16 juni 1959
Wanneer we gaan praten over verschillende dingen, dan voel ik me eigenlijk een tikje geroepen om voor één keer eens over te schakelen naar wat zwaardere materie. Nu begrijp ik wel, dat er onder u zullen zijn die zeggen: “Ja, maar wat hebben we daaraan. We begrijpen het niet goed.” Ik ben het volledig met u eens. Er zullen erbij zijn voor wie dit in het begin wat te veel is. Aan de andere kant zoals u weet, ligt het in onze bedoeling om langzaam maar zeker ook naast de meer: Praktische werkingen van magie.
De beschouwing van de kosmos is afhankelijk van het eigen standpunt. D.w.z. dat God vele aangezichten heeft, omdat wij in vele richtingen God kunnen vinden of kunnen zoeken. Er is echter altijd een middelpunt, van waaruit al die dingen gebeuren. Dat middelpunt zijn we zelf.
Datgene van het Goddelijke, wat ons beroeren kan, moet met onszelf in harmonie zijn. Datgene, wat wij omtrent onszelf kunnen erkennen wanneer wij ons spiegelen in de kosmos, kan ook alleen zijn opgebouwd uit datgene, wat reeds harmonie met de kosmos heeft verworven. Dat klinkt erg gewichtig, naar het is eigenlijk heel eenvoudig. Wij kunnen alleen de schepping kennen naar onze eigen geaardheid. We kunnen in die schepping alleen werken zoals we zijn. Alle begoocheling, alle waan vooral ook die begoochelingen en die waan vooral ook die begoochelingen en die waan, die we zelf helpen creëren zijn in feite uit den boze. Hoe eerlijker wij tegenover de schepping en vooral ook tegenover onze God staan, hoe beter het ons gaat en hoe meer contact we daarmee krijgen. Nu zullen wij in dit zoeken naar erkenning van ons eigen wezen heel vaak afdwalen. Wij gaan n.l. zoeken naar een verschijnsel in plaats van naar ons eigen wezen. En dat zoeken naar verschijnselen gaat gepaard met – volgens velen althans – met een honger naar levitatie, manifestatie in allerlei geaardheid, het wonder, het kennen van de toekomst: Ja, wij willen onze Meesters in de geest leren kennen. Wij willen een persoonlijke leiding hebben en al wat er bijhoort. Het is logisch dat deze dingen buiten ons allemaal bestaan. Levitatie is een verschijnsel, dat helemaal berust op de gangbare wetten in het heelal. En manifestatie van de geest – materialisatie zelfs – is helemaal niets buitennissigs of iets vreemds. Het gehoorzaamt aan de normale wetten van de natuur. Maar wij kunnen zelf alleen intermediair zijn in dergelijke gevallen, wanneer wij daarmee harmonisch zijn.
Die harmonie berust hoofdzakelijk op datgene, waarvoor wij zelf gevoel hebben. Niet belangstelling, vergis u niet! Het feit dat u een zeer grote belangstelling hebt voor bepaalde feiten van het paranormale, misschien zelfs van het normale leven of de filosofie, zal helemaal niet uitmaken of u daarin werkelijk iets bereikt. De Engelsman zegt: “It is a matter of feeling.”
Je moet het voelen. En dat is inderdaad waar. We kunnen soms met een paar woorden proberen om een sfeer te scheppen en dan zijn een groot aantal van onze toehoorders in de ban, maar enkelen niet. Die enkelen kunnen we juist weer beter pakken op een andere manier: die kunnen we op een andere manier a.h.w. meeslepen. En dan zijn er ook bij, die we nooit zullen kunnen bereiken. Degenen, die direct in contact komen, zijn degenen, die niet alleen begrijpen wat we zeggen, naar die het ook aanvoelen. Degenen, die we op een andere wijze benaderen, zijn degenen, die een bepaald aspect hebben in zichzelf, een verlangen, een denken, waardoor we met een beroep daarop de gevoelswereld zover kunnen wekken, dat ook die mens komt tot het ervaren van wat wij dan magie noemen. Er zijn ook mensen? die in zichzelf besloten blijven. Dat laatste is het meest treurige, dat ons kan overkomen. We moeten altijd met zo iemand medelijden hebben. Want zo iemand zal vechten om een waarheid te vinden en hij kan haar nooit vinden, nooit volledig. Waarom? Omdat hij te zeer besloten in zichzelf zijn gevoelsleven niet kan losmaken van zijn eigen scheppingsconcept en dat ligt in hem. Hij is dus met zo weinig in de wereld rond hem in harmonie, dat het haast onmogelijk is om daar een werkelijk beroep op te doen. In feite is alles wat bij de magie hoort, evenals alles wat in de esoterie thuishoort, een kwestie van Godserkennen. God bestaat voor ons in een reeks van wetten. Wanneer u over die wetten wat meer wilt lezen, zou ik u raden eens in Sleutels te kijken, waarin we verschillende van die wetten uitvoerig behandeld hebben. Deze wetten zijn de begrenzing niet alleen van de mogelijkheden in de schepping maar ook van ons eigen kunnen. Wij zullen altijd gedreven worden door een wet, maar ook gelijktijdig geleid.
Wanneer we dat niet beseffen, wanneer we die wetmatigheid in het leven a.h.w. doorkruisen met onze eigen wil, dan wordt het hele leven een doolhof. U heeft misschien zo’n ding wel eens gezien op een kermis ergens of in een tuin. En het doolhof, waar dat leven het meest op lijkt, is een spiegeldoolhof: zo’n voortdurende reeks van glazen platen, waarin je in noch uit weet en waarin je je voortdurend afvraagt: Moet ik nu rechtdoor gaan of afslaan? Want je denkt steeds, dat je rechtuit kunt gaan. Maar de schotten: die je dat hier mogelijk maken, daar echter beletten, dat zijn nu de wetten Gods. Die Wetten Gods zijn nu vanuit menselijk standpunt eigenaardig krom. Er is niets vreemder dan een goddelijke wet. Die wet gehoorzaamt helemaal niet aan al hetgeen de mens denkt of de mens wil zeggen. Om een voorbeeld te geven: De wet van evenwicht zegt dat wij voortdurend voor onszelf alle dingen zullen compenseren. Kennen wij meer goed, dan zijn we ook in staat tot meer kwaad, zijn we in staat tot meer kwaad, dan kunnen we ook komen tot meer goed. En dat blijft in een precies parallelle verhouding.
Maar wij denken daar niet aan. We zeggen niet: “Ik ben nu kwaad en dus kan ik goed worden.” Men zegt: “Ik ben nu eenmaal kwaad en ik kan er niets aan doen.” Men verwaarloost het element “goed” in het “ik”. Men komt tot een plotseling handelen, waarbij men het goede zou willen doen (datgene, wat men als goed erkent) maar als men dan zelf zegt: “Ach? wat is het nut voor mij?”, dan stoot men de neus in het leven en zegt men: “Nou ja, ik kan hier klaarblijkelijk toch niets bereiken. Wat ik ook doe het gaat altijd verkeerd.”
Het omgekeerde bestaat ook. Er zijn mensen, die zó goed zijn dat ze soms moeten komen tot iets, wat eigenlijk kwaad is. Om een voorbeeld te geven: Petrus, de leerling van Jezus, had nooit Petrus kunnen worden (de best-menende en misschien naast Johannes de meest eerlijke van Jezus leerlingen), wanneer hij niet juist in zijn grote ijver voor zijn Meester was gekomen tot een verraad van zijn Meester. Of moet ik zeggen aan zijn Meester? Jezus wist dat en hij heeft dat voorspeld. Maar Petrus heeft dat nooit kunnen geloven, totdat hij door het gevoel gedreven dat verraad toch pleegde. Hij had daarover zeer berouw, zo zegt men. Maar in feite was het niet alleen berouw. Petrus, zijn eigen zwakheid erkennende, was juist door deze stimulans van het kwade in staat om tot het goede te komen.
U zult zeggen: “Dat is een eigenaardige wet van God. Dat Hij dus iemand, die moet komen tot een eerlijk en oprecht leven en een goed leraren, opeens dwingt om terzijde te gaan, om kwaad te doen volgens zijn eigen concept.” Toch is dat zo. Er moet evenwicht zijn. En van dergelijke voorbeelden kan ik u er honderden meer aanhalen, alle in verband met verschillende wetten, en die kan ik illustreren met de groten, die op aarde geleefd hebben. Een ander voorbeeld wil ik voor het evenwicht nog even invoegen: Napoleon. Want anders denkt u, dat het alleen in de religieuze sfeer ligt.
Bonaparte was een mens, die eigenlijk hoofdzakelijk door bluf steeds gewonnen heeft. Vele kenners van zijn leven zullen het er misschien niet mee eens zijn. Maar als je nagaat, zul je zien hoe hij rond zich voortdurend een zeer kunstmatige maatschappij, een schijnfaçade heeft opgericht en zo dus kwam tot een overschatting van dit “ik” door heel de wereld. Dat moest gecompenseerd worden. Dus beïnvloed door de omgeving kwam Napoleon tot een zelfoverschatting. Die zelfoverschatting leidde weer tot een nederlaag in Moskou en de bekende terugtocht met al zijn gruwelen. Het leidde ook tot de val van Napoleon. Nu heeft Napoleon in zijn leven heel veel mensen verbannen. Hij heeft hen eenvoudig, omdat het hem niet zinde hen in zijn nabijheid te zien of omdat hij meende dat zij zijn grootheid niet voldoende accepteerden, verbannen naar de provincie of naar het buitenland. Want ook in Napoleons tijd waren er veel emigres. Het resultaat is geweest dat Napoleon zelf als banneling moest sterven. De eenzaamheid, die hij eens anderen aandeed vanuit zijn wil onrechtvaardig moest hijzelf ondergaan even onrechtvaardig in feite door de wil van anderen. Want het meest tragische is misschien het verraad, dat aan Napoleon word gepleegd, toen hij naar St. Helena word gebracht.
Wanneer je die dingen zo beziet, kom je tot de conclusie dat eigenlijk Gods wetten voor ons een doolhof vormen, tenzij we een leidraad hebben. Zoals eens in het Labyrint de geheimzinnige Minotaurus school en de held alleen door Penelopes magisch koord de weg kon vinden, zo hebben wij ook in ‘s levens doolhof een leidraad nodig. We kunnen er zonder dat niet komen. Deze leidraad geldt zowel voor esoterie als voor de magie. En zij berust eigenaardig genoeg op een van de minst erkende waarden in ons eigen wezen, op ons eigen gevoel. En dat is niet alleen – dat moet ik er uitdrukkelijk bijzeggen – ons geestelijk gevoel.
Dat is ook het gevoel, dat we hebben t.o.v. onze wereld met al zijn hartstochten, zijn vooroordelen en wat er verder bij hoort, want ook in die wereld hebben wij een innerlijk beleven. Dit innerlijk beleven stelt ons in staat voor ons juiste wegen te kiezen: het maakt ons mogelijk snel door het doolhof heen te gaan en het geheel te erkennen, het einddoel te bereiken.
Hiermee hebben we dus allereerst een paar simpele waarheden gesteld. Nu ga ik echter die waarheden even overzetten in een andere taal, een andere terminologie, waardoor ik exacter en minder vaag kan spreken. Het geheel van de schepping is gebaseerd op krachten, die in zichzelf besloten zijn en die nu zichzelf uitend in de goddelijke Kracht, dan weer zich realiserend in de goddelijke Kracht komen tot een soort fluctueren van eigen vermogen. Deze fluctuaties kunnen een zeer hoge snelheid hebben, waarbij dus Godserkennen en zelf erkennen praktisch gelijk is. Beide erkenningen kunnen ook zeer ver van elkaar afstaan, waarbij we dan spreken van lage of een tragere frequentie. Elke frequentie zal vooral in haar omgeving trachten haar eigen frequentie en harmonische frequenties te treffen. De leer der harmonieën deelt ons mede, dat we zowel naar boven toe als naar beneden altijd een bepaald aantal harmonische factoren vinden. Wanneer je op een piano een snaar aanslaat, gaan een bepaald aantal tonen meeklinken. En dat zijn niet alleen de tonen waarvan je dat precies zou verwachten, naar er zitten ook zelfs halftonen tussen, die toch heel sterk kunnen meetrillen, omdat er op de een of andere geheimzinnige manier tussen die trillingsgetallen een verbinding bestaat, een harmonie. Dan kun je wel zeggen: “Ja, dat ligt natuurlijk aan de lengte van de snaar en de zwaarte, waarmee zij gebonden is. Maar daarmee zijn wij er niet. Want wanneer we dat in het leven zien, geldt dat precies hetzelfde. En het vreemde is nu, dat elk van ons in staat is om te komen tot een bereiking van veel hogere trillingen naar ook kan reageren op veel hogere trillingen, dan hijzelf ooit bereikt. Omgekeerd kan een ieder een veel lagere trilling beïnvloeden en zal elke handeling en elke daad, die men dus stelt, elke gedachtes een weerklank vinden niet alleen in het eigen “ik” maar in meer of minder sterke mate in al die werelden en sferen, waarmee men harmonisch is, in al die trilling gebieden, al die entiteiten, die zich daar bewegen. De magie berust er nu op, dat we dergelijke trillingen ons niet alleen realiseren en bewust wekken, maar ook dat wij een zo sterke trilling veroorzaken in andere sferen, dat de kracht daarvan weerkaatst in onze eigen wereld. We trachten dan ondertussen door onze eigen instelling de harmonische verhouding zo te wijzigen, dat het resultaat, niet meer in onszelf kenbaar is maar buiten ons. Bij de ware esoterie doen we dit eigenlijk op andere manier. Wij blijven daar zelf ontvankelijk, we proberen een zo hoog mogelijke sfeer te beroeren en dan de openbaring van die sfeer in onszelf te ondergaan. Maar de werking is precies gelijk. Alleen de esotericus zoekt het ter zelfopenbaring in zichzelf, de magiër ter openbaring aan de wereld buiten zichzelf. Dat is het grote verschil.
Nu noemde ik zo-even reeds verschillende dingen, die uw aandacht hebben. Ik sprak daarbij o.a. over levitatie. Nu is er aan die levitatie een verschijnsel verbonden, dat onder dezelfde naam doorgaande toch wel aanmerkelijk verschilt van vele van de tafeldansen en dergelijke, die we dan zien. En dat is n.l. het levitatieverschijnsel, dat optreedt bij een mens in verrukking bv, zodat deze mens a.h.w. zweeft of vliegt. We zien daar o.a. een opheffing van de zwaartekracht. Hier wordt dus tijdelijk een normale natuurwet gewraakt door een kracht, die dan de wetenschap niet zo gemakkelijk kan vaststellen. Wat gebeurt er hier? De mens in verrukking is afgesloten van zijn eigen wereld. Dat is dus de voornaamste factor. Wanneer dat gebeurt, dan zal hij zijn hele lichaam dus in overeenstemming brengen met een trilling, die niet zijn eigen is. Dit besloten geheel als massa ondergaat zo werkingen, die niet bij deze aarde horen en daarmee niet volledig harmonisch zijn. Het resultaat is, dat i.p.v. een aantrekking een afstoting ontstaat. Die afstoting kan zeer groot zijn. De zeer grote factor krijgen we alleen, wanneer iemand “ten hemel vaart”: en dit gaat meestal gepaard met een desintegratie van de materie. Maar in de andere gevallen zien wij een tijdelijk afnemen van de aardaantrekking op een zodanige wijze, dat men zweeft: bv. enkele meters boven het publiek.
Het is niet een verschijnsel, dat alleen vertoond wordt door heiligen of zo. Want we weten bv. van het grote medium David Home, dat hij in staat was om van een kamer het ene raam uit te zweven en het andere binnen en dat op klaarlichte dag en onder getuigen.
Het is logisch dat dit verschijnsel van tijdelijk uitgesloten zijn uit de eigen wereld zeer belangrijk is. In de eerste plaats voor het innerlijk beleven. Wanneer wij een ogenblik buiten onze eigen wereld staan, zullen de factoren die in die wereld zo belangrijk leken, tot praktisch nihi gereduceerd zijn. Wat zo even nog het enige goed, het enige kwaad leek dat er bestond, wordt nu teruggebracht tot iets onbetekenends. Daarvoor in de plaats komt de intensiteit, de innerlijke vibratie van beleving, waardoor wij ingaan als het ware in een besef, dat boven het onze ligt. Zo’n besef kan natuurlijk nooit meer geven dan wijzelf ervaren. Daar wil ik dit mee zeggen: Wij hebben een zeker bewustzijn, een zeker erkennen. Dit. erkennen, dit bewustzijn kan niet uitgebreid worden buiten zijn eigen grenzen. Wij kunnen dus geen openbaring ontvangen, die verder gaat dan ons eigen denken, ons wezen, ons eigen geloof. Maar wat kan er dan wel gebeuren? Het bewustzijn van de mens is niet scherp gedefinieerd. Het is a.h.w. een vlak met hier en daar als op een landkaart nog witte vlekken, en buitendien aan de randen over het algemeen nevelachtige gebieden van kennis en ervaring, die wel aanwezig zijn, maar die nog niet concreet genoeg zijn om werkelijk verwerkt te worden en een direct deel van de persoonlijkheid uit te maken. Nu weet u allemaal dat u soms denkbeelden hebt, die u voor uzelf pas kunt verwerken, wanneer u ze hebt uitgesproken. Dat er ideeën zijn, die je heel vaag: in je draagt maar die bij de uitvoering het scheppen van iets b.v. plotseling zo concreet worden, dat je zegt: “Ja, dat heb ik nu altijd gedacht.” Toch heeft u het nooit kunnen beschrijven. “Zo heb ik het altijd gewild.” En eigenlijk heb je het niet geweten. Kijk, op deze manier kan dus de kracht uit de hogere sfeer voor ons betekenen een concretisering van deze fase, punten van kennis, die in onszelf zijn. Het is een vergrote zelfrealisatie, een vergrote zelfopenbaring.
Daarnaast kunnen wij in die toestand omdat wij afgesloten zijn van de wereld ook een veel grotere invloed uitoefenen op de werelden, waarmee wij nog wel in harmonie zijn. Zolang u alleen met uw eigen wereld in contact bent, is dit contact meestal te vaag en tegelijk te veeleisend om een werkelijk resultaat in een andere wereld mogelijk te maken. Maar stel nu, dat u die invloeden uitschakelt, wat gebeurt er dan? U bent veel vatbaarder voor indrukken uit de andere werelden, zeker. Maar ook uw eigen indrukken: mits scherp genoeg geformuleerd en door de wil mede gedreven werken in die andere sferen veel intenser. En dan behoeven we misschien niet te leviteren daarbij, ofschoon het verschijnsel heel vaak – als secundair – toch wel ontstaat ook bij de magiër. Het belangrijke is echter dan dat wij in een andere sfeer dingen kunnen veroorzaken en tot stand kunnen brengen, die ook in onze eigen wereld hun terugslag hebben. Die terugslag is altijd ongeacht de wijze, waarop wij wensen of werken, of de magie wit is of zwart een weerkaatsing van goddelijke wetten en nooit van iets anders.
Wanneer we nu echter even goed nadenken en een voorbeeld nemen, dan kunnen we zien hoe dat gaat. Misschien bent u wel eens in Zwitserland geweest of een ander land, waar men passen heeft en lawinemuren heeft gebouwd. Nu zult u daar niet alleen lawinemuren vinden maar heel vaak ook lawinebanen, d.w.z. dat men het neerstorten van een lawine op een bepaalde plaats gemakkelijk heeft gemaakt. Het is hierdoor dat dus de lawine gevoerd wordt naar een plaats in het dal, waarin weinig schade ontstaat. Datzelfde kunnen wij doen. Wij kunnen niet bepalen waar de lawine van boven afgaat, tenzij we weten: deze lawine is het juist. De goddelijke wet staat daar soms als de geul, die de lawine dus de vergrote neerstortingsmogelijkheid geeft: soms ook aan de andere kant als de remming kunstmatig of natuurlijk gegroeid waardoor ze in haar baan wordt afgebogen. Maar komen we beneden, dan zien we dat we niet meer te maken hebben met rots massief, waarin dus die banen worden gemaakt of die gletsjer: dat we niet te maken hebben met de natuurlijke afweer maar met gemetselde muren bv. Men maakt bv. wanden, waardoor men zeker is dat de bepaalde steenlawines wanneer ze naar beneden komen over een weg heen zullen springen en die dus met rust zullen laten. Men bouwt soms muren en ja, eigenlijk moet ik je zeggen sterke wallen (want dat zijn ze meer, met steen bekleed), waardoor het mogelijk is een lawine of een steenstorting zo af te buigen, dat er geen schade ontstaat. Wat de magiër nu kan doen is dit: Wanneer eenmaal de kracht via de goddelijke wetten zich dus richt tot zijn eigen wereld, dan kan hij op de wereld met de middelen van die wereld en niet meer van een andere wereld een zodanige afbuiging van die kracht veroorzaken, dat hij zelfs nog een klein beetje kan bepalen waar ze terecht komt.
Om u duidelijk te maken wat het is, zou ik hier iets willen herhalen wat we in de groot geestelijke scholing al vaak hebben gedaan en wat misschien ook hier wel weer eens aardig is als een demonstratie: Ik kan gewoon een incantatie uitspreken en ik kan zelfs gewoon willekeurige woorden nemen om daardoor invloed te scheppen. Maar ik kan die invloed wijzigen. Nu is het hier niet in mijn belang om u prikkelbaar te maken, ik zal dus trachten o.m. dat te vermijden: anders krijgt misschien het arme medium dadelijk op z’n kop, omdat u door die lezing een slecht humeur hebt gekregen en dat zou allerhande verwikkelingen enz. veroorzaken en dat zou niet leuk zijn. Maar alle woord heeft zijn eigen magie. En waar we eigenlijk ons hier vooral met de esoterie bezighouden, zouden we misschien een klein stukje van zelferkenning en zelfbeschouwing incantatief kunnen trachten op te roepen. Hierbij maak ik dus uitdrukkelijk geen gebruik van een directe bezweringsformule. Dat kan ook, maar dat is uitgesproken magie. Doch dit is alleen een kwestie van harmonieën. Die harmonieën worden “geleid” zou ik haast kunnen zeggen door de goddelijke wetten. En wat ik verder daar zelf mee doe, is niet veel anders dan proberen alleen proberen daaraan een zekere bestemming te geven. (Ik zou zeggen. probeert u niet alleen te letten op de wijze, waarop ik spreek, maar probeert u ook de associaties te volgen, omdat deze zo dadelijk weer belangrijk worden voor ons, als ik verderga met het lezinkje, waarmee we bezig zijn.)
Dat, wat leeft in de kosmos, is gebonden aan de kosmos. “Al wat men ziet en kent is voortgekomen uit het eigen “ik”. Scheppend heeft men rond zich een wereld geschapen, waarin alles tot zelfs God een projectie is van eigenwezen. Men spiegelt zich zozeer daarin, omdat elke eigen daad niet slechts het eigen wezen beroert, maar de innigste roerselen van dit wezen uitwerpt in het spiegelbeeld en terug doet keren tot het eigen wezen, versterkt in hun invloed, als door sterke spiegels. Je denkt, je leeft, je ademt. je zoekt soms naar oneindigheid. Maar wie zoekt naar de oneindigheid, moet de oneindigheid kennen. Wie het Eeuwige in zich als een waardig doel heeft gesteld, kent reeds het Eeuwige en moet zich dit alleen realiseren..
Je vreest, je zoekt en je begeert. Maar in de gedachte heb je voor jezelf reeds de werkelijkheid geschapen. Wie begeert in gedachte en door vrees weerhouden wordt, heeft tweemalen zichzelf verloochend. Eerst in het begeren, dan in de vrees. En toch is dit het lot van alle mensen. Want eerst als men achter begeren en vrees komt en achter de werkelijkheid van wereld en leven, bouwt er zich iets op, waarin wij onze waarheid kunnen uitdrukken. Die waarheid is voor elk van ons een andere. Maar de waarheid, die ik erken in leven en kosmos, zoals deze voor mij klaar, duidelijk en helder staat geschreven, die wil ik u dan zeggen: Er is geen God en toch is alles God. Want God is niet één wezen maar alle wezens. Als ik spreek tot God, richt ik mij willekeurig tot een wezen en Hij antwoordt mij, niet sprekend van uit dat wezen maar van uit mijn wezen. Er is geen wereld. Want alle werelden, die ik ken en gekend heb, ze waren niets dan een beeld van hetzelfde, van God. Er is maar een Kracht, waarop ik mij beroepen kan en waarop ik mij beroep: de God, Die mij geschapen heeft. Want mijn leven en mijn werkelijkheid kunnen niet bestaan zonder de voortdurende band met het Scheppend Principe, waarin ik één ben en mijzelf erken.
En zo beweeg je dan een mens met een wijze van zegging, sterkte van geluid en wat er verder bij hoort tot een ogenblik van zelfbeschouwing. Zo probeer je in een sfeer iets in te brengen wat de mens beroert. Wat rustigs misschien maar toch met enkele problemen. Maar wanneer ik dat doe, dan kan ik dat nooit doen op een andere manier dan mijn eigene. Er zijn honderden mogelijkheden om u een bezwering voor te leggen. Ik kan mij beroepen op de oude goden, op Tsien. Ik kan mij beroepen misschien op Allah, Boeddha of Brahma. Ik kan mij op God beroepen of op Jezus Christus. Maar op wie ik mij ook beroepen zal, steeds is het mijn beeld, mijn werkelijkheid. Want datgene wat ik van die God verwacht, datgene wat ik verwacht van die Werkelijkheid, komt uit mij voort.
Waarom spreek ik op een gegeven ogenblik over een Alscheppend Vermogen? Er moet een reden zijn, dat ik God associeer met een Alscheppend Vermogen.
Een vermogen: dus geen persoonlijkheid maar een kracht. Is het misschien mijn ervaring en mijn denken? Is het eigenlijk niet mijn wijze van leven, mijn levensbeschouwing? Ook wanneer ik het niet wil, komt dat steeds weer naar voren. Waarom ga ik op een gegeven ogenblik over van een algemene beschouwing met al haar gewicht en haar kracht misschien in iets, wat voor mij persoonlijk geldt: God, God? God. En dan toch weer vaag. Waarom kan ik niet anders dan alles associëren met kosmos en met God? omdat mijn leven zichzelf steeds weer zoekt te erkennen in de kosmos en in God.
Maar voor u kan het wat anders zijn. En misschien bovendien de vraag: Waarom begint nu zo iets met een: Er is geen God, maar alles is God.” Schijnbaar is dat dan een terugkeer tot een heldendom, een atheïsme, dat haast zinloos lijkt in moderne ogen. En toch begin ik ermee.
Niet om u een schok te bezorgen, maar omdat het voor mij een betekenis heeft. “Er is geen God”, daarmee wil ik alleen maar zeggen: Er is niet ergens een God. Maar God is alomvattend en ik kan me nergens heen wenden of ik vind God. Daarom zeg ik liever: Er is geen God.
Tenminste geen God, zoals ik me denk. De bewering lijkt misschien dwaas. Toch is ze voor mij waar, want zo voel ik het, zo beleef ik het.
Dan zeg ik: Er is geen wereld. Dat is natuurlijk dwaasheid. Want, u leeft in uw wereld en ik leef in de mijne. Ja, dat is allemaal goed en wel, wanneer we het uiterlijk bezien. Maar wanneer je – zoals ik – tot de overtuiging komt, dat al die werelden eigenlijk maar vormen zijn van hetzelfde, dan kun je niet meer over een wereld spreken. Eigenlijk niet eens meer over een plaats of over een tijd. Wat er overblijft is een zijnsrealisatie, meer niet. Daarom zeg ik dit zo. En nu kan ik het ontleden. U kunt het misschien minder goed. En u zult misschien, wanneer u tracht het te ontleden, uw associaties aanpassen aan een ontleding, die u later wilt gebruiken. Dat heb ik niet gedaan. Ik heb werkelijk zo voor de vuist weg geïmproviseerd. En in deze improvisatie geprobeerd om mijzelf terug te vinden met mijn beelden en mijn associaties.
Ik heb u ook gezegd: let u daarop. Want dat is heel belangrijk. Een associatie is n.l. niets anders dan een harmonisch begrip voor ons. In de psychologie bv. zien we ook de associatietest optreden. En daarmee proberen we ons dan te realiseren, hoe een mens denkt. Maar eigenlijk zou je er ook uit kunnen leren, hoe een mens leeft. Er zijn overal overvloedig voorbeelden gegeven, nietwaar? Een stadsmens, die water hoort, denkt aan een kraan: een zeeman denkt aan de zee, een Arabier zal waarschijnlijk denken aan een oase met een diepe put, waarin water is. Ieder heeft zijn eigen manier van voorstelling, zijn associaties.
Wij hebben in ons leven te maken met bepaalde grondbegrippen. Aan die grondbegrippen kunnen we nooit ontkomen, omdat ze in ons zijn gegroeid of zo u wilt in ons zijn geschapen.
Ze maken een deel uit van een voor ons onvermijdelijke werkelijkheid. En we zoeken die dingen steeds weer voor onszelf sterker te bevestigen natuurlijk. Dat doen we op onze manier.
En nu is het ellendige, dat wanneer je in een bepaalde wereld leeft dus je alleen bewust bent op een bepaalde wijze en op een bepaald vlak dat je dat eeuwige niet duidelijk kunt uitdrukken. Wij zeggen bv.: licht. Maar waar denken we eigenlijk aan, wanneer we spreken over licht? Denken we aan een lamp? Neen, wanneer we geestelijk zijn ingesteld denken we iets verder. Dan brengt elk licht weer enige associatie met God. Maar waarom dan “licht”?
Omdat we onbewust begrijpen dat God en Gods werk bewustzijn is: het licht, waardoor we komen tot een erkenning van ons “ik” en van wat er buiten dat “ik” bestaat. Daarom spreken we over het goddelijk Licht. En zo associëren we steeds verder. Ons eigen bewustzijn bepaalt daarbij. Wanneer we willen konen tot zelf kennis is het soms zeer dienstig om ons zo nu en dan eens te realiseren waarom we nog een voorkeur hebben voor bepaalde ideeën, een voorkeur vertonen voor bepaalde formuleringen en bepaalde woorden. Daaruit groeit het beeld van het “ik”. En niet alleen dat het beeld van het “ik” eruit groeit maar daarnaast en dan gaan we even over naar de magie zullen we juist krachtens deze associaties ook kunnen leren waar wij in feite werkzaam kunnen zijn, wat ons vermogen is, wat onze kracht is.
Op t gevaar af dat u nu denkt: “Nou, hij weet zeker verder niets meer”, wil ik er een citaat achteraan zetten van Li Po, iemand uit de Soengdynastie. En deze Li Po was een begenadigd dichter maar ook een begenadigd esotericus. Nu heeft hij geschreven in de gangbare versvormen. Dus versvormen, die niet alleen het oog boeien door het ritme van de regels, of het oor boeien door klankassociatie, of de gedachte door het beeld, naar die bovendien in een zeer nauw kader moesten worden ingepast, n.l. het z.g. klassieke kader. En dat laatste kan ik voor u moeilijk reproduceren, wanneer ik het overzet. Maar toch vindt u er misschien wat in: Wie zoekt naar wijsheid is wijs, omdat hij zoekt. Wie zoekt naar rijkdom is dwaas, omdat hij niet beseft. Wie grootheid begeert moet zich vernederen, doch wie nederig is bezit alle grootheid. Wie hemelse krachten kent schat de wereld, doch wie slechts zichzelf schat en de wereld niet zal hogere kracht niet kennen. Zoals het schip wordt gedragen door het water, wordt de mens gedragen door het weten. Zoals de wind speelt met de bladeren, zo speelt het noodlot met onze zielen.
Ik heb juist die laatste regels er ook bij genomen, opdat u dus beseft dat hier toch wel een zeer typische gedachtegang aan vast zit. Maar past u dat alles nu eens toe op hetgeen we gezegd hebben. Dan ziet u daar in de eerste plaats de wet van tegendelen in vertegenwoordigd. In de tweede plaats ook wel degelijk het begrip van aanvulling, van compensatie en van het vinden van de juiste weg.
Nu schreef deze zelfde dichter een zeer flamboyant beeld, een levensbeeld eigenlijk, dat misschien voor westerse oren ietwat lichtzinnig klinkt, maar dat men dus ook moet bezien in de termen van een beschaving van 800 na Chr. ongeveer en dan in het grote Aziatische rijk, het Rijk van het Midden. Dan schrijft hij dit: “In een kelk wijn, in een vrouw en in een bloem vind ik hetzelfde lied. En als mijn ziel het lied zingt, zijn zon en maan gelijk gerezen.”
Hij bedoelde daarmede dit te zeggen: Wanneer ik in iets werkelijk vreugde vind, dan schakel ik eigenlijk de tegenstelling uit. Ik schep voor mijzelf een innerlijke harmonie, die schijnbare tegenstrijdigheden als zon en maan dus een maakt, mij beide kracht en gelijk geeft, of wij zouden misschien zeggen de tegendelen een maakt. En daarin vind ik wel een beeld van zeer grote wijsheid. Omdat n.l. zowel de magiër als de esotericus steeds moet trachten om tegendelen een te maken: moet trachten dus om i.p.v. tot een onderscheiden van verschillende waarden tot een erkennen van grondwaarden te komen. En wanneer we dit doen op grond dus van de harmonische mogelijkheden, die wij in onszelf hebben, de harmonie en die wij kunnen wekken in sferen en in onze eigen wereld, dan hebben we daarmee geloof ik wel de juiste weg gevonden voor een zelfrealisatie, een verpersoonlijking a.h.w. van God in onszelf door het beeld, dat we winnen uit de wereld.
Ik hoop. dat u het geen nutteloos betoog hebt gevonden en dat u ondanks de ingewikkeldheid zo hier en daar de sprongen van de gedachte toch zult kunnen beseffen, dat eigenlijk deze rede, zoals de hele kosmos, bestaat uit bepaalde schijnbare tegendelen, die tot eenheid gevoegd, eigenlijk waarheid betekent.
Vragen.
Zou het geoorloofd zijn u te vragen nog eens ter verduidelijking enig commentaar te geven op de eerste voordracht van de vorige keer? Daar zijn vijf of zes punten gesteld, die toen aan onze speciale aandacht werden aanbevolen en die heel mooi zijn, maar ze zijn toch wel een beetje moeilijk. Ik heb ze overgelezen en getracht een oplossing te krijgen. Maar ik zal misschien in dat geloof versterkt worden als ik uw uitspraak ook mag vernemen.
Ja, maar vertelt u dan eerst maar even welke die punten waren. Dan nemen wij ze een voor een, dan komen we er het gemakkelijkst af.
Eerst hebben we dan de eerste Wet: Er zij. De tweede wet was: Er zij licht.
We kunnen het even kort commentariëren, het gaat in en moeite door. “Er zij” is noodzakelijk omdat eerst wanneer zijn dus ook bewustzijn aanwezig is, licht waarde heeft. Zonder erkenning kan het licht geen waarde hebben. “Er zij licht” betekent: er zij erkenning. Om die erkenning mogelijk te maken moet er dus een bestaan aanwezig zijn. Dat is logisch. Ik zou zeggen daar hoeven we niet verder over te praten.
De derde wet: Alles is waarheid, want alles is uit God.
Natuurlijk. Ik zou zeggen: Eigenlijk is het niet zo moeilijk, wanneer u nu eerst begint te stellen, dat alles uit God is en dat er niets is dat zonder God kan bestaan: dus dat alles in feite een direct deel is van de goddelijke Kracht. Dan kan er geen demon en geen duivel bestaan. Dan kan er niets bestaan buiten God. Alles wat wij erkennen is dus uiting van God. Als je begint om dat te beseffen, zul je ook begrijpen dat je geen enkel woord kunt uitspreken of
geen enkel denkbeeld kunt opperen, dat niet ook feitelijk waar is. Een leugen is dus een ontwijking van de waarheid, zoals u haar ziet. Maar in vele gevallen tevens een vaststelling van waarheid, zoals die elders bestaat, of bestaan kan. Dus in en wereld misschien, die u niet kent. Begrijp je dit, dan zul je je realiseren dat de leugen in feite het uitspreken van een waarheid is, zoals ze voor jezelf geldt. Op het ogenblik, dat u liegt, dat u zegt, dat wit zwart is, geeft u dus daarmee toe, dat u deze stelling alleen hebt geopperd, omdat u misschien een eigen mening wilde hebben of omdat voor u inderdaad wit zwart is. Een van de twee. Maar is het een leugen, dan bent u zich ervan bewust dat het niet helemaal klopt. Toch drijft u het door. Dientengevolge streeft u naar het zwarte als het voor u lichte. U heeft dus waarden omgekeerd. Die waarden blijven oven werkelijk en uw leugen zal in uw eigen leven en in uw ervaring van uw omgeving ook steeds tot uiting komen. Ze is dus waar geworden.
Wanneer we nu in de wereld leven, krijgen we uit die wereld een hele hoop – ik zou haast zeggen – ellende, een hele hoop last, een hele hoop vreugde ook. Maar al die dingen hangen niet af van die buitenwereld, ook wanneer we denken dat het wel zo is. Ze hangen af van onze reactie. Laten we nu maar eens een heel simpel geval nemen: Er sterft iemand, bv. Stalin. Dat is voor sommigen een ontzettende slag geweest. Anderen waren heel erg blij dat het eindelijk zo ver was. Dus hetzelfde feit kan goed of kwaad zijn. Het ligt aan onze waardering.
Wanneer je dit beseft, zul je ook begrijpen dat je eigen wezen bepaalt, hoe de wereld tegenover jou reageert. Anders gezegd: of dat je persoonlijke eigenschappen en je persoonlijke kwaliteiten van uit de wereld op jou toekomen. En heb je dat begrepen, dan zul je zeggen: Al wat ik ervaren heb, is dus waarheid. Onverschillig of het nu een droom is geweest of een leugen is geweest, wat in mij leeft, wat ik ontmoet van uit de wereld of van uit een andere sfeer, is waarheid. Het is een onthulling van mijn eigen wezen. Maar zolang ik niet het totaal van de schepping ken, kan deze waarheid nog niet volledig zijn. Ik moet dus alle dingen ervaren om de totale waarheid te kunnen kennen uit mijn eigen reactie op al deze dingen. De waarheid, die ik erken, is de waarheid omtrent mijzelf. en daaruit vloeit voort mijn kennis van mijn eigen reactie tot God. Dat is eigenlijk de hele kwestie.
Nu komen we bij de vierde les: Waar goed is, is kwaad en waar kwaad is, is goed. En in God zijn beide steeds aan elkaar gelijk.
We hebben het eigenlijk al beantwoord, maar voor de zakelijkheid zullen we het nog even vastleggen. Goed en kwaad kunnen in feite niet bestaan. Ze zijn een oordeel, uitgesproken aan de hand van ons eigen standpunt omtrent uitingen van het Goddelijke, die in God volledig goddelijk en als we God dus “goed” willen noemen dus goed zijn maar die van uit ons standpunt dus aanmerkelijk verschillen. God echter is evenwichtig. Zolang wij leven in God en met God, moet dus het totaal van goed en kwaad te allen tijde een balans vormen, willen wij kunnen komen tot een erkenning van God. Het hele doel van ons leven is tot erkenning van God te komen, zodat goed en kwaad altijd in het Goddelijke in en volledige balans zijn. Eigenlijk simpel, als je het goed begrijpt.
Het is altijd een mengeling van deze waarden, maar belangrijk is dat in God deze beide gelijk zijn. Goed en kwaad zijn ons gelijk, niet om de waarde die zij vertegenwoordigen maar ook het bewustzijn dat wij er in dragen. Dat wij eruit verwerven. Is dat de bedoeling?
Nou, verwerven is eigenlijk niet helemaal juist. Om goed of kwaad te erkennen moet er reeds een bewustzijn aanwezig zijn. Goed en kwaad zijn dus niet bewustzijn veroorzakend maar oordeelsgevolg van bewustzijn. En dientengevolge dragen wij dus een bewustzijn in ons, dat ons persoonlijk en van uit ons eigen standpunt doet aanvaarden of verwerpen, doet begeren of vrezen. Dat is dus een kwestie van goed en kwaad. Zou het nu zo zijn, dat er voor ons meer te vrezen dan te begeren zou zijn, dan zouden wij niet tot leven komen, dan zou onze angst te groot zijn.
Zou er voor ons veel meer te begeren dan te vrezen zijn, dan zou ons hele bestaan een losgebroken verwervingsdrang worden a.h.w. En dientengevolge zouden we ook weer niet komen tot een erkenning, Alleen maar tot een beleving maar niet tot een erkenning, dus geen bewustzijnsuitbreiding. Het gevolg is dus, dat in God willen wij tot een bewustzijn van God kunnen komen. altijd een evenwicht van die twee waarden aanwezig moet zijn, omdat alleen daardoor voor ons een werkelijke bewustwording mogelijk is.
Ons kwaad zal ons goed worden, zodra wij het doen met een besef en een doelbewustheid t.o.v. de kosmos.
Kijk eens, dat kan ik misschien het best met een voorbeeld duidelijk maken. Laten we eens aannemen, dat er een grote tiran is, een grote dictator, een Mussolini of iemand anders, een Napoleon, een Robespierre, een Marat, een Alexander de Grote: iemand dus, die o.i. onnoemelijke schade betekent voor de gemeenschap. Nu is doden op zichzelf een mens doden kwaad. Moord zien we altijd als iets kwaads. Maar in een dergelijk geval wordt door onze eigen instelling en ons streven plus bewustzijn het doden van die mens juist “goed”. De vraag is natuurlijk: Is dit nu feitelijk goed of niet? Maar dat heeft er weinig mee te maken. Het is voor ons het bewustzijn. Omgekeerd zullen wij heel vaak goed willen doen en eigenlijk voor onszelf iets kwaads presteren. Misschien mag ik hier een ietwat belachelijk voorbeeld bij halen: Iemand, die geen begrip heeft van muziek, gaat naar een plechtig concert toe, waarop alleen de zwaarste muziek van Bach wordt gespeeld. Hij heeft absoluut geen begrip van de constructie van de muziek, geen gevoel voor de harmonieën, voor het zwellen van bepaalde akkoorden, de bewerking die ze ondergaan, de klankrijkdom, kortom hij zit daar alleen omdat het Bach is. Dan zegt hij: “Ja, het is goed om naar Bach te luisteren. Bach is klassiek en Bach is het summum summarum van de muziek. “Maar hij voelt het niet aan, dus verveelt hij zich.
Zijn goed is kwaad. En als die mens dus op muzikaal gebied nu werkelijk zou moeten genieten, dan zou hij niet naar een concertzaal moeten gaan maar ergens naar een gelegenheid, waar ze zoiets zingen van: Marie, die vrijt met een huzaar. Misschien dat hij dat kan waarderen. Dan kun je zeggen: “Maar dat is geen kunst meer. Dat is onbeschaafd of.” Dat kan zijn, maar voor die mens is dat goed, want daarin kan hij zich inleven en daarin kan hij zich dus ook uiten.
Begrijpt u waarin het hier dus ligt? Op het ogenblik dat wij dingen doen, die goed zijn, niet omdat wij ze voelen als goed, maar omdat wij menen dat het zo hoort, dan is het slecht.
Dan leeft hij boven zijn stand.
Neen, dan leeft hij niet boven zijn stand dat gezichtspunt is helemaal verkeerd. Maar hij vergist zichzelf in de waarde van het leven. Laten we het nu heel, heel eenvoudig nemen. Een ander voorbeeld dus: Een jong meisje, dus rijp, maakt contact met de andere sekse. Maar ze heeft voor zichzelf het idee, dat het buitengewoon slecht is zich te laten kussen enz. enz. Het gevolg is, dat ze iedereen van zich afstoot. Nu blijft ze daardoor niet alleen vrijgezellin, maar ook in de letterlijke zin des woords een oude verzuurde jonge juffrouw. Nu kan ze voor zichzelf zeggen: “Ja, maar ik heb goed gedaan, want ik heb al dat onzedelijke altijd van mij afgehouden.” Dat kan waar zijn, maar haar hele leven is daardoor vertekend en verzuurd Haar bewustwording is daardoor in de war geraakt misschien. Ze zit met allerhande voorstellingen, die ze niet verwerken kan en die ze dan misschien uit in haar liefde voor hondjes en katjes of voor iets dergelijks. Dus ziekelijk. Door dit ziekelijk aspect zal dit leven in de stof voor haar niet voldoende vruchten dragen. Toch heeft ze gehandeld naar haar begrip van goed. Maar dat goed is kwaad geworden, omdat het een persoonlijkheidsbeperking werd. Het kwaad zou voor haar beter zijn geweest, omdat daardoor een persoonlijkheidsuitbreiding, een groter bewustzijn en dan een bewuste keuze plaats had kunnen vinden.
Een kwestie van frustratie.
Ja, goed. Hoe u dat nu wilt noemen, of dat nu een kwestie van frustratie is of wat anders, het is en het blijft dus zo, dat er in een mensenleven een ogenblik kan zijn, dat het kwade beter is dan het goede volgens de algemene norm.
Dan staat er verder: Omdat het “ik” daardoor beperkt wordt in de uiting van zichzelf.
Ja, natuurlijk. Daarom staat dat er ook.
De vijfde wet is deze: Want er zijn vele werelden geschapen, doch slechts één ervan werd bezield. Nu rijst bij dit gezegde deze vraag: Hoe kan iets geschapen zijn, waarin God niet leeft?
Bezield in de zin van: Met bewustzijn voorzien voor zichzelf. En om dit te begrijpen moet u eigenlijk toch wel een klein beetje thuis zijn in de esoterie. Het is n.l. zo: U leeft hier in een wereld. Die wereld is niet bezield. U moet het goed begrijpen. Ik leef in een sfeer. Die wereld is ook niet bezield. Er is maar een Werkelijkheid. Al het andere is wel geschapen als een mogelijkheid om die werkelijkheid te erkennen in haar ware zin, maar daarin is geen werkelijk leven. Wij leven niet in die sfeer, wij leven in de goddelijke werkelijkheid. Wij leven niet in deze wereld, we leven in de goddelijke werkelijkheid. Deze wereld is niet in zichzelf bezield, maar zij is geschapen als een mogelijkheid, waar in wij tijdelijk de schijnbare bezieling doorlevend dus een bewustzijn van de werkelijkheid verwerven. Anders gezegd, om het nu terug te brengen tot zijn eenvoudigste religieuze termen: Er is slechts één Koninkrijk Gods, waarin alle dingen behoren. Toch zijn er vele dingen geschapen, die niet direct tot het Koninkrijk Gods behoren maar slechts een tijdelijk, niet blijvend en niet reëel middel zijn om het Koninkrijk Gods te kunnen betreden.
Ja, maar dat “geschapen”, is dat niet een denkproces van onszelf?
Ja, goed. Maar wij kunnen niet denken en scheppen zonder God, Die in ons de kracht legt tot denken en scheppen. En daar zit nog iets anders aan vast en dat is n.l. dit: De bezielde wereld is onveranderlijk. Dus daar kun je geen verschil van waardering kennen. Die is echt. Om het nu heel simpel te zeggen: daar is een paard, een paard. En dan is het niet zo, dat de één zegt dat het poten heeft en de andere zegt dat het benen hoeft. Dan is het een paard. Maar in uw eigen wereld is het anders. Uw wereld is een gedeelde reeks van illusies, die voor een ieder afzonderlijk verschillend zijn. Niemand ziet uw wereld op precies dezelfde wijze als u, ook al denkt u dat misschien. Er zijn altijd verschillen van inzicht, van waardering e.d. En daarom zegt men in de esoterie heel vaak, dat deze werkelijkheid, waarin u meent te leven, in feite de waan is, waardoor de werkelijke en enig werkelijke wereld voor u verborgen blijft.
Is er een middel om die wereld te kennen.
Het middel, om een wereld te kennen is: eerst te erkennen waar de waan bestaat. Wie erkent waar de waan is, kan deze langzaam maar zeker voor zichzelf verbreken en in het verbreken van de waan zal de werkelijkheid steeds sterker naar voren komen.
Nu nog het zesde punt. De zesde wet is de wet van kracht en deze leert ons dat alle energieën steeds streven naar rustend evenwicht.
Ik wist niet dat dat een duister punt kon zijn. We weten allemaal dat er inderdaad gevallen zijn, dat een mens bv. met handoplegging of door een schijnbaar wonder een genezing tot stand kan brengen. We weten, dat al gebeurt het heel zelden soms: die genezingen ook genezingen zijn van zuiver organische kwalen. Nu kun je zeggen: “Ja, dat heeft een eenling.”
Maar dat is niet waar, want u bent allen mens. Als zodanig beschikt u allen over dezelfde menselijke potentie. De goddelijke Kracht is rond u allen even sterk. Alleen met dit verschil, dat de een durft vertrouwen en die kracht geven met alle gevolgen van dien terwijl de ander zegt: “Ja, maar ik kan het niet”, of eraan twijfelt en dus die kracht niet accepteert.
Een ander voorbeeld: We weten allemaal dat een mens, die bv. belaagd wordt, achterna gezeten, in gevaar is, buitengewone prestaties levert gedurende een zeer lange tijd. Zodra er een noodzaak is, kun je veel meer verdragen en verwerken dan normaliter, nietwaar? Dat wil dus zeggen, dat het feitelijk prestatievermogen ver ligt boven het algemeen aanvaarde prestatievermogen. En dit impliceert weer, dat de kracht wel aanwezig is, maar dat men over het algemeen deze niet gebruikt. Met die voorbeelden wordt het u waarschijnlijk zo langzamerhand duidelijk waar het om gaat. Wij hebben een direct contact met het Goddelijke en het Goddelijke is almacht. Wij hebben dus zelf a.h.w. de beschikking over die almacht, zolang wij daarmee niet – en dat is uitdrukkelijk voornaam hier – tegen het Goddelijke ingaan, dus een evenwicht verstoren. Maar zelfs wanneer wij niet in staat zijn om die kracht te gebruiken of te projecteren, dan zal in het Goddelijke toch altijd een aanvulling plaats moeten vinden van het tekort. God kan niet onevenwichtig of eenzijdig zijn. Hij blijft Zichzelf altijd gelijk. Dus op het ogenblik dat wij hier een te veel aan kracht hebben, zal die kracht zich ontladen en ergens waar een tekort aan kracht is, die kracht brengen. Op het ogenblik echter dat er ergens een tekort aan kracht is, ontstaat a.h.w. een vacuüm, dat altijd alle kracht die overvloedig is buiten het evenwichtige naar zich toetrekt. Denkt u maar gewoon aan de kwestie van isothermen en isobaren in de weerkunde daar kunt u ook zien, hoe het hogedrukgebied zich altijd weer probeert te spoeden naar het lagedrukgebied en het lagedrukgebied automatisch dus elke aanvulling probeert aan te zuigen, waardoor het zelf tot een hogedrukgebied of tenminste tot een normaalgebied kan komen. Denkt u aan communicerende vaten en alles wat erbij hoort, dan weet u dus wat dit betekent.
Zoudt u iets willen vertellen over de eenheid van de mens op de aarde? En nu is mijn vraag daarbij: de aardgeest, is dit een waan of is dit een werkelijkheid?
Een aardgeest is een bewustzijn, dat zich veel beter een gevoelt met het Goddelijke dan de mens. Van uit een reëel standpunt gesproken is het dus een niet volbewust deel van het Goddelijke, evenals we zelf zijn. Als zodanig blijft voor ons die aardgeest reëel, zolang ons bewustzijn niet hoger wordt. Wordt ons bewustzijn echter hoog genoeg, dan zien we de aardgeest als een deel van onszelf en het Goddelijke, waardoor de bewustwordingsbehoefte, die in ons zelf bestaat, gereproduceerd wordt in de wereld, waarin we leven. Hieruit volgt dus wel dat er ergens een soort overkoepelend orgaan moet zijn. (Het klinkt natuurlijk heel erg staatkundig tegenwoordig, nietwaar? Als er drie mensen een bewaarschool beginnen, dan krijgen we onmiddellijk een overkoepelend orgaan, dat dan weer wordt onder gesteld aan andere overkoepelende organen, die dan gaan over alle bewaarscholen van de verschillende gezindten. En die worden dan weer overkoepeld door ministeriele raden, commissies e.d. die aan het ministerie alles mededelen, dat op zijn beurt door de ministerraad overkoepeld wordt.) Dit klinkt dus wel heel erg raar, maar eigenlijk zit er toch wel iets in dat beeld. Alleen moeten we van de andere kant af redeneren.
Het Nederlandse volk bestaat uit individuen. Toch erkent men het Nederlandse volk als een eenheid, die zich onderscheidt van alle andere volkeren in de omgeving. Dit volk wordt geregeerd door een wet, een grondwet. Die wet is het product van de begeerten, verlangens en angsten van dat volk: geïnterpreteerd door latere geslachten eventueel. Volgens die grondwet delegeren verschillende functies en grootheden, die dus in dat volk bestaan, hun leden om dit volk te besturen en de wetgeving te handhaven, eventueel ook aan te vullen en aan te passen. En daaronder vinden we dan dus weer de kleinere, lagere instanties en tenslotte weer het individu. Nu kun je dus zeggen. dat administratief gezien bv. de gemeente Den Haag een eenheid is, ook al bestaat ze uit een honderdduizend of weet ik hoeveel mensen. En Amsterdam is ook een eenheid. Maar Beesterzwaag, Rodeschool en noem nog maar een gat Zevenaarskerke, Eersel, Boerswijk, dat zijn ook eenheden. En dan kennen we zelfs nog plattelandsgemeenten, waarin bv. een gemeente een aantal vlekken of wijken omvat. Zoals Den Haag bv. tevens Scheveningen en Loosduinen omvat, agglomeraties dus. Toch zien we die allemaal als een geheel. De mensheid als zodanig is een bepaalde tak van ontwikkeling. Ten opzichte van de rest van het heelal onderscheidt die mensheid zich dus door een gemiddeld bewustzijn, een gemiddeld verlangen, een gemiddelde angst enz. Dat wil dus zeggen, dat die mensheid als het ware overkoepeld kan worden door bewustzijn dat uit die mensheid is gewassen.
Nu zien wij, dat de mensheid geleid wordt – en vooral in geestelijke zin kunnen we dit zeggen – maar ook stoffelijk is dit wel waar voor degenen, die sterker zijn in hun bewustzijn en een zuiverder inzicht hebben. Degenen, die dat zuivere inzicht hebben, behoren dus tot laat ons zeggen een hogere klasse. Maar die klasse zelf onttrekt ook haar bewustzijn weer aan een hoger wezen. Al die wezens tezamen echter vormen de mensheid. Dus om het nu religieus te zeggen: God de Vader of Jehova is de God van de mensheid. (Dan schakelen we Hem even als stamgod nu uit.) Daaruit komt voort een reeks van profeten en de Zoon. Een hiërarchie van belerende factoren. Maar gelijktijdig komen daaruit voort de wetten o.a. de Tien Geboden: daar komen uit voort verder de toorn, de wraak, de liefde en het wonder. Dus die komen ook uit dezelfde factor voort. Het gehele leven wordt door het hoogste Wezen geregeerd en beheerst, maar in overeenstemming met het bewustzijn van het geheel. In deze zin zijn dus alle mensen één. Wat meer is? Het is praktisch onmogelijk, dat er op de wereld een groot geestelijk verschil bestaat tussen verschillende delen van het overheersende ras. Dat geldt voor elke wereld in de kosmos. Er is één gemeenschappelijke norm waar de één wat bovenuit kan komen, de anderen wat onder zitten, maar zo hebben allemaal aan een grond eis – zeg een exameneis – moeten voldoen, voordat ze mens werden. Dus een minimum is gegarandeerd.
Maar een maximum is evenzeer gegarandeerd. Want op het ogenblik dat het maximum overschreden wordt, zijn we meer dan mens, onttrekken wij ons dus aan het direct menselijk bestaan, ook wanneer wij aan die mensheid gebonden blijven door onze interesses en belangen misschien.
Dus er is een geestelijke norm. Ook deze betekent eenheid. Maar er is nog meer. Want juist doordat men zo gezamenlijk bestaat, krijg je hetzelfde als in een klas. Als daar een paar kinderen achter zijn en de onderwijzer houdt zich daar te veel mee bezig, dan zal de hele klas geremd worden. Maar als de onderwijzer die kinderen prijsgeeft, voldoet hij niet aan zijn verplichtingen tegenover het geheel, want hij moet iedereen wat leren. Hij kan dus niet een paar leerlingen er maar bij laten zitten. Op deze manier zal het bewustzijn van een individu in de klas bepalend zijn voor het lot van de hele klas. Zit er een enkeling in die klas, die buitengewoon schrander is, dan zien we dat hij natuurlijk door middel van spieken en afkijken maar ook door verklaren zelfs als dat een beetje opschepperij wordt zo nu en dan degenen, die minder bij zijn, bijbrengt en bijwerkt. Op deze manier dus zal het aanwezig zijn van enkele mensen, die beter zijn in de mensheid, op de duur door voorbeeld, hulp, verklaring het peil van de mensheid wat hoger brengen. Maar dat wil ook zeggen omdat deze klas een continue klas is dat de exameneis voor het mens worden langzamerhand ook verhoogd wordt, zodat de komende geslachten aan een hogere eis zullen beantwoorden. Wanneer echter te veel slechte individuen in die mensheid zijn, dan zullen zij de normen die werkelijk belangrijk zijn, zoals onderlinge verhouding van mens tot mens, enz, dus drukken. Ze worden te egoïstisch. Dat betekent dat de exameneis daalt en dat er dus in onze klas leerlingen komen, die beneden het oorspronkelijke niveau liggen. Dan kunnen we toch wel zeggen, dat die mensen onderling dus zeer van elkaar afhankelijk zijn. Ze zijn een eenheid, of ze willen of niet.
Datgene, wat een enkeling doet, is voor het geheel steeds belangrijk. Naarmate het bewustzijn van het individu groter wordt, wordt zijn invloed op de ontwikkeling van de wereld niet op de onmiddellijke toestand maar op de ontwikkeling van de wereld groter. En wel, omdat gezien de grote massa die we in de klaswereld hebben dat gaat in miljoenen het tenslotte lang duurt, voordat die werking iedereen bereikt heeft. Dus een goed mens is in staat om het peil van de mensheid als zodanig een ietsje omhoog te brengen. Zijn er meer goede mensen wat gebeurt, als het peil omhoog gaat dan gaat het peil dus sneller. We krijgen een reeks van 2, 4 ,8 ,16 enz. U weet hoe snel dat gaat. Een meetkundige reeks. Wanneer er twee goede mensen zijn in het begin, dan zullen er na laat ons zeggen tien geslachten dus rekent u dat voor de aardigheid maar eens uit. Dan zult u verbaasd staan te zien wat dus twee goede mensen betekenen voor het geheel en hoeveel goede mensen daaruit voortspruiten. En vergeet niet, het is geen erfelijke kwestie, het is een geestelijke kwestie. Als u nu weet, dat het getal bij de bekende schaakbordbeweging van een graantje op het eerste, twee op het volgende, vier enz: dat dat een astronomisch getal werd op het 64e bord, dan kunt u dus nagaan hoe groot de belangrijkheid kan zijn van een paar goede mensen. Die kunnen een invloed uitoefenen, waardoor een heel continent na 20 of 30 geslachten dus goed kan zijn. En dan is er alleen maar één beperkende bepaling bij en dat is, dat hun goed dus niet door een even zwaar kwaad wordt geremd of tegengehouden of geneutraliseerd. We moeten altijd twee mensen meer goed hebben dan kwaad. En omdat je nu nooit zeker bent of er niet ergens een heel stel kwade mensen zitten, is het dus in het belang van de eenheid van de mensheid wel erg noodzakelijk, dat je probeert om goed te zijn. Want wat je doet beïnvloedt niet alleen jezelf maar de gehele mensheid, de gehele wereld. En de aardgeest is dus uiteindelijk een bewustzijn, dat alle breukdeeltjes van al die individuele bewustzijntjes is opgebouwd. Want de goddelijke kracht en openbaring, die daarin wordt geuit, kan alleen zover gaan als voor het gehele bewustzijn van de mensheid nog aanvaardbaar is. Er is dus een directe relatie. Aardgeest is geen waan, maar ze is van uit het Goddelijke gezien een functie van het Goddelijke. Van uit de mens gezien: de Godheid, die voor de mens nog erkenbaar is.
En waar is die aardgeest, waar bestaat hij?
Die aardgeest bevindt zich in het totaal der aarde. D.w.z. dat de mensheid o.m. een deel van het lichaam uitmaakt, maar daarnaast dus ook alle materie. Die aardgeest zit net zo goed hier aan die stoel vast als aan de grond. En nu is de grootste massa voor ons misschien erg gelukkig, geestelijk gezien dode materie. Dat wil zeggen materie, die ligt onder een bewustzijnsnorm, die wij nog als leven erkennen in stoffelijke zin. Wat daar geestelijk in leeft valt niet direct onder de aardgeest. Het is een parallel lopende uiting, die binnen de aardgeest geen ongebroken bewustwordingsgang heeft. Vandaar het bekende sprookje dus dat feeën, elfen, enz. met mensen moeten huwen, dus het menselijk peil moeten betreden, voordat zij een eeuwig leven, voordat zij een ziel krijgen. Want dan zijn ze gebonden binnen het geheel van de aardgeest en maken zij dus deel uit van de continuïteit, die daarbinnen bestaat. Maar tot die tijd zijn ze een verschijnsel op en in het lichaam van de aarde, dat niet aan de bewustwordingsgang van de aarde zelf geheel gebonden is, maar daarentegen vaak aan natuurwetten, die kosmisch zijn. Dus om het nu heel simpel te zeggen: Een waternimf hier kan net zo goed in een zee van vloeibare zuurstof op een andere planeet werken. Dat maakt helemaal geen verschil uit. Daar kan ze even goed in leven, daar heeft ze precies hetzelfde bestaan en dezelfde band met haar omgeving. Dus dat was even terzijde.
Die aardgeest leeft dus in alle dingen, maar zijn bewustzijn ligt niet in de mensheid. En dat zou een fout zijn, die je misschien maakt, als je denkt: menselijk bewustzijn en bewustzijn van die geest is gelijk. Neen. Het menselijk bewustzijn is a.h.w. een deel van het denken van die aardgeest, maar eigenlijk een onwillekeurig denken. En dan is dat het bovenbewustzijn van de mensheid. Dus dat is dat onwillekeurige denken. En dan kun je je de aardgeest misschien het beste voorstellen als iemand, die een bepaalde inwijding ontvangen heeft en die nu aan yoga doet om een bepaalde zelfbeheersing te leren, maar die dit pas bereiken kan wanneer hij de onbewust optredende, dus de niet-beheerste gedachte, in een vast met het harmonisch kader kan dwingen. Vandaar dat de aardgeest voortdurend bezig is om eenheid te stichten onder de mensen op aarde.
Ik ben hiermede bezig geweest in mijn gedachte en daarom had ik dit idee bij me: Als de mensheid geworden omdat er op het dan een uitwerking op de (minder één geworden omdat er zoveel gaande is), heeft dat aardgeest of is dat een gedeelte van de aardgeest, of de aardgeest die daarbij hoort?
Mag ik eens een heel oneerbiedige vergelijking gebruiken? Mensen te veel ruzie maken of te veel disharmonie dan is het voor die aardgeest hetzelfde als een krabje. Als je toevallig raak krabt, dan is de vlo er geweest.
Dus de mensheid in haar geheel?
Neen, niet de mensheid in haar geheel, maar dat gedeelte. Vandaar bv. dat je natuurrampen soms ziet op plaatsen, waar de mensheid op een of andere bijzondere manier hinderlijk is geweest voor de harmonie van de aardgeest. Dat hangt dus weer direct met elkaar samen.
Nu spreekt men in de theosofische literatuur van: de koning der wereld. Is dat weer iets anders?
De koning der wereld is weer iets anders. De koning der wereld is n.l. niet de koning van het totaal der wereld of de aardgeest, maar is de bewustzijnsvorm, die dragend optreedt voor de mensheid. En de koning der wereld is misschien zelfs meer een legende dan een werkelijkheid.
Daarvoor moet u dit goed begrijpen: Er zijn rassen geweest, vóórdat de mens er was. Onder die rassen zijn er geweest, die ten onder gingen. Nu neemt men aan dat een van die rassen zich teruggetrokken heeft en wel in grotten onder de aarde. Dat is een overlevering, die Tibetaans is. En nu weet u misschien dat de lamaïstische invloed in de theosofie heel groot is. Vandaar dat men de term “koning der wereld” heeft overgenomen, misschien niet geheel beseffend wat men daarmee bedoelde. Het is een soort koning van de onderwereld, die recht heeft op deze wereld en wacht zoals b.v. Barbarossa in zijn berg op het ogenblik, dat de behoefte op aarde zo groot zal zijn, dat hij zijn legerscharen die met hem zijn afgedaald zal wekken en van uit de spleten en krochten der aarde. Ik citeer Hier dus direct uit het Tibetaanse boek daarover uit de krochten en spleten der aarde zijn leger zal doen optrokken, vernietigend hen, die niet de waarheid beleven en allen, die de waarheid beleven, beschermend en in zijn rijk opnemend. Reeds nu echter zo telt hij met zijn ministerraad en de natuur kent. Hem, zodat wanneer de koning der wereld spreekt tot zijn raadslieden, de dieren stilstaan, de verslindende dieren niet jagen en alle geesten in de lucht fluisteren dat er een nieuw besluit en een nieuw gebeuren is. Dus daar komt het eigenlijk vandaan. Maar die koning der wereld is eigenlijk om het nu heel logisch te zeggen: het schuldbewustzijn van de wereld.
Verpersoonlijkt weer in een geestelijke entiteit, maar eerder in een schil dan in een werkelijke entiteit. Kunt u begrijpen wat ik bedoel? Dus het is een projectiebeeld. Op het ogenblik dat het schuldbewustzijn van de aarde te groot wordt, zal dit schuldbewustzijn de mensheid dwingen tot een vernietiging van datgene, wat. haar schuld veroorzaakt of van zichzelf. Het gevolg is, dat er dan een nieuwe tijd en een nieuwe aarde komt.
Dat is dan wel actueel, zou ik zeggen.
Dat is wel altijd actueel geweest. Want het schuldbewustzijn van de mens wijzigt zich weinig.
Wel datgene, waarover hij zich schuldbewust gevoelt. Daar is bv. een tijd geweest, dat de mens zich erg schuldbewust gevoelde, wanneer hij een speelschuld niet had betaald of te diep had gebogen voor iemand, die het eigenlijk niet verdiende. Maar dat hij zich helemaal niet schuldbewust gevoelde, wanneer hij een tegenstander neerstak in een duel, wanneer hij er een hele reeks vrouwen op nahield, of heel rustig “op de lat” zoals dat heet een kostbare staat voerde ten koste van de burgerij. Dat vond hij helemaal niet erg.
Dus dat schuldbewustzijn staat niet in verband met goed en kwaad maar met een erkenning van onjuist in een schuldbewustzijn. En nu is het op het ogenblik zo, dat de wereld als zodanig gezien het aantal mensen dus, dat moeten we in de gaten houden een betrekkelijk grote meerderheid heeft die stabiel is. Er is een kleine minderheid, die zich op enigerlei wijze schuldbewust voelt en als zodanig schuldcomplexen veroorzaakt. Zouden die in staat zijn dat schuldcomplex zich te doen uitbreiden, dan zullen de resultaten daarvan kenbaar worden.
Maar je kunt bv. op je vingers natellen, dat degenen, die dus voor die koning der aarde weer niet belangrijk zijn, wel voor de geest der aarde belangrijk kunnen zijn. Zodat het helemaal niet gek is dat bepaalde gebieden, waar men nu toevallig erg onvriendelijk is tegenover zijn medemensen, bijzonder bezocht worden door wervelstormen of aardbevingen of overstromingen.
Dat hebben wij de laatste tijd erg veel gehad.
Ja, dat is de compensatie van uit de aardgeest. Maar dat heeft nog niets te maken met de koning der wereld. Nu, na deze koninklijke beschouwing misschien nog iets anders?
Kunt u misschien ook zeggen: Is geloven noodzakelijk? Is abstract denken ook noodzakelijk voor geloven?
Neen. Geloven vraagt eigenlijk helemaal geen denken. Ik zou zelfs zo willen zeggen: Hoe scherper je nadenkt ook abstract denken dus hoe moeilijker het wordt om te geloven. Want hoe meer het denken zich richt op een bepaald punt, hoe meer men voor zichzelf een bewijs vergt en dus minder tot een gevoelsmatige aanvaarding bereid is. Geloof is iets, wat je in jezelf draagt. En iedereen gelooft ergens in, maar niet iedereen in hetzelfde. Daarbij komt dat ieder zijn geloof op een eigen wijze omschrijft, dus er een vorm aan geeft. Maar geloof maakt van af het begin der mensheid deel uit van het menselijk bestaan. Het is n.l. de noodzakelijke compensatie voor een bewustzijn van eigen onvolledigheid. Daaruit vloeit voort dat ook degene, die zegt niets te geloven, toch nog bepaalde dingen gelooft. Al is het alleen maar dat de mensheid slecht is of dat de mensheid goed is. Maar zonder bewijs. Dus hij aanvaardt iets, omdat hij het zo voelt. En nu is geloof eigenlijk een aanvaarden, omdat je voelt dat het zo is.
Waarbij dan later een rationalisatie kan optreden door het aanhalen van meestal zeer onvolledige bewijsgronden. Maar een mens die helemaal niets gelooft, heeft geen enkele zin of geen enkele reden in zijn leven. Dus zouden we kunnen zeggen: Degene, die niet gelooft, leeft eigenlijk niet werkelijk meer, omdat hij volkomen doelloos is. Hij heft geen richting. Je gelooft bv, dat iets je plicht is of dat iets je recht is. Je weet het nooit zeker, maar je denkt het. En daarom handel je. Wanneer je daar niet aan toekomt, sta je voortdurend stil. Dan heb je geen rechten en geen plichten. Dan wacht je maar af wat er komt. En zelfs moet je dan nog geloven dat je dat moet aanvaarden. En doe je dat ook niet, dan zeg je: “Nou ja, goed, laat ik maar een eind aan mijn leven maken. Weg is weg.” Dus er zijn bepaalde geloofsnormen, die de geest a.h.w. dwingen in vele gevallen zich te voegen naar stoffelijke drang als bv. drang naar zelfbehoud. Er is een geloof noodzakelijk om een werkelijk doel in je leven te vinden, een werkelijke inhoud te vinden in je bestaan. Zonder geloof kun je niet leven. En zonder geloof is ook praktisch geen bewustwording mogelijk.
Zo eventjes werd er gesproken over de buitenste grenzen van het bewustzijn, die nevelachtig en vaag zijn. Kijk, dat zijn dingen die weet je niet. En die weet je toch eigenlijk ook weer wel.
Dat weten, dat je niet als en weten kunt uitdrukken, is in feite je geloof. Dus zou je dat niet hebben, dan zou dat betekenen dat je hele bewustwording stilstaat, zich. niet verder uitbreidt. En hoe groter je weten dus wordt, hoe groter je geloven.
Dus in het kort gezegd: het is juist het tegenovergestelde. Dus als je abstract denkt, dat je dan eigenlijk niet gelooft.
Op het punt waarover je abstract denkt meestal niet. Omdat zelfs abstract denken uiteindelijk uit moet gaan van het concrete. Een abstractie wordt toch nog gebaseerd op een concreet iets, een aanvaarding die op een of andere wijze redelijk aannemelijk is te maken. Want anders is het zinloos. Dan is het geen abstract denken, dan is het kletsen in de ruimte.
Maar ik zou daar toch tegen willen aanvoeren, dat als je in de natuur om je heen kijkt en je geeft je rekenschap van de groeiprocessen, die je daar ziet, je toch door dit denken over die dingen komt tot het geloof, n.l. van de bezielende eenheid, die in alles aanwezig is.
Dat ben ik niet met u eens, dat ligt er maar aan hoe u het ziet. Het ligt aan de wijze van beschouwing die voor U een geloof mogelijk maakt. En die wijze van beschouwing is weer gevoelsmatig. Dus die komt niet voort uit een weten maar uit een gepredisponeerd zijn tot een bepaalde beschouwingswijze, voortvloeiend uit dat nevelgebied van nog niet geconcretiseerd denken en bewustzijn.
Ja, maar ik kom tot die beschouwing doordat ik met mijn zintuigen (n.l. mijn gezicht) een waarneming doe en die ik in mijn overdenken misschien tot een gevoel opvoer.
Het ligt toch aan uzelf of u kijkt.
Maar zonder mijn zintuigen zou ik niet kunnen kijken.
Goed. Maar als u deze zintuigen niet zoudt hebben en u moet leven, dan zoudt u toch andere middelen hebben om in communicatie te komen met die wereld. Zelfs een blinde kan, terwijl hij niet ziet, toch wel degelijk het leven ervaren. Die ervaart het weer op een andere manier. Die doet het niet visueel maar doet het meestal auditief.
Of door aanraking of wat dan ook. Dat is ook zintuiglijk.
Ja, goed, dat is ook zintuiglijk. Maar daar wil ik maar mee zeggen dat die wereld dus erkend wordt door heel veel dingen. Er bestaat zelfs iemand, die doofstom en blind is, zoals u misschien weet, en die toch kwam tot een reeks van – ik zou haast zeggen – esoterische beschouwingen. En die met heel veel moeite op de duur geleerd heeft om contact met die buitenwereld te krijgen. Maar het vreemde was toen, dat dit wezen niet zoals men aannam ledig was van alle kennis en ervaren, maar wel degelijk zijn realisaties had, ondanks het feit dat praktisch alle zintuigen buiten de tastzin, de smaak en de reuk waren uitgeschakeld. En als je in de geest komt, dan heb je helemaal geen lichaam en geen ogen meer, maar je ervaart verduveld goed. Dat kan ik u wel garanderen.
Ja, maar ik heb het nog maar over ons aardse menszijn.
Maar dat moet u niet doen. Als u begint te zeggen: het zintuiglijke is noodzakelijk, dan zeggen we: waarom gelooft u een dier dan niet? Er moet iets meer zijn.
Waarom zou een dier niet geloven?
Neen, een dier gelooft niet. Een dier constateert, maar een dier gelooft niet. Een dier gelooft niet dat u goed bent of dat u slecht bent, maar een dier constateert, dat u voor dat dier het goede of het kwade bent. Vaak volkomen onredelijk. Dus dat gaat direct van zichzelf uit. Het kent ook geen redelijk denken zoals u, en zeker geen overweging. En een geloof moet ook omschreven zijn wil het een feitelijk geloof zijn. Dat zult u toch met me eens zijn. Je kunt niet in het vage, ins Blaue Hinein geloven. Dus kan het dier, dat niet het vermogen heeft om iets volledig te stellen en voor zichzelf te concretiseren, ook niet een geloof bezitten. Het bezit wel verstand, het is dus wel een redelijk wezen. Maar het bezit het niet in een zodanige mate, dat het tot een geloof kan komen, dat als zodanig gerealiseerd wordt en waarmee het dus werkt.
U spreekt toch over het verstandelijk denken van de hond. Maar dat is inadequaat om tot een geloof te komen. De mens heeft juist daarentegen dat bovenverstandelijke n.l. het abstracte denken, waar het lager ego niet mee verbonden is, dat m.i. wel tot een geloof moet brengen.
Neen, de mens heeft het meeromvattend geheugen en daardoor een veel groter correlatievermogen. En het correlatievermogen dat niet abstract behoeft te zijn, is noodzakelijk om te komen tot een vaststelling, waaruit een geloof kan groeien.
Dus ik zou moeten substitueren: correlatievermogen voor abstract denken.
Inderdaad.
Meditatie: Spiegel.
Als een mens in de spiegel kijkt, ziet hij niet zichzelf zoals hij is, maar zoals hij denkt dat hij is.
Alleen degene, waarop hij zijn aandacht richt, wordt door hem althans enigszins redelijk erkend. Zo zien veel mensen zichzelf mooier of lelijker, jonger of ouder, dan zij in feite zijn. Zij gaan af op hun eigen denkbeelden. En alles wat de spiegel hun zegt, zelfs wanneer het een volledige weerkaatsing is wordt eenvoudig genegeerd. Het is duidelijk dat wanneer je dat gewoon met een spiegel doet die bestaat uit wat glas met een laagje kwikzilver of uit gepolijst metaal, je dat zeker doet met de grotere spiegel van de wereld.
In de wereld leven wil zeggen de wereld en al wat erin gebeurt interpreteren. De interpretatie van de wereld betekent het gevoel dat je hebt, de wijze waarop je beleeft. Als je het beleven dus kunt realiseren, kun je ook zeggen: “Alles, Wat ik erken, ben ik zelf.” Iemand, die graag roddelt, erkent ontzettend veel kwaad in de wereld, nietwaar? Dan is deze krachtens die wijze van beleven en uitdrukken alleen reeds iemand, die in zich dit kwaad draagt en zou moeten
overwinnen. Iemand, die alleen sombere dingen ziet, is niet alleen een realist, maar hij is iemand, die op z’n minst genomen in zichzelf het goede denken omdraait. Zo is de hele wereld een spiegel, waarin je jezelf voortdurend ziet, maar waarin je weigert jezelf te erkennen.
Dat gaat zelfs nog een stapje verder, wanneer we in de kosmos kijken. Want God spiegelt Zich in Zijn schepping. De macrokosmos spiegelt zich in microkosmos, het grote en het kleine, ze zijn elkaars evenbeeld. En God, de Almachtige en Zijn kleine schepselen als de mens zijn ook elkaars evenbeeld. Maar de mens ziet niet naar de goddelijke werkelijkheid, die in hem leeft.
Hij ziet niet naar het beeld, dat hij van zichzelf heeft gemaakt. En hij probeert zelfs God te ontkennen of God te maken tot een product van zijn eigen gedachten, waardoor hij zonder al te veel moeite of last zichzelf in dezelfde waan kan blijven voortbewegen. Maar dat neemt niet weg, dat God er is. Dat voortdurend de hele schepping en al wat er bestaat u hetzelfde toeroept, wat de spiegel u toeroept: Ken uzelf. Wees u bewust van uzelf. Realiseer u wie en wat u bent. Kijk niet alleen naar de uiterlijkheden.
Een spiegel van glas en kwikzilver weerkaatst misschien niet, wat verborgen zit achter uw wezen, ofschoon de lijnen van uw gezicht, ja, zelfs de eigenaardige wijze, waarop u zich plaatst in het gelaat, heel vaak een aanwijzing is van wat u in feite bent. Neen, het innerlijk wordt weerkaatst in de reacties van anderen. Wanneer u een voortdurend vriendelijk mens bent, dan zal de wereld vriendelijk tegen u zijn. Maar voelt u zich wat te nederig of te minderwaardig, durft u niet voor uw eigen waarde uitkomen, dan merkt u dat u een voetveeg bent. Wanneer de wereld misbruik van u maakt, dan is het niet de schuld van de wereld maar van uzelf. U geeft de wereld de kans.
Wanneer u dit bewust doet, zult u zich nooit vernederd daardoor gevoelen. Want dan zegt u: dat zie ik als een taak, of dat zie ik als een noodzaak. Maar op het ogenblik, dat het u ergert en hindert, bewijst het uw eigen onvolkomenheid. Let dus op in de wereld waar u zich aan ergert en u zult ontdekken waar eigenschappen in uzelf schuilen, die niet deugen volgens uw eigen bewustzijn. Mee eens, nietwaar? En de dan gaan we nog een stap verder. God spiegelt Zich in de mens, zich in God. Is God almachtig? Ook de mens. Is de schepping een gedachte Gods? Met de gedachte schept de mens zich elke wereld, die hij begeert. Is God eeuwig? Het menselijke in de mens is onsterfelijk want het is een deel van zijn wezen, dat nooit kan worden uitgeblust. Alles is een spiegel, wanneer je het ervan maken wilt. En als je dat nu wilt omzetten in een wat dichterlijke vorm en ik ben er trots op, dat ik dat ook een beetje kan ja, ik mag mezelf een tikje op m’n schouder geven, ik heb het nu zo netjes en ernstig gedaan dan zou ik het bv. zou in kunnen kleden: De boom spiegelt zich in het water, toont zich daarin de bloesempracht, zoals de schaduw en het duister het beeld van diep verborgen nacht. De boom toont zich met vrucht en luister van een volle zomertooi, maar laat ook in de spiegel vaak de bladeren vallen. Hij ziet zijn kaalheid daar onthuld en is niet van zichzelf maar van een spiegelbeeld vervuld, dat wordt beoordeeld en bekritiseerd. “De boom”, zo zegt de boom al ziende in het water :”staat er nog redelijk bij”.
Maar wordt het winter later, dan zegt hij: “Neem me niet kwalijk, ik ben zo vrij, boom daar in het water, je bent te kaal, je hebt geen leven. Kijk naar mij dan zie je hoe een boom moet streven.”
De mens leeft in de massa en ziet zichzelf in de massa weer, ziet zijn eigen eigenschappen en eigen fouten keer op keer. Hij tracht de mensheid te beleren: “Zie naar mij, zoals ik doe is goed. Kijk naar mij dan kun je leren, hoe of je leven moet.”
Hij weet niet, dat hij spreekt slechts tot zichzelf. een mens vindt pas bewustzijn, wanneer hijzelf leeft naar alle lessen, die hij voortdurend anderen geeft. Dan heeft de spiegel doel, dan leer je corrigeren tot achter ‘t beeld van waan zich openbaart: het beeld des Heren, dat wat in werkelijkheid bestaat. En dan pas is t dat voor je wezen de kosmos zelf openstaat.
Daarmee ik maar wil zeggen, dat als we onszelf eens leren beheersen, waar we anderen hun onbeheerstheid verwijten, wij een heel stuk verder zouden komen. En als we datgene, wat we in anderen zo zondig vinden, zelf eens zouden nalaten, we heel wat beter zouden zijn. Vooral, wanneer we zouden leren, dat er in het leven geen uitzonderingen zijn.
Als een regel voor anderen geldt, geldt hij voor ons precies hetzelfde. Of….. hij geldt voor ons niet, maar dan ook niet voor die anderen. En bepaalde dingen moeten nu eenmaal aanvaard worden, want voor anderen gelden ze. Dan kunnen wij er niet aan ontkomen, dan bestaan ze voor ons net zo.
Als we dat accepteren, dan toont zich voor ons langzamerhand eerst wat we noemen een beeld van de werkelijkheid, van “Het Leven”. “Zo is het Leven”, zeggen we dan. Maar een tijdje later zeggen we: “He, zo zijn wij.” En nog een tijdje later: “Ach, zo ben ik.” En zeggen we: “Zo ben ik”, dan kijken we nog eens om ons heen en zeggen we: “Kijk, zo is God,” En het gekke is, als we zover zijn gekomen, dan valt het “ik” meestal mee en dan is God ons een openbaring.
Nou zal ik jullie niet lang meer bezighouden, maar een ding moet me nog van het hart. En dat is dit: Je weet misschien, dat ik een hele tijd – niet alleen in deze kring – maar ook al voor die tijd bekend heb gestaan als een buitengewoon scherpe, vaak cynische en sarcastische spreker.
Dan zal ik jullie ook vertellen waarom. Ik was zelf een verwrongen mens, niet alleen fysiek maar psychisch. Daardoor zag ik de wereld verwrongen. En nu ben ik zeker niet zo zoetelijk en idealistisch als iedereen me graag zou willen hebben, want de waarheid ligt klaarblijkelijk in het midden tussen onze voorstellingen. Maar ik kom er langzaam naar toe. En ik heb een vertrouwen, dat steeds groter wordt en dat me misschien in mijn hart ook steeds milder stemt en dat is dit: Er schuilt in mij veel waars: en dat kan niet in mij schuilen als het niet in de wereld bestaat. Mijn waarheid en die van de wereld zullen elkaar ontmoeten. Wanneer dat gebeurt, want dan ben ik één met de scheppende Kracht van deze wereld. En hoe het dan verdergaat, zal ik wel weer zien.