uit de cursus ‘De geheimen van de geest’ – (Hoofdstuk 6) maart 1961
Overzicht.
Bij het bespreken van de geheimen van de geest, hebben wij reeds vele mogelijkheden en wegen ontmoet. Het lijkt mij dienstig nogmaals en zo kort mogelijk alle bijzondere facetten en mogelijkheden op te sommen en in dit overzicht zoveel mogelijk alle details, ook die verder ter sprake komen, in te sluiten.
Allereerst dan de geest zelf.
De geest leeft in een eigen wereld, waarin geen werkelijke tijd bestaat. Zijn tijdservaren is volkomen relatief, zijn verhouding met anderen in die wereld en zijn contact met die wereld of andere werelden wordt alleen bepaald door zijn eigen instelling en gedachte-inhoud. De taal van de geest is het best te vergelijken met telepathie. Zij wordt gebruikt om beelden uit te wisselen en indien er slechts een klein deel van het beeld als antwoord optreedt in degene, die men aanspreekt, kan daarvan over het algemeen een zeer grote uitbreiding van bewustzijn, ook in vorm, in de sferen het gevolg zijn. Het z.g. geestelijk onderricht van de geest is in de eerste plaats gebaseerd op harmonie. De in de geest gewekte harmonieën kunnen worden versterkt door een leraar of meester, zodat ervaringen worden opgedaan, die boven het eigen vlak liggen. Bij een later overdenken van een dergelijke les is men in staat een groot gedeelte hiervan in de termen van zijn eigen wereld weer te geven.
De verschillende sferen.
De sferen worden – zoals u bekend – verdeeld in vormkennende en niet-vormkennende. In elke vormkennende wereld heeft de geest zijn eigen vormdragende voertuigen. Dat wil zeggen dat deze voertuigen tot op beperkte hoogte in staat zijn ook als vormwezen op de stof invloed uit te oefenen, zich aldaar te manifesteren of in de vormwereld onmiddellijk in te grijpen. De z.g. niet-vormkennende werelden laten deze mogelijkheid niet toe en vergen – als men uit deze wil ingrijpen – eerst de opbouw van een vormkennend voertuig.
Verder kan in verband met de geest worden gesteld: hij leeft voor zijn eigen bewustzijn het grootste gedeelte van de tijd in sferen. Wanneer hij een beperkt bewustzijn heeft, kent hij in deze sferen een z.g. sluimer- of slaapperiode, gevolgd door een zekere afkeer voor de wereld, waarin hij verkeert. Hij zal dan uit die wereld trachten terug te keren naar een lagere wereld om daar kennis op te doen en op bepaalde wijze werkzaam te zijn. Wanneer de geest niet rust of slaapt en niet terugkeert, is zijn toestand over het algemeen één van blijmoedigheid, tenzij hij zich van zijn wereld afsluit. Er bestaat geen enkele geestelijke wereld, die in zichzelf duister of onaangenaam is. Al het duister en onaangenaam zijn van sferen en bestaansvormen van de geest komen uit hemzelf voort, zodat elke geest, die in zich licht draagt, ook tot in de duisterste sferen kan gaan, zonder te worden aangetast door de wanhoop, de ellende en de beperkingen, die daar bestaan.
De incarnaties van de geest vinden plaats op grond van harmonie. Hij erkent in zichzelf bepaalde tekorten en zal krachtens deze erkende tekorten een stoffelijke vorm zoeken, die zijns inziens daarvan een aanvulling zal betekenen.
In de stof openbaart de geest zich hoofdzakelijk middels het onderbewustzijn en hij zal daarin slechts weinige invloeden direct bewust kunnen uitoefenen. Ook wanneer hij in de stof vertoeft, blijft hij contact houden met alle werelden en sferen, waarin hij bewust is en voor welke hij dus een door hem gekend voertuig heeft gevormd.
Werkingen en krachten van de geest in de stof.
De geest in de stof geeft impulsen en werkt hoofdzakelijk middels de emoties. De krachten en werkingen van de geest kunnen nimmer door de rede worden bepaald, omdat het bestaan van de geest zich geheel aan de menselijke rede en zijn beperkingen onttrekt. Alle krachten, die de geest in hogere sferen kan opdoen, kan hij – mits voldoende bewust – naar elke lagere sfeer en naar elk lager voertuig, waarin hij persoonlijk bewust is, overbrengen. Het is hem niet alleen mogelijk om krachten van het hoogste licht bv. te projecteren in een zeer duistere sfeer maar ook om dergelijke krachten in een stof-lichaam over te brengen. Een uiting van deze krachten in de stof is niet mogelijk, tenzij zij worden getransformeerd in voor de stof kenbare trillingen en werkingen. De grootste belangstelling van de geest gaat niet uit naar het stoffelijk beleven. Voor hem is belangrijk het emotioneel quotiënt dat daarin schuilt; en alleen datgene, wat mede door het gevoelsleven wordt beleefd, is voor hem werkelijk en van groot belang. Hij zal zich hierop baseren, als hij gelijktijdig zijn eigen wereld en zijn eigen inzichten opbouwt. In verband hiermee mag worden opgemerkt dat een bekend gezegde: ‘U bouwt zich een huis in de hemel of in Zomerland’, in deze beperkte zin dus waar is, daar al wat op aarde wordt gedaan voor de geest, belangrijk is en tevens eigen kracht, waarde en mogelijkheden in de geestelijke wereld onmiddellijk verandert.
De geest is met het lichaam verbonden door het bewustzijn. Zolang het bewustzijn in het lichaam voldoende prikkels naar de geest uitzendt, zal hij zich daarvan niet losmaken. Treedt er een ogenblik op, dat het aantal prikkels, dat de stof afgeeft en de daaruit volgende bewustzijnsreacties te klein worden, dan kan de geest zich uit de stof terugtrekken, hetzij met achterlating van één of meer voertuigen in of bij de stof, hetzij geheel. Wat hij niet kan doen, is de band van levenskracht verbreken, waardoor hij zich voortdurend met het stof-lichaam associeert.
Onder de vermogens, die in de stof aan de geest worden toegeschreven, zijn een groot aantal z.g. occulte of paranormale. Deze occulte of paranormale vermogens zijn echter grotendeels mee eigen aan het lichaam en dus niet alleen aan.de geest toe te schrijven. Slechts de wijze, waarop zij gebruikt en gericht kunnen worden, is in feite geestelijk, vooral wanneer het noodzakelijk blijkt ook met niet-stoffelijke invloeden en waarden te gaan werken.
Het uitschakelen van de tijd (althans van de menselijke tijd) is voor de geest een normaal verschijnsel. Onder omstandigheden kan hij dit in de stof projecteren.
Overal zal de geest, ook middels de stof, zoeken naar voor haar belangrijke harmonische aspecten. Hij zal daartoe in die stof impulsen trachten te wekken, die een dergelijke harmonie zo emotioneel, zo zuiver en zo intens mogelijk uitdrukken. Hij zal daarbij weinig of geen rekening houden met de zuiver stoffelijke standpunten, maar zal wel door gevoelens van berouw, van verwerping, zelfbeklag e.d. kunnen worden gestoord.
Er moet dus behoorlijk rekening worden gehouden met stoffelijke toestanden en omstandigheden, wanneer de impulsen van de geest in de stof worden beoordeeld.
Onder het hoofd ‘magie’ en al wat daarmee samenhangt, vinden wij over het algemeen een beschrijving van de contacten, die door de mens kunnen worden gelegd met de verschillende geesten én zijn mogelijkheid tot beheersing van natuurgeesten en wat dies meer zij.
In beginsel kan worden gezegd dat dit alleen stoffelijk niet mogelijk is. Slechts indien de eigen geest – en wel in volledige concentratie en met voldoende machtsoverwicht – hieraan meewerkt, is een beheersing van andere, lagere geesten mogelijk. Men zal nimmer in staat zijn een geest te beheersen of te bedwingen door eigen kracht alleen. Hoe groter de entiteit is, tot wie men zich wendt en wie men een bevel wil opleggen, hoe intenser men dus één zal moeten zijn met de hoogste kracht. Is dit niet het geval, dan is men te allen tijde kwetsbaar en wordt men onderdanig aan degene,. die men oproept. Daarom is dus alle magie, die zich met bezwering en oproeping bezighoudt, uit den boze en is te verwerpen. Wij kennen echter ook de z.g. sympathische magie, waarbij de geest eveneens werkzaam is. Voor de geest geldt nl. dat voor haar twee punten, die in tijd en ruimte verschillen en waar stoffelijk een andere persoonlijkheid bestaat, op bepaalde voor hem bestaande momenten identiek en gelijk zijn. Hij zal op dat ogenblik niet alleen in zijn eigen voertuig maar ook in het andere voertuig alles kunnen verrichten, wat in hem ligt. Hierop berusten o.m. de z.g. genezingen op afstand. Het zal duidelijk zijn dat door het gebruikmaken van een gelijktijdig optreden – ook wanneer in plaats zowel als tijd werkelijke verschillen bestaan – de geest zijn eigen persoonlijkheid verder kan uitbreiden, een groter aantal emoties en ervaringen kan opdoen, dan door één enkel voertuig mogelijk is en daardoor sneller bewust zal worden en grotere kracht zal kunnen verkrijgen. De kern van dit alles vindt men terug in de overigens niet magische zegswijze: Heb uw naasten lief gelijk uzelf.
Het is belangrijk te weten dat uw geest in u te allen tijde een zodanige invloed heeft, dat daardoor uw gedachten van de normale stoffelijke denksporen worden afgeleid en ook bepaalde associaties in het stoffelijk denken worden bepaald. Wanneer wij dit denken op de juiste wijze weten te stuwen of te beheersen, is het omgekeerd dus ook mogelijk daarmee de eigen geest sterker te beïnvloeden en zelfs van die geest bepaalde, door ons stoffelijk begeerde reacties te verkrijgen.
In deze enkele punten heb ik getracht u een overzicht te geven van de geest en wel speciaal van zijn relaties met uw eigen wezen. Een volgend hoofdstukje van dit overzicht is speciaal bestemd om u inzicht te geven in hetgeen de geest in zijn eigen werelden kent en doet, opdat u daaruit zult kunnen afleiden, hoe hij zich in de stof kan uitdrukken, wanneer hij niet stoffelijk bevoertuigd is, hoe hij in het stoffelijk bestaan ingrijpt en waarom en wat zijn eigen werelden en mogelijkheden zijn.
Bij het beschouwen van de geest in een niet-stof gebonden bestaan, valt ons allereerst op dat zijn eigen bewustzijn het voertuig plus de wereld bepaalt, waarin hij zich beweegt. Hij zal deze voertuigen over het algemeen kiezen in een sfeer, die niets met de stof te maken heeft. Is zij zeer stof gebonden, dan kiest hij echter de astrale sfeer, die halfstoffelijk is. Van alle geesten, die in een astrale sfeer leven, kan worden gezegd: Zij hebben geen volledige toegang tot hun werkelijke, geestelijke persoonlijkheid en kunnen evenmin volledig beschikken over al hetgeen uit de lichte geestelijke sferen voortkomt. Datgene, wat uit negatieve sferen (dus uit duister, ontkenning en chaos) voortkomt, kan echter in de genoemde sfeer wel volledig tot uiting worden gebracht.
De voertuigen, die in een dergelijke sfeer door de geest worden gebruikt, zijn niet aan een vaste vorm gebonden, maar wijzigen zich met de veranderingen in de persoonlijkheid van de geest. Vaste voertuigen, die stoffelijk zijn gevormd (de z.g. schillen), kunnen voor een tijdelijk of duurzaam verblijf in die sfeer worden gebruikt. Een gedachtematrix, door mensen gevormd, bv. door aanbidding van een bepaalde, op zichzelf niet bestaande godheid, kunnen in de astrale wereld tot voertuig worden van geesten, die behoren tot duistere of lichte sferen.
Wanneer wij de geest zien in een z.g. Zomerland dan wel in een z.g. half duistere vormsfeer, valt ons verder op dat hij daar uit zijn eigen gedachten en herinneringen, deze voegende bij die van anderen, een soort complexe wereld opbouwt, die niet identiek is met de uwe, maar daarvan toch vele verschijnselen kent. Hij leeft in deze wereld volgens normen, die in de stof nog aanvaardbaar zouden zijn. Hij kent daarin dan ook arbeid, onderricht e.d. Datgene, wat.in een dergelijke vormsfeer arbeid heet, is geen feitelijke arbeid, tenzij deze bestaat uit z.g. studie, meestal gericht op het begrijpen van lagere sferen, het beter erkennen van de wetten, die daarin heersen, dan wel uit onderricht om het ‘ik’ harmonisch te maken met leermeesters en daardoor inzicht te krijgen in wat zich in een hogere sfeer afspeelt. Ál het andere, hoezeer het de geest ook in beslag moge nemen, is nutteloos. Dit te erkennen, brengt vele geesten, die in dergelijke vormwerelden leven, er reeds toe zich – zij het op beperkte wijze – met een lagere wereld of met de stofwereld bezig te houden.
De z.g. vormvrije werelden geven de geest een zeer grote mogelijkheid tot eenwording met anderen. Het is mogelijk hier, waar geen uiterlijke begrenzing van de persoonlijkheid wordt aangenomen, een tijdelijke fusie aan te gaan, waarbij verscheidene persoonlijkheden van zelfs verschillend niveau en gehalte een tijdelijke eenheid vormen. Niet van het gezamenlijk ervaren, dat dus voor een ogenblik door elk deel wordt beleefd, maar wel van de in het ‘ik’ gedurende deze toestand gewekte vermogens zal na scheiding in elke persoonlijkheid een volledig beeld achterblijven. Deze vorm van eenwording en versmelting zal dan ook in de niet-vormkennende sferen heel vaak door de geest worden gebruikt en wel bij voorkeur om daaruit hetzij lering te trekken omtrent een taak, die men wil volvoeren, dan wel eigen innerlijke vermogens zó te vergroten, dat men bewust en als persoonlijkheid een hogere sfeer durft benaderen.
In de lagere sferen, die dan bijna duister zijn, vinden wij hiervan een soort evenbeeld. Hier is het ‘ik’ met zijn gedachten in zichzelf besloten, maar van een versmelting met anderen is hier geen sprake, wel vaak van een onderlinge strijd. Opvallend is dat, waar in de lichte sferen bij het vormloos bestaan het tijdselement praktisch is uitgeschakeld, in de lage of duistere sferen daarentegen het tijdsverloop verveelvoudigd blijkt, zodat een korte spanne tijds volgens menselijke tijdrekening voor een dergelijke geest zelfs duizenden jaren zou kunnen betekenen. Dit komt ook tot uiting door de samenwerking, die men daar nog eventueel wil kennen. Dat zijn over het algemeen gedachte-associaties, die men gezamenlijk voor een bepaald doel uitzendt. Krachten, die uit het duister zijn gekomen in een vormloze of praktisch vormloze wereld, kunnen daar wel tijdelijk chimaera’s of nachtmerries scheppen, die zelfs astraal geuit worden. Deze vervallen echter zeer snel en vergen van de lagere sfeer zeer grote kracht om te worden in stand gehouden. In de lagere wereld echter wordt een dergelijke inspanning gerechtvaardigd, omdat nieuwe impulsen worden ervaren, die men niet aan vijanden behoeft te wijten, doch aan persoonlijkheden, die men als minderen ziet. Voor de lagere sferen kan het contact met de wereld dus betekenen: een verrijking van het ‘ik’, zonder angst dat men er zelf aan ten gronde gaat. Vandaar dat het demonische zich op de wereld heel vaak tracht te uiten.
De werking vanuit hogere en geen vormkennende werelden naar de stof is wat omslachtiger. Er bestaat ten eerste de mogelijkheid om de geest, die zich van de stof vrijmaakte mee in eigen gedachtensfeer te betrekken en zo, in zijn toestand van uittreding, aan die geest lering, onderricht èn zelfs krachten af te geven of over te dragen. Bovendien is het mogelijk om via een daartoe speciaal geschapen voertuig, dat ook door de samenwerking van meer dan één geest kan worden gevormd en in stand gehouden, bv. krachten, bepaalde leringen etc. door te geven naar de stof. Hierbij kunnen wij denken aan zowel het geven van kracht, het tot stand brengen van genezingen, het schenken van beelden of andere inspiratieve waarden als het woord en zelfs aan inbeslagneming, zoals bij trance en half-trance geschiedt. Wanneer de geest dit doet, zo zal hij daarbij over het algemeen niet zijn eigen wezen volledig prijsgeven, maar trachten datgene, wat hij op dit ogenblik voor de wereld als juist erkent krachtens zijn eigen wereldervaring en overzicht, zo duidelijk en zo kort mogelijk aan de mens voor te leggen.
Het onderscheid tussen de geest, die werkt vanuit het duister en de geest, die werkt vanuit het licht, kan zeer snel worden gemaakt. De geest, die werkt vanuit het duister, beroept zich in de eerste plaats op de verlangens en wensen van de mens, die hij benadert. Hij tracht dus aan deze tegemoet te komen, doch zal nimmer trachten dit te verklaren, maar gaat uit van een gezagspositie. Daarbij zal hij bovendien geneigd zijn vele vormen of persoonlijkheden, die niet de zijne zijn, aan te nemen als daardoor een voldoende contact met zijn gehoor of medewerkers in de stof zal ontstaan. De lichte geest zal over het algemeen de voorkeur geven aan al datgene, waaruit directe hulp kan voortkomen. Zijn eerste belangstelling zal gericht zijn op de zelferkenning van de mens. Zo tracht hij de mens tot zelfkennis te brengen en gebruikt daarvoor alle middelen, maar slechts zelden zuiver persoonlijke. Het doen van voorspellingen e.d. is nimmer het hoofddoel van de lichte geest. Orakels worden over het algemeen weinig gegeven; profetieën alleen dan, als er tevens lering uit getrokken kan worden. Het doel is, o.m. door het vergroten van de harmonie met de mensheid, de eigen levenssfeer aanmerkelijk uit te breiden en dus juist uit de niet-vormkennende werelden een samengaan met de vormkennende wereld te verwezenlijken, waarbij echter het eigen hoog-geestelijk peil en de eigen sfeer niet behoeven te worden prijsgegeven.
De vraag, waarom de geest zich met de mens bemoeit, kan als volgt worden beantwoord:
De geest heeft in zekere zin dezelfde inzichten als de mens. Hij is evenals hij overtuigd van zijn roeping. Hij kent eveneens verschillende geloofsvormen. Hij kent bovendien ook verschillende benaderingswijzen tot eenzelfde probleem. Wanneer door een groep als de onze verschillende beschouwingen aan de mens worden meegedeeld en voorgelegd, moet er toch mee worden gerekend, dat het geheel van de zienswijze altijd een zekere hoofdtoon heeft, die het gevolg is van eigen geloof, eigen leven en eigen bestaan in de sferen. De bedoeling eenheid te scheppen en harmonie te vergroten is niet alleen voor de mens maar ook voor de geest belangrijk. Uitgaande van het feit, dat ook in de eigen wereld door vergroting van harmonie meer kan worden bereikt en begrepen, ja, dat men grotere krachten in en rond zich zal kunnen wekken, is reeds voldoende om de vaak zeer krachtige en langdurige pogingen te verklaren, welke de geesten zullen doen om de mensen op deze wereld bij te staan. Al hetgeen vanuit haar wereld wordt voortgebracht, kan hij niet in stoffelijke termen weergeven. De taal van de geesten des lichts is dan over het algemeen een gelijkenis ofwel het opbouwen van een stoffelijk redelijk betoog, dat niet geheel wordt voleind, maar een bepaalde conclusie aan de toehoorder overlaat of, liever nog, in hem een bepaalde emotie wekt.
Werken met z.g. magische middelen (dus met trillingen, vormen, die één incantatie gelijk komen e.d.) is over het algemeen voor de geesten uit het licht aanvaardbaar. De geesten uit het duister zullen zich over het algemeen meer houden aan een strak ritueel, waarbij zij uitgaan van een rituele handeling, die om te beginnen door de mens moet worden volbracht. Het samenvloeien van vele verschillende tijden betekent, dat ook de hoogste geest geen direct overzicht heeft over de op aarde gebruikelijke zeden, de daar op dit ogenblik gangbare moraal, de daar op het ogenblik heersende vooroordelen. Om toch enigszins met voldoende succes te kunnen werken op aarde, is het dan ook noodzakelijk een systeem van waarnemers of waarnemingen te vormen. Daarvoor zal men uit de vormloze werelden, waarin men immers zelf slechts met moeite tot de stofwereld kan doordringen en alleen door middel van daarvoor opgebouwde voertuigen, z.g. astrale observatieposten vestigen. Een dergelijke observatiepost kan het best worden vergeleken met een soort ontvanger voor menselijke gedachtetrillingen, waarin alle sterk voorkomende trillingen tijdelijk worden vastgelegd. Een dergelijk voertuig wordt afgelezen en daarna in zijn bestanddelen ontbonden, waardoor de vastgelegde trillingen worden vernietigd. Daarna wordt het voor een nieuwe ontvangst wederom opgebouwd. Op deze wijze is het mogelijk zelfs zeer accuraat een groot gedeelte van het menselijk denken en weten te peilen. Het is dus ook mogelijk het werken vanuit de hogere geestelijke sfeer en zelfs de trilling van krachten, die worden gegeven om de mens te helpen, daarop volledig te baseren en af te stemmen.
De vormwerelden zelf vinden over het algemeen eerder contact met de mensheid door voortdurend tot hen af te dalen en dus hun gedachten onmiddellijk te delen.
De geestelijke helpers uit de lichtende werelden, de z.g. helpers, kunnen worden onderverdeeld in de klassen: helpers op aanroep, geleidegeesten, helpers of controles en meesters. De toevallige helper is iemand, die ‑ meestal levend in een vormkennende sfeer – geneigd is anderen, die met soortgelijke problemen te kampen hebben als hij in eigen leven kende, bij te staan om dan tot een gunstige oplossing te komen. Afgaande op de harmonie van het gekende probleem, dalen zij af, blijven een korte tijd bij de mens in de buurt, lenen hem hun krachten en trachten hem tot juiste handelwijzen te inspireren. De z.g. geleidegeest is iemand, die ‑ hetzij door lot uit vroegere incarnaties hetzij door verplichtingen of banden tijdens dit leven ontstaan – zich zozeer met enkele personen verbonden acht, dat hij dezen voortdurend blijft vergezellen; dan wel iemand, die krachtens een geestelijke gemeenschap of eenheid een bepaalde tijd een mens blijft volgen en dienen en daarbij door zijn geestverwanten vaak wordt afgelost. Deze helpers zullen trachten de mens in het juiste spoor van denken te brengen; in enkele gevallen inspireren zij hem daarbij en veelal helpen zij hem bovendien aan wat extra krachten. De z.g. controles of geestelijke helpers zijn personen, die daarbij tevens trachten de menselijke aura onder hun controle te krijgen, zodat het hun mogelijk is de contacten, die met andere geesten worden gelegd, mee te bepalen en te controleren, ongewenste invloeden voor de persoon in kwestie af te wenden en hem ook af te schermen, wanneer hem stoffelijk onaangename impulsen worden toegezonden. De z.g. meester vertoeft meestal niet in de nabijheid van zijn pupil, maar zal trachten een geestelijke harmonie door middel van een bepaald begrip op te bouwen. Dit begrip is dan de sleutel, waardoor de leerling zich vrijwillig in harmonie met de meester kan brengen. In tegenstelling met de drie voorgaande groepen is de meester wel altijd bereid te helpen, maar zijn hulp, zijn inspiratie wordt nimmer bepaald door de eigen geaardheid of de toestand van zijn leerling.
Om deze korte samenvatting van geestelijke hulp nog een ogenblik verder te beschouwen: Het is duidelijk, dat genoemde klassen van helpers eveneens met meer bewusten op aarde en zelfs met ingewijden tot samenwerking kunnen komen. In dergelijke gevallen is het mogelijk, dat een geestelijk middelpunt wordt gevormd, dat meestal ligt aan de grens van de vormkennende en niet-vormkennende sferen. Hier komen dus de geesten van degenen, die in de stof leven met de bewoners van de sferen samen. Het is mogelijk in deze punten een zeer grote kracht te ontwikkelen. Een dergelijk krachtpunt kan worden vergeleken o.a. met het z.g. altaar van de Witte Broederschap; het punt dus, waar de grote krachtuitwisseling tussen sferen plaatsvindt. Dit bestaat ook voor kleinere groepen en genootschappen.
Een volgend deel van ons overzicht van de geheimen van de geest brengt ons tot de vraag: In hoeverre kan de geest juist overzien wat op aarde gaat gebeuren; in hoeverre kan hij hiervan mededeling doen aan de mens; in hoeverre kan de mens daaruit nut trekken?
Slechts voor de zeer hoge geest is het mogelijk alle werkingen van oorzaak en gevolg in alle details, ongeacht tijd of ruimte, volledig te volgen. Dezen zouden een volledige voorspelling kunnen geven van het menselijk lot, maar zullen meestal daarvan afzien. Zij weten immers dat bepaalde delen van het lot vastgesteld zijn door goddelijke wetten en niet kunnen worden gewijzigd. Het aangeven van onbelangrijke details zou hoogstens verwarrend werken. Wel wordt van deze zijde soms de aandacht gevestigd op eigen vermogens en zal men in enkele, maar niet vaak voorkomende gevallen waarschuwingen geven. Waarschuwingen worden meer gegeven door geesten, die geen beperkt overzicht hebben in de tijd, maar wel de waarschijnlijkheid van een gebeuren kunnen voorzien. Zij zullen zich daarbij vooral baseren op hetgeen zij in de mens zien en hetgeen zij in zijn omgeving vaststellen. Zij zijn geneigd om bepaalde predicties te doen en bepaalde voorstellingen mee te delen. Hun gegevens zijn echter nooit volledig. Verder volgt uit hun wezen, dat de menselijke tijd niet geheel kan overbruggen, dat zij slechts fragmenten uit het geheel zullen aflezen en door een verkeerde samenvoeging van deze fragmenten soms kunnen komen tot een geheel verkeerde eindconclusie. Vandaar dat het aanvaarden van voorspellingen door de geest, ook al komen zij van de lichtende geest, voor de mens niet goed is en dat zij ten hoogste kunnen worden beschouwd als een waarschuwing maar nooit als een zekerheid.
Al hetgeen geestelijk wordt voortgebracht en gedaan, kan door de geest. bewust worden gedaan. Maar ook is een onbewust contact mogelijk. Wanneer er nl. tussen een mens en een geest een zodanig sterke harmonie ontstaat, dat de geest onbewust zijn gehele weten en wezen doet overvloeien in die mens, zal die mens alle voorkennis kunnen aflezen, welke in de geest aanwezig is en deze volgens stoffelijke maatstaven interpreteren. Het is hier de interpretatie, die zodanig verwarrend werkt, dat de gevolgen en mogelijkheden daarvan over het algemeen gering zijn.
Manifestaties en verschijningen worden door de geest wel eens tot stand gebracht, .maar meestal slechts met medewerking van de mens of bepaalde elementaire krachten, dus elementalen.
Alle geest, die als mens op aarde heeft geleefd, heeft grote mogelijkheden bij het beïnvloeden van de mensheid. Degenen, die dit niet hebben gedaan, kunnen alleen van buitenaf ingrijpen, dan wel onder zeer beperkte condities en mogelijkheden tijdelijk optreden als leermeester.
Nu wil ik dan nog dieper ingaan op andere achtergronden en geheimen, nl.: Wat is eigenlijk geest? Die vraag wil ik trachten zo beknopt mogelijk te beantwoorden.
Wat is eigenlijk geest? Het is zeer moeilijk de geaardheid van de geest te omschrijven. Hij is in wezen uitdrukkelijk niet materieel. Zelfs daar, waar hij vormen bouwt, die semi-materieel zijn – zoals in de astrale wereld het geval is – is en blijft de geest iets, wat niet door materie kan worden bepaald. Een van de eenvoudigste, maar daardoor moeilijk te begrijpen omschrijvingen is: Een in zich gemoduleerd veld met moduli van vaste waarde, die elk voor zich een veldvariant bepalen en zo een reactie op omringende velden mogelijk maken. Deze bepaling kunt u rustig terzijde leggen, als u maar het volgende onthoudt: Kracht is de kern van elke geest. Deze kracht is niet een goddelijke kracht maar een ontleding van het Goddelijk, zoals gekleurd licht een ontleding kan zijn van wit licht. De wijze van ontleding bepaalt de geaardheid van de geest. Je zou dus kunnen zeggen: Kleur en sfeer zijn, in dit voorbeeld,vergelijkbaar.
De geest belast zich echter over het algemeen met veel, wat niet tot zijn eigen wezen behoort. Vergelijking: Een stofwerveling, waarin veel papier en stof wordt opgezogen. Ongetwijfeld maakt dit de vorm van de werveling meer zichtbaar, maar het betekent tevens een belasting, welke energie verbruikt. Zo kost dus elk bestaan van de geest in een lagere sfeer kracht, energie. Hoe vrijer de geest is van alle vorm en van alle bewust gezochte versnippering en begrenzing, hoe minder hij stoffelijk nog definieerbaar wordt, maar hoe meer hij zijn eigen wezen gelijk komt en hoe minder krachtverspilling in hem kan optreden. Hoe groter derhalve zijn vermogen.
Wanneer u stelt dat elke gedachte de mogelijkheden van de geest in zich draagt en zodra zij wordt uitgestraald in geaardheid aan die van de geest zeer sterk verwant is, kan men zeggen: De geest is een samenbundeling van gedachten. Deze gedachten mogen echter niet worden gezien als onsamenhangend. Zij worden a.h.w. in bepaalde rubrieken verdeeld. Elke rubriek van gedachten nu moet harmonisch en evenwichtig zijn met elke andere rubriek, wil er sprake zijn van een afgeronde of bewuste persoonlijkheid. Waar dit niet het geval is, zal de geest niet in staat zijn zijn vormloze status te handhaven en zal hij uit zijn omgeving bepaalde begrippen, vormen en zelfs materie moeten opnemen om zich te stabiliseren.
De z.g. geesten, spoken enz., die zich op aarde manifesteren, hebben daarvoor krachten nodig, die aan de mens inherent zijn. Het zijn moleculair bindende krachten, die zij in het menselijk protoplasma vinden en die onder bepaalde omstandigheden en anders gecombineerd het z.g. ectoplasma vormen. Deze krachten worden niet alleen door de mens maar door de meeste warmbloedige dieren voortgebracht en kunnen van de meeste warmbloedige dieren worden afgenomen. Zo wordt het voor dergelijke geesten mogelijk om bij overheersende geestelijke kracht bezit te nemen van mensen en dieren (denk aan de bezwering van de geest ‘Legio’ door Jezus; hij geeft hem nl. toestemming met zijn gezellen in de zwijnen te varen) en zij zullen bovendien uit deze wezens dus dat plasma kunnen nemen. Dit plasma stelt de geest in staat tot het wekken van verschijnselen van zuiver stoffelijke geaardheid. Zonder een dergelijk plasma echter is hij betrekkelijk krachteloos. Hij kan dan niet overgaan tot manifestaties, die fysiek geweld kunnen veroorzaken. Wel kan een geest (een lagere geest dus), die zich op aarde wil manifesteren, gebruikmaken van de gevoeligheid van de mens. Hierbij worden in de menselijke geest voorstellingen gelegd, die via het onderbewustzijn, waar zij prikkels vormen, in het bewustzijn een stoffelijke illusie wekken. Alle spookverschijningen, die door de mens worden waargenomen, visueel of auditief, zijn in feite illusies, welke door impulsen op een niet‑stoffelijk terrein worden gewekt. Zij kunnen dan ook nooit gevaarlijk of dodelijk zijn, tenzij de mens zijn eigen bewuste gedachten in harmonie laat brengen met het denken (de uitzending van het wezen) van een dergelijke geest. Dan ontstaat b.v. de angst, waardoor een geest kan wurgen, kan doden e.d. Een groot gedeelte van de spookverschijnselen, die vanuit het astraal gebied worden geprojecteerd, is absoluut onschadelijk. Het heeft dus geen zin om bang te zijn voor deze manifestaties. Onthoudt u echter dit: wanneer u de manifestatie hebt overwonnen, hebt u nooit de geest overwonnen. De geest is daarmee nl. niet identiek. En wat als manifestatie wordt gebruikt, is ten hoogste een tijdelijk aanvaarde belasting van de geest zelf, die niet materieel is, geen invloed kan hebben dan door uw geestelijke voertuigen, maar ook onaantastbaar is voor elke kracht, die u als stoffelijke bezwering gebruikt.
Wat is de geest verder nog?
Hij is natuurlijk een ontbindingsverschijnsel van de ziel. De ziel zelf is goddelijke kracht, goddelijk licht, kleurloos. Het valt uiteen in kleuren door ‘ik’-kennis en ervaring. Het begrip ‘ik’ kan worden gezien als een prisma, waardoor de kracht van de ziel wordt ontleed in een reeks van kleuren; en deze reeks van kleuren plus de daarin optredende afwijkingen vormen dan de persoonlijkheid. Zo min als licht definieerbaar is – hetzij alleen als straling, hetzij alleen als trilling – evenmin zal men de ziel en de krachten, die daaruit voortkomen, kunnen omschrijven als energie of niet-bestaande, negatief, enz. Er bestaat geen mogelijkheid om de geaardheid van de geest stoffelijk nauwkeurig vast te stellen. Wanneer men bv. spreekt van gewichtsvermindering bij sterven, kan dit ten hoogste betreffen het z.g. astraal lichaam, dat – fijn materieel zijnde – een deel van het plasma met zich neemt. Een dergelijke gewichts-vermindering kan echter maar zeer klein zijn.
Het is voor eenieder belangrijk te beseffen dat het dus geen zin heeft van andere dan eigen geest een direct ingrijpen in de stof te verlangen of te verwachten. Slechts via de daarvoor geschapen centra of middelen kan die geest wel ingrijpen. Uit de geaardheid van de geest vloeit dit reeds voort. Wanneer u zich afvraagt: wat is mijn geest?, dan kunt u het best zeggen: Mijn geest is een weten – niet te vergelijken met een gedachtesysteem van opeenvolgende impulsen maar een totale reeks van impulsen – gepaard gaande met een bepaalde kracht, een bepaald vermogen, dat tijdelijk met mijn stof is verbonden.
Nu ik getracht heb hierop antwoord te geven, komt natuurlijk de vraag: Welk doel heeft de geest met het zich meermalen binden aan een stoffelijk lichaam?
Zoals reeds is gezegd, is emotie voor de geest belangrijk. Emotie kan in de geest altijd worden opgewekt, maar alleen aan de hand van in haar aanwezige waarden. Datgene, waarvan hij geen principieel harmonisch beeld in zich draagt, kan door hem niet zonder meer worden ervaren. Eerst wanneer hij de beperking van het ‘ik’ prijsgeeft, kan hij dat wel. Daarom zal hij tot de stof terugkeren om zo zijn innerlijke harmonie aanmerkelijk te vergroten. In de stof nl. wekt hij harmonieën vanuit zijn eigen wezen, maar krijgt als antwoord daarop reacties, die niet in zijn eigen wezen bestaan; althans behoeven te bestaan. De uitbreiding van geest en geestelijk vermogen geschiedt dus door de stoffelijke emotie en bovendien door de beelden, die met een dergelijke emotie verbonden zijn. Elke geest kan worden voorgesteld als een beperkt heelal, waaraan steeds meer elementen worden toegevoegd, tot het een harmonisch geheel is en in zijn structuur volledig aan de goddelijke wet beantwoordt, als bv. een kristal.
Punten, die zeker ook uw aandacht vragen, zijn: Waarom is onze geest zo weinig bewust in het stoffelijke aanwezig? Waarom weten wij niet hoe en wanneer wij vroeger geleefd hebben? Waarom beseffen wij niet, wanneer onze geest ingrijpt en wanneer het alleen een stoffelijke reactie is? Etc.
Wanneer wij spreken over de geheimen van de geest, dan zijn dit feitelijk geen geheimen voor de geest, maar alleen geheimen voor de mens. Wat de mens niet kan beseffen, is dat zijn stoffelijke vorm van voorbijgaande aard en volledig onbelangrijk zijnde, niet zijn werkelijk ‘ik’ is.
Hij meent dus dat het belangrijk is om zijn volledige personalia voor te leggen aan elk instrument, dat hij hanteert. Stel nu eens dat de geest een schets maakt van een volgens hem ideëel bestaan. Hij doet dit door in plaats van een stift een mens te hanteren. Dan zou dus van menselijk standpunt uit gezien (het standpunt van het potlood dus) het noodzakelijk zijn dat de geest niet alleen de tekening aan hem zou verklaren maar bovendien de reden, waarom die tekening werd gemaakt, de wijze waarop die geest bestaat en hoe hij de ervaring tot het maken van die tekening heeft verkregen. Het stoffelijk voertuig is voor de geest een instrument, meer niet. Het is juist hierdoor dat er voor de mens zulke grote problemen ontstaan. Het heeft voor de mens geleid tot een aantal verstandelijke stellingen, waarin hij zelf meestal slechts ten dele gelooft.
Uit stoffelijk en redelijk standpunt gezien is twijfel het enig werkelijk redelijke product, dat de stoffelijke mens voortbrengt. Van weten kan geen sprake zijn. Daar waar de twijfel echter voor de geest belangrijk is, wordt deze op een voor de geest belangrijke wijze gecompenseerd door geestelijke krachten en wordt dan tot weten of geloof. Dit geschiedt niet opdat de stof daaruit voordeel zal trekken, maar omdat de geest op deze wijze het meest van het door hem begeerde kan verwerkelijken.
Dit klinkt natuurlijk voor de stof niet erg prettig, dat weet ik.
Besef echter goed, dat – wanneer u de werking van de geest op de stof wilt begrijpen – ge u de belangrijkheid van uw stoffelijke wereld uit het hoofd moet zetten. Alleen dan zal het u begrijpelijk worden, waarom de geest uws inziens zoveel dwaze dingen doet. Waarom de geest u zo vaak voor moeilijkheden stelt; die naar uw mening in het geheel niet noodzakelijk zijn. Waarom hij u raadseltjes opgeeft, die u misschien kinderspel lijken of kwajongenswerk.
Voor de geest gaat het niet om uw stoffelijk wezen en uw stoffelijke ervaring als zodanig. Hij wil daaruit slechts enkele elementen peuren en hij doet dit door een zeer groot aantal mogelijkheden in u te wekken en daaruit de enkele, die hij begeert, te nemen.
U kunt dit vergelijken met de goudgraver, die in een wasgoot de enkele, door hem begeerde gouddeeltjes tracht over te houden uit een zeer grote massa ruw materiaal.
Wanneer u dit alles hebt kunnen verwerken en begrijpen, dan meen ik dat u ook meer inzicht zult krijgen in de laatste punten, die ik in deze lezing voor u zal behandelen. Zij houden nl. o.m. in: het geboren worden bij een bepaald ouderpaar; bepaalde fasen van het leven zoals opvoeding, huwelijk, oud worden en zelfs ook de dood. Elke keuze van ouders geschiedt niet om het ouderpaar maar om de sfeer, die het ouderpaar en de omgeving scheppen. Wanneer er van een genegenheid sprake kan zijn op stoffelijke en ook op geestelijke basis, zo kàn deze mee in de waag worden gelegd en kan daardoor een invloed op de keuze worden uitgeoefend; noodzakelijk is dit echter niet. Wel blijkt dat elke geest de voorkeur geeft aan het zoveel mogelijk ontmoeten van reeds met hem harmonische persoonlijkheden of waarden, waardoor hij bij herhaalde incarnaties geneigd is de in eigen leven reeds voorkomende persoonlijkheden (in vroeger leven dus gekende persoonlijkheden) in een stoffelijke incarnatie te volgen en in hun nabijheid te incarneren. De verhoudingen wijzigen zich daarbij voortdurend en volkomen in de stof; de geestelijke harmonie echter is praktisch blijvend.
Bij elke geboorte gaat de geest uit van:
- een fase van zoeken,
- een voorlopige keuze.
Een voorlopige keuze kan zelfs betekenen dat verscheidene ouderparen gelijktijdig op de nominatie staan, mits er niet zoveel drang van geestelijke zijde is, dat de geest moeite heeft een bepaald ouderpaar voor zich te reserveren. Dan wordt aan de hand van de ontwikkeling en vooral de sfeer in de eerste 4 à 5 maanden van de zwangerschap de definitieve keuze gedaan. Is dit geschied, dan heeft de geest tevens zijn merkteken (het latere gouden koord) in het wordende kind vastgelegd. Hij kan zich daarvan niet meer scheiden zonder tevens de dood van de wordende mens te veroorzaken. Een aanleiding voor een dergelijke scheiding kan zijn dat zeer grote disharmonieën hem beroeren; of wanneer ervaringen door middel van het moederlichaam zozeer een aanvulling van het door hem begeerde evenwicht kunnen vormen, dat hij meent gemakkelijker te kunnen voortgaan zonder stoffelijk leven. De toestand, waarin het lichaam na de geboorte volgens menselijk oordeel zal verkeren, heeft geen enkele invloed op de geest. Hij kan dus soms de incarnatie als bv. idioot of gebrekkige binnen een bepaald milieu prefereren boven een volledig gezonde en zelfs geniale menselijke persoonlijkheid uit een ander ouderpaar. Stoffelijke waarden tellen in deze periode niet.
In de jeugd zal de geest in de eerste plaats trachten aan de hand van oude ervaringen het lichaam te beïnvloeden. Dit, samengaande met de instinctieve ontwikkeling van het kind, zorgt ervoor dat sommige vermogens traag, andere zeer snel worden ontwikkeld. Wij zien dat sommige kinderen bv. het gezichtsvermogen zeer snel ontwikkelen of auditief zeer ontwikkeld zijn. Sommigen kunnen zeer snel spreken. Anderen daarentegen klaarblijkelijk minder snel en luisteren minder goed, maar bewegen zich weer veel sneller en meer gedecideerd.
Tijdens de opvoeding wordt niet gereageerd op uiterlijke verschijnselen, ook al lijkt dit de opvoeder wel zo. De geest zal, zolang hij in dit lichaampje zeggenschap heeft (dat duurt praktisch tot het 4e jaar; daarna wordt het bewustzijn te veel overspoeld door indrukken en zal het onderbewustzijn dus worden teruggedrongen), reageren op harmonieën en disharmonieën. Hierbij gelden voor het kind in zeer sterke mate betrouwbaarheid, een gelijkblijvende uitstraling en daarnaast natuurlijk ook genegenheid. Het gelijk blijven van de uitstraling is voor het kind veel belangrijker dan het uiterlijk gedrag van de mens. Tijdens de verdere opvoeding komt het kind, zoals u zult begrijpen, tot een zoeken van zijn eigen harmonieën en disharmonieën; het stoffelijke krijgt de overhand en behoudt deze meestal tot over de helft van de puberteitsjaren. In deze periode worden de lichamelijke functies ontwikkeld en blijft, althans geestelijk, het bewustzijn ongeveer gelijk aan dat, wat bereikt werd rond 5-jarige leeftijd. Pas wanneer de mens werkelijk volwassen is (en dat is bv. in het Verre Oosten rond de 12-jarige, in uw omgeving rond de 16-jarige en in noordelijker streken soms zelfs eerst op 20-jarige leeftijd), zal de geest opnieuw beginnen met dit lichaam te werken. Hij heeft tot op dat ogenblik wel getracht om bepaalde geestelijke ervaringen, droomvoorstellingen en belevingen aan het lichaam te geven, maar eerst nu neemt hij werkelijk het heft in handen. Hij zal daarbij trachten zijn eigen sympathieën te doen overheersen. Is nu de nadruk in de vormingsperiode te veel gevallen op het lichamelijke, dan zal hij daartoe niet in staat zijn. Er wordt dan bv. in het huwelijk niet gezocht naar een geestelijk maar naar een lichamelijk aanvaardbare partner. De nadruk wordt niet gelegd op een geestelijk samengaan en streven maar op stoffelijke bezitsrechten etc. Als dit het geval is, dan is het huwelijk over het algemeen zeer dubieus, tenzij men alsnog een althans beperkte geestelijke harmonie kan scheppen. Is de geest echter in staat om bij het zoeken naar een levensgezel of -gezellin te domineren, dan blijkt dat niet zozeer op het uiterlijk wordt gelet, maar wel dat een zeer grote onderlinge aanvulling (en niet gelijkheid!) van belangstellingen en eigenschappen bestaat. Het is zeker dat een dergelijk paar – ofschoon ook daar strijd en moeilijkheden kunnen voorkomen – voor elkaar een voortdurende geestelijke groei zal kunnen betekenen. Het is ons bekend dat in sommige gevallen geesten zelfs incarneren met de bedoeling met een andere geest stoffelijk gelijktijdig aanvullende ervaringen door te maken en daartoe een huwelijksverhouding of althans een soortgelijke verhouding in de stof scheppen.
Het ouder worden van de mens gaat gepaard met een afremming van zijn stoffelijke mogelijkheden, een stabilisatie van zijn denkvermogen en ten slotte ook een vermindering van zijn vermogen nieuwe prikkels op te nemen.
Voor de geest betekent dit dat in de ouderdom de emotie een zeer goede weerspiegeling kan zijn van het gehele stoffelijke bestaan. Vandaar dat ouderen geëerd moeten worden. Niet omdat zij wijs zijn, maar omdat zij veelal – mits zij eerlijk leven – een grote en innerlijk emotionele communicatie met de eigen geest bereiken en daardoor in staat zijn geestelijk hogere waarden uit te stralen, ook al kunnen zij deze bv. niet in woorden of begrippen uitdrukken.
Wanneer het op de overgang aankomt, kan het volgende worden geconstateerd: Elke overgang wordt mee bepaald door de geest. Een goede geest, een bewuste geest, zal niet van een lichaam afscheid nemen, voordat zijn doel in de stof zover mogelijk werd bereikt en zoveel mogelijk uit deze binding met de stof werd verkregen. Wij hebben dan te maken met geesten, die zelfs zeer lang een lichaam, dat zichzelf niet eens prettig voelt, kunnen blijven gebruiken. Onbewuste geesten laten heel vaak hun lichaam abrupt in de steek, wanneer enkele disharmonische acties en reacties achter elkaar optreden. De dood is in dit geval dus ook niet harmonisch en voor de geest vaak teleurstellend.
Elk sterven, dat gebaseerd is op de erkenning van een voortbestaan ‑ ongeacht zelfs hoe dit wordt voorgesteld ‑ en daardoor op een aanvaarding van de dood als een periode van overgang, geeft de geest een zeer eenvoudige mogelijkheid tot het afschudden of omvormen van de voertuigen, die direct in de stof werden beheerst. Dit betekent dus het vermogen om het astraal voertuig zeer snel af te schudden ofwel om te vormen, terwijl ook het z.g. levenslichaam gemakkelijk bruikbaar is en desnoods kan worden achtergelaten om als brandpunt voor later contact met de wereld te dienen. Sterven in angst is altijd nadelig. Vergeet niet dat deze angst echter een mentale en emotionele moet zijn. Zolang zij een zuiver lichamelijk verzet tegen de dood is, heeft zij geen enkele werkelijke betekenis. De mens, die dus geleidelijk en rustig overgaat, wiens stoffelijk bewustzijn zich van die overgang niet bewust is, dan wel die dit volledig gelaten aanvaardt, heeft de grootste mogelijkheid om onmiddellijk en met volledig overzicht van hetgeen hij stoffelijk heeft bereikt, zijn activiteiten op geestelijke wijze voort te zetten.
Ik zou u dan ook willen aanraden om in alle fasen van het leven uzelf af te vragen: Is wat ik doe in overeenstemming met mijn innigste en diepste geloof? Want in dit geloof is een omzetting van uw twijfel tot zekerheid door middel van de geest aanwezig. Het is dan ook wel zeker, dat de eigen persoonlijkheid van de geest daardoor het gemakkelijkst voor u kenbaar wordt en ook buiten elke esoterische bewustwording om reeds de mogelijkheid schenkt om uw stoffelijk leven en alle daarin optredende ervaringen en emoties zo te regelen, dat de geest slechts een zo kort mogelijk verblijf in de stof behoeft, dan wel gedurende zijn stoffelijk bestaan een zo groot mogelijk aantal ervaringen kan opdoen, dat daarmee de noodzaak tot hernieuwde incarnatie in de stof praktisch teneinde is.
Noot:
Het levenslichaam bestaat voor een groot gedeelte uit energieën, die op aarde voorkomen, welke gebonden zijn tot een eenheid, die ongeveer met de vorm van het lichaam overeenstemt. Daarin zijn 3 centra van intensiteit aan te wijzen. Wanneer een dergelijk krachtcentrum a.h.w. geïsoleerd wordt, d.w.z. in een omgeving wordt gebracht waar geen onmiddellijke afvloeiing van die kracht mogelijk is, kan dit lichaam – ofschoon de geest het achterlaat – door diezelfde geest later herhaalde malen worden gebruikt en dan zal een betrekkelijk kort verblijf – geleid dus door een geestelijk bewustzijn – in een stoffelijk of stofverwante sfeer voldoende zijn om aan dit levenslichaam weer de oude vitaliteit en vermogens terug te geven. Het is dan ook mogelijk dit levenslichaam te gebruiken o.m. als omvormer van geestelijke krachten, die zo tot lichamelijke vitaliteit voor de mens kunnen worden geschikt gemaakt, terwijl het ook mogelijk is een dergelijk centrum te gebruiken om menselijke gedachten om te zetten in voor de geest aanvaardbare beelden en invloeden.
Redenen tot incarnatie.
Ongeacht hetgeen u uit de lessen al hebt kunnen vernemen omtrent de redenen, die een geest kan hebben voor een incarneren in de stof, zal ik daarvan nog enkele punten nader trachten te verduidelijken.
Wanneer een geest in het duister leeft, is hij zeer beperkt, want hij verwerpt alles, wat hij niet als een bevestiging van zijn ‘ik’-voorstelling ziet. Maar het ‘ik’, dat hij zich voorstelt, is niet reëel; het is niet zijn werkelijk wezen. Hij dwingt zichzelf dus in deze duisternis bovendien nog voortdurend aan valse waarderingen tegemoet te komen. Een uitermate vermoeiende, uitputtende en ook vernederende bezigheid. Stel nu, dat een dergelijke geest zich bewust wordt van de onwaarheid in zijn levensuitdrukking en ‘ik’-voorstelling. Hij zou natuurlijk kunnen zeggen: “Ja goed, dan wil ik mijn werkelijk ‘ik’ aanvaarden in het licht, dus in de openbaring.” Maar ook dit is vaak een zeer moeizame en vooral pijnlijke kwestie. Ik kan dit misschien het best door een vergelijking duidelijk maken. Stel nu eens dat een broodmagere persoon zich met een brandbare stof heeft opgemaakt tot het ideaal van gevulde schoonheid. Daardoor is een vals beeld geschapen. Het zal natuurlijk lastig zijn voortdurend met deze opvullingen rond te lopen. Maar stel nu bovendien nog dat je erkent: “ik moet terug naar mijn eigen persoonlijkheid” en dat de enige weg om al wat je aan dat ‘ik’ hebt toegevoegd of daaraan valselijk hebt toegekend, te verwijderen, is het in brand te steken. Zelfs wanneer je dit levend kunt doorstaan, moet het wel een uitermate grote kwelling zijn om dit schroeien, dit wegdruipen van de valse delen van het ‘ik’ te ondergaan. Voor een mens zou een dergelijke kwelling, naar ik meen, dodelijk zijn. Voor een geest, die een werkelijk volledig valse voorstelling van zijn eigen wezen heeft gemaakt, is dit wel niet dodelijk maar daarom des te pijnlijker en langduriger. Niet iedereen heeft dan ook de moed om te zeggen: Ik aanvaard het licht en ik wil daar desnoods onder duizenden pijnen in sterven, als ik dan maar in waarheid mag bestaan en verdergaan. Er is echter geen uitweg. Ofwel je blijft in die valse voorstellingswereld leven, dan wel je moet het ‘ik’ veranderen.
Nu is er één mogelijkheid om dit laatste te doen, nl. door dit ‘ik’ in de stof te projecteren. Wanneer het ‘ik’ in de stof wordt gebracht, dan wordt het geestelijk wezen een beetje op non-actief gesteld. De ervaringen, die je in de stof opdoet, corrigeren dat ‘ik’. En als je dan bovendien tracht wat nederiger te zijn, is het heel wel mogelijk dat je, na dat menselijk leven zonder meer in een lichtende sfeer kunt binnentreden.
Het is duidelijk dat menige geest als enige uitweg uit het duister de incarnatie zal verkiezen. En zelfs als die behoefte aan waarheid niet bestaat, kan het voorkomen dat de incarnatie een zeer begeerlijke uitweg wordt. Want als je in de diepste duisternis verkeert, bestaat er niets voor je dan je eigen gedachtebeelden. En zelfs deze zijn vliedend, je moet voortdurend je best doen ze in stand te houden. Niets is zo demonisch, zo hels, zo pijnlijk, zo vernietigend als te leven in een volslagen ‘niet’, een duisternis, waarin je eigen vormloze wezen voortdurend al wat er dan nog is, zelf moet scheppen.
Wanneer je dan de mogelijkheid krijgt om – al is het maar voor een ogenblik – dit alles te vergeten, zo zul je die kans gaarne aangrijpen. Eén van die mogelijkheden is een mens in bezit te nemen, die toevallig harmonisch is met de voorstelling, die je jezelf opbouwt. Dan ontstaat er een demonische bezetenheid. Ook een nieuw lichaam, dat klaar is voor bezieling, zou echter bruikbaar zijn. En ook dit zou betekenen steeds meer te ontkomen aan het besloten, gevangen zijn eigenlijk, in het eigen denken. Het gevolg is dat zelfs in deze gevallen soms geesten op aarde incarneren; en dat zij bewust of onbewust hun demonische haat tegen alles wat licht en vreugde kent, ook in hun stoffelijke vorm nog willen botvieren.
Degene, die in een nevelsfeer leeft, waarin eigenlijk wel een vorm bestaat maar niet de mogelijkheid een wereld duidelijk te erkennen en evenmin een voldoende contact met anderen te bereiken, zou – wanneer die toestand te lang blijft aanhouden – de mogelijkheid tot stoffelijke incarnatie zien als, zeg een woningzoekende in Den Haag, die plotseling een vrijstaande villa vindt. Hij vliegt erop af. Zo iemand doet natuurlijk dikwijls een verkeerde keuze. Maar ondanks het verkeerde geeft die keuze op zichzelf hem toch wel de mogelijkheid iets meer omtrent zichzelf te ontdekken en zo een volgende keer misschien wat minder in de nevel, in de schaduw te dolen en het licht te bereiken.
Met deze enkele voorbeelden heb ik willen aantonen dat er vanuit het duister menige aanleiding tot incarnatie kan bestaan. Vanuit het licht echter, dus uit de bewuste werelden, kan ditzelfde ook voorkomen.
De eenvoudigste verklaring hiervoor vinden wij waarschijnlijk in de laagste vormkennende lichtsferen. Hier is een wereld, die vreugdig en lichtend is, maar waarin je op de duur versuft, als een leerling die vele malen is blijven zitten en telkens dezelfde leerstof krijgt. Een dodelijke verveling maakt zich van je meester. De volheid van vormen en kleuren, eens door je gedachten en die van anderen geschapen, verliest haar betekenis. Het wordt vaal, nevelachtig en mistig. Het heeft geen enkele werkelijke invloed meer op je. Je weet, dat je niet verder kunt gaan. En dan komt er iemand, die je zegt dat er wel een mogelijkheid is, als je wilt incarneren. Het is logisch dat in dit geval de verveling, de stilstand van eigen leven in de geest, de aanleiding wordt tot incarnatie.
Gaan wij in een hogere sfeer kijken, dan blijkt dat de incarnatie veel doelbewuster plaatsvindt. In de zo-even genoemde incarnatievormen zal de incarnerende geest zich weinig of niet bekommeren om het lichaam, dat hij nu tijdelijk gaat nemen. Hij vraagt zich af: Is dit met mijn wezen enigszins in harmonie of niet en voel ik er mij voldoende toe aangetrokken om er een eenheid mee te bereiken? En verder laat hij alles rusten. Kom je echter uit een bewustere wereld, dan wéét je waarom je in de stof incarneert. Het is doodgewoon de erkenning: ik kan sneller en juister leven in een hogere sfeer, indien ik slechts bepaalde dingen aanvul. Je erkent hier dus dat je ervaringen moet doormaken. Wanneer je dan gaat zoeken naar een incarnatie-mogelijkheid, let je niet zoals de anderen op de meer stoffelijke omgeving, maar dan ga je je afvragen: Bestaat in het lot van deze wordende mens de mogelijkheid, dat ik de voor mij noodzakelijke ervaring kan opdoen? En pas wanneer je bevestigend antwoordt, ga je daar tot eenwording over.
Nog een stap verder ga je, wanneer je werkelijk geheel bewust incarneert. Dan wéét je wat het leven zal brengen; je aanvaardt het reeds met al zijn details, voor je op aarde komt. Want je weet wat je geestelijk doel is en je weet wat de stoffelijke mogelijkheden zijn; je kunt overzien wat die wereld gaat brengen en weet dus wat er gaat gebeuren. Maar omdat het doel, dat je je stelt, zo hoog is voor jou dat je daarvoor alles wilt aanvaarden, zul je het gekozen voertuig bezielen en je stoffelijk leven met al zijn beperkingen daaraan verbonden, beginnen.
Hoe bewuster je bent, hoe meer je contact kunt behouden met ándere werelden en sferen. Een grootmeester als bv. Jezus, zal ongetwijfeld in staat zijn om elke sfeer, waarin hij heeft geleefd, bewust ook op aarde te beleven. Eén, die het wat minder ver brengt, kan misschien met twee of drie sferen communiceren. En zelfs hij, die nauwelijks aan de grens staat van een bewust incarneren, vindt meestal nog wel de mogelijkheid om althans in zichzelf twee of drie contacten met kosmische krachten te leggen en zo a.h.w. bepaalde sferen en mogelijkheden in zichzelf bewust te erkennen.
Nu moet u goed begrijpen dat in geen van deze gevallen de incarnatie voortkomt uit een dwang van buitenaf. Er is geen enkele reden om te incarneren buiten je eigen wezen. Je kunt raad krijgen bij de incarnatie; maar er is niemand, die je dwingt om tot de stof te gaan. Het omgekeerde is wel waar. In elke stoffelijke incarnatie word je gedwongen op een bepaald moment tot de sferen terug te keren. Het is niet mogelijk onbeperkt een stoffelijk leven en een stoffelijke binding te handhaven, en zelfs met magische middelen, zoals bv. de Egyptenaren en de Inca’s gebruikten, speel je dat niet klaar. Er komt een moment, dat je de geestelijke werelden weer moet aanvaarden en – als je naar het licht gaat – daardoor ook weer de werkelijke kennis van jezelf. De vorderingen, die je maakt, staan natuurlijk in verband met de groot-geestelijke of groot-kosmische krachten, waarmee je harmonisch bent en waarmee je jezelf in verbinding weet.
Wanneer je op een bepaalde wereld bent uitgestudeerd, dan is het helemaal niet zeker, dat je zonder meer alle vorm achter laat. Je kunt dan incarneren in een stofverwante vorm en bv. een geleidegeest worden, die een jong ras helpt opkweken; of zelfs een rassengeest. De ervaringen leren ons zelfs dat sommige wezens incarneren als een ster of als een planeet. De mogelijkheden zijn ongelimiteerd. Maar ze ontstaan nog altijd uit eigen behoefte; uit het erkennen van verschillen tussen het ‘ik’ en een kosmische werkelijkheid, die je in de geest steeds weer innerlijk erkent als het grootste en hoogste geluk.
Laten we dit betoog dan besluiten met de opmerking: Ook al weet je het niet, het leven, dat je voert, heb je zelf gekozen. In de meeste gevallen zul je het hebben gekozen, omdat het voor jou noodzakelijk was. Tracht dit leven zo gelukkig mogelijk, maar vooral ook zo bewust mogelijk te ondergaan. Probeer er zo weinig mogelijk waan en fantasie in te brengen maar daarentegen realist te zijn. Want op die manier zul je ongetwijfeld kunnen bereiken wat de geest nodig heeft voor een vrijelijk verdergaan in de sferen.
Gezag.
Wanneer het woord ‘gezag’ wordt gebruikt, kan het een tweeledige betekenis hebben. Iemand kan nl. gezag uitoefenen door een persoonlijk overwicht, dus door een meerwaardigheid. In dit geval is het gezag volkomen logisch en aanvaardbaar en is het een normaal verschijnsel in de menselijke samenleving. Wij kennen echter ook gezag als een omschrijving voor het uitoefenen, en wel zo nodig met geweld, van zeggenschap over de levens van anderen. Dit geweld, hetzij stoffelijk of meer geestelijk, is m.i. niet geheel in overeenstemming met het einddoel van de mensheid.
Wanneer u gezag uitoefent door uw eigen capaciteiten, uw eigen meerwaardigheid, uw begrip voor anderen, dan bewijst u daarmee dat u het recht hebt om de macht, die aan gezag is verbonden, uit te oefenen. Want in dat geval hebt u iets, wat in al die anderen leeft. U kunt het in die anderen ontdekken, het in hen wekken, versterken en zelfs tot volmaking brengen. Natuurlijk geldt dit helaas zowel negatief als positief.
Een goed voorbeeld van gezag kunnen wij wel eens ontmoeten, wanneer er ergens oproer is. Dan is er soms een enkele mens die, nuchter en zonder wapens of geweld, de roerige menigte tegemoet durft te gaan en alleen door zijn moed en zijn persoonlijkheid die menigte tot stilstand brengt, zelfs tot naar huis gaan weet te bewegen.
Negatief vinden wij het in de man, die in staat is een heel volk soms zijn eigen meningen zozeer aan te praten, dat hij hen daardoor kan bewegen tot het volbrengen van iets, waartoe hij alleen niet in staat is en dat ten nadele gaat van allen, die er geen deel aan hebben. Dan gaan wij dus de richting uit van de dictatuur. Het gezag bv. van de heer Castro berust op het ogenblik op zijn persoonlijkheid. Zijn wapens zijn daarbij, ofschoon u er misschien ook anders over denkt, secundair. Want slechts door zijn persoonlijkheid, zijn eigen gedachten en verlangens aan anderen op te leggen, anderen a.h.w. mee te slepen in zijn wensen en dromen, is hij werkelijk in staat heel Cuba in een ban te houden en ondeugende dingen te doen tegen gezagsdragers in een andere vorm, zoals bv. de U.S.A.
Het gezag, dat van een staat uitgaat bv., is altijd meer twijfelachtig. Wij moeten toegeven dat de mens in zijn huidig stadium van ontwikkeling klaarblijkelijk dit gezag begeert en – zo hij het al niet begeert – toch nodig heeft. Maar een dergelijk gezag kent geen persoonlijkheid. Een dergelijk gezag heeft vaak niet eens een persoonlijk denken of een persoonlijk leven. Ik wil u voorbeelden geven van wat een dergelijk gezag tot stand kan brengen.
Politierelletjes in Den Haag. Een jongen is doodgestoken. Het gezag had gesteld dat met de scherpste en zwaarste middelen de rust moest worden gehandhaafd. Nu kan men achteraf proberen dit goed te praten, maar hier is de gezagsdrager, de agent, de vertegenwoordiger geworden van een maatregel, die eigenlijk geen persoonlijke aanpassing meer gedoogt.
Een dergelijk gezag hebben wij een tijdlang gevonden bij de rechterlijke macht. Hier is nl. het gezag de wet geworden. En wanneer die wet zegt dat iemand slecht doet als hij steelt en 10 jaar gevangenisstraf krijgt, dan veroordeelt de rechter tot 10 jaar gevangenisstraf. Het is het gezag van de staat, dat hij dan tot uitdrukking brengt. Of deze diefstal nu wel of niet redelijk verantwoord had kunnen worden, bleef – vooral vroeger – buiten beschouwing.
Tegenwoordig wordt het gezag zelfs nog dubieuzer, omdat het niet zeker van zichzelf meer is. Wij krijgen nu bv. te maken met de psychopathologie, die op haar eigen wijze binnen het criminele gebeuren tracht interpretaties te geven en daardoor in feite een gezagsaantasting vormt, die door het gezag zelf wordt aangemoedigd.
Als wij op grond van het voorgaande een overtuiging tot uitdrukking mogen brengen, zal het deze moeten zijn: Voor de werkelijk vrije mens zijn juiste geestelijke ontwikkeling en vrijheid, is elk gezag uit den boze, dat niet voortkomt uit de persoonlijkheid en meerwaardigheid van deze mens zelf.
Ik zie nu al van alle kanten de mensen samendrommen om mij duidelijk te maken dat ik dit te veel uit een geestelijk standpunt bezie. “Want,” zo roept men onmiddellijk uit, “als er geen gezag en geen gezagsdragers zouden zijn, zou de mensheid dan geen chaos worden?”
Mijn antwoord is: Já, ongetwijfeld. Maar in deze chaos zouden de sterksten en de besten op de duur een zeker, maar beperkt en van hun persoonlijkheid afhankelijk gezag gaan uitoefenen. En deze uitoefening zou zich niet bezighouden met wat de mensheid als zodanig wenselijk acht maar wel met datgene, wat de mensheid kan aanvaarden en dulden. Zo zouden door de ervaringen van de doorsnee-mens wijzigingen kunnen ontstaan in het huidig gedragspatroon; wijzigingen, die voor het aanvaarden van een persoonlijke aansprakelijkheid en begrip van eigen verantwoordelijkheid niet anders dan nuttig kunnen zijn.
Het ligt natuurlijk niet in mijn bedoeling uw huidig sociaal stelsel, uw economisch bestel en wat dies meer zij aan te tasten. Ik erken deze voor wat zij zijn. Maar als ik het gezag zelfs als abstracte waarde moet beschouwen, zo stel ik onmiddellijk dat alles, wat u hebt genoemd, daaruit voortvloeit.
Wij weten dat in de oudheid het gezag berustte bij diegenen die, hetzij door uitzonderlijke krachten, vooral door uitzonderlijke intelligentie, besluitvaardigheid en inzicht zich dit gezag waardig bleven tonen. Tegenwoordig wordt het gezag gelegd in handen van hen, die zich vaak dit gezag onwaardig tonen door hun gebrek aan intelligentie, inzicht en brede blik. Zelfs hun gebrek aan macht. De gevolgen daarvan gaan verder dan menigeen zal vermoeden.
Zodra gezag aan een persoon is gebonden en door die persoon zelf bewust en verantwoord wordt uitgeoefend, is het mogelijk om alles tot stand te brengen. Wanneer gezag een abstracte waarde wordt, die niet meer aan een persoon is gebonden, maar slechts wordt uitgeoefend door personen op grond bv. van een overeenkomst, dan blijkt dat, wanneer het verschil tussen de mensheid als zodanig en het gezag plus zijn dragers te groot wordt, de mens, die op straat protesteert, de gezagsdragers met het gezag zal vernietigen zonder daarvoor onmiddellijk een andere aanvaardbare gezagsvorm en gezagsdrager in de plaats te stellen.
Bij geestelijk gezag geldt precies hetzelfde. Een geestelijk gezag kan ik uitoefenen op grond van z.g. of werkelijk paranormale vermogens, door goochelarij, een bepaalde mystiek en/of het opbouwen van theologische stellingen. Maar wanneer er niemand meer is, die bv. mijn stellingen omtrent hemel en hel en mijn autoriteit wil aanvaarden, verlies ik dit gezag. Ik kan het gezag niet ontlenen aan mijn stellingen. Maar als ik er zelf volledig in geloof, zal ik dááraan een bepaald gezag kunnen ontlenen.
Men zegt dan ook wel dat sommige mensen met gezag spreken. Mag ik stellen dat dit alleen mogelijk is, als zij spreken uit innerlijke overtuiging en volledige bereidheid om deze overtuiging tot de laatste consequentie gestand te doen? Gezag vloeit voort uit innerlijke eenheid, een streven, waarbij innerlijk begrip van het doel plus uiterlijke middelen met elkaar in overeenstemming blijven en eigen wezen zich juist door deze scherpe gerichtheid t.o.v. anderen als gezaghebbend kan openbaren.
Innerlijk weten.
Daar, waar de grenzen van de rede liggen en het gevoel zichzelf niet meer kent, bestaat een zekerheid, die voortkomt uit de hoogste voertuigen van de geest, uit het hoogste besef van eenheid met uw God.
Verborgen in uzelf ligt deze kracht, ligt dit weten. En als u er een naam aan wilt geven, dan kunt u het het best een: innerlijk weten noemen. Het kent geen bewijzen, het vindt geen mogelijkheid zich onmiddellijk stoffelijk kenbaar te maken en het onttrekt zich veelal aan alles, wat u zou willen omschrijven. Er zijn geen woorden en geen letters gevonden, waarmee u het innerlijk weten volledig kunt vastleggen. Het is als eb en vloed. Want soms welt het in u op als een stortvloed; het overspoelt uw redelijk denken, het verwart uw emoties en het laat u een indruk na als: dit is nu mijn taak, of: dit is onvermijdelijk. Een volgend ogenblik ebt het weg en het laat u achter in het droge zand van de rede; zoekend naar een verklaring, waarom u deze of gene daad hebt gesteld; waarom u dit of dat gelooft.
Zo is het innerlijk weten voor de mens een vreemde en onbeheersbare kracht, die schijnbaar vreemd dansende bewegingen maakt als de planeten en dwaalsterren aan de sterrenhemel.
Maar wat is dan dit weten? Waaruit komt deze innerlijke zekerheid voort? Vanwaar komt deze onveranderlijke aansporing tot het overtreffen van uw eigen stoffelijke en redelijke mogelijkheden?
Eens ging de mens uit in de schepping. De bron van zijn wezen was God. En toen zijn ziel voortging, werd ze gedragen op de adem Gods en in de veelheid der verschijnselen ondergedompeld. Van dit ogenblik af is het innerlijk wezen onverbrekelijk tot aan het einde der tijden en verder gebonden met die God.
God is waarheid. God is harmonie. In God bestaat het zuivere beeld van uw leven, zoals dit in de schepping moet zijn. In God bestaat het tijdloze beeld van uw wérkelijkheid, die nooit zal veranderen, zolang Hij Zijn scheppende gedachten doet uitgaan. En dit beeld weerkaatst zich in u. Vreemd lichtend in de krachten der ziel, vindt het in de hoogste voertuigen van de geest een vage vorm. En veel wordt vergeten, wanneer lagere voertuigen de impuls overnemen. Maar dat wat het minst in tegenspraak is met het leven en het bewustzijn, dat ge u op lager peil hebt verworven, klinkt door uit onbekende bron. Het is de daimon in u, het is het wezen Gods in u, dat Zich openbaart.
Het innerlijk weten is een kracht, die verdergaat dan het voorgevoel en zelfs verdergaat dan het geloof omdat zij u doet aanvoelen wat uw werkelijkheid en uw werkelijk wezen zijn. Begrijp goed dat elk wezen zijn eigen innerlijk weten heeft en zijn eigen innerlijke werkelijkheid. Want God heeft Zijn tempel gebouwd uit de schepping en elke mens mag een bouwsteen zijn; maar elk van hen heeft een afzonderlijke plaats, elk van hen heeft een afzonderlijke functie. En daarom heeft elk zijn eigen doel, zijn eigen streven, zijn innerlijke en kosmische werkelijkheid. Deze innerlijke waarheden kunnen elkaar alleen ontmoeten in het Goddelijke. Zij kunnen nooit tot uiting worden gebracht en door anderen worden begrepen. Zij kunnen niet worden gedeeld. Ze zijn onmetelijk en onpeilbaar als eb en vloed in de diepte van de wereldzee.
Dit te begrijpen, betekent: beseffen hoezeer je in het leven aan jezelf bent overgelaten en op jezelf moet vertrouwen. Wanneer u werkelijk streeft naar het lichte, wanneer u niet zoekt naar een reden om uw eigen zinnen na te gaan, maar alleen zoekt naar een werkelijke verklaring “wat is goed voor mij en wat is waar?” dan spreekt dat innerlijk weten en u kunt het niet in woorden vertolken. Maar het toont u: dit ben je. En wanneer u geleerd hebt daarmee één te zijn, wanneer u geleerd hebt daarmee een band te vormen, die ook in een stoffelijk bestaan niet gebroken kan worden, dan is er meer. Want het innerlijk weten kent uw wezen en dus ook uw lot. En zo is het als een profetische geest, die uit ongekende diepten herinneringen van wat nog moet geschieden en de zekerheid put omtrent al wat zal gebeuren, al wat deel moet zijn van het leven van een mens en een geest, die in waarheid leeft.