8 mei 1955
De spreker, die wij voor hedenochtend meenden bij u te moeten introduceren behoort tot de filosofen der oudheid, waarvan sommigen bij u een zeer grote naam hebben gekregen. Hij is van origine een Kretenzer, heeft lange tijd in Griekenland gewoond en maakt – zoals ook de vorige keer – niet onmiddellijk van het medium gebruik, maar door middel van een tussenpersoon om hierdoor zoveel mogelijk een natuurgetrouw contact tot stand te brengen, zonder dat hij zich geheel uit zijn eigen sfeer hierheen behoeft te begeven. Hij vertoeft in dezelfde sferen, waarin onze leiders, leiders onzer Orde, vertoeven. Maar zijn zienswijze is uit de aard der zaak niet geheel die der Orde. Hij is a.h.w. een sympathiserende, zonder dat hijzelf lid is, omdat een deel der stellingen, die wij aanhangen voor hem niet acceptabel schijnen te zijn. Dit legt meteen nog eens de nadruk op de verdeeldheid van inzichten, die tot in de hogere sferen ook blijft bestaan. In de allerhoogste sferen zullen wij waarschijnlijk worden opgelost, maar het geeft u een aardig beeld van de verschillende mogelijkheden. Er is niet een vaste ontwikkelingsgang in de wereld, of in de sferen.
Er is niet één onomstotelijke waarheid, die onmiddellijk erkend wordt, zodra het stoffelijk wordt afgelegd. Er zijn een zeer groot aantal waarheden. Langs elk dier waarheden kan men tot de absolute waarheid komen. De spreker heeft mij wel verzocht u mede te delen voor het begin dat hij niet van plan is u alleen maar een beschrijving te geven van zijn tijd, maar dat ook in zijn bedoeling ligt, iets van zijn eigen inzichten en leerstellingen naar voren te brengen, gedeeltelijk zich baserend op hetgeen hij tijdens zijn leven heeft ervaren, aanvullende daarbij uit hetgeen, wat hij in de sferen heeft geleerd om te combineren a.h.w. in zijn ogenblikkelijk inzicht en in de volledige waarheid en werkelijkheid der dingen. Wij onzerzijds hebben verzocht om te grote verwarring te voorkomen dat deel der problemen, dat tussen de hoogsten bij ons en deze persoon vaak een vriendschappelijke strijdvraag uitmaakt, te vermijden, zodat u niet het geheel van zijn zienswijze krijgt, naar a.h.w. een gecensureerd deel. Wij hopen het echter met deze kring zover te brengen, dat ook dergelijke maatregelen niet meer noodzakelijk zijn, waar u begrijpt, dat deze schijnbare verwarring in werkelijkheid de benadering is van verschillende kanten naar hetzelfde doel, hetzelfde hoofdpunt.
Ik geef nu thans het woord over aan deze spreker via de geschetste verbinding. Mag ik u verzoeken om ons te steunen gedurende dit experiment door uw bijzondere stilte en door uw bijzondere aandacht. Indien noodzakelijk is commentaar op het gesprokene te geven, dat ik niet van tevoren kan overzien, zult u mij nog even voor de pauze terug zien. In het geval dit niet noodzakelijk is, zullen wij het medium zo snel mogelijk vrij geven, nadat het contact met de spreker in kwestie werd verbroken.
Over Griekse tijden.
Het is al een lange tijd geleden, dat wij op de pergora gezamenlijk hebben gesproken over de problemen, die deze wereld voortdurend in haar ban hielden. Deze kleine uitwijking van de grote markt, was ons geliefkoosd punt voor velen onzer om daar te spreken voor wij gezamenlijk uitweken naar de stoïca, de zuilengangen, of naar de tuinen en bergen rond de schone stad Athene. Ons leven was een eenvoudig leven en wij vonden altijd wel een weldoener, die zich omtrent ons stoffelijk wee en wel zozeer bekommerde, dat ons zorgen van zuiver stoffelijk aspect gespaard bleven. In deze tijd waren vele problemen voor ons belangrijk, die ook in uw dagen zeker nog een zeer groot belang voor velen der mensen hebben.
Ik wil dan ook trachten u een inzicht te geven in onze denkwijzen. Ik zal u zo dadelijk mededelen, waarom deze denkwijzen slechts ten dele juist zijn, gezien het standpunt, dat ik thans inneem. Wij weten, dat de wereld beheerst wordt door krachten, die zich aan ons weten onttrekken. Wij weten, dat het hele spel van ontwikkeling en beschaving, van pronk en praal, zowel als verval, zich afspeelt binnen ons. In ons bestaat de enige werkelijkheid en is de enige mogelijkheid tot ervaring geschapen. Wat de wereld buiten ons zegt, is deel van een droombeeld, waaraan wij zelf niets kunnen veranderen.
Soms ontwaakt in ons een stem en horen wij de God, de onbekende in ons, spreken. Wanneer Hij in ons spreekt, weten wij, dat dit waarheid is, maar al het andere is waan. Dit beseffende, meenden wij, dat het erop aan kwam, de geest te scherpen en met het flitsend betoog, met inspiratieve rede, voor onszelf voortdurend een nieuw beeld te scheppen van al, wat in ons leeft aan gedachten. De wereld zelf konden wij niet veel veranderen. De wereld was een droom, ons opgelegd door vreemde Goden of machten, die volledig buiten ons kenvermogen zich ergens ophielden. O zeker, wij geloofden wel aan Goden. Maar niet aan de Goden des Volks, niet aan de waanvoorstellingen, die vaak hebzuchtige priesters wisten te geven aan al degenen, die tot hen kwamen om raad.
Hoe vaak werd niet een lied geïmproviseerd bij de luit, wanneer op een koele avond een beker wijn het loon was voor onze spitsvondigheden. Een lied, waarin de priesters werden geschetst met al hun trucs, de valse orakels met hun mysteriën, die uiteindelijk slechts mysterieus waren, omdat geen reden school achter enigerlei der handelingen of uitspraken. In ons…..de werkelijkheid. Sterft de mens, dan sterft met hen de wereld, waarin hij leeft. Of er een verder bestaan is, weten wij niet. “Wanneer deze wereld zich aan ons onttrekt, waarom zouden wij ons dan”, zo hebben wij vele malen geroepen, “verzetten tegen al hetgeen, wat zich toch aan onze beheersing onttrekt?”
Niet, dat wij aanvaarden, daar waar het eigen handelen ons in staat stelt en aan gevaren te ontkomen om zorgen en lijden terzijde te stellen. Maar het onafwendbare vraagt van ons geen deelneming, geen gevoel. Het is er, het kan niet bestreden worden en moet als deel des levens worden aanvaard. Sommigen onder ons menen verder te moeten gaan en afstand te moeten doen aan al hetgeen aan bezit en rijkdom en genietingen de wereld toont, zeggende: “Hoe minder ik mij bind in deze droom, hoe gemakkelijker en eenvoudiger ik haar prijs kan geven”. Gij zult begrijpen, dat deze gedachtegang, nadat ik kwam in een andere wereld en mijn lichaam zag liggen, verbrijzeld, enige verandering moest onder gaan. Velen der grote denkers hebben hetzelfde moeten ervaren. De giftbeker, die met een zekere vreugde werd genomen, was een einde, een glorieus einde van een bestaan, werd voor hem tot een plotselinge ontdekking van nieuwe verschrikkelijke en wonderlijke werelden, want ons wezen bleef achter op aarde en de aarde stierf niet. Het wegvallen van het lichaam veranderde onze waardering, zeker. Veranderde ons inzicht, maar velen der waarden, die wij reeds in de stof hadden erkend, bleven voortbestaan. En zo ben ik dan gekomen tot de volgende gedachtegang.
Er is in ons een vaste waarde van leven, die samenklinkt met een vaste waarde van de werkelijkheid en van het bestaan. Niets, zoals wij meenden, is de enige werkelijkheid; het enig Goddelijke in ons gelegd. Het spreidt zich uit tot over een groot gedeelte der wereld, die wij menen zo goed te kennen. Achter het mom der vormen gaat soms Goddelijke waarheid schuil en menige tempel, waarover wij gelachen hebben, is werkelijkheid een lichten van het Al, van een God, Die wij kennen en toch nooit kunnen kennen in werkelijkheid. Zo terugziend op de wereld en op de mensen tonen ons het beeld van een gezamenlijke kracht, die zich in ons allen uit. Ik zeg: wij, want wij zijn samen gebleven en velen van onze begunstigers hebben zich bij ons gevoegd. Ook wij zijn een groep, zoals uw Orde dat is. Ik mag niet te ver doorgaan op de verschillen tussen de Orde en ons.
Ik kan u zeggen, dat zij in hoofdzaak neerkomen op de wijze, waarop de Orde actief deelneemt aan de veranderingen in het leven der aarde, terwijl wij de verandering in onszelf tot stand trachten te brengen en menen, dat, wanneer wij ons zelf verbeteren de wereld – voor zover zij met ons in verband staat – hierdoor vanzelf een verbetering zal ondergaan. Wij menen, dat de handeling zelf slechts het symbool is van een innerlijke toestand en de handeling achterwege kan blijven, wanneer een dergelijke toestand tot werkelijkheid kan worden gemaakt. Over deze geschillen echter zal ik u niet meer spreken. Onze groepering heeft lang moeten zoeken voordat zij haar contacten vond met de grote wijzen, die leven in het hoogste licht. Toen werd ons de mogelijkheid geschapen om langzaam van sfeer tot sfeer opgaande, ons bewustzijn aan te passen bij de werkelijkheid, die wij vroeger in stilte aanbaden en die nu voor ons bleek te zijn een waan, omdat wij haar nooit in haar juiste vorm erkenden. De dagen der aarde zijn reeds lang voor mij voorbij. Vanaf het ogenblik, dat ik de vrolijke, rumoerige, de prachtlievende stad Athene achter liet, kort nadat de vloot was uitgezeild, achterliet, verbrijzeld door een steen, die viel van een tempel, die men bouwde, alsof de Goden zelf mij niet langer er de aarde wilden dulden, ben ik niet tot de wereld terug geweest. De tijd, die voor u lang schijnt, is mij zeer kort geweest. De volheid der gedachten, die de wereld vullen van de geest, hebben mij omhoog gedragen met een zachte tederheid, die niet omschreven kan worden in termen, die de aarde nog begrijpt.
Terwijl steeds langzaam, langzaam en voor mij toch zo onvoorstelbare snelle vlucht werd voor mij dit beeld van waarheid en Schepping geboren. Zonder twijfel zal ik na deze sfeer andere, lichtere en wijdere sferen wederom de mijne mogen noemen. En er is nergens een grens, die ik zien kan. Het lijkt mij, of bewustwording op bewustwording zal volgen, een eeuwigheid lang, trap na trap, onophoudelijk. En wanneer mijn wezen zegt, dat er ergens een grens moet zijn, zo zegt mij mijn denken: dit kun je niet vaststellen. Je bewustwording is een feit. De voleinding ervan echter een hypothese, die slechts moeilijk bewezen kan worden. In de eerste plaats heb ik geleerd te aanvaarden, dat er één kracht is, die alle dingen voortdurend bezielt en beheerst. Niet, dat ik dit geloof, maar ik weet het. Ik erken de kern van alle uitingen, die ik rond mij zie en wanneer ik nu neerschouw op uw aarde, geholpen door sommigen, die mijn woorden dragen en weergeven aan een lichaam, zoals ik er zelf bezeten heb, dan zie ik in u allen van hetzelfde licht, dat leeft in de wezens van mijn eigen sfeer. Wanneer ik omhoog schouw in het stralende ongevormde licht, dan zie ik daarin dezelfde kern, zoals ik het zie zelfs in de slijmerig kruipende vormen, die een verwoest voorstellingsvermogen schept in een duisternis, die niet werkelijk is. Er is ergens een God, een Wezen. Wat dit Wezen is en hoe het is, onttrekt zich aan ons weten. Waar het echter het totaal der dingen schijnt te omvamen en te doorademen, hebben wij de keuze uit twee voorstellingen. Deze voorstellingen worden in onze wereld wel eens tegenover elkander gezet.
- God is in alle dingen.
- God is de Kracht in alle dingen.
Ik voor mij ben een aanhanger geworden van deze tweede stelling, want ik kan niet aannemen, dat het totaal der persoonlijkheid niets anders is dan een waan, die geschapen wordt door een God, Die tegenover Zichzelf een spel speelt van Schepper en geschapene.
Anderen menen echter, dat zij juist door dit te zeggen: God is in alle dingen, kunnen bewijzen, dat zij vroeger reeds de juiste gedachtegang hebben gevolgd. Indien God alle dingen is, dan heeft het geen nut om te willen of om te streven. Dan heeft het geen nut om te denken, of te werken, of te leven, dan heeft men zich alleen te laten dragen, totdat de God, vermoeid van het gewaad, dat Hij een ogenblik heeft aangenomen, het afwerpt en terugneemt in Zijn eigen Ik-heid. Wanneer dit echter waar zou zijn, dan kan ik het doel niet inzien van een voortdurende bewustwording, die trap tot trap verder stijgt en steeds weer een groter deel openbaart van hetgeen de werkelijkheid moet zijn. Ik kan deze sferen niet zien als een droom, daarvoor zijn zij te levendig, teveel bevrijdt van wat ik altijd als droom en waan heb beschouwd. God is in alle dingen.
Inderdaad. In de kern van elk wezen erken ik diezelfde kracht. Maar elk wezen op zich, zie ik dan ook handelen met eigen gedachten en uitstralingen, die strijdig zijn soms tegen die van anderen. Ik zie, hoe de één tracht al te verwerpen en vernietigen en menen zich te kunnen versterken, maar het licht, dat in de dingen leeft, ontvliedt hem, terwijl aan de andere kant sommigen het andere leven tot zich nemen. Ik zie dan het licht, dat in al deze wezens en uitingen groeit plotseling als een sterke vlam, die ver omhoog tongelend boven al het andere een ogenblik de kroon der Schepping schijnt te worden. Ik geloof, dat God in alle dingen is, want als wij een taak hebben, kunnen wij niet doorgronden, welke. Wij kunnen ons van trap tot trap een voorstelling maken van de taak ons gesteld.
Maar wij kunnen niet bepalen, wat het uiteindelijke doel of de uiteindelijke taak is. De broeders der Orde geven daarover zeer aardige en interessante betogen, zij stellen een levensdoel, een geloof. Maar dit is geen weten. Het is een aanvaarden, maar geen ervaren. Ik meen “geloof” te mogen verwerpen, wanneer zich zoveel van de werkelijkheid aan ons openbaart. Ik behoef niet te geloven. Geloven is misschien een mooie zaak voor een dwaas, die troost zoekt in priesterlijke gewaden, of die denkt aan wonderlijke Goden, die hem zullen staan. Maar ik geloof aan de kracht, die in mij woont, die werkelijk is. Dat die krachtig is, weet ik. Dat, wat zij zegt, waarheid is voor mij, weet ik evenzeer. Waar heb ik dan nog een geloof voor nodig? Dit is het geschilpunt, dat mij misschien tot een ietwat vreemde spreker maakt op een bijeenkomst als deze. Maar laat ik mij verder daar niet mee ophouden. Laat ik verder gaan nu met te vertellen, over wat mijn wereld, mijn gedachten, mijn geloof zijn. Ja, mijn geloof!
Want ik moet in één ding geloven. Ik geloof in mijzelf als een bestaand wezen. Ik kan het niet bewijzen, er zijn hypothesen mogelijk, waardoor ik-zelf “niet” zou zijn. Zelf een droombeeld, dat alleen bestaat in gedachten van anderen. Dat is dan ook het enige, waarin ik geloof, en wat ik onder dat geloof niet zou zijn. Ik geloof in mijzelf; ik geloof, dat ik ben, geweest ben en zal blijven bestaan. Ik geloof, dat de herinnering, die in mij leeft, zowel de verwachting, die voortdurend in mij wakker wordt deel zijn van een wezen, behorend bij mij en bij niets anders. U weet, dat dit onder velerlei verklaringen en velerlei vormen vergezeld gaande voor ieder van degenen, die in onze sfeer leeft, een werkelijkheid is. Ook zij geloven, dat zij zijn en bestaan en dat het hele bestaan niet gebaseerd is op een waan zonder meer.
Wij weten, dat er iets achter schuilt. Ik weet, dat alle werelden, die onder mij liggen, niet alleen uit mij geboren worden. Er zijn dingen, die strijdig zijn met mijn wezen, er zijn weerstanden, die ik overwinnen moet, die niet in mijn wezen liggen, zover ik dit erkennen kan. Er is een wereld buiten mij. Of deze wereld werkelijk en waar is, wie zal het zeggen? Wat ik ervan zie, kan uit mij geboren worden, naar hetgeen, waarop ik deze voorstelling baseer, moet het geraamte der werkelijkheid zijn. Het aangezicht, dat ik eraan geef, de gestalte, kunnen de mijne zijn. Wanneer ik dit alles geloof en weet moeten mijn overpeinzingen verder gaan.
Aangezien in mij dezelfde kracht ligt als in anderen, mag ik het streven van anderen niet hinderen, maar moet hen bijstaan en helpen, waar dit mogelijk is, maar slechts dan, wanneer zij deel van mijn wezen en leven worden, zullen zij zich in mijn voorstellingsvermogen duidelijk en zuiver plaatsen. Het is niet mijn taak om uit te gaan en iemand te zoeken, waar ik het leven mee kan delen. Wel is het mijn plicht om mijn weten en mijn wezen, al wat ik ben en bezit, te delen met hen, die tot mij komen. In ons leeft diezelfde kracht. En in het samengaan met anderen kan in ons misschien ook die vlam oplaaien tot de wonderlijke kroon van een Schepping, die ik niet begrijp. Athene is gevallen. Athene is gevallen onder de ruwe bijgelovigheid en het materialisme van Rome. Rome werd verbrijzeld door het geloof der christenen. De christenen zijn verbrijzeld door het egoïsme der mensheid. Het egoïsme der mensheid dreigt te bezwijken onder de last van zijn verstandelijke begaafdheid en mogelijkheden. Er is geen waarde op aarde, die vast is. De ene waarde volgt de andere op en verbrijzelt haar voorgangster. Zo gaat het in onze sferen ook. Het ene leven is in volheid ontplooid; wanneer het zijn toppunt bereikt, wordt het verbrijzeld door een nieuwgeboren wordend denken, een nieuw ervaren en verdwijnt, alsof het nooit geweest ware. Zo is het in een wereld, zo zal het in vele werelden zijn. Dan kunnen deze dingen geen werkelijkheid zijn.
Er is een werkelijkheid, waarvan zij verschijningsvormen zijn en meer niet. Misschien ben ik ook een verschijningsvorm. Ik zeg u reeds; ik weet niet, wat ik ben. Maar ik weet wel, dat het mij een vreugde te zijn, dat, wat ik ben, of denk te zijn. Er is een Weg voor ieder, voor elk geloof, voor alle denken, voor alle anderen. Er komt een moment, dat het zijn toppunt bereikt en wordt opgevolgd door een nieuwe fase. En elke fase, wanneer zij aanvaard wordt, vol en volledig, is vreugdig herboren worden in het eigen wezen en dat verandert en dat toch op een wonderlijke wijze zichzelf gelijk blijft. De mens is een Feniks, verbrandend in de as zijner begeerten; wanneer hij tot volheid en rijpheid is gekomen, vliegt hij verjongd en herboren op, wiekend naar nieuwe eeuwigheden en nieuw bewustzijn en nieuwe kracht. En wanneer wij deel van een kracht, die in allen zich uit, reeds zo zijn, hoe wonderlijk moet dan de kracht zijn, die in ons leeft.
Wanneer Athene een naam is, die uit het Al verblust is, wanneer het woord “mens”onbekend is geworden op aarde, in de hemelen, zullen wij er allen nog zijn. In welke vorm, in welke gedaante, weet ik niet. Maar wij zullen er zijn, zelfs wanneer het licht gestorven is, zal het duister rondom de wereld zijn en wanneer het duister sterft en het licht is er, zullen wij evenzeer bestaan, wanneer de tijd ophoudt, zullen wij een andere ruimte vinden om in te bestaan. Doch dit weet ik, niets kan ondergaan, wat het verleden reeds aantoont. Het verleden en toekomst dekken elkaar, omdat zij verschijnselen zijn van hetzelfde. Zo is, eeuwig en onvergankelijk, al het geschapene in de kern aanwezig, zijn ook wij eeuwig en onvergankelijk. Wanneer er iets mij zou leiden tot een gebed, dan is het dit; het gebed, waarin ik erken, dat de kracht, die in mij leeft, machtiger, grootser is dan iets, wat ik in mijzelf nog als voorstelling dragen kan. Een gebed, waarin ik zou willen zeggen, dat al, wat ik ben geweest en al wat ik zal worden, de volmaakte vreugde van het zijn waard is, dat het zijn in zichzelf werkelijkheid zijnde voor ons, bevrijding betekent van alle waan, zodra wij het in ons zelf dragen, als de enige kostbare schat.
En daarmede, ga ik de verbinding verbreken. Ik zal dan op het ogenblik diegenen, die het contact in stand houdt verzoeken enige woorden commentaar namens de orde te spreken, omdat geen onderbreking of wisseling van sprekers mogelijk is. Een organisatorische kwestie overigens, die ik alleen op verzoek naar voren breng en zij buiten mijn veld van bemoeiingen valt.
o-o-o-o-o
Het contact is verbroken. Gij hebt een stelling gehoord van filosofische aard. En ik geloof, dat al deze stellingen moeten worden gezegd te zijn een deel van het grote zoeken naar de waarheid die wij alle kennen. Laten wij echter één ding niet vergeten. Wanneer onze vriend toegeeft, dat hij zich binnen soms gedrongen voelt, dan geeft dit aan, dat er meer in hem leeft, dan hij zelf bewust kan uiten of beredeneren. Dat er reeds iets in hem is, dat, zoals hij het zelf waarschijnlijk uit zou drukken, verder gaat.
Dat de volheid van zijn huidig betoog, van zijn huidig bewustzijn en bereiken reeds is geworden tot een vuur, waarin de, wanneer ik het beeld goed gebruik, de Feniks zijner ziel, zich vernieuwt. Ik ben ervan overtuigd dat wij verder moeten gaan dan alleen maar aanvaarden, wat tot ons komt. Ik meen dat het onze taak is om al datgene, wat wij als gelijksoortig, als gelijkwaardig erkennen, al datgene wat wij kunnen beïnvloeden, veredelden en verheffend, tot ons eigen peil te zoeken, te vinden en met ons te nemen, omdat alleen op die manier de kroon der Schepping, waarover de spreker sprak tot werkelijkheid gemaakt kan worden. Vandaar dat onze Orde zijn inzicht niet altijd deelt.
Wat hij zegt en spreekt is waardevol, maar het helpt ons niet verder. Wij kunnen niet volstaan met het koude, nuchtere, waarbij alles in de lucht blijft hangen. Wij willen voor onszelf verder gaan. En wanneer wij verder willen gaan moet er in ons zijn een geloof. Wat deze vriend al zekerheid kent is voor u nog een geloof misschien.
Voor ons gaat het geloof veel verder. Wij weten dat er een God is, wij weten, dat deze God niet alleen een kracht is, Die zich in alle dingen uit, maar buitendien een Wezen moet zijn met eigen eigenschappen, met eigen doel. Wij voelen ons verplicht er mee te werken, opdat zover wie in die dele passen het doel verwerkelijkt wordt, zo snel, zo zuiver en zo juist mogelijk. Wij willen ons ontdoen van alle filosofieën, want alle beredeneringskunst daarvoor in de plaats te zetten zo nu en dan het werkelijke geloof aan de eenheid van al het geschapene, waardoor wij daarmee verder kunnen gaan met het totaal der Schepping en komen tot de God, Die wij niet alleen zien als de Meester en de Schepper, maar ook als onze vriend, onze Vader en de Kracht, Die in ons leeft.
En ik meen erbij te mogen zeggen, dat ondanks de mening van voorgaande spreker wij onszelf noch dwaas noch sentimenteel vinden, dat wij dit zeker niet zien als een vlucht voor een werkelijkheid, die wij niet kunnen begrijpen. Wanneer u dit bij het voorgaande voegt, heeft u een voldoende beeld van onze eigen zienswijze, als gesteld tegenover die van de spreker in kwestie. Ik dank u wel voor uw aandacht en geef het medium vrij.