Praktische magie

image_pdf

 ‘Geestelijke wetenschappen (hoofdstuk 7) – april 1969

Praktische magie.

Als wij in de praktijk worden geconfronteerd met het occulte, dan zijn we altijd geneigd te denken dat die dingen ver weg staan, dat ze buitengewoon esoterisch en ingewikkeld moeten zijn. Nu is dit zo met de theorie. Maar zoals u allen weet, is theorie alleen daarom zo ingewikkeld, omdat je de praktijk nog niet begrijpt. Want zodra je de praktijk begrijpt, wordt de theorie eigenlijk een beetje overbodig. Ik zal proberen u vandaag een klein inzicht te geven in allerhande meer praktische kanten van de magie en wil daarbij allereerst beginnen met te wijzen op de astrologie, die overigens reeds is behandeld.
Een astroloog, die werkelijk bekwaam is, kan aan de hand van een kleine horoscoop een boek schrijven van 300 bladzijden. Want als je alle aspecten gaat beschouwen en je gaat het totaal van de mogelijkheden berekenen, dan kom je tot een betrekkelijk nauwkeurige levensbeschrijving van een persoon en je zult daarin alle mogelijkheden, die in zijn leven kunnen voorkomen, aantreffen.
De zekerheid bestaat natuurlijk niet dat dat volledig aanwezig is, dat het allemaal is waargemaakt. Maar we kunnen toch zeggen: De astrologie geeft ons de kans om mensen te beoordelen. (Als ik u een raad mag geven: geef nooit een vreemde uw geboortedatum, geboortejaar en dan nog precies het geboorte-uur. Want als hij een goed astroloog is, weet hij meer over u dan u over uzelf weet; en dat zal de meesten van u teveel zijn.)
De astrologie maakt het dus mogelijk een aantal typeringen te vinden. Maar daarnaast kunnen we ook de invloeden vinden, die een mens beheersen. En ik geloof dat dit voor iemand, die met astrologie bezig is, belangrijker is dan het aflezen van de toekomst.
Als ik iemand heb met een sterke Mercurius, een sterke Saturnus en ik weet dat op het ogenblik Saturnus eigenlijk opposiet staat, dan moet ik rekening houden met de laagste handelsinstincten van de mens. Ik kan dan bij zo iemand een beroep doen op zijn omkoopbaarheid en hij zal altijd toehappen, of het redelijk is of niet. Is het daarentegen zo dat én Saturnus én Mercurius beiden goed staan en ik weet bovendien in welke huizen ze terecht zullen komen, dan kan ik wel zeggen: In dit geval moet ik met logica werken. Deze mens zal scherpe logica accepteren; maar een gevoelsargument zal hij op dat moment verwerpen.
Heb ik te maken met iemand, die een sterke Neptunus‑invloed heeft op een gegeven ogenblik, dan weet ik dat het onvoorziene een rol speelt. Maar uit de persoon zelf kan ik tevens nagaan hoe zijn reactie is. Ik kan het on­voorziene misschien niet helemaal definiëren, maar dat is niet nodig. Ik weet dat, als er iets optreedt ‑ onverschillig wat ‑ dat niet wordt verwacht, de mens op een bepaalde wijze reageert. En als het nodig is, kan ik zelfs de on­voorziene omstandigheden in het leven roepen en de reactie is dan vanzelfspre­kend. Je zou dus kunnen zeggen, en dat is dan kort samengevat:
Degene, die de astrologie en het occultisme au sérieux neemt en daarbij zich de moeite getroost om een mens, die voor hem erg belangrijk is eens na te gaan, ook al is de horoscoop nu niet zo helemaal nauwkeurig, hij zal in ieder geval weten hoe hij die mens moet benaderen. En weten hoe men de mensen moet benaderen, wil ook zeggen: de meerdere zijn van mensen. De meerwaardigheid, die we op deze wijze verkrijgen, mogen we natuur­lijk niet verkeerd exploiteren omdat we zelf gevangen zijn in een andere reeks wetten, die we wel de Hermetische of de kosmische wetten noemen. In deze wetten staat dat wij voor onszelf harmonisch moet blijven. Een har­monie, die wordt bepaald t.a.v. de buitenwereld, maar daarnaast t.a.v. onszelf. Een harmonisch effect, dat ik in de buitenwereld bereik ten koste van mijn innerlijke harmonie, zal tenslotte altijd een disharmonisch gevolg hebben. En wat dit betreft, kunt u het volgende misschien gemakkelijker onthouden dan allerhande andere formuleringen:

  1. Al datgene, waarin ik zelf innerlijk neutraal ben, zal t.a.v. de buitenwereld worden bepaald door de buitenwereld.
  2. Al datgene, waarin ik zelf negatief ben en de buitenwereld positief is, zal voor mij een negatief resultaat ten gevolge hebben.
  3. Al datgene, waarin ik negatief ben en de buitenwereld negatief is, brengt voor mij een positief resultaat. Hetzelfde geldt voor positivi­teit in mij en in de buitenwereld.
  4. Ben ik zelf positief en is mijn buitenwereld negatief, dan is het resultaat negatief. Wie van deze stelregels uitgaat, kan alweer een stapje verder komen.

Want je kunt aan de hand van je gevoelens de betekenis van bepaalde ontwik­kelingen in je leven beter nagaan. Je kunt zien wat eigenlijk wel en wat niet goed is vanuit je eigen standpunt. En je zult vooral gaan zien dat ‑ en dit is in de occulte wetenschap wel heel erg belangrijk ‑ zolang je zelf neutraal bent, de wereld de kleur bepaalt.
Je kunt echter in de wereld zelf kiezen. Je kunt uit de wereld elk ge­wenst resultaat verkrijgen, zolang je neutraal blijft. En ook dat is ongetwijfeld een stap vooruit. Want de doorsnee‑mens heeft het idee dat hij wordt geleefd. Hij wordt geleefd door God of door het noodlot of misschien wel door zijn onver­mogen om met zijn gewoonten te breken; maar geleefd wordt hij. Ga ik nu begrijpen dat ik zelf, ondanks alle factoren die mij schijnen te bepalen, een zeer grote invloed heb op het gebeuren, zowel t.a.v. mijzelf als in de wereld, dan kan ik ook stellen: Ik kan bewust elke situatie tot stand bren­gen door het juiste ogenblik, de juiste reactie van de buitenwereld en de juiste gevoelens in mijzelf te kiezen. Ik ben in staat meester te worden over het lot. Niet dat ik alles kan krijgen wat ik wil hebben, maar wel op een manier dat ik alles kan bereiken, waarop ik mij werkelijk richt. Wat dat betreft geeft ook de yoga ons verschillende leringen, die toch wel praktisch zijn en die ik hier even wil aanhalen.
Wie zich met uitsluiting van al het andere op één doel richt, zal dit doel waarmaken. Maar zo u begint te streven naar één doel op deze wijze, vraag u eerst af of het loon de prijs wel waard is.

  1. Eenieder, die in zichzelf krachten weet te verzamelen, kan ze in de wereld manifesteren. Maar besef zeer wel hoe ge de kracht in uzelf hebt verzameld, want alleen daardoor kunt ge bepalen op welke wijze ze in de wereld zal werken.
  2. (Dit stamt ook uit de yoga, Het is misschien voor menigeen wel wat duister.)
    Overal, waar ik mij mee verbonden gevoel, word ik beïnvloed en beïnvloed ik in tegengestelde mate tot mijn gevoel van verbondenheid. Dit zal ik verduidelijken. U moet het zich als volgt voorstellen: Indien ik met een wereld of waarmee dan ook in harmonie ben, dan word ik daardoor beïnvloed. Ik beïnvloed die zelf ook wel, maar de invloed is hoofdzakelijk op mij. De wereld is altijd voor mijn gevoel groter dan ik zelf ben en zal dus bepalen wat ik ben in die wereld. Maar op het ogenblik dat de harmonie bestaat, zonder dat ik mij verbonden gevoel (ik erken het als harmonie, ik maak mij er verder niet druk over), dan krijg ik een soort meesterschap. Want nu kan de wereld, omdat ik onverschillig ben, mijn emoties niet verdraaien. Doordat ik dus emotioneel mijzelf kan blijven, kan ik mij eigenlijk aan die harmonische wereld gaan opleggen. U ziet, er zijn heel wat methoden en beredeneringen in het occulte, waarmee men goede resultaten kan bereiken.

Nu heb ik mij verstout even te luisteren voor het begin. Onder meer trof mij een vraag: Kan ik het verkeer beïnvloeden? Ik zou zeggen: Ook dit kan vanuit deze occulte wetten inderdaad gebeuren. Maar dan moet u in de eerste plaats onverschillig zijn voor de toestand. Anders gezegd: Als u hoopt dat een vervoermiddel op u zal wachten, is het zeer waarschijnlijk dat het wegrijdt. Indien u zich er niets van aantrekt maar u wel naar het voertuig beweegt met het denkbeeld: als ik het kan halen, zal ik het halen, heeft u zeer grote kans dat het blijft wachten. En het vreemde is dat het ver boven de logische sequentie uitgaat. Je kunt dus veel meer bereiken.
Daarmee staan we midden in een aantal beredeneringen, die weer de kant uitgaan van de alchemie.

“Ikzelf ben de brandstof,” zegt de alchemist. “Het vuur in mij is de brandstof, waardoor ik mijn distillaat (het extract van alle mogelijkheden en alle aanwezigheden) kan verkrijgen.”

Dat klinkt heel mooi. Maar als je zo spreekt over distillaat, dan denkt menigeen meer aan Schiedam dan aan het purifiëren van de omstandigheden, totdat ze beheersbaar worden. Toch bedoelt de alchemist met deze spreuk weer de beheers­baarheid der dingen.
Ik ben het vuur: ik ben voor mijzelf de stuwkracht. Wat ik wil, is eigenlijk niet belangrijk, zolang ik maar wil met een voldoende intensiteit.
Nu zult u zeggen: Dat is in tegenspraak met wat u zo-even over het verkeer hebt beweerd. Maar dat is niet zo. Ik moet nl. mijn wil nooit richten op het eindresultaat, maar altijd op de procedure. En dat maakt je weer duidelijk waarom zoveel mensen mislukken.
De meeste mensen, die van het occulte weinig afweten, streven naar een resultaat. Je moet niet streven naar een resultaat, je moet streven in een proces. Ik ga nu maar even de kant uit van de oude, zuivere magie, omdat u daarin waarschijnlijk gemakkelijker aanvaardt wat ik wil vertellen.
Wanneer ik een demon oproep, moet ik sterker zijn dan de demon. Dat kan ik alleen zijn, indien ik de demon zijn macht en zijn mogelijkheden niet vrees. In dat geval is de demon mijn onderdaan, hij is mijn dienaar. “Wie wil ingaan tot het rijk van de reine geest” zoals dat heet, is verplicht eerst zijn angsten te overwinnen. Het zonder vrees zijn, is in de magie één van de meest belangrijke punten. We zien dat in heel veel gevallen zelfs vertaald in het vermogen om pijn te verdragen, om je onder alle omstandigheden te blijven beheersen, roerloos te blijven, in zekere zin begeerteloos te blijven, althans je begeerte te beheersen en wat erbij hoort. Wat is hier nu de kern van de zaak?
Alles, wat er tussen mij en de wereld bestaat, wordt beheerst door wat ik vrees. Niet alleen door wat ik begeer, maar door wat ik vrees. Mijn angst beheerst mij altijd duizendmaal sterker dan de feiten. Zodra ik mijn angst overwin, sta ik dus vrij tegenover de feiten, zowel van geestelijke als van niet-geestelijke aard.
Stel nu eens dat u zegt: Ik wil uittreden. Uittreden is een doodgewoon iets. Het geestelijk reizen en zelfs het elders materialiseren van een tijdelijk lichaam, behoort tot de leringen, die de ingewijde, zoals men vertelt, door moet hebben; dat moet hij weten.
Als ik wil uittreden, dan zijn er verschillende factoren, die me als gewoon mens daarin zullen belemmeren. In de eerste plaats: Ik vraag me af of het wel mogelijk is; ik doe niet alsof het zo is. En door die twijfel belet ik het mij al. In de tweede plaats: Ik vraag me af wat er zal gebeuren. Ik moet eenvoudig van punt tot punt bepalen wat er gebeurt. Niet zeggen: Ik ga nu naar Zuid‑Ame­rika, dan komt u er niet. U moet eenvoudig visualiseren: ik ben op een punt en dan vanaf dat punt verdergaan.
Wilt u in een bepaalde sfeer zijn, precies hetzelfde. U begint bij een punt. Dat behoeft niet het einddoel te zijn, dat u zich misschien vaag stelt. U moet beginnen met een punt dat u beheersen, dat u bereiken kunt. Die betrekkelijk eenvoudige manier van werken wordt voor de meeste mensen onmogelijk gemaakt door: ten 1e het idee dat het belachelijk is; ten 2e: als het gaat, dat het dan ook helemaal moet gaan (u weet hoe de mensen zijn, als je spreekt over een balletje gehakt, hebben ze het onmiddellijk over een kudde koeien). Je kunt in geestelijk opzicht eigenlijk alleen maar bij beetjes werken.
Een wijsgeer (althans, zo beschouw ik hem wel), die overigens als heksenmeester is verbrand in de nabijheid van Nürnberg, zei het eens zo:
“Een magisch werk is als het breien van een bepaald kledingstuk. Je moet steek na steek rijen, rekening houden met de vorm, zoals je die toer na toer moet maken, want dan pas heb je kans dat je het kledingstuk tenslotte afmaakt.”
En dat zou ik eigenlijk ook willen zeggen voor de meer praktische magische waarden. Je moet niet denken: ik ga een kledingstuk maken. Je moet gewoon zeggen: Ik neem de draad van mijn mogelijkheden en van mijn voorstellingsvermogen en stukje bij beetje voeg ik het bij elkaar, totdat ik, steeds verder gaande, in een logischer en voor mij aanvaardbaarder opbouw kom tot een aanvaardbaar eindresultaat.
Hier is het misschien goed om ook even te wijzen ‑ en dan zitten we weer in de alchemie ‑ op het wonder van kracht. Er bestaat in de alchemie een verhaal over het rode en het witte poeder, die tezamen de mogelijkheid hebben om lager metaal (lood b.v.) tot goud te maken. Dat rood en wit kun je ook weer in zekere zin vertalen. Als ik geen besef, geen rede heb, dan breng ik niet veel tot stand. Een onredelijk mens brengt niets tot stand. Als ik geen hartstocht, geen vuur heb, breng ik ook niet veel tot stand. Het rode staat voor de vitaliteit, de levenskracht, voor de hartstocht waarmee je leeft en beleeft; die is nodig. Aan de andere kant staat het witte, de reine rede, de zuivere erkenning. Die twee moet je samenvoegen met een bestanddeel. In de alchemie is dat o.m. het lood. Maar of het nu lood is of niet, wat ik erbij moet voegen, moet in ieder geval iets feitelijks zijn.
Als ik kracht nodig heb, dan heb ik de rede nodig; d.w.z. verstandelijk moet ik aanvaarden en beredeneren dat de kracht er is. In mij moet een soort storm woeden, een temperament, waardoor die kracht er moet komen. Mijn verlangen naar de kracht plus mijn beredenering van de kracht tezamen geven mij de mogelijkheid iets in brandpunt te brengen op willekeurig welk voorwerp of op welke mens dan ook. Doordat de persoon of het voorwerp dus deel wordt van de totale functie, mag ik deze niet als iets afzonderlijks beschouwen. Dat is iets, waartegen de meeste mensen zondigen.
Je kunt b.v. zeggen: Ik ga een mens genezen. Een veel voorkomend verschijnsel. En dan gaat het niet zo goed als je wel zou willen. Waarom? Omdat je op een gegeven ogenblik een afstand hebt geschapen tussen jezelf en die persoon. Je moet de persoon opnemen in de actie (het streven is het overdragen van kracht, het geven van genezing). Die andere persoon bestaat eigenlijk niet voor je; hij moet een verlengstuk zijn van jezelf. Pas op dat ogenblik kun je je redelijkheid (en daarmee je doelgerichtheid plus de emotie die in je bestaat, noem het hartstocht of wat anders) samenvoegen in de andere persoon. Maar als dat geldt voor overdracht van krachten, dan moet het ook gelden voor andere magische wetten.
Nu kennen we allemaal de verschillende natuurriten, waarmee op de een of andere manier de eenheid van de mens wordt nagestreefd. Soms is dat door gezamenlijke actie, gezamenlijk baden, gezamenlijk dansen of door dingen die hier tegenwoordig niet in zijn ‑ nog steeds niet ‑ behalve bij sommige zeer jeugdige groepen. Deze activiteiten op zichzelf hebben alleen maar ten doel eenheid te scheppen. Bij een dergelijke eenheid is er altijd iemand nodig, die het doel in de gaten houdt.
Als u een plechtigheid ziet, waarbij de gemeenschappelijke dans de men­sen b.v. in een soort trance moet brengen, of andere acties (muziek, ritme of wat dan ook) de mens moeten verdoven, dan zult u altijd zien dat er één is, die er eigenlijk buiten staat; die er tussen door gaat, er wel deel van uitmaakt, maar die zelf niet onder de invloed staat. Dat is in heel veel gevallen de magiër. Deze magiër is dan degene, die de richting aangeeft, want het element verstandelijkheid moet erbij zijn. En zo geldt ook weer:
Op het ogenblik dat een mens zichzelf ‑ op welke wijze dan ook – in het brandpunt van menselijke emoties bevindt, zal hij er goed aan doen zich los te maken van de emotionaliteit en redelijk (volgens zijn eigen besef) een richting te vinden voor de losgekomen krachten. Hij zal dan in staat zijn die krachten te richten en daarmee heel veel te bereiken.
Dat zijn dingen, die hier misschien niet zo heel vaak zullen voorkomen, dat begrijp ik wel. Maar u zit ook wel eens in een gezamenlijke emotie. Als er een gezamenlijke emotie is en u bent nuchter en u kunt die emotionele kracht dus vanuit uw bewustzijn richten, dan kunt u uit de verkeersknoop b.v. allerlei gekke dingen tot stand brengen. U kunt misschien zorgen dat het verkeer weer snel op gang komt, maar u zoudt misschien ook iemand kunnen helpen, die er een beetje ongelukkig bij loopt. U zoudt misschien zelfs iets in de materiële structuur van het een of ander kunnen veranderen.
Hier ziet u dus dat wat in natuurmagie bij natuurvolken eigenlijk rite is, ook kan worden gebruikt in het dagelijks verkeer. Want het is niet zo belangrijk dat die opgezweeptheid, die emotionele geladenheid tot stand komt met een bepaald religieus doel. Het is alleen belangrijk dat ze er is. Als ze er is, dan zal degene, die nuchter is, die krachtig richt met zijn bewustzijn, in staat zijn een fusie tot stand te brengen tussen die kracht en een doel en daarmee veel kunnen bereiken.
Nu weet ik wel dat dit alles niet erg diepzinnig klinkt. De meeste mensen gaan ‑ vooral als het het occultisme betreft ‑ erg graag de richting uit van de diepzinnigheid, van de vele beredeneringen, de vele ‘maars’ en ‘waaroms’. Geloof me, op het ogenblik dat ik begin met ‘maar’ en ‘waarom’, ben ik magisch al uitgepraat. Op het ogenblik dat ik een enorme diepzinnigheid nodig heb, zal ik mijzelf vaak beletten op het juiste moment in te grijpen. Laat mij het zo zeggen:
Iemand, die precies wil beredeneren hoe je het voordeligst in een trein stapt, zal het heel vaak meemaken dat de deuren dichtslaan en dat de trein voor zijn neus vertrekt juist op het moment, dat hij meende bijna de juiste methode te hebben gevonden. En dat gebeurt in de magie duizend keer.
Magisch werken in de praktijk betekent dus eigenlijk ook opportunisme. Opportunisme is een lelijk woord in deze tijd. Maar wie is eigenlijk nog verstandig, als hij de gelegenheid die zich voordoet, niet onmiddellijk gebruikt? Het gaat er niet om welke gelegenheden. Het gaat erom dat de gelegenheid voor u belangrijk is, dat ze er is en dat u er eerst gebruik van maakt. Pas daarna kunt u nagaan, of u het de volgende keer beter zult doen. Want anders is de gelegenheid voorbij en komt ze misschien nooit terug. U weet het, Fortuna werd voorgesteld als een dame met een heerlijke haarlok aan de voorkant en een kaal achterhoofd. Het was niet omdat ze nu een hippe vogel was, maar doodgewoon omdat het geluk alleen kan worden gegrepen als het aankomt. En zo is het met de mogelijkheden ook.
Het spel van de wereld rond je is een voortdurend veranderend aantal mogelijkheden. Elk ogenblik kun je iets doen of beïnvloeden. Maar dan moet je ook niet overwegen, of je het wel zult doen of niet; dan is de kans voorbij. Vlug reageren is dan ook in de gehele magie en in het gehele praktische deel van het occultisme van het grootste belang. Natuurlijk behoren daarbij voorbeelden.
Iemand heeft een magische cirkel getrokken. Hij heeft de doden opgeroepen voor een bepaald orakel en op een gegeven ogenblik blijkt, dat er in het rookbekken niet voldoende wierook zit. Indien hij nu eerst nagaat hoe hij dat zou moeten doen en wat het best is, dan is waarschijnlijk de walm te ver uitgewerkt en ontstaat er ofwel een verbreking van de bezwering, dan wel ‑ wat ook mogelijk is ‑ een zodanige verzwakking van de bescherming, dat die mens zichzelf niet meer is. Hij moet dus onmiddellijk bijtanken a.h.w.
Als u wist wat voor uitgebreide voorschriften er worden gegeven voor het op de juiste tijd bijvullen van magische olielampen van bepaalde vormen en met bepaalde essences erin, dan staat u waarschijnlijk als modern mens te kijken en zegt u: Is dat nu zo belangrijk? Maar dat is juist in het hele leven en vooral in het occultisme het geval. Belangrijk is het moment. En als het moment er is, dan kunt u dat moment altijd weer gebruiken. Maar op het ogenblik, dat uw mogelijkheid tot beheersing voorbij gaat, wordt u meteen slaaf van de omstandigheden. Dan nemen de omstandigheden u mee in plaats van dat u de omstandigheden regelt.
Dat is in de magie, in het occultisme eigenlijk, de basis van alle dingen. Want we kunnen nu wel heel erg esoterisch gaan praten over wat er in ons bestaat, wat er vanuit ons moet worden gedaan maar als we werkelijk eer­lijk zijn, dan moeten we zeggen: Ach, met al dat gepraat komen we meestal niet erg ver. We zijn zo verzonken in onze bespiegelingen, dat we gewoon niet wak­ker worden wanneer het nodig is iets te doen. Maar het is vaak belangrijker iets te doen dan iets te denken. Wat ons brengt op een meer filosofisch standpunt, namelijk: al hetgeen wordt gedacht, bestaat. U heeft de stelling waarschijnlijk wel eens meer gehoord.
Als ik iets denk, is het mogelijk. Maar ofschoon het ergens in het Al misschien wel zal bestaan, bestaat het voor mij niet. Wat ik denk, wordt voor mij pas waar op het ogenblik dat ik mijn gedachten tastbaar maak. En dat kun je nu in de praktijk als volgt formuleren:
Elke actie die ik onderneem, elk denkbeeld dat ik probeer waar te maken, zal ik door een geste, een daad, moeten bevestigen.
Als iemand gebaren maakt, zoudt u waarschijnlijk zeggen: Nu ja, dat is niet zo belangrijk. Maar als ik ga onderstrepen wat ik zeg, dan geef ik daar een bijzondere nadruk aan. Met die nadruk krijg ik dan ook vanzelf een totaal andere woordbetekenis of woordinhoud dan ik zonder dat zou krijgen. Dat kunt u bij elke spreker zien. Een goed spreker zal op een gegeven ogenblik naast de woorden het gebaar gaan gebruiken. Het vreemde is dat de woorden, die door het gebaar worden onderstreept, het gemakkelijkst worden gefixeerd bij anderen. Of om het eenvoudig uit te drukken: de communicatie‑overdracht door woord én gebaar is een veelvoud van datgene, wat door woord of gebaar alleen wordt bereikt. Als ik dat weet, dan kan ik daarvan dus gebruik maken.
Ik heb een gedachte, een denkbeeld. Dat denkbeeld kan ik misschien helemaal concretiseren. De meeste mensen denken dan: je moet het helemaal uitvoeren. Neen. Je moet eenvoudig beginnen er iets van te maken. Bij wijze van spreken: U neemt een stukje brood en boetseert er een balletje van. Dat balletje geeft u misschien nog een vorm en u zet het voorlopig neer; u laat het drogen. U heeft zitten denken. Al denkende heeft u dat gedaan en zo heeft u a.h.w. iets gefixeerd.
Dat fixeren van een bepaald denkbeeld door middel van een actie, is zo oud als de weg naar Rome. Als u b.v. kijkt naar de Katholieken met hun rozenkrans, naar de z.g. telsnoeren, die door de Mohammedanen worden gebruikt, als u kijkt naar de telsnoeren van de Lama’s, voor zover ze nog bestaan, als u kijkt naar de oude Inca‑beschaving, dan vindt u daar eveneens een snoer, meestal gemaakt van leer en vaak versierd met kleine korreltjes of kralen van het een of ander, soms ingeknoopt, soms op geregen, maar ook weer in een bepaalde volgorde. Dat is dan niet alleen maar bedoeld om iets te fixeren, maar ook om de gedachte vast te leggen.
Die snoeren werden gebruikt door iemand, die b.v. een bepaalde gedachte ontwikkelde, die hij wilde waarmaken. Hij fixeerde een gedachte aan dit snoer en aan de delen ervan en ‑ dit mag ik erbij zeggen ‑ dat snoer werd dan heel vaak opgehangen. Zo kan men bij bepaalde tempels votief‑snoeren zien. Mensen die een denkbeeld hadden gehad, ze hadden erover gemediteerd en dat gefixeerd door stukje voor stukje iets erin te knopen of, beter nog, om het vast te houden; de meesten kochten wel een geprepareerd snoer. Maar ze hadden daarin een teken gegeven. Dat geven van een teken is dus uitermate belangrijk. Het is helemaal geen magie in de zin van het onbegrijpelijk occultisme, dat waarschijnlijk humbug is. Het is doodgewoon de noodzaak van de mens om een denkbeeld ergens in de wereld buiten zich vast te leggen. Pas op dat ogenblik krijgt het gestalte.
U zult zeggen: Dat helpt niet altijd. Als ik een knoop in m’n zakdoek leg, dan probeer ik ook een gedachte te fixeren. Maar vaak heb ik later die knoop in m’n zakdoek en vraag ik me af: Waar had ik dat ook weer voor? Hier heeft u ook niet gedacht: hiermee leg ik een denkbeeld vast, dan herinner ik het me misschien. Dat is dus iets anders. Het is de instelling waarmee je het doet. Als ik zeg: Ik ga die boodschap doen en ik leg die knoop, dan doe ik de boodschap, ook al vergeet ik helemaal dat er een knoop in m’n zakdoek zit. Het is buiten mij gebracht. Op die maner de dingen buiten je brengen, is dus ook een deel van de meer praktisch magische leefwijze.
Gelooft u mij, de meeste mensen, die aan occultisme doen, hanteren het begrip occult op een totaal verkeerde manier. Er zijn heel veel mensen die, hoe occulter ze zijn, des te stommer ze zijn, althans in de ogen van anderen.
Nu zal het u duidelijk zijn dat wij het occultisme niet mogen gaan zien als iets, waardoor we buiten of boven de wereld staan maar doodgewoon als iets, waardoor we onze wereld beter hanteren en een juistere eenheid met die wereld bereiken. En dan kunnen we zeggen: gedachten zijn krachten. Natuurlijk. Maar wat heb ik aan een kracht, die ergens willekeurig wordt aangezet? Een krik is een kracht. Maar als u hem niet op de juiste manier onder de auto zet, dan heeft u hoogstens bebloede duimen of erger letsel, maar uw wagen komt geen centimeter van de grond. Zo is het met gedachten ook. Gedachten kun je gebruiken om de feiten te veranderen, maar je moet ze op de juiste wijze in de feiten invoegen, je moet ze fixeren in de feiten door een willekeurig iets.
De magisch denkende mens gaat dan zeggen: Ik moet mij op een bepaalde wijze voeden. Soms is dat begerenswaard. Maar het betekent helemaal niet dat je, om een goed occultist te zijn, zoals sommigen pretenderen, vegetariër of iets dergelijks moet zijn. Neen, het betekent alleen dat je je voeding moet aanpassen aan je behoefte; en dat is heel iets anders. Dus niet aan de smaak, maar aan de behoefte.
Sommige mensen beweren dat je, om een goed occultist te zijn, niet moet roken, niet drinken, geen thee, geen koffie moet drinken. Allemaal heel mooie dingen. Maar is dat waar? Onder bepaalde omstandigheden zijn stimulansen als alcohol, maar ook cafeïne, theïne e.d. schadelijk. Dan moet ik ze onder die omstandigheden vermijden.
De kunst om te leven als occultist en het gebruikmaken van die z.g. magische mogelijkheden wil alleen zeggen dat je bewust de meest gunstige omstandigheden creëert om te presteren wat je wilt presteren en om waar te maken wat je waar wilt hebben. En daarmee kom ik zo langzamerhand aan de finale.
Een finale in deze tijd van het jaar is er altijd één waar op de een of andere manier het christendom om de hoek komt kijken. Een goed christen is een mens, die probeert te leven volgens de geest van Christus. Dat die mens zijn visie van die geest van Christus op de een of andere manier fixeert, is magisch en occult alleen maar begrijpelijk en zelfs verantwoord. Op het ogenblik, dat de fixatie in de plaats komt van de gerichtheid of de gedachte, is er in feite geen echt christendom meer. Het is een korenaar, die loos is, waar geen zaad in zit. Zo kunt u kijken naar een christendom, dat morgen waarschijnlijk weer, zeer ernstig passie‑zingend en zo, zich zal bezighouden met het lijden van Jezus Christus; het offer, gebracht op de Calvarieberg. Die dingen hebben zin en be­tekenis, indien wij ze kunnen inpassen in onze manier van reageren en werken. Zodra wij ze daarbuiten stellen, zodra we ze maken tot iets onwerkelijks, hebben we meteen de betekenis weggenomen. Het lijden van Christus, dat een heerlijk symbool is, blijft symbool. Het betekent niets in de werkelijkheid. Maar een lijdensmeditatie, waar de vraag wordt gesteld: Wat is de zin van dat lijden en wat was het doel dat ermee werd gediend? kan leiden tot de overtuiging: wat ik eigenlijk meen te lijden, kan ik gebruiken om een doel te bereiken. En dan word het christendom veel magischer dan het ooit is geweest. Het is eigenlijk jammer dat de formele magie het christendom langzaam maar zeker heeft verdronken in woorden. De lijdensweg, de passie, de herrijzenis zijn gebeurtenissen geworden, die helemaal buiten het leven staan. De praktijk vraagt echter iets heel anders. Zij vraagt van ons niet dat wij het offer van een ander herdenken, maar dat wij de inhoud van het offer (een overwinnen van angst, in zekere zin een zelfoverwinning), omdat wij een bepaalde gerichtheid kennen als de juiste, doelmatig gaan vinden, Wij moeten doelmatig zijn, ook als christenen. Als u zich dus de komende dagen gaat bezighouden met Goede Vrijdag, Paas‑zaterdag, Paaswaken, dan zou ik u wel de raad willen geven: denkt u er even aan dat het niet alleen maar gaat om het verhaaltje. Het gaat om de les, die erin zit. En voor alles wat u tot nu toe heeft gehoord over het occultisme, op welke manier dan ook, geldt eigenlijk hetzelfde.
De theorie, het verhaal, is er om ons duidelijk te maken hoe wij voor onszelf bepaalde relaties kunnen stellen. Het stellen van deze relaties, is veel belangrijker dan het verhaal. Want daar, waar ik relaties stel en die kan blijven beheersen, waarbij ik enerzijds mijn emotie tot een kracht laat worden die richt, maar aan de andere kant mijn besef maak tot een doelgerichtheid, daar kan ik iets bereiken, mits ik steeds begin met het bereikbare en van daaruit verderga.
Niets is onmogelijk, indien ik durf beginnen met het mogelijke. Niets is onbereikbaar, indien ik mijn hele wezen en mijn gehele kracht daarop richt en mij emotioneel daarmee verbonden gevoel.
Werkelijk christen‑zijn is niet onbereikbaar. Maar werkelijk christen‑zijn moet ik dan niet meer gaan zien als iets dat gebonden is aan woorden of aan ceremonieel alleen. Ik moet het eenvoudig zien als iets dat ik in de wereld waar maak; iets waaraan ik voortdurend werk.
Ik hoop dat ik u met dit laatste heb duidelijk gemaakt dat we ook de religieuze zaken, die in feite toch ook occult zijn, moeten gebruiken op dezelfde manier als elke andere magische lering. De praktische toepassing van het magische principe in het leven wil zeggen: De mens maken tot een agens (een bewust reagerende en gerichte kracht) in de totaliteit, wat die totaliteit voor ons op het ogenblik dan ook moge zijn. En als we dat doen uit overtuiging met geheel ons wezen en met een bewust doel, dan kunnen we er zeker van zijn dat, zo we niet ons doel te ver hebben gesteld en het onbereikbaar hebben gemaakt, wij ook alles kunnen verwezenlijken.

Een model van het Al.

Wie het heelal uitdrukt in materiële toestanden en verhoudingen, zal altijd bepaalde discrepanties tussen het als redelijk en juist gestelde en de feitelijkheid moeten constateren. Op het ogenblik echter dat wij het heelal gaan zien als een aantal verschillend geklasseerde energieën, zal blijken dat wij door daarmee rekening te houden en met de mogelijkheid tot transformatie van energie van de ene naar de andere vorm alle verschijnselen kunnen verklaren en daarmee ons inzicht in het Al kunnen vergroten. Als wij trachten een model van het Al op deze stelregels op te bouwen, kunnen wij ongeveer als volgt te werk gaan:
Basis: een grote kracht t.a.v. een algemeen nulpunt, het geheel uit te drukken in het potentiaal: God tot niets. Indien deze potentie aanwezig is, zal ook actie aanwezig zijn, daar absolute tegenstellingen nimmer zichzelf volledig kunnen handhaven zonder dat een poging wordt gedaan tot een evenwicht, een zekere empathie te komen. Dit betekent dat er een lekstroom tussen Niets en totale Godheid ontstaat. In deze vloed van energie nu kunnen wij verschillende potentialen meten t.a.v. bepaalde ruimtelijk gefixeerde punten. Deze ruimtelijke fixatie is niet noodzakelijkerwijze gelijk aan de ruimte, die u kent. Zij is elke voorstelling, waarin afstand of verschil kan worden uitgedrukt. Dan zullen in de stroom van het Goddelijke de waarden verschillen naargelang wij meten vanaf een bepaald punt (zijnde niet het totaal Goddelijke) naar een ander punt (zijnde niet het totale Niets). Door deze verschillende waarden met elkaar te vergelijken, komen wij dan tot een verschil van afstand of lengte. Om deze waarden eenvoudig uit te drukken, spreken wij dan vaak over verandering of relatie van trilling. Deze trilling geeft dus niet periodiciteit weer, maar ze geeft eenvoudig aan: vergelijkbare afstanden van krachtverschillen.
Nu hebben we te maken met een scala, die loopt van oneindig plus tot nul. Er is geen tegengestelde waarde (dus van nul tot oneindig negatief). Het totaal van de waarden in ons Al moet worden gesteld als zijnde een reeks van in zich positieven. Dan stel ik:
Waar de totale kracht wordt gemeten, zal de uitdrukking van deze totale kracht, gaande van oneindig tot nul, kunnen worden uitgedrukt in een oneindige reeks kleine wervelingen of frequenties. Deze noem ik materie, indien zij een zekere dichtheid bereiken. Indien zij deze dichtheid niet bereiken doch rond zich een stralingsveld vormen, dan noem ik haar sfeer. Dan zijn sfeer en materie vergelijkbare waarden, waarbij alleen een verschil in trilling of in feite van wijze van uiting en afstand (krachtverschil) bepalend is. Dan zijn alle werelden vergelijkbare waarden, waarbij de onderlinge verschillen slechts kunnen worden uitgedrukt in de verschijningsvorm van een en dezelfde energie.
Nu gaan wij trachten te filosoferen. Waar het aantal mogelijkheden van oneindig tot nul in zich oneindig is, zal het aantal mogelijke verschijningsvormen en toestanden in dit geheel gemeten, eveneens oneindig zijn. De oneindigheid blijft bestaan, ongeacht of wij een groter of een kleiner deel van het totaal kunnen beseffen en dus in ons wezen bevatten. Daarom zullen wij altijd spreken over een oneindigheid, daar immers geen bepaling van het uiterst Positieve punt mogelijk is. Dit houdt in dat wij God nooit kunnen bereiken. Het houdt wel in dat wij met God één kunnen zijn. Dit zijn dus verschillende punten.
Bereiken wil zeggen: het uiterst positieve bereiken. ‘Eén‑zijn met’ wil zeggen: één‑zijn met de kracht, zoals zij in haar verschillende vormen tot uiting komt en dus in ons weergeven hetzelfde potentiaal t.a.v. nul, dat wij ook uit het Goddelijke vermoeden. Dan kan ik op grond hiervan zeggen:
Daar een en dezelfde kracht het totaal der dingen regelt of omvat, zal het totaal der mogelijkheden door dezelfde kracht worden uitgedrukt en zullen dus alle mogelijkheden gelijk bestaan en gelijk toegankelijk zijn. Dan is elke mogelijkheid, die ik selecteer uit het geheel, slechts de weergave van een fragment van de totaliteit. Elke wijziging van mijn houding t.a.v. dat fragment van de totaliteit zal de betekenis daarvan voor mij wijzigen.
Aangenomen dat het totaal der mogelijke wijzigingen oneindig is (uit het voorgaande zou dit kunnen voortvloeien), moet ik aannemen dat mijn keuze­-element voor mij oneindig is, mits ik mij zelf niet als maatstaf gebruik. Zodra ik mij beschouw als een maatstaf voor het meetbare, zal ik nl. door mijn eigen eindigheid het oneindig aantal mogelijkheden beperken tot datgene, wat vergelijkbaar met mijn eindigheid tot uiting komt. Ik zal dit verduidelijken:
Wanneer een mens zichzelf beschouwt als een wezen van een bepaalde grootorde, zal dit wezen niet in staat zijn bewust deel te hebben aan of inzicht te hebben in het leven van wezens, die buiten het perceptie‑vermogen van dit menselijk ‘ik’ vallen. Het zal ook geen besef kunnen hebben voor wezens, die groter zijn dan dit menselijk ‘ik’ en eveneens dit menselijk ‘ik’ zouden kunnen omvatten in een groter geheel.
Dan stel ik: Elk willekeurig deel van die oneindigheid kan worden beschouwd als een wezen of entiteit, daar het in zichzelf een aantal mogelijkheden bevat en voor zichzelf die mogelijkheden in en vanuit zich kan manifesteren op elke gewenste manier.
Daarmee heb ik aangetoond dat het, althans in deze redenering, mogelijk is ons een wezen voor te stellen, dat b.v. de totale aarde en de totale mensheid omvat, terwijl elke mens binnen dit geheel zichzelf ervaart als een afzonderlijke eenheid en het concept van dit grote, mede het ‘ik’ omvattende wezen niet zal kunnen aanvaarden door gebrek aan een juiste maatstaf.
Op deze wijze kunnen wij het Al beschouwen als één groot wezen, waarin de verschillende delen zichzelf als afzonderlijke wezens beschouwen. Dan zullen de menselijke waarden, die worden gesteld als behorende tot uw eigen wereld, reproduceerbaar moeten zijn in de kleinste werelden (dus zelfs de kleinste materiedelen of andere omstandigheden die daarmee vergelijkbaar zouden kunnen zijn) en zou gelijktijdig het grote geheel (b.v. uw kenbaar materieel heelal) vergelijkbaar kunnen zijn met één grote wereld, die wederom een weergave is van uw eigen wereld.
Ik leg u dit niet voor om het u opzettelijk moeilijk te maken, maar om u een inzicht te geven in de mogelijkheden van het meer abstract redeneren en denken.
Indien ik aanneem dat mijn eigen wereld eigenlijk een spiegeling is van iets, wat op verschillende niveaus van bestaan aanwezig kan zijn, impliceert dit gelijktijdig dat door het ontbreken van het uniek‑zijn van mijn wereld en wereldconcept, deze wereld elders niet alleen bestaat maar ook een bewustzijn, gelijk aan het mijne, elders aanwezig moet zijn. Indien wij een wereld aannemen zo groot als het heelal en zeggen: Dit is het spiegelbeeld van de menselijke wereld zoals u die kent, dan zullen de wezens die daar leven weliswaar groter en massaler zijn, maar qua bewustzijn vergelijkbaar met mensen. Dit is zeer belangrijk.
Men heeft vaak het idee dat bewustzijn alles‑bepalend is. Maar bewustzijn is slechts een vorm van dezelfde energie, waaruit al het andere voortkomt. Alle normen, wetten en verhoudingen, die wij t.a.v. die totale energie stellen, zouden dus ook gesteld moeten kunnen worden t.a.v. het menselijk bewustzijn. En als wij spreken over geestelijk bewustzijn en geest, dan geldt hier precies hetzelfde.
Ik stel: Aangenomen, dat het voorgaande juist is, zal het totaal van alle werelden en sferen berusten op dezelfde verhoudingswaarden en mogelijkheden die u in uw eigen wereld kent. Op grond daarvan zou het bewustzijn in elk van die werelden onmiddellijk kunnen functioneren en reageren, mits het eigen wereldbeeld niet gebonden blijft aan eigen maatstaf van wereld, dus aan de beperking van het erkende deel van het totale potentiaal. Nu gaan wij de filosofie omzetten in voor u minder technische en misschien eenvoudiger termen. Het betekent, mijne vrienden, dat iemand, die in een andere sfeer of wereld komt, in feite in een wereld staat, die voor hem gelijkwaardig is aan de zijne. Ook als die wereld veel grotere krachten en mogelijkheden bevat, zal het bewustzijn zich zonder meer daar kunnen handhaven. De enige eis is dat de vergroting van potentiaal‑schaal, zoals die in die andere wereld of sfeer voorkomt, voor uw bewustzijn aanvaardbaar moet zijn. Dan ligt een groot gedeelte van wat wij bewustwording, erkenning, wijsheid, kennis etc. noemen, niet in het bestaan van differentiatie tussen werelden en toestanden, maar in het vermogen toestanden op een verschillende schaal als voor ons vergelijkbaar te zien, zodat identificatie van ons eigen wereldbesef met de andere werelden mogelijk is.
Wie hiervan uitgaat, zal beseffen dat God niet noodzakelijkerwijze voor ons anders behoeft te zijn dan wij. Hij zal alleen meeromvattend zijn dan wij. Grote geesten en grote engelen zullen eveneens voor ons vergelijkbaar zijn. En dit heeft voor de mens, die zich geestelijk bezighoudt met de tegenstel­ling tussen b.v. de demonie en de hemelwereld consequenties. Want een demo­nie is voor mij alleen erkenbaar en als zodanig bestaand, indien ik een beperkt deel boven mij aanvaard als waarheid en daardoor een beperkt deel beneden mij als onwaarheid, leugen of onjuistheid verwerp. Als ik dus wil groeien naar een aanvaarding van het totaal, zal mijn besef van goed ‑ althans voorlopig ‑ gelijk uitbreiden met mijn concept van kwaad. Ik kan niet hier één waarde accepteren zonder te erkennen dat zij dáár aanwezig is.
Als u grote werelden ziet en u bent zover gekomen dat u kunt door­dringen tot aan de grenzen van uw zichtbaar heelal, dan impliceert dit dat u ook kunt doordringen tot in de wereld van het kleine en waarschijnlijk de atomen kunt zien, zoals zij sterrenstelsels zouden zijn. Denkt u maar aan de microscoop, die in omgekeerde richting als een soort verrekijker eveneens bruikbaar zou kunnen zijn.
Hier heeft u dus de omkeerbaarheid van waarden. Waar ik de omkeerbaarheid van waarden constateer, moet ik aannemen dat al het kwade ‑ zo ik het erken ‑ door de omdraaiing van de betekenis voor mijn wezen goed moet worden en al het goede door een omkering van waarden kwaad. Dan is er voor mij geen enkele reële maatstaf aanwezig maar er is wel een bewustzijnsmaatstaf. Naarmate ik verder erken, word ik groter. Ik omvat dus een groter deel van het potentiaal van de goddelijke uiting. Hoe groter het potentiaal van de goddelijke uiting dat door mij wordt erkend, des te groter het deel van de werkelijke wereld (de goddelijke totaliteit) dat ik omvat. Maar al wat binnen mijn wezen valt (en dat is nu voor u misschien toch interessant), valt dan ook onder mijn beheersing.
Hieruit blijkt dus dat de ziel niet mag worden uitgedrukt als een weergave van de mens of alleen als een soort goddelijk zaad, dat zich heeft geworteld ergens te midden van de ruwe basten van geest en stof, maar dat wij moeten aannemen dat de ziel de feitelijke uitbreiding van potentiaal is in het Goddelijke, waarbinnen voertuiglijke erkenningen mogelijk zijn.
Kan ik de ziel uitbreiden? Het is een grote vraag, of dit mogelijk is. Maar één ding is zeker: naarmate de ziel zich meer placeert op de juiste balans (in het middelpunt van de totale uiting tussen niets en oneindige mogelijkheid), zal zij een groter deel van het Al in harmonie zien. Voor haar bewustzijn zullen positief en negatief elkaar op den duur opheffen; wat er overblijft, is de harmonische erkenning van hetgeen in het eigen ‘ik’ bevat is. Dit zijn niet alleen maar magische erkenningen, het is een poging om een model van het Al op te bouwen.
Nu zegt men bij u: We hebben tijd. Als ik u zeg dat tijd alleen maar het meten is van dezelfde functie, zou elke erkenning van tijd in zich moeten houden: een weerkaatsing van hetzelfde element tijd (dus dezelfde tijdsduur) maar in verschillende momenten van tijd. Voorbeeld: Als ik vandaag kijk, dan zie ik niet alleen de andere sterren. Ik, zie ook mijn eigen wereld terug, indien ik natuurlijk over voldoende en juiste instrumenten beschik, maar dan in een ver verleden of in een verre toekomst, en wel naargelang van de richting waarin ik kijk.
Dan is tijd eigenlijk eveneens iets, wat een concept is van mijzelf.
Het is mijn meten van verschillen tussen de huidige fase en stelling van een deel van de goddelijke energie en mogelijke andere stellingen van volkomen ge­lijksoortige fasen of delen van de goddelijke energie. Daarmee wordt voor het ‘ik’ het begrip tijdloosheid verkregen. Tijdloosheid betekent niet dat er geen tijd bestaat, maar dat ik de identiteit erken van alle bepaalde delen, die ik tijd noem, met alle andere gelijksoortige delen. Als ik meet in dagen, dan zal ik elke fase, die ik dag noem, op elk punt van het Al kunnen zien als voor mij volledig gelijk, ook aan mogelijkheden. Als ik uitga van aeonen van jaren, van oneindigheden, dan zal mijn concept van oneindigheden hier moeten worden overgebracht naar alle andere mogelijke oneindigheden (voor mij onein­digheden), die zich ergens zouden bevinden.
Nu zult u zeggen: Een oneindigheid impliceert dat er geen tweede on­eindigheid kan bestaan. Dit kan niet, indien wij oneindigheden stellen als liggend op hetzelfde plan. Maar een oneindigheid uit mijn besef behoeft niet identiek te zijn met de oneindigheid van een ander besef. Dan kunnen twee in wezen anders gemeten oneindigheden naast elkaar bestaan, zonder dat zij identiek hoeven te zijn. En die identiteit van de verschillen werelden is de grote moeilijkheid, waarmee men als mens heeft te worstelen. Indien iemand u zegt dat de wereld, zoals u haar ziet, niet gelijk is aan de wereld, zoals een ander die ziet, bent u geneigd te zeggen: Dat komt voort uit andere opvattingen, die we hebben. Wat u vergeet, is dat u beiden zeer wel een totaal andere wereld kunt zien en beleven, maar dat u op de een op andere wijze beiden in elkanders wereld een zekere functie vervult.
Dit lijkt oneindig vaag, maar wie niet tot de uiterste vaagheid gaat, kan niet tot de uiterste helderheid komen. Dit is een moeilijk probleem voor menig mens. Iemand, die absoluut duidelijk wij zijn, zal zo duidelijk zijn dat hij absoluut vaag wordt, omdat in de uitbreiding van zijn concept zijn eigen denken wel volledig duidelijk omgrensd is maar gelijktijdig dit voor een ander niet meer te vatten is. En zo redenerende gaan wij ons model van het Al kort formuleren en omschrijven:

  1. Daar het besef dat het “ik” bezit (de uitbreiding van eigen persoonlijkheid) een wereld in zich vormt binnen de totaliteit, leven alle wezens in andere werelden en zullen de contacten tussen deze werelden alleen voortkomen uit het gelijk omvatten van dezelfde potentialen of delen van het Goddelijke.
  2. Alle vormen, die worden erkend, zijn slechts de weergave van een persoonlijke reactie op een deel van de goddelijke kracht. Dientengevol­ge behoeven ook vormen en vormwaarden niet voor allen gelijk te zijn. Daar, waar een gelijkheid van vorm‑erkenning en vorm‑waarde ontstaat, is deze beperkt tot hetgeen gemeenschappelijk kan worden gedeeld; dus tot die delen, waarin men met elkaar gemeenschap heeft. Waar dit niet gebeurt, bestaan verdergaande concepten, die door anderen niet worden gedeeld.
  3. Indien ik leef in een wereld, die ik nimmer geheel met anderen zal kunnen delen, zal het voor mij belangrijk zijn: in de eerste plaats mijn eigen visie op de wereld te stellen; in de tweede plaats deze visie tot evenwichtigheid te brengen door tegenover elke negatieve factor een positieve te stellen en omgekeerd. Hierdoor krijg ik een evenwichtig beeld van het zijn en van mijn wereld, die het mij mogelijk maakt om in mijn wereld zelf vrij te zijn. De vrijheid, die ik in mijn wereld bereik, houdt in dat ik de vrijheid heb contacten met anderen te aanvaarden, voor zover ze harmonisch zijn.
  4. De uitdrukking, die wij geven aan deze verschillen van wereld en wereldconcept, zijn eveneens different; maar een van de meest gangbare is het trillingsgetal. Als twee mensen een verschillend trillingsgetal hebben, betekent dit in feite dat zij in een verschillende wereld leven, ook al delen zij grote delen van die wereld wel met elkaar. Als wij zeggen dat mensen harmonisch, maar verschillend in trillingsgetal zijn, zouden wij daarmee kunnen aanduiden dat zij bij elkander een deel van de eigen ervaring kunnen induceren, zodat zij tijdelijk elkaars wereldbeeld kunnen uitbreiden of aanvullen. Als wij stellen, dat entiteiten (onverschillig of dat engelen, demonen of wat anders zijn) harmonisch kunnen zijn met de mens, dan moeten wij stellen, dat deze harmonie ‑ voor zover het de mens betreft ‑ wordt bepaald door zijn wezen en zijn wereldconcept. Dan zou voor de mens elke harmonie met hogere of lagere waarden afhankelijk zijn van de mens. Er is dan geen enkele mogelijkheid om deze grotere krachten voor mijn eigen ervaren en beleven een dwingende macht toe te kennen.
  5. Gesteld, dat materie een uitdrukking is van energie, dan moet worden aangenomen dat deze energie inductief werkt, zodra er een verschil of een verandering is. Deze inductie zal alleen voor mij merkbaar zijn binnen dat deel van mijn wezen, dat harmonisch is met de plaatsvindende verandering. Ik zal dus niet alle veranderingen kunnen zien, maar alleen die, welke met mijn wezen en mijn wereldvoorstelling op dit moment harmo­niëren.
  6. Daar alle variabele waarden, die ik in mijn wereld constateer, in feite een begrenzing vormen en niet alleen een meting van waarden, zal ik moeten uitgaan van het totaal der waarden, waarin ik de meting of bepa­ling verricht en nimmer mogen uitgaan alleen van het punt, dat door mij werd geconstateerd.

Degene die het vermogen in zich vindt tot abstract denken, zal uit die abstractie harmonieën kunnen winnen, ook als het in het menselijk leven noodzakelijk is om die voor het ‘ik’ in beperkter beelden te concretiseren.
Elk geconcretiseerd beeld, dat voor mij voortkomt uit een abstractie van denken, beleven of ervaren, zal dus inhouden een beperkte maar volledige weergave van een grotere waarde.
Elk concept, dat wordt gewonnen uit de abstractie, is dus het symbool, waardoor die grotere werkelijkheid voor mij hanteerbaar wordt. Want het geheel blijft behouden in het woord, in de daad, in het voorwerp, in de verandering, kortom, in al datgene, wat ik daarvoor stel. Dan is de betekenis van alle door mij als weergave of zelfs maar als gevolg van het abstract erkende, tevens een middel om deze schijnbaar abstracte wereld voor mij tot realiteit te maken.
Men kan uit de schijnbaar onwezenlijkheid der stellingen komen tot een werkelijke beleving van dit geheel, zodra men beseft dat elk beeld, dat men in de eigen wereld stelt als het geheel vertegenwoordigend, dit geheel mede omvat.
Daar het de mens niet gegeven is onbeperkt in abstracties te denken, zou hem daarom de raad moeten worden gegeven: Leer denken in gelijkenissen, die in uw wereld van toepassing zijn. U zult daardoor in staat zijn een groter aantal waarden binnen en daardoor ook buiten uzelf te beseffen, deze te hanteren en zo uw heelal te zien worden tot een voor u aanvaardbaar, begrijpelijk en ‑ in het deel dat innerlijk wordt beseft – beheersbaar geheel.

Droombeeld.

Vele vage vormen, als in nevelen gekleed, krijgen gestalten. Gestalten worden langzaam tot een spel, toneel, een visioen, een droom, waarin ik onderga het bestaan met deze schimmen. De werkelijkheid vervaagt ‑ en ik leef in een nieuwe werkelijkheid. De tijd staat stil en is gelijktijdig toch oneindig weer versneld, zodat het gebeuren in brokstukken uiteen pleegt te spatten. Ik onderga.
Ik onderga. Maar wanneer ik ook erken hoe ik zelf deel ben van de droom en zonder schromen toegeef hoezeer de droom de weergave is van wat er in mij leeft, dan zie ik hoe aan alle beelden steeds het zwakke spoor kleeft van een ander denken, van een ander bestaan. Dan wordt het droombeeld niet slechts eigen spel met eigen waan, maar eerder nauw begrepen correctie op eigen denken, weergave van mogelijkheden die ik zelf niet heb vermoed, uitdrukking van noodzaken die ik zelf nog niet erkende.
De beeldenreeks wordt dan tot een taal, die ik misschien niet geheel versta in redelijke zin, maar die ik ‑ ondergaande het geheel ‑ toch voor mijzelf aanvoel. Een waarschuwing soms. En soms de erkenning van een kracht, die van buiten mij beheerst of beïnvloedt. Soms de oplossing van een probleem, soms ook de erkenning van mijn eigen onvolledigheid.
Uit die gevoelens, uit dit begrip wordt het droombeeld voor mij een weergave van de werkelijkheid waarin ik leef, een aanduiding van de mogelijkheden, die ik heb. Ze wordt voor mij een brug tussen een grotere werkelijkheid en de beperktheid van mijn eigen denken.
De droom is de brug waarover het ‘ik’ kan gaan, overschrijdende de grenzen van logica en rede tot in het rijk van eigen waar bestaan.
Het droombeeld is de foto, die je terugbrengt in je werkelijkheid van een dergelijke excursie. Ze geeft niet aan wat hier is, maar maakt je wel duidelijk hoe je zelf bent.
Wie in een droombeeld leert zichzelf te erkennen, erkent op den duur ook grotere waarheid, ja, zelfs oneindigheid als deel van wat slechts lijkt een vluchtig droombeeld te zijn.

Offer.

Een offer, datgene wat ik geef.
Een offer, datgene wat ik mij ontzeg.
Een offer vaak, datgene wat ik zelf ben; een ontkenning ten bate van iets anders.
Is het een wonder dat het offer altijd een grote rol speelt in de magie? Is het een wonder dat het offer in ons leven voortdurend belangrijk is? Indien wij niet kunnen offeren, bestaat er geen mogelijkheid om buiten onszelf te treden.
Het offer is niet alleen maar het middel, waarmee je een geest of God probeert om te kopen; het is wel degelijk ook datgene, waarmee je jezelf, door je iets te ontzeggen, wijst op de belangrijkheid der dingen, waardoor je het voor jezelf mogelijk maakt te bepalen wat je eigenlijk wilt. Iets, wat je voor niets krijgt, is meestal niet zo waardevol. Iets, wat je duur betaalt, zal je – zelfs als het maar weinig waarde heeft ‑ hoog schatten, omdat het zo veel heeft gekost.
Het offer is het betalen. En naarmate wij meer offeren voor hetgeen wij belangrijk achten, zullen wij ons dus meer eigen maken, er dichterbij komen te staan.
Is het een wonder dat offers zo belangrijk zijn? Maar breng dan offers alleen, zoals u ze zelf wilt brengen en wanneer u ze wilt brengen. En bovenal, breng ze niet zonder zin en zonder doel.
Ontzeg u regelmatig iets, maar niet alleen omwille van het ontzeggen, maar omdat u met dit ontzeggen de nadruk legt op iets anders in uw leven.
En als u magisch wilt werken met het offer, begrijp dan dat het offer een van de middelen is, waardoor u zich in bijzonder sterke mate kunt richten en concentreren op het doel, dat u wilt nastreven.
Offer is niets anders dan de lens, waardoor wij de verstrooidheid van onze gevoelens, onze begeerten en gedachten in één brandpunt, samenbrengen en zo uit het verspreide besef het schroeiend brandend punt maken, dat het vuur van bereiken kan ontsteken.

image_pdf