opheft tot Zijn wezen.”
Ik hoop, dat ik U niet verveel. Maar klinkt ook daarin weer niet hetzelfde door? Is ook hier weer niet dezelfde gedachte, dezelfde methode van denken aanwezig? Is het ook hierbij niet een erkennen van de wisselwerking tussen de grote God en de mens, via een tussenkracht? Is het ook hier niet een erkenning van een tweeledigheid, die ligt in al het geschapene, zijnde enerzijds uiting Gods, maar anderzijds gelijktijdig middel om de andere uitingen Gods tot grote harmonie te brengen? Daarom verstout ik mij op deze Zondagmorgen U mijn eigen denkwijze voor te leggen, gebaseerd op hetgeen ik voorgaand hier reeds heb genoemd:
Wanneer wij op de wereld leven, kan dat niet zonder doel zijn. Het doel echter kunnen wij niet geheel beseffen. Indien het bereik van de kracht, die in ons werkt, dus het doel dat gesteld is voor het geheel der schepping, buiten ons kenvermogen in de kleine wereld gaat (en ik geloof, dat of wij nu stof of geest zijn altijd weer ons denken te beperkt is om het werkelijke doel van de schepping te begrijpen) dan moeten wij dus begrijpen, dat wij altijd en overal in het leven in de eerste plaats werktuigen Gods zijn.
Dat wij handelen naar ons beste weten en kunnen, dat is duidelijk. Want anders zouden wij in een te passief fatalisme vervallen. Wij moeten wel voor onszelf streven. Want het beleven van hetgeen God ons oplegt is onze taak. De wijze, waarop wij beleven, zal zeker van zeer grote invloed zijn voor de wijze, waarop wij later zullen kunnen leven. Maar ons leven zelf is een taak, die ons is opgelegd en waaraan wij niet kunnen ontkomen; die wij niet geheel beseffen, maar die wij moeten volbrengen. Een taak die alle dingen inhoudt. Ook het leed, ook de vreugde. Ja, ik zou verder willen gaan: ook de zonde en de deugd. Al deze dingen zijn immers uit God geboren en in ons geprojecteerd! Zonder God zouden wij toch niets kunnen. Zo zijn wie met ons wezen, zoals wij zijn, een onmiddellijke uiting van God.
Het is echter voor ons noodzakelijk, dat wij deze band met het Oneindige beginnen te begrijpen. Dat wij voor onszelf beginnen aan te voelen, waarom wij zijn zoals wij zijn. Ja, wat meer is, dat wij onszelf weten te ontdoen van de kunstmatige aanhangsels, die elke mens op zich laadt.
Wij moeten wáár zijn. Voor onszelf. Voor God is dat van geen belang en voor de wereld zal het tenslotte ook niet veel betekenen, maar voor onszelf is het buitengewoon belangrijk. Want op het ogenblik dat wij waar en eerlijk tegenover onszelf kunnen zijn, dat wij eerlijk begrijpen en toegeven wat wij doen, wat wij nastreven, wat voor ons het begeerlijke, wat voor ons ook het goede is, zullen wij beseffen op welke wijze God in ons een deel van Zijn schepping openbaart. En kunnen wij dat begrijpen, dan zullen wij ons eigen beleven zeker richten niet meer op het zuiver stoffelijke maar eerder op de Kracht zelve, die wij erachter erkend hebben als God Zelve. Daarmede ontstaat dan een perfecte harmonie. Dan kunnen wij niet meer aan God ontgaan. Dan vinden wij eenheid.
Een eenheid, die ongetwijfeld nog vele stoffelijke daden mogelijk, ja, noodzakelijk maakt; doch die niet meer de daad ommentwille van de daad stelt, maar alleen de daad als een weergave van eigen ervaren Gods.
Het is voor ons zo gemakkelijk te zeggen; “Ja, maar God zorgt wel,” of “God zal ons de weg wel wijzen.” Het is natuurlijk waar. Het is in feite ook zo. Maar kan dat voor ons betekenis hebben, wanneer wij het niet begrijpen? Ik geloof, dat het hele criterium van alle menselijk leven, van alle geestelijk bestaan, van alle werkelijkheid en alle waan gelegen is in dit ene punt: Zijn wij geneigd om God te erkennen als de leidende, de drijvende kracht in ons bestaan? Kunnen wij daar “ja” op zeggen? Ik geloof, dat wij dan steeds sterker en steeds meer waar zullen vinden: ons eigen leven als een bewust werken tot eenheid met heel de wereld.
Ik geloof niet in het woord “zonde,” zoals de mensen het gebruiken. Ik geloof niet in een daad, die een mens schuldig maakt tegenover God. Maar ik geloof wel in een mens, die zichzelf zozeer verwart in verkeerde begrippen omtrent zijn eigen leven en bestaan, ik geloof wel in een geest, die zozeer wil afwijken van hetgeen God haar geeft, dat zij beiden in de duisternis van hun eigen denken verstrikt zijn. Ik geloof niet in een wereld zonder liefde of een hel zelfs zonder liefde. Ik geloof niet aan een bestaan zonder eenheid met grotere en andere krachten. Maar ik kan mij begrijpen, dat de mens, die die krachten verwerpt, de geest, die bewust zich afsluit voor een bewustzijn omtrent die grote Kracht, dat die in duister en eenzaamheid leven, dat die dreigen onder te gaan.
Vrienden, het lijkt mij eigenlijk zo eenvoudig. Eenvoudig om te erkennen, maar moeilijk misschien om te beleven. Op het ogenblik dat wij, mens en geest, God werkelijk aanvaarden als de beslissende Kracht, als de leidende Kracht, Die ons de voleinding toevoert of in ons reeds de voleinding is, dan zullen wij pas in staat zijn waar te leven. Dan zullen wij ook in staat zijn te ontvluchten aan onze eigen kleine wereld. Want het lijkt mij, dat het waar is, dat er een dood nodig is. Ik geloof niet in een levende opstanding zonder meer. Men heeft wel eens gezegd: “Maar het is Masdan, de goede. moordenaar, die leefde toch toen Jezus tot hem zegde: “Gij zult heden met mij zijn in het parades.” Zeker. Maar hij is gestorven.
Dood is een achterlaten van je persoonlijke wereld. En ik geloof, dat wij die dood moeten sterven. Niet de stoffelijke dood maar de dood van onze begeerten, het achterlaten van onze wereld, van onze bezittingen, kortom een achterlaten van de waan. Daarom is het voor sommigen van ons misschien nodig honderden en duizenden keren te sterven. Te sterven omdat ze nu eenmaal niet anders meer kunnen. Omdat hun bezit te zwaar wordt, hun begeren van de wereld, hun persoonlijkheidsbewustzijn te groot. Het is aan ons om te kiezen, wanneer wij afstand doen van de dingen. Maar wanneer het ons moeilijk valt, laten we ons dan tenminste voorbereiden, vrienden, door God steeds te zien als een actief deel van ons leven, ons voortdurend voor ogen te houden, dat er niets in ons leven zonder Hem kan gebeuren of bestaan en dat niets, wat uit God voortkomt, werkelijk kwaad kan zijn, werkelijk droefenis, werkelijk lijden. Als wij ons dat realiseren, zullen wij misschien ook eens meespelen in het licht en zo enkele lichtstralen van de grote Bron doen keren tot een wereld, verdwijnend in het niet, maar altijd deel van de Kracht, waaruit ze voortkomt.
Dat is mijn betoog voor vandaag, vrienden. Ik zeg nogmaals; Ik hoop, dat ik U er niet mee heb verveeld. Maar zo geloof ik die dingen, zo zie ik ze. U zult in de toekomst nog wel meer sprekers horen, die ook juist in deze tijd, dat er niet van een vaste cursus meer sprake is proberen hun eigen mening, hun eigen inzichten naar voren te brengen. Ik heb het wat mij betreft gedaan. En zelfs wanneer U het er niet mee eens bent, zou ik U toch willen vragen: “Verwerp het niet helemaal. Want als er een waarheid is, is dit er ook zeker een deel van.”
o-o-o-o-o
Wanneer je zo al die oude wijsheid hoort en je ook bezighoudt met de waarheden van christendom en meer moderne geloofsbelijdenissen, dan komt er voor mij altijd een punt, waar ik zeg: “Ja, maar waar begint nu eigenlijk de zinloze theorie en waar houdt de werkelijkheid op?” Men gaat m.i. soms te ver met het religieuze. Men gaat te ver met een geloofsvormgeving, die geen praktische zin meer heeft. Wat heb ik er aan te geloven in transmutaties en transformaties van materie, van stoffen binnen mij, wanneer ze niet kenbaar zijn, wanneer ik ze niet beleef? Wat heeft het voor zin te geloven in een God, die oorlogen decreteert, wanneer alles zich in mij tegen oorlogen verzet? Wat heeft het voor nut te geloven, dat God anderen zal verwerpen en mij uitverkiezen, tenzij om alleen mijn eigen ijdelheid te strelen?
Er zijn punten in het geloof, die je absoluut kunt verwerpen, terzijde stellen. Daar zit geen enkele werkelijke betekenis in. De betekenis van hetgeen men geloof pleegt te noemen moet liggen in een daadwerkelijke beleving. En zonder op deze bijeenkomsten bitter te zijn, zou ik toch wel een paar punten naar voren willen brengen juist omtrent geloof en praktijk. Voorbeelden zijn er te over.
Men predikt, dat alle verkeer des vlezes zondig is. En men weet het ondertussen ondanks de zondigheid in het verborgene schijnbaar zo goed in de praktijk te brengen, dat juist dit genootschap steeds groter is geworden in de wereld. Men vertelt, dat bezit zondig is en degenen, die dit bezit als een hinderpaal zien voor de hemel en prediken, dat je bezit toch vooral alleen maar beschouwen moet als een lening Gods, doen schijnbaar hun best om van God steeds grotere leningen los te krijgen, want ze verzamelen bezit in de dode hand tot in het oneindige. Men spreekt erover, dat het de plicht is van elke mens om te bidden. En er zijn mensen, die zich zozeer bezighouden met bidden, dat ze anderen voor hun levensonderhoud laten zorgen en zo hun het bidden onmogelijk maken.
Hier zit ergens een tegenstrijdigheid. Er schijnt een punt te zijn, waar het geloof tot een persoonlijke verdwazing wordt. En als we op dat punt zijn aangekomen, kun je wat mij betreft zeggen: “Basta, geen geloof meer.” Beter geen geloof en een goed, reëel en praktisch leven dan een zweven boven de aarde met gedachten en gelijktijdig een stoffelijk ontkennen van hetgeen je zegt te belijden en te geloven. Wanneer U hier samen bent en U beklaagt zich over het feit, dat iemand is gestorven, dan kan ik dat begrijpen, wanneer U zegt: “Dat is voor mij een verlies.” Maar op het ogenblik, dat U zegt: “Hoe jammer, dat deze is heengegaan,” zonder meer, dan zeg ik: “Gij liegt. Gij bedriegt Uzelf of gij gelooft niet waarlijk.” Want wat kan beter zijn dan in een betere, vrijere, lichtere wereld bestaan? En als ge dat niet kunt accepteren, als ge meent ondanks Uw geloof daaronder gebogen te moeten gaan in sombere gewaden en wat dies meer zij, dan zeg ik: “Dit is niet waar. Dit heeft geen betekenis en geen werkelijkheid.
Mijns inziens moet geloof in de eerste plaats zijn een methode van leven. De wijze waarop je leeft, bepaalt wat je werkelijk gelooft. Niet wat je mond spreekt, niet de theorieën, waarmee sommige holle hoofden overvol zijn geraakt. En dat is dan m.i. want ook ik mag vandaag mijn mening geven, vrienden een waar geloof.
Het ware geloof is m.i. een geloof, dat accepteert. Dat aanneemt de eenheid, de band, die bestaat tussen al het geschapene en dit in de praktijk weet uit te drukken door niemand ongetroost te laten heengaan. Door niemand in gebrek te laten leven, wanneer in het ik nog enige mogelijkheid tot overvloed aanwezig is. Ja, ik meen zelfs zover te moeten gaan, dat ik zeg: “Alleen de mens, die tevens ja, grotendeels voor zijn medemensen leeft, vindt de werkelijke betekenis van geloof in zijn leven als mogelijkheid. Zonder een band met je wereld kun je God niet dienen. Want die wereld is uit God geboren.
Dan kunnen wij heel nuchter en logisch voor onszelf zeggen! Het ware geloof is leven voor de mensheid, die je kent, voor de werelden, die je kent, onverschillig stoffelijk of niet stoffelijk. Het ware geloof is leven in de tijd, in de wereld, waarin je thuishoort, zonder te verlangen naar een toekomst of naar een verleden, maar in dit ogenblik verwerkelijkende al wat je verwerkelijken kunt van het goede, zoals het leeft in je hart. Waar geloof, waar leven, waardig menselijk, waardig geestelijk bestaan zijn m.i. de producten van een accepteren van God, maar gelijktijdig een beleven en uitleven van al hetgeen men in God verwacht als eigenschap van het ik.
Persoonlijk geloof ik, dat er geen leugen is gesproken, toen werd neergeschreven: “En God schiep de mens naar Zijn beeld en gelijkenis.” Voor mij is dit waar. Want de mens kan handelen als volkomen deel van God. Volkomen volmaakt. Hij moet zich langzaam daartoe voorbereiden en opwerken. En dan zeg ik: Elke mens, die waarlijk hierin gelooft, zal trachten uit zichzelf en dank zij zijn eigen krachten en vermogen reeds te volbrengen wat hij verwacht, dat God als Eeuwige, als Volmaakte, is, bezit en betekent voor iedereen, voor allen. Niet proberen God te zijn, maar proberen te handelen zoals je denkt, dat God zou handelen. Trachten zelf te verwerkelijken wat God zeker verwerkelijken zal.
Een geloof en een levenshouding, gebaseerd op hogere krachten, die het wel voor U zullen opknappen, is in feite een levens ontvluchting, is een verwerping van God. Je kunt niet zeggen: “O, lieve Vader, geef mij dit en geef mij dat en geef die mensen dan ook nog wat” en menen, dat je het goed hebt gedaan. Dat is waanzin. Neen. Zeggen: “Hier, ik geef aan anderen en nu ik zelf niet meer heb, nu vraag ik: “Vader, voor wat ik nog meer zou willen geven, geef mij de krachten, geef mij de middelen.” Dat is redelijk.
Nu is het vreemde, dat een dergelijk geloof m.i. niet omschreven behoeft te worden in grootse termen, in dikke boeken, in openbaringen. Het moet alleen geleefd worden, geleefd van de mens uit. En wat dat betreft kan ik het met de vorige spreker eens zijn. Want door alle tijden heen, zolang er mensen zijn, in welke wereld dan ook en waar dan ook, zijn er steeds geweest, die in het leven God wisten te vinden. Er zijn er ook steeds geweest, die in hun spreken over God de werkelijkheid vonden, die ze zelf hebben gedacht. Deze twee soorten hebben altijd bestaan en zullen altijd blijven bestaan. Maar ik wil trachten een keuze te doen ten goede. Ik wil trachten te leven, als was ik reeds bewust deel van God, hopende dat het bewustzijn mij gegeven zal worden, noodzakelijk voor een dergelijke wijze van leven.
En daarmede, vrienden, heb ik mijn zienswijze naar voren gebracht. Ik geef het woord over aan een volgende spreker.
o-o-o-o-o
Zo felle woorden, zo scherpe gedachten, en toch eigenlijk ook wel weer waarheid. Maar ik geloof, dat het goed is, dat wij niet allemaal weten wat de volle waarheid is. Iemand die uit het duister komt, wordt verblind door het licht van de zon. En het is misschien nog niet zo lang geleden, dat wij onszelf konden ontworstelen aan een geestelijk duister. We kunnen niet ineens Gods volle licht verdragen. En God heeft ons lief. Meer dan al het andere is dit waar en belangrijk. God heeft ons lief. En daarom laat hij het licht langzaam groeien, opdat wij, arme schepselen, niet verblind worden door Zijn glorie, maar Hem kunnen aanschouwen.
Vrienden, wanneer ge zoals ik weet, hoe hele werelden werken en streven juist dank zij hun begrip van de liefde van de Vader, de liefde, die leeft in elke schepping en voor elk deel van de schepping, dan kunt ge begrijpen, dat ik de felle woorden van de vorige spreker niet mag ontkennen, maar dat ik ze toch wil wijzigen. Wie gelooft in Gods liefde en probeert zich die liefde waardig te tonen, zal eens Gods waarheid kunnen aanschouwen en Zijn wonderbare glorie. En hij zal de Vader zien, zetelend op Zijn troon: De lichtende, de scheppende gedachte, als bekronend de schepping, als doel van de schepping en middelpunt.
Daarom ik moet eigenlijk voor U sluiten op deze bijeenkomst, maar ik zou toch willen zeggen: “Vergeet één ding niet. Waar de liefde niet leeft, kan God niet leven. Waar de liefde sterft, sterft het bewustzijn van God. Waar de liefde de wereld ziet als deel van zichzelf, daar openbaart zich de Vader in Zijn volle glorie.” Jezus heeft ons dat met zijn leven en zijn leer getoond. Anderen zullen het herhaald hebben en nog herhalen. Maar dit is waar. Zoals wij zoeken met U samen te komen tot het licht, zoekt gij zo licht te zijn voor anderen en met die anderen samen te komen tot het licht. Opdat wij een in ons streven de waarheid vinden uit de liefde, die ons leven is, die onze toekomst is en ons verleden. De goddelijke liefde, die het licht is van ons leven.
LEREN LEVEN.
Als iedereen dat eens wist, dat je moet leren om te leven. Want het leven; op zichzelf, het is een soort stroom, die je meesleurt. Je bestaat nu eenmaal. En wanneer je niet probeert te leren, wat leven is, gaat het leven ten einde zonder meer. Maar dan heb je het mooie van het leven niet gevonden, de kracht van het leven, de waarheid van het leven. Wie wil leren leven, moet de wetten van het leven, de waarheden van het leven zien en daar kan ik er dan – misschien U kent ze – misschien wel toch een paar van opnoemen.
De eerste grote waarheid in het leven is: De vreugde des levens is het geven van vreugde aan anderen.
De tweede: De kracht des levens is het steunen van de zwakken.
De rijkdom des levens is het bestrijden van de armoede bij anderen.
De troost des levens is het geven van troost aan anderen.
Want wie wil leren leven moet begrijpen, dat leven pas werkelijk intens bestaan wordt, waar leven, wanneer je in staat bent om dat leven te gebruiken voor anderen. Dan word je zo rijk, zo wis, dan krijgt je leven zo’n diepe inhoud, zo’n diepe betekenis. En wat je dan verwerft is niet alleen het bestaan, maar het ware leven, het geestelijke leven.
Jezus heeft eens gezegd: “Wat gij aan de minsten dezer doet, dat hebt ge mij gedaan.” En hij sprak daar niet alleen als Jezus of als Christus, maar als bewust deel van God. Eén wilde hij zijn met de Schepper en daardoor moest hij dit zeggen, want alle dingen stammen uit God, Zo kon een ieder, die onbelangrijke dingen voor een onbelangrijke mens deed, daarmee toch in Jezus kracht vinden, in Jezus het antwoord geven.
Leren leven wil zeggen: Weten wat leven is. En leven, dat is bestaan in en uit God, of je het wilt of niet. Dan is de waarheid van leren leven dus: De eenheid met God bevestigen in alle dingen. Wees niet bang, noch voor God, noch voor zijn wetten. Wees niet angstig om te leven. Alleen leef niet zelfzuchtig. Leef niet voor jezelf. Want het minste, dat je doet voor iets of iemand anders, echt oprecht, zonder eigenbaat, dat is een straal licht, een straal waarheid uit God, die in jouw leven komt en het meer tot een werkelijk, geestelijk, eeuwig leven brengt.
Ja, nu komt toch de oude pastoor weer om de hoek kijken. Goed, U kent het en U weet, wat ik ermee bedoel……Daarom: Mijn oude gebaar, mijn oude gebruik, dat toch alleen maar zegt; “Mensen, ik heb jullie lief, omdat God in jullie leeft.” Moge het licht des Vaders met jullie zijn door alle tijden. Moge de waarheid je worden geopenbaard en de kracht je gegeven in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Zo denk ik, wanneer ik weer in de stof kom, nog steeds; maar zo ben ik van binnen. In alle wereld, waar ook heeft de Vader Zijn liefde in mij gegeven en ik mag die liefde verder dragen; en ik hoop, dat U het geluk daarvan zelf zult mogen ervaren.