Projectie van komende incarnaties in het heden

image_pdf

10 juni 1970

Ik wil beginnen iets te zeggen over de reïncarnatie, zoals deze algemeen bekend is.

De grote godsdiensten werken met principes van goddelijke rechtvaardigheid. Dat is ook begrijpelijk; veel anders van die soort is er op de wereld nu eenmaal niet te vinden. De grote moeilijkheid echter is, dat de God Zich met de wereld bezighoudt. Als er nu een heel erg slechte man is, die het heel erg goed gaat, dan moet je daar als godsdienst toch iets tegenover stellen: de hel bv.. En als een arm mens heel goed is en heel ongelukkig, nu, dan moet daarvoor toch ook een compensatie zijn; en dat wordt dan de hemel. Dat is in de christelijke contreien althans het geval.

Het Oosten had een andere leerstelling, die hiervoor kon worden gebruikt. Men geloofde n.l. in het verhuizen der zielen‑, de reïncarnatieleer. Oorspronkelijk was dit een leer, die niets te maken had met verdiensten of niet‑verdiensten, maar eenvoudig uitging van een zekere harmonie, een zekere aantrekkingskracht in de ziel t.a.v. objecten, waarin bezieling mogelijk was. Maar ja, zoals ik reeds zei, men kreeg het te kwaad met de slechte man, die het te goed ging. Men zei toen: Dat is een beloning voor een vorige incarnatie, waarin hij zeer deugdzaam is geweest. De volgende incarnatie zal hij het ongetwijfeld zeer slecht krijgen, dus wees maar blij dat u niet die slechte man bent, die het zo goed gaat. Hierdoor is er een vertekening ontstaan in het begrip dat aan de reïncarnatieleer ten grondslag ligt. Incarnaties zijn verschijningsvormen van een werkelijkheid. Alle incarnaties, die een “ik” ooit zal kennen, zijn de verschijningsvormen van dat “ik” in de tijd. Er is hier dus helemaal geen sprake van verdienste of zelfs maar van een beïnvloeding van een menselijk leven, gemeten volgens menselijke normen. Wel is er sprake van een zekere gelijktijdigheid van alle incarnaties. De incarnaties zijn deel van het “ik”. Ze worden in de tijd gerealiseerd, maar bestaan vanuit menselijk standpunt als een potentie en vanuit een standpunt buiten de tijd als een realiteit, voortdurend als deel van het “ik”. Men zou dus niet kunnen zeggen, dat een mens reïncarneert als iets anders dan hij reeds in wezen is. Dit maakt het ons mogelijk om over incarnaties en reïncarnaties het een en ander te zeggen.

Wij weten, dat als er een “ik” is, dit een soort eigen stempel drukt op alle incarnatiemogelijkheden. Op het ogenblik, dat het ware ego wordt erkend, is elke incarnatiemogelijkheid eigenlijk mede bekend. En als u nu de incarnaties, die voor u ‑ gezien vanuit de tijd ‑ in de toekomst, liggen in het heden wilt projecteren, dan is dat eigenlijk betrekkelijk eenvoudig.

Wat ben je in de kern van je wezen vandaag? Daarop komt het neer. Want dat wat ik vandaag ben, zal mijn volgende waarden en waarderingen bepalen. Er zijn daarvoor enkele regels, die wel de moeite waard zijn:

  1. Geen enkele incarnatie kan identiek zijn aan een vorige of een volgende, want de delen van het “ik”, die achtereenvolgens in de tijd worden gerealiseerd, zijn nu eenmaal niet dezelfde delen. Een voorbeeld: Stel, dat het “ik” een hand is. De eerste incarnatie is een duim, de tweede een wijsvinger, de derde een middelvin­ger enz. Dan kunt u zeggen: ze lijken op elkaar, ze hebben iets ge­meen, ze zijn deel van de hand. De hand is méér dan de vingers, maar de vingers onderling zijn verschillend en kunnen daardoor in de hand op menselijke wijze reageren. Zo ongeveer moet u denken over die opeenvolgende incarnaties.
  2. Bij een projectie in de materie zal het ego zoeken naar zo groot mogelijke tegenstellingen van milieu met een zo groot mogelijk behoud van persoonlijkheidsprojectie. Ook dat klinkt ingewikkeld, maar is in feite niet zo moeilijk te begrijpen. Als u aan een werkstuk werkt (bv. een houten bank), dan gebruikt u achtereenvolgens verschillende soorten steekbeitels, gutsen. Elk zal verschillen van de voorgaande, maar elk is gereleerd met de voor­gaande, omdat het werkstuk bepalend is voor wat u nodig heeft. Daarbij is het ook duidelijk, dat niet elk instrument op voortdurend dezelfde plaats zal worden aangezet. Zeg, dat we een poot van een schemerlamp willen draaien, dan zullen we met hetzelfde instrument kunnen werken, maar op verschillende plaatsen van het hout. Wij zul­len echter afwerken met steeds verschillende instrumenten, ofschoon wij praktisch de gelijke waarde van hout hebben en het gelijke vorm­ plan. Het “ik” bouwt zich uit de projectie in tijd a.h.w. een concreet beeld, een soort kristallisatie op van het in zich nog amorfe ego. Dat ego bevat alle mogelijkheden, maar deze zijn voor het “ik” en deels ook t.a.v. de omgeving (de relatie met het Al) nog niet kenbaar geworden. De projectie in de tijd maakt zo kenbaar. Dan is het ook duidelijk waarom we die opeenvolging krijgen.
  3. Mijn tekortkomingen van vandaag, kunt u als mens zeggen, bepalen mijn overvloed of mijn eigenschappen in een volgende incarnatie. Er is een soort switch. Heb je vandaag te weinig geld, dan zul je in de volgende incarnatie waarschijnlijk teveel hebben, hetzij van geld of van iets anders, dat voor jou nu identiek met geld is. Heb je vandaag teveel aanzien, dan zul je in een volgend leven om aanzien vaak vergeefs moeten worstelen. Deze tegenstelling is voor het “ik” belangrijk, omdat zo een voortdurende antithese wordt ge­schapen in het milieu ten aanzien van de mogelijkheden van het “ik”. Er is dus een voortdurende nieuwe aanpassing nodig. Hierdoor worden steeds nieuwe vormwaarden in het kosmisch, niet‑tijdgebonden “ik” geconcretiseerd.

Met deze paar opmerkingen omtrent het wezen van reïncarnatie kan ik nu overgaan naar de projectie van toekomstige incarnaties in het heden.

Alles wat ik morgen kan zijn, ligt in het heden. Omdat ik te maken heb met een voortdurende antithese (dus een voortdurende tegenstelling van waarden met een gelijkblijven van de kerneigenschappen van het ego), kan ik heel gemakkelijk zeggen: Als ik vandaag in vele opzichten tekort kom, zal ik in de eerstvolgende incarnatie (dat is hiermee bepaald) overvloed hebben aan dezelfde of in de wereld van dan daarmee vergelijkbare waarden. Ik kan tevens zeggen, dat de daarop volgende incarnatie (de tweede) waarschijnlijk gelijksoortige tekorten als de huidige zal vertonen. Wat ik morgen zal zijn, is vandaag dus eigenlijk al enigszins te berekenen. Het enige, dat ik niet kan berekenen, is de persoonlijke reactie, die ik op deze verschijnselen zal hebben in een toekomstige periode.

Maar ik kan daarvoor misschien wel een paar richtlijnen vinden; Er zijn mensen, die op het ogenblik overal het beste van maken. Dat is een benaderingseigenschap, die verder niets met het milieu te maken heeft; dat is een tendens van het ego. Dan kunnen wij zeggen, dat men onder armelijke of rijke omstandigheden in de toekomst ook steeds daaruit het beste voor zich zal maken. Conclusie: er zal een vergelijkbaar harmonische tendens zijn in zeker de komende zes á zeven incarnaties. Waarom niet verder, zal ik u zo dadelijk nog uitleggen.

Dan heb ik natuurlijk ook te maken met negatieve eigenschappen. Als ik voortdurend in opstand ben tegen de wereld of tegen het noodlot, dan zal deze eigenschap blijven bestaan. En nu het typische, als ik niets meer heb dat ik de wereld kan verwijten, richt ik mij tegen mijzelf. Iemand, die op dit moment de gehele wereld beschouwt als een vijand en deze aanvalt, zal zeer waarschijnlijk in een volgende incarnatie met tegengestelde stoffelijke omstandigheden zich tegen zichzelf richten. Zelfs een zelfvernietigingsdrang in een dergelijke incarnatie kunnen wij hieruit berekenen.

U zult zeggen: Is dat nu een projectie vanuit de toekomst? Tja, wat is toekomst? Toekomst is datgene, wat we vandaag nog niet als werkelijkheid kennen of beseffen. En als zodanig is elke vorm, die ik ga aannemen in de toekomst dus in zekere zin toekomst. In de tijd die ik nog niet ken, zal de vorm die ik nog niet ken als toekomst kunnen worden omschreven. Maar als het “ik” buiten de tijd staat, kan die verandering voor het “ik” niet als toekomst worden omschreven. Nu kom ik tot iets, dat ik hopelijk duidelijk weet uit te drukken.

Het “ik”, dat achtereenvolgens verschillende delen van zichzelf openbaart en projecteert in de tijd zal elk deel daarvan zien als een aanduiding en vervulling van die totaliteit. Daar tijd voor het “ik” geen meetbaar verschijnsel is, maar slechts wat men noemt “het ervaren van bestaan”, is er geen zuiver onderscheid te maken tussen de verschillende incarnaties en is het a.h.w. de aandacht, die op een incarnatie wordt gericht, welke deze op het moment een maximale realiteit verschaft.

Ik zal nu een aantal voorbeelden geven, omdat dit de eenvoudigste manier is om het betoog wat begrijpelijk te houden en tegelijkertijd enigszins aannemelijk te maken.

U heeft een incarnatie in het jaar 3000. Hoe zal dat jaar 3000 zijn? Het is zeer waarschijnlijk een totaal andere gemeenschap van mensen, die in vele opzichten vergelijkbaar zal zijn met de volkerengemeenschappen, die we thans bij insecten vinden. De taakverdeling in de gemeenschap vloeit voort uit het bestaan daarbinnen. Er is geen bepaalde taakop­dracht of plicht, maar uit het bestaan in de gemeenschap vloeit haast automatisch een zekere tankvervulling voort. Wanneer ik in een dergelijke tijd leef en ik ben in die dagen volkomen gehoorzaam deel van de gemeen­schap, dan wil ik aannemen dat met ten hoogste één tussenliggende incarnatie ik ook in het heden iemand zal zijn, die een aanhanger is van grootste gemene delers of dit nu politici zijn of stellingen.

Is er echter in het jaar 2500 een dergelijke toestand, dan is dit zeer waarschijnlijk een eerstvolgende incarnatie. We moeten toegeven; incarnaties in de tijd gezien liggen vaak verscheidene aantallen jaren uiteen. Dit is dan mijn eerste incarnatie. Ik ben dan iemand, die zich volledig aanpast aan de norm. Nu moet ik dan een rebel zijn, die ingaat tegen de norm. Als men probeert op die manier een reeks incarnaties op te bouwen, dan krijgt men de meest eigenaardige verschijnselen. Een piraat uit de tijd van Elisabeth zou, indien hij in deze tijd incarneerde, waarschijnlijk een links progressief verpleger zijn. Hij zou in de volgende incarnatie (aannemende dat een zekere persoonlijke ontwikkeling dus nog mogelijk zou zijn (ik neem aan, dat dat het geval is) zeer waarschijnlijk een individualist zijn, die zijn persoonlijke vrijheden ten koste van alles verdedigt tegenover de gemeenschap. Een daarop volgende incarnatie zou hem doen zien als een progressief deel van de maatschappij, echter met de nadruk op meevoelendheid en zeer waarschijnlijk ook op een scheppende of progressief scheppende activiteit.

Wil ik nu een projectie van de toekomst in het heden vinden, dan is dat natuurlijk illusoir; voor een mens tenminste. Want ik kan als mens niet de toekomst projecteren, omdat ik die niet ken; ook niet als dat een toekomstige incarnatie is. Maar ik kan wel vanuit het heden de tendentie van een komende incarnatie berekenen.

Nu kan ik misschien zelfs nog verder gaan. Daartoe zal ik geestelijk wat hoger moeten staan dan de doorsnee‑mens pleegt te komen. Ik moet begrijpen wat mijn “ik” is.

Elk deel van het ego (incarnatie) kan in tijd een zodanig rapport met het geheel bereiken, dat men a.h.w. een eeuwigheidserkenning in zichzelf vindt. Deze gaat weliswaar via het totale ego, maar zij omvat toch ook tendensen van dat ego. Op het ogenblik, dat ik in het heden een dergelijke verbondenheid bereik, kan ik vanuit het heden met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zowel vroegere als volgende incarnaties opsommen. Ja, wat meer is, ik zal een reeks levens, die achter mij ligt, zodanig kunnen erkennen ‑ zij het niet in détail maar dan toch in hoofdtendens ‑ dat ik op grond daarvan reeds kan zeggen: Hier vindt geen werkelijke herhaling plaats. Wat alles zeer optimistisch klinkt.

Er is echter geen uitzondering. Wanneer het ego in het heden er niet in slaagt te komen tot een kristallisatie van de overdracht van erkenning in de tijd binnen de eeuwigheid, dan wordt het geheel van die incarnatie ‑ vanuit het “ik” beschouwd ‑ als niet bestaand geacht. Waar dus geen vervulling van de huidige drang tot manifestatie in de tijd plaats vindt, zal dan, maar alléén dan een volgende incarnatie op precies dezelfde milieuwaarden en egowaarden gebaseerd zijn. Dat betekent dus, dat je als buitenstaander meer heel weinig peil kunt trekken op die toekomst. En wat meer is: dat je als buitenstaander (niet als deel van het ego waarover het gaat) ook maar heel weinig zinnigs kunt zeggen omtrent de incarnaties uit het verleden. Je kunt er met de muts naar gooien.

Als we ons bezighouden met toekomstige of voorgaande incarnaties, moeten we beginnen een zekerheidsprincipe t.a.v. vorm en achtergrond uit te bannen. Pas als het “ik” innerlijk wordt bereikt, kunnen wij de werkelijke betekenis van een voorgaande of volgende incarnatie met redelijke waarschijnlijkheid vaststellen. Dit geldt voor de eenlingen. Maar je zou ook kunnen zeggen, dat volkeren incarneren, we hebben dan te maken met een groepsincarnatie.

Een groep die incarneert, bestaat uit een groot aantal projecties van verschillende kosmische ik‑heden. Zij kunnen een zekere gelijkheid en een zekere relatie vertonen, maar ze zullen voor een groot gedeelte ondanks de persoonlijke verandering – en ook de persoonlijke erkenning van verantwoordelijkheid en mogelijkheid ‑ elkaar a.h.w. enigszins compenseren. Bij een groepsincarnatie kunnen wij dus veel gemakkelijker de waarschijnlijk volgende vorm van groepsincarnatie bepalen, de hoeveelheid mensen overzien en ze ook gemakkelijker terugvinden in het verleden. Dat heeft o.m. te maken met mentaliteit, zoudt u zeggen. Bij de groepsincarnatie is n.l. voor de bijna bereikte gelijkheid de bestaande bindingen en een innerlijke afstemming van het werkelijke “ik” (het kosmische “ik”) aansprakelijk. En dat betekent, dat het zich eveneens op vergelijkbare wijze manifesteert in de geprojecteerde vorm. Je kunt dus zeggen: Als een groep romantici gezamenlijk is geïncarneerd, dan zullen zij bij een latere groepsincarnatie deze zelfde romantische elementen nog in zich dragen. Elk voor zich kan aanmerkelijk zijn veranderd, maar het gedrag van de hele groep blijft wederom wat lyrisch, onredelijk en emotioneel. Daarvan kunnen wij nu gebruik maken om op grond van het heden, zo als het nu is, iets te zeggen omtrent een toekomstige incarnatie van een groep. Ik wil daarvoor liever geen hier te lande bekende groepen nemen. Ik zal proberen een vergelijking te geven, waardoor een denkbeeld duidelijk wordt.

Laten we aannemen, dat er op dit moment in bepaald land een groep is, die sterk tegen kleurlingen is gericht. Dat kan in Zuid­-Afrika zijn, misschien in het zuiden van de Ver. Staten of waar dan ook ter wereld. Het kenmerk van deze groep is de neiging om alle af­wijkenden te gronde te richten door geweld, dat zal dus de tendens van deze groep zijn. Een isolement van het eigen “ik” temidden van het verschillende. In een volgend milieu zal deze groep niet meer in een gelijksoortige positie verkeren. Bij een gelijk blijven van de kleurwaar­den zal de blanke, die nu de neger of de kaffer probeert terug te wij­zen naar zijn plaats, dan zichzelf deel vinden van een onderdrukte min­derheid. Misschien zijn dat dan de blanken wel, wie weet: maar hij is deel van die onderdrukte minderheid. En hij zal zijn agressie tegen de onderdrukking op dezelfde wijze proberen te uiten, omdat hij behoefte heeft wederom aan een zelfverzekerdheid, een begrip van eigenwaarde.

Wat nu vanuit een meerderheidsstandpunt meestal goed afloopt, zal vanuit een minderheidsstandpunt heel wat meer problemen geven. Het eind­ resultaat zal zijn, dat zo iemand dus binnen de groep wel kan veranderen, maar dat de groep als geheel onder druk komt te staan op dezelfde wijze of op een vergelijkbare wijze, waarmee men thans anderen onder druk zet. Wanneer die groep nogmaals incarneert, dan zal haar behoefte om zich­ zelf te bewijzen belangrijker zijn geworden dan het verschil met het milieu. Aannemende, dat men nu weer bij een meerderheidsgroep incarneert (dat is heel waarschijnlijk), zal men moeten stellen dat men binnen deze groep de eigenwaarde wil uitduiden aan anderen. Een dergelijke groep zal ofwel democratisch gaan optreden, dan wel artistiek of wetenschappelijk.

De groep zal echter in al haar bestrevingen er voortdurend op gericht zijn de dwaasheid, de domheid, de minderwaardigheid, de onmondigheid van anderen aan te tonen. U ziet dus, dat we het van een groep gemakkelijker kunnen zeggen.

Nu kun je er zelfs een grapje over maken. Wat is een van de eigenaardigste besloten standen en groepen op het ogenblik op deze wereld? Wel, dat is de bureaucratie. Het leger was vroeger het gesloten geheel. Thans is het de bureaucratie. We hoeven niets tegen de bureaucratie te hebben, want ze is inherent aan de maatschappelijke verschijning van de mensheid van vandaag. Deze groep heeft zich echter losgemaakt, althans voor een groot gedeelte min of meer losgemaakt van zuiver menselijke waarden. Het is dus logisch, dat een dergelijke groep in een volgende incarnatie zich per se op de menselijke waarde stort. Zoals men vandaag bij de ontmenselijking uitgaat van de vage massa en daarmee van het nut voor het algemeen, zoals dat vroeger heette, zal dezelfde groep in de toekomst moeten uitgaan van de heiligheid van het individu. Als men het heel eenvoudig wil zeggen: De ergste bureaucraten van vandaag zullen in een komende incarnatie – vergelijkenderwijs ‑ de ergste anarchisten blijken. Misschien voor sommigen een toch wel hoopgevende gedachte!

Deze verandering van groep betekent echter ook, dat die groep niet meer alle individuen zal kunnen bevatten. Er zijn n.l. individuen, die in een persoonlijke ontwikkeling zodanige grensgevallen waren t.a.v, de groep, dat ze ‑ al zijn ze tien keer met die groep geïncarneerd ‑ nu niet meer in staat zijn die groep in nieuwe incarnatiemilieus, in een nieuwe incar­natietendens volledig te volgen. En dan krijgen we te maken met de meer interessante gevallen.

Een grensgeval. Iemand, die net niet verdraagzaam of net niet heerszuchtig is, maar behoort tót en stamt úit een groep die dit wel is, zal in een volgende incarnatie alleen komen te staan. Hij heeft n.l. nog niets gevonden om zich bij aan te sluiten en zal dus in die volgende incarnatie een aansluiting met een andere, meer passende groep tot stand moeten brengen. Dat kan alleen middels beleving in tijd.

Een leuke geschiedenis. Deze schijnbaar dolende zielen, op aarde vaak te vergelijken met dolende ridders van het Don Quichote‑type, zijn eigenlijk het zout deze wereld. Zij zijn de verbinding tussen de groepen. Zij kunnen de groep, waaruit zij voortkomen nog begrijpen, maar voelen zich aangetrokken tot een groep, die met hun persoonlijke “ik”‑manifestatie meer harmonisch is. Dat is dus ook weer een punt, waarbij je even moogt stilstaan.

Degenen, die nu de bemiddelaars tussen de verschillende groepen vormen, zullen in een volgende incarnatie tot een vaste incarnatiegroep behoren. Degenen echter, die nu grensgevallen zijn bij groepen met een bepaalde mentaliteit, zullen in een komend leven een bemiddelaarsrol spelen. Deze bemiddelaars hebben in het totaalbeeld van de mensheid weer een zeer interessant aspect. Want we denken bij de mensheid natuurlijk in de eerste plaats aan incarnaties van groepen en later misschien ook van volkeren. We zouden echter ook kunnen zeggen, dat de incarnatieverschijnselen. op deze wereld in hun geheel eveneens een beeld zijn van iets dat kosmisch meeromvattend is. En dan krijgt men het typerende:

Degenen, die naast de groepen vallen, zullen bij de beëindiging van de incarnatie op aarde degenen zijn, die met een hoger besef een nieuwe, aan de aardontwikkeling gelijke of daarmee vergelijkbare ontwikkeling op een jonge planeet tot stand brengen. Zij zijn dus degenen, die a.h.w. de oude waarden overdragen aan nieuwe volkeren, maar gelijktijdig door hun besef en erkenning bij die volkeren een soort goden of tenminste vorstelijke profeten zijn. De anderen gaan verder, maar kunnen niet terugkeren tot eenvoud; alleen degenen die van een groep los zijn, kunnen dit wel.

Nu geloof ik niet dat u zich, althans in uw tijd gerekend, voorlopig behoeft druk te maken over het uitsterven der mensheid. Er zijn natuurlijk wel een aantal profeten, die dit verkondigen in uw dagen, maar dat is zo vaak gebeurd en het blijkt steeds weer een wensdroom te zijn van mensen, die menen alleen in vernietiging hun eigen rechtvaardiging terug te vinden, vooral als het de vernietiging van anderen is. De mensheid heeft nog wel een paar miljoen jaar te leven en dan zal de vorm evolueren tot iets dat minder menselijk is. Maar zelfs dan zou je kunnen zeggen: Het is een voortgaan van het menselijk evolutieschema. We moeten dus niet te vlug zeggen: O, dus die mensen worden de profeten van morgen. Indien er een mentaliteitsverandering in het geheel van het op aarde mogelijke incarnatieschema plaatsvindt, kan een bepaalde groepsincarnatie daarbuiten vallen. Wij krijgen dan te maken met tijdelijk dolende groepen. Niet dolende; het zijn meestal de vrolijkere mensen., Het is heel eigenaardig: de lange gezichten keren steeds weer op aarde terug; de vrolijker gezichten ontworstelen zich vaak aan de noodzaak tot een verder aards bestaan. Dat ligt waarschijnlijk weer aan de harmonie van “ik”‑heden, die een dergelijke glimlach ondanks alles op aarde steeds weer weten te produceren.

Indien er geen aansluiting is, krijg je met een losse groep te maken. Wat doet die losse groep, die in de geest bestaande groep? Zij slaat in vergelijking tot de rest van de mensheid een of twee incarnatiecycli over. Wanneer zij terugkeert in de incarnatie, schept zij een verband met het verleden. Het is of typen uit het verleden dan weer in grotere aantallen op aarde worden geboren; wat zelfs uit bepaalde erfelijke eigenschappen, terugvallend op het voorgeslacht e.d. blijkt. De mentaliteit daarvan is echter aangepast aan de nieuwe verhouding. Dat is zeer belangrijk. We krijgen menselijk gezien andere eigenschappen en kwaliteiten, met een geestelijke bestreving, die harmonisch is met hetgeen er in de wereld bestaat en daardoor vaak een concretisering van de vele vaagheden, die op een wereld ook voor de daar geïncarneerden blijven bestaan.

Wat moeten we dan denken van mensen, die zeer snel en veelvuldig incarneren? Die zijn er ook. Als uw incarnatie plaatsvindt binnen 6 á 7 jaar na de dood van het voorgaande lichaam, dan kan in de praktijk worden gezegd, dat er geen tegenstellingen optreden, maar dat de projectie in vergelijkbare omstandigheden (achtergrond) en met een vergelijkbare karakterinhoud zal plaatsvinden. Verder moeten we constateren, dat er een zodanige continuïteit van geestelijke kennis aanwezig is, dat zelfs stoffelijk gezien men toch wel iets zou kunnen voelen voor de stelling, dat dit eigenlijk geen twee incarnaties zijn, maar dat dit één incarnatie is door omstandigheden in twee verschillende lichamen opeenvolgend beleefd. Dat is een heel lastig punt, maar het is werkelijk waar. Wij stellen daarom, dat eerst met een gemiddelde incarnatietussenruimte van meer dan 160 á 170 jaren er kan worden gesproken van incarnatieopvolging, waarbij de alternatieve keuze van achtergrond een grote rol speelt.

Daarmee heb ik het meeste wel gezegd. Er is over dit onderwerp altijd nog veel meer te praten. Ik ben me daarvan bewust. Maar als je uit de toekomst in het heden wilt projecteren, dan kun je hoogstens zeggen, dat in het heden reeds de noodzaken, de harmonische nevenverschijnselen van morgen tot uiting komen, meer niet. Dan kun je spreken over hoogbewustzijn, je kunt spreken over beloning en straf, maar al die dingen zijn eigenlijk niet erg reëel. Wat reëel is, is dit; wat u vandaag bent, is de aanvullende factor voor wat u morgen zult zijn. Wat u morgen zult zijn, is a.h.w. tangent aan hetgeen u vandaag bent.

Daar heeft u de stelling. Dit is het onderwerp, waarover we zo dadelijk kunnen discussiëren.

Nu moet u wel begrijpen, dat heel veel religieuze opvattingen om­trent de incarnatiecyclus niet meer zijn dan een realisatie van bepaalde menselijke stellingen en denkwijzen, geënt op het op zichzelf staande verschijnsel der hergeboorte. We kunnen over die godsdienstige waarden niet te veel twisten, dat is duidelijk. Als u zegt: Een bepaal­de Hindoe-stelling of een bepaalde boeddhistische stelling is voor mij de waarheid, dan zijn we uitgepraat. Als u echter zegt; Ik wil de con­crete verschijnselen van reïncarnatie zien, ik wil mij bezighouden met de reële mogelijkheden die daarin zitten, ontdaan van alle rechtvaar­diging van de stelling door de godsdienst of omgekeerd de rechtvaar­diging van de godsdienst door de stelling, dan moeten wij uitgaan van hetgeen ik u nu heb gezegd. En indien u daarvoor rijp bent, zult u dit verwerken. Maar dan is er ook ergens in het “ik” op dit moment en in deze deeluiting van de totaliteit de behoefte te komen tot een concretisering van een reïncarnatieprincipe. Dan wil men meer bewust, in de incarnatie iets beleven en doormaken. Indien dat het geval is, dan mogen wij aannemen dat ‑ al zal de benadering een andere, waarschijn­lijk het tegengestelde zijn ‑ in een volgend leven een dergelijk begrip eveneens een rol speelt.

Vragen.

  • Is elke generatie een incarnatie van een voorgaande? Hoe is dat te verklaren met de bevolkingstoename?

In de eerste plaats heeft u gehoord, dat ik een verschil van in­carnatie heb gesteld op ongeveer 160 jaar. Ik heb nog niet meegemaakt, dat 160‑jarigen een volgende incarnatie creëerden, ofschoon het moge­lijk moet zijn. Daarmee is het eerste deel van uw vraag beantwoord. Het tweede deel van de vraag moet als volgt worden beantwoord: De incarnatietussenpozen van verschillende groepen en ook van indivi­duen zijn niet gelijk. Er kunnen perioden ontstaan, waarin zeer veel en­titeiten, oorspronkelijk in verschillende cycli thuishorende, incarne­ren op praktisch hetzelfde moment van tijd. U verklaart dan dat er een geboortegolf komt aanrollen en u schuift de schuld misschien op het uitvallen van het elektrisch licht. In de tweede plaats wordt voortdurend aan de incarnaties in mense­lijke vorm een aantal z.g. eerste menselijke incarnaties toegevoegd. Dit zijn entiteiten, die voordien nog niet in menselijke vorm op aarde hebben geleefd of in een niet menselijke vorm op aarde leefden vóór deze incarnatie.

  • Een voorbeeld?

Laten we het eens wat overdrijven: U slaat een vlo dood, die hoog­ bewust is. Aangezien vlooien in een andere tijdssequentie plegen te le­ven dan mensen, wordt een week of wat later een baby geboren, die zeer springerig van aanleg is, althans geestelijk.

  • Ik meende toch dat de theosofen zeiden dat dergelijke incarnaties uit het dierenrijk ontstaan. Gebeurt dat wel?

Ik geloof, dat we dat als een soort theosofisme moeten beschouwen.

  • Van andere planeten?

Van andere planeten vindt zelden incarnatie op deze planeet plaats door het grote verschil in achtergrond, de totaalmentaliteit van de aardgeest zelve en de mensheid op aarde aanwezig. De aanpassing daar­aan is meestal erg moeilijk en men zal dus alleen van een andere planeet in dit milieu incarneren met ‑ punt 1 ‑ een zeer duidelijk vooropgesteld doel en ‑ punt 2 ‑ met een taak, die slechts in menselijke vorm te ver­vullen zou zijn. Dat komt, zoals u begrijpt, niet zo vaak voor.

  • Hebben deze eerst‑geïncarneerden dan een tijd in hogere regionen doorgebracht en waarom komen ze dan eerst nu?

Als u rekent, dat ik een week zet tussen het overlijden van de vlo en de geboorte van een springerig kind, dan maak ik het natuurlijk wel wat erg bont. Maar laten we dan zo stellen, dat een bevruchting een week later wel degelijk reeds een claim van de entiteit kan betekenen, die in de vlo heeft gezeten, hoe extreem het voorbeeld ook moge zijn. Het komt zelden voor. Maar dat betekent, dat er een totaal andere waar­de bestaat bij een incarnatie. Vanuit het dierlijke dan bij menselijke incar­naties, omdat er een totaal andere bewustzijnstoestand is. Als wij spre­ken over een incarnatie vanuit het dierlijke naar het menselijke, dan mo­gen we niet veronderstellen, dat er van een bewust verblijf in hogere sferen sprake is geweest. De hoogst bereikbare sfeer is meestal gemid­deld Zomerland. Indien het “ik” dus hogere sferen doorloopt ‑ en dat gebeurt meestal wel ‑ dan geschiedt dat in een sluimertoestand. En gezien vanuit het “ik” dat gaat incarneren is het doorlopen van alle tus­senliggende stadia in feite een droom of zelfs een niet‑plaatsvindend iets, daar het besef pas weer ontstaat, wanneer men terugkeert tot de sfeer, waarin men het hoogst bewust is geweest en van waaruit men incar­neer .

  • Het is misschien een vraag van de kip en het ei. Maar waar kwamen deze sluimer-bewusten dan in werkelijkheid. vandaan? Van een vorige planeet of iets anders?

Zij kwamen uit het dierlijke.

  • Altijd uit het dierlijke?

Ja, meestal wel. Het kunnen ook natuurgeesten zijn. Er zijn vele mogelijkheden. Maar als wij over de kip en het ei beginnen te rede­ twisten, dan komen we tenslotte bij de eerste reptielen terecht. Dat waren de eerste eierleggers, die redelijke eieren legden. Dan ben je weer ver van de kip. Ik ben bang dat het ook zo gaat, als wij proberen uit te vissen: waar komt het eerste besef vandaan? Dat komt waarschijnlijk uit het moment van de schepping, waarbij de enorme expansie van mogelijkheid gelijktijdig in de delen van het God­delijke een expansie van “ik”‑besef mogelijk maakte en daarmee een eerste begin van milieuerkenning. Vandaaruit begint de loop naar vele onstoffelijke trappen, tot men eindelijk tot de materie komt.

  • Uit de mineralen?

Dat kan erbij betrokken zijn, maar dat is niet noodzakelijk.

  •  Zo de “ikken” van nu uit het verleden afkomstig zijn, hoe zijn we er dan zeker van, dat dit met de toekomstige “ikken” het geval is. Zijn dit alles theorieën of vaststaande feiten?

Het is een vaststaand feit, dat reïncarnatie bestaat. Naarmate de geest ‑ u zegt waarschijnlijk ‑ hoger wordt, wij zeggen ijler, komt ze meer binnen het bereik van iets wat men de stroom van tijd zou kunnen noemen. Daar ontwaakt dan een tijdsherinnering, waardoor elke binding van het “ik” met die tijd wordt gerealiseerd. En dan zien we dat de reïncarnaties in het verleden een vaststaand feit zijn. Wij zien verder, dat het bestaan van het “ik” niet gebonden is aan de gang van tijd, maar dat de erkenning van feiten wel gebonden is aan een tijdelijke binding met die tijd. Daaruit trekken wij dus de con­clusie: het is een feit dat een ego, dat thans als mens op aarde be­staat, voorgaande incarnaties heeft gekend, in welke vorm dan ook, en vanuit het heden verdergaand nog incarnaties zal kennen, van welke vorm dan ook, zij het dat – in bepaalde omstandigheden ‑ deze incarnaties zich op een geestelijk niveau kunnen afspelen, waarbij het eigen besef dan reeds een hoger geestelijk peil heeft bereikt.

  •  Wat bedoelt u met “op een geestelijk niveau afspelen”? In hogere sferen?

Om een heel eenvoudig voorbeeld te geven: Je kunt als geest zover gevorderd zijn, dat het niet meer noodzakelijk is als mens op aarde te incarneren. Je besef gaat dan waarschijnlijk verder in de we­reld van het vormloze, die door de onzen vaak als die van klank en kleur, dus van lagere en differente trillingen, wordt aangeduid. De incarnatie zal dan heel waarschijnlijk die zijn van beschermgeest voor een groep (dat kunnen planten, dieren of ook enkele mensen zijn), waardoor men met de materie verbonden is zonder daarin zelf een concreet materie gebonden bestaan te moeten leiden.

  •  Dat heet dus ook een incarnatie. Dat incarneren gaat dus tot aan het vormloze?

Zolang er een vorm‑ en bindingsbesef met een deel van de schep­ping plaatsvindt, kunnen wij spreken van incarnatie op het ogenblik, dat men ‑ in zich reeds het hogere kennende ‑ zich manifesteert in een lagere wereld. Dus iemand, die uit de allerhoogste sferen komt en tijdelijk (b.v. als leraar) vorm aanneemt in een lagere sfeer en daar gedurende enige tijd een verantwoordelijkheid draagt en zich daar­ in voortdurend manifesteert, kan men zien als incarnerende in die lagere sfeer.

  • Maakt u hiervoor gebruik van een soort verdichting?

In dergelijke gevallen is het het zich creëren van een lichaam door verdichting van de vrije energie van de sfeer, waarin je incarneert rond de kern van je wezen, zodat een uitdrukking wordt bereikt op het niveau van die sfeer.

  • Zoudt u een historische figuur kunnen noemen als een voorbeeld voor de door u genoemde grensgevallen?

Ja, dat is wel moeilijk. Er zijn er wel verscheidene te vinden, maar het zal voor u lastig zijn om die als zodanig te aanvaarden. Een grensgeval is bv. de Egyptenaar Menhotep, die incarneert als Simon, u later bekend als Simon Petrus. Uit zijn eigen groep vrijge­komen incarneert hij niet alleen in een tegengesteld, een ander milieu, maar feitelijk is hij niet meer religieus gebonden, wat hij oor­spronkelijk wel was, Hij is een zoeker naar vernieuwing, terwijl hij niet meer zozeer aan de vormen hecht. Dat is dan weer aanleiding voor zijn volgeling worden van de Christus.

  • Bedoelt u Amenhotep IV?

Neen. Menhotep (het wordt hiëroglyfisch anders geschreven) was in de tijd van Atethotep de hogepriester, de eerste hierophant in de tempel van Re in Memphis.

  •  U zegt: Niet meer hecht aan vorm. Bedoelt u stoffelijke, astrale, mentale vormen?

Alle vorm is een definitie van het wezen volgens een bepaalde be­perking en lijn. Anders gezegd: Een dimensionale bepaaldheid. Op het ogenblik, dat het besef deze vorm zich niet meer als noodzakelijk aan­vaardt, is er dus niet meer sprake van een vormbesef. Maar in deze vrij­heid kan de behoefte tot communicatie niet wezens, die wel vormbesef hebben, ontstaan en zal men voor zich tijdelijk zijn eigen vrijheid van bestaan beperken: dus een voertuig vormen dat dimensioneel en in ener­gie en de rest beperkt is om zich vin dit voertuig uit te drukken op het niveau van degene, die men wil bereiken.

  • Dat doet u nu eigenlijk ook?

Neen, ik doet dat niet. Het verschil is dit: ik gebruik de telefoon om op een afstand te praten. Iemand, die vorm aanneemt, reist naar dege­ne toe met wie hij wil spreken.

  • Maar boven het vormniveau ontstaat er naar ons aards besef een niet­ vormvastheid. Er is maar een toestand denkbaar voor ons. Zijn daarin nog gradaties mogelijk?

Er zijn heel veel gradaties in mogelijk, maar zoals u zelf zegt, is het zeer moeilijk om dit aan het vormdenkend aardse wezen duidelijk te maken. Ik hoor, niet dat u het erg vindt, dat ik u daaronder op dit moment althans groepeer.

  • Zoudt u het begrip “eeuwigheidswaarden” met betrekking tot reïncarnatie nader willen uitleggen?

Eeuwigheidswaarden zijn waarden, die niet aan tijd gebonden zijn en als zodanig structuureigenschappen zijn van het tijdloze of van de vele facetten van zijn, die zich manifesteren in het tijdloze. Een eeuwigheidswaarde is dus een onveranderlijke eigenschap, regel of wet, die in elke uiting ‑ op welk niveau dan ook ‑ mede tot gelding komt, omdat zij de ba­sis bestaanswaarde of norm is van het wezen dat zich uit.

  • U sprak over een gelijkblijvende tendens gedurende 6 á 7 incarnaties en u zoudt erop terugkomen

Dat heb ik niet gedaan, inderdaad. Ik had het willen bewaren voor een slotwoord, maar ik wil er alvast wel wat over zeggen. Het zal u duidelijk zijn dat de kristallisatie van het ego (in het tijdloze gezien) een zekere evenwichtigheid moet bezitten. Dat betekent, dat wanneer een eigenschap is geconcretiseerd een tegenoverliggende eigenschap eerst moet worden geconcretiseerd. Nu zijn die eigenschappen, geestelijk gezien, wat anders dan materieel. Zo blijkt dus, dat om een volledige kristallisatie van een bepaald het “ik” te krijgen, over het algemeen 7 tot 8 incarnaties in de materie ‑ in welke vorm dan ook ‑ van node zijn. Het is geen algemene regel, maar het is wel een algemene waarschijnlijkheid. Er zijn mensen, die met één leven een heel facet van hun wezen zodanig kristalliseren, dat verder incarnaties op een totaal ander niveau moeten plaatsvinden. Maar als u weet dat een dergelijk geval misschien één op de 50 miljoen is, dan begrijpt u wel dat ik dit te verwaarlozen acht in het kader van mijn betoog.

  • Dat facet is dus in dit geval geen karaktereigenschap, maar een dergelijke eeuwigheidswaarde dat is uitgedrukt.

Dat facet, dat je tot uitdrukking brengt, is de kristallisatie van iets dat eeuwig (dus tijdloos) deel is van het werkelijke “ik” en dat door ervaring vorm en kenbaarheid krijgt en daardoor een bewuste rela­tie met de totaliteit van het tijdloze a.h.w. mogelijk maakt. Het is dus wel een facet van het “ik”.

  • Het is dus altijd de norm, dat vanuit de geest gezien een eigenschap pas die waarde heeft, als ze de verbinding met het tijdloze” reëel maakt?

Ik geloof, dat er hier sprake is van een misverstand. U zoudt het zo moeten formuleren: Een eigenschap, die kristalliseert, wordt voor een mens in vele vormen en omkledingen geprojecteerd in alle vormken­nende sferen tot en met de stoffelijke incarnaties toe. Als deze eigenschap haar werkelijke betekenis voor de relatie met het Al ook voor het totale “ik” eenmaal duidelijk kenbaar heeft gemaakt, is de noodzaak tot verdere manifestatie van dit facet van het “ik” overbodig geworden en kan het in het tijdloze zonder meer worden gebruikt. Dat heeft dus niets met de geest te doen. Dat is alleen maar verwarrend, omdat geest in ve­le gevallen toch ook nog weer in een vorm van tijd ‑ zij, het persoonlijke tijd ‑ bestaat.

  • En wordt in volgende incarnaties die eigenschap ongewijzigd herhaald of wordt dat buiten beschouwing gelaten?

Wanneer die eigenschap is bereikt ‑ ik herhaal het nogmaals ‑ en in het totale “ik” voldoende is verankerd om daarmede een harmonie, een relatie met het verder tijdloze mogelijk te maken, dan is een uiting daarvan niet meer noodzakelijk en zal ze dus niet meer geschieden, ten­zij dit noodzakelijk is om een ander facet te helpen ontwikkelen.

  • Tot hoever strekt de tangentiële regel van afwisselende milieu keuze? Zoekt men m.a.w. letterlijk alle milieuwaarden te alterneren of wijzigt men groep voor groep van waarden?

Zuiver persoonlijk wijzigt men over het algemeen de milieuwaarde en is dit alterneren van milieuwaarden een vuistregel, die voor het meren­deel der schepselen zonder meer kan worden gebruikt.

  •  Als werkregel kan ik me dit wel voorstellen, maar wat voor crite­rium heeft men dan eigenlijk bij die milieukeuze?

Het criterium dat men heeft voor zover men in de incarnatie bij de milieukeuze betrokken is ‑ en dat is meestal vanuit een vormkennend vlak ‑ is de behoefte om te compenseren voor de tekorten in besef of harmonie, die men in een vorig gekend milieu heeft ervaren; wat tot een reversie van vele milieuwaarden leidt bij de volgende keuze.

  • Naast groepssituaties zouden er ook reïncarnaties van contacten van enkelingen (bv. vroeger, vrienden, familieleden) bestaan. a. Zullen deze onderling milieubepalend zijn? In hoeverre ontstaan dan nog afwisselingen? b. Ik mis nog de grondwaarde voor dergelijke reïncarnaties van contacten en groepen; m.a.w.: wat acht bv. een gevorderd “ik” daarbij als bepalend?

Het antwoord is, dat de reïncarnatie op basis van persoonlijke bin­dingen over het algemeen slechts daar plaatsvindt, waar er nog sprake is van een onvoldoende geestelijk besef binnen het kader van het in de incarnaties nagestreefde patroon van kristallisatie. Dus op het ogen­blik, dat in de tijd een vervulling van een bepaald patroon is bereikt, zullen vrienden, bekenden of familieleden – indien hun ontwikkeling dif­ferent is – niet meer gezamenlijk incarneren. Ze zullen dan, wel meestal op het vlak van het tijdloze hun harmonie hun band erkennen, maar dat staat buiten de vraag.

Dan wat bepalend is bij de keuze van milieu. Over het algemeen is de milieukeuze een persoonlijke in dit geval en is slechts de plaatse­lijke oriëntatie en contactmogelijkheid iets wat uit de binding voort­vloeit.

Voorbeeld: vroeger twee rijke mensen. De eerste is niet verder gekomen, incarneert weer als rijk. De tweede, met hem verbonden, incarneert nu als arm, maar zij zullen elkaar ontmoeten en ze zullen hun oude rela­tie op enigerlei wijze weer vorm en gestalte geven.

  • Kunnen de groepen van hippies, zoals de Nederlandse Kabouters, worden geacht groepsgewijs te zijn gereïncarneerd en uit wat voor vori­ge groepsincarnatie en in welke tijd komen zij?

Ik zou niet graag de Kabouters en de hippies tot een groepsincar­natie verklaren. Wat u misschien duidelijk wordt, als u zich gaat re­aliseren dat deze termen en zelfs de door deze jongelieden gehanteer­de normen van gedrag en hun filosofische achtergronden eerder een ra­tionalisatie zijn van een verzet, waarbij we te maken hebben met aan de ene kant sterk middeleeuws ingestelde mensen, die eigenlijk nog middel­eeuws denken, terwijl we aan de andere kant in diezelfde groep zeer progressieven zien, die in een broederschapsgedachte leven, welke op dit moment nog onvoorstelbaar en onverwezenlijkbaar is. En dan spreek ik niet over de vele slappe randfiguren, wier bijdrage in het geheel meestal bestaat uit een slap gepraat. Neen, ik geloof niet, dat je hier kunt zeggen: Dit is een concrete groepsincarnatie, ofschoon binnen dit kader bepaalde groepen ongetwijfeld incarneren en zich manifesteren. Maar er is zeker geen sprake van een algemene eenheid. Dan zou ik willen zeggen: De groepen, die het sterkst vertegenwoor­digd zijn (let wel: niet bepalend, maar het sterkst vertegenwoordigd zijn), dat zijn op dit moment bepaalde, betrekkelijk snel incarnerende middel­eeuwse groepen uit ongeveer 1600 – 1700. Daarnaast vinden we enkele wat latere groepen, ook wat gewelddadig van instelling, die behoren tot de oerbevolking van het Amerikaanse continent (vooral tegenwoordig Noord Amerikaanse indianen). Een derde groep, die op het ogenblik incarneert, is een wat oudere groep. Deze stamt uit de nadagen.van Rome, ongeveer de jaren 300 ‑ 400. Dit zijn dus drie groepen, die zich ‑ althans in Europa ‑ zeer sterk hieronder manifesteren en die ook in de verdere westerse wereld een rol spelen. Ze zijn echter niet vergelijkbaar met al­le jongelieden in opstand overal elders. Verder kan ik helaas niet gaan. Hier is een algemene norm niet te geven.

  • Hebben wij iets “geleerd” van onze vorige incarnaties en kunnen we ons daarvan bewust worden?

Als u hier bent, u voor deze dingen interesseert en niets hebt bijgeleerd, gezien vanuit uw vorige incarnatie, dan bent u vroeger zeer wijs geweest en nu een dwaas. Ik zie de zin van dat dwaas‑zijn niet. Als je daarmee een soort simpelheid wilt bereiken, maar als dat zuiver intellectueel wordt gemeten, dan heb je hier toch eigenlijk niet veel doel meer. Ik vind iemand een dwaas, die een bepaald punt bereikt hebbende niet bereid is van daaruit verder te gaan en blijft vegeteren op het bereikte.

  • Bestaat er een veelvuldig terugkomen van discipelen onder een enke­le of een bepaalde meester of ingewijde? Is er in dit geval sprake van een zekere groepstendens of opdracht boven de wens tot milieuwisseling uitgaande?

Neen. De incarnatie van een meester kan bewust gekozen zijn. Enkele leerlingen kunnen als taakvervullers met die Meester mee incar­neren, mits zij in het vorige bestaan een zeer grote harmonie en een zekere gelijkheid met de Meester hebben bereikt. Maar van een werkelijke groepsincarnatie kan hier zeker niet worden gesproken. Overigens: het door u gestelde veronderstelt een zeer bewuste incarnatie; en zoals U weet: een bewuste en aards doelgerichte incarnatie komt niet veelvuldig voor.

  •  Hoe kan ik me buiten de tijd stellen om zodoende mijn ego beter te kennen?

Maak u niet druk over de tijd en maak u niet druk over uw ego. Hoe meer u in de tijd probeert het tijdloze te benaderen, hoe meer u zich van de tijd bewust wordt. Als u echter leeft zonder in het bijzonder u te richten op het tijdloze, maar erkent dat het aanwezig is, zal het zich in bepaalde intuïtieve erkenningen steeds sterker aan u kunnen manifesteren. Probeer niet in een menselijk leven een besef van het tijdloze “ik” als geheel en de waarde van het bestaan daarvan te beseffen, want u bereikt het waarschijnlijk niet; en als u het be­reikt, helpt het u niet veel verder. Laat liever het tijdloze “ik” in het heden zijn bedoelingen vervullen. Laat het uw leven beïnvloeden, dan zult u door de kristallisatie, die in het tijdloze ontstaat, wor­den ontslagen van de noodzaak uw huidige fouten nog verder te herha­len, terwijl u gelijktijdig in het werkelijke “ik” volledig bewust bent. Indien u de mens als doel gaat stellen, terwijl hij in feite niet veel meer is dan een tijdelijk nuttige appendix van het werkelijke “ik”, dan moet u ook zo langzamerhand gaan aannemen, dat het de staart is die bepaalt wanneer de hond blaft en dat lijkt me toch wel overdreven.

  • Wanneer ik niet ben, pas dan zal dus de incarnatiecyclus ophouden?

Wanneer u, niet vorm zijnde, uw verbondenheid in het tijdloze met al het-zijnde beseft, is er geen incarnatienoodzaak. Anders gezegd: Wanneer het geheel van uw bestaan, in het tijdloze op een bewust niveau is gekomen, zal geen enkele incarnatienoodzaak of binding met vorm­wereld van welke aard dan ook nog noodzakelijk zijn.

v  Er zijn altijd mensen geweest, die op de vreselijkste wijze aan hun eind kwamen, bv. als slachtoffer van een heksenproces, dat – gezien het niveau van hun leven en werken ‑ als de grofste onrechtvaardigheid kan worden beleefd. Toen ik buiten het christendom zocht naar een op­lossing hiervoor werd mij het begrip “reïncarnatie van binnenuit” aan­ geboden. Toch heb ik er geen vrede mee en kan het ook nu niet in uw be­toog passen.

Mijn commentaar is misschien veel eenvoudiger dan u wenselijk acht. De menselijke dood is vanuit menselijke standpunt iets verschrikkelijks en menselijke pijn lijkt in het menselijk voorstellingsvermogen een enorme last. In feite zijn ze dit ‑ vanuit het ware “ik” beschouwd ‑ niet. De dood is voor een mens alleen een verschrikking, omdat hij niet weet wat er achter ligt, althans niet kan begrijpen wat er achter ligt. En het onder verschrikkelijke omstandigheden omkomen lijkt eveneens veel erger dan het is, als men zich realiseert dat een lichaam niet meer pijn kan voelen ‑ psychisch gezien ‑ dar nog juist dragelijk is. Daarna is er geen besef en bewustzijn en blijven nog alleen zuiver dierlijke impulsen van een zich verwerend organisme over, waarbij geen bewustzijn meer aan­wezig is, dat dat lijden deelt. Het zal u dus duidelijk zijn, dat deze din­gen niet erg belangrijk zijn en dat zij als ervaring voor het ego kunnen helpen het “ik” los te maken van bepaalde menselijk bindingen of om de consequenties te overzien van een bepaalde instelling. Als bewustzijns­waarde kan zoiets dus zeer groot zijn, terwijl het als werkelijke “ik”­ belasting ‑ gezien vanuit de werkelijkheid van het ego ‑ tijdloos praktisch niets betekent. Zelfs als wij met menselijk‑stoffelijk benaderen zonder emotie, maakt het niet die ontstellende en wrede indruk, die het schijnbaar heeft, indien we de emotie en daarmee onze eigen angsten projecteren in een dergelijk gebeuren.

  • Mag ik nog even terugkomen op die onrechtvaardigheidsbehandelingen?

Er is geen onrechtvaardigheid, omdat er geen recht bestaat.

  • Maar de gevoelsreactie daarvan?

De gevoelsreactie gaat uit van een voorstelling omtrent het zijn, die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Onrechtvaardigheid is iets, dat de mens postuleert op grond van een aantal veronderstellin­gen t.a.v. zichzelf en anderen, die niet op feiten zijn gebaseerd, maar slechts op emoties.

  • Dit kan ik aannemen. Maar als ik een slachtoffer zie lijden, dan geloof ik toch dat dit een indruk op mij maakt.

Dan voelt u zich met het slachtoffer zodanig verbonden, dat u emotioneel dingen ondergaat, die u concreet ‑ realiserend wat u bent en wat er aan de hand is ‑ ziet als werkelijk. Anders gezegd: De pijnen, zelfs het medelijden, zijn een product van Maja. Maar een persoonserkenning en eventueel dus ook de persoonsondersteuning die heeft niets met medelijden heeft te maken maar eerder met broederschap of naastenliefde, is een realiteit, omdat zij uitgaat van een kosmische verbondenheid, die inderdaad bestaat maar niet op recht is gebaseerd.

  • Uw rede was ‑ zo meen ik ‑ gebaseerd op: in het verleden ligt het heden, in het heden dat wat komen gaat. Heb ik dat goed begrepen?

Dat heeft u niet goed begrepen. Ik heb gezegd: het verleden, het heden en de toekomst zijn een en dezelfde waarde op verschillende wijzen gemanifesteerd. Dat was de grondstelling.

  • Heeft elk individu een eigen ingeschapen plan‑Gods, dat in alle incarnaties dominerend is?

U maakt het mij met die formuleringen zeer moeilijk. Laat mij het zo zeggen; De “God”, zoals een mens deze over het algemeen beschouwt, is een postulaat, waarmee hij komt tot een rationalisatie van zijn eigen onvermogen om het leven te begrijpen zoals in hem bestaat. Een Godsplan is dus een plan van een postulaat, een dubbel postulaat in feite, waar­ in wij aannemen dat regels door een ander worden gesteld en over het hoofd zien dat ‑ zo er een creator is deze, tijdloos zijnde ‑ tijdloos een volledig uit zichzelf voortbrengende eens het totaal reeds heeft ge­realiseerd, dat wij nu achtereenvolgens als mogelijkheden beseffen. Ik zou dus zeggen; slechts indien u uitgaat van de grondschepping, waarin het kosmisch tijdloos “ik” zijn gestalte, en mogelijkheden kreeg, kan het door u gestelde als enigszins juist worden beschouwd.

Ik zou nu kort willen afsluiten, als u mij dat toestaat. We zijn bezig geweest met reïncarnatie. Zoals altijd weer zie je de komen. Wat zijn de samenhangen? Die samenhangen worden gezien uit een menselijk standpunt. Mens‑zijn betekent gebonden zijn aan een wereld, waarvan je de werkelijkheid niet kent. En als je eenmaal zover bent dat je van een bepaald wereldbeeld voldoende de werkelijkheid ziet, dan is het niet meer noodzakelijk er deel aan te hebben. Een reïncarnatiereeks ‑ ik heb daarover reeds gesproken ‑ zal dus misschien zeven‑ of achtmaal in een vergelijkbaar wereldbeeld en met een vergelijkbaar “ik”‑concept kunnen worden doorgemaakt. Daarna heeft men de werkelijkheid achter de illusie in zoverre doorgrond, dat men de bestaande illusie door andere illusies gaat vervangen, omdat alleen zo een nieuwe uitdrukking van het “ik” in de materie nog aanvaardbaar en mogelijk is. Misschien heeft u uit mijn betoog opgemaakt, dat de emotie niet al te hoog kan worden aangeslagen. Ik zou ook hier graag nog een kleine correctie aanbrengen.

De emotie kan erg belangrijk zijn. Ze is echter in feite een uitdruk­king van het onbewuste en onderbewuste in het “ik”, waardoor niet‑rationeel en meestal ook niet beheerst op de waargenomen feiten wordt ge­reageerd. Het zal u duidelijk zijn, dat de emotie erg belangrijk is om de krachten van het totale “ik” te wekken en om het “ik” als totaliteit deel te doen hebben aan het gehele gebeuren. Maar het is beter dit steeds bewuster te doen. Het is dus verkieslijk de emotie langzaam maar zeker te vervangen door besef, ook wanneer dit voor een mens zeer moei­lijk is.

Tenslotte wil ik opmerken, dat een ons bezighouden met reïncarnatie of dat nu de incarnatie in de toekomst of uit het verleden is eigen­lijk alleen maar kan worden gerechtvaardigd, indien wij daaruit een begrip voor onze eigen eeuwigheid gewinnen. Als wij proberen de essentie van het even voortdurend te herleiden tot opeenvolgende reeksen vormen en gestes, die steeds weer in de tijd verbleken, komen we niet verder. Maar als wij voor hetgeen wij nu zijn een besef kunnen krijgen van de eeuwigheid, die achter alle schijn, achter al deze vormen en vliedende momenten ligt, dan zullen wij op grond van dit innerlijk erkennen van onze eigen eeuwigheid tot een juistere beleving van elke incarnatie op zich en van het totaal der incarnaties als een harmonisch geheel gemakkelijker komen.

Als we ons afvragen wat we zijn geweest of zullen worden en we zoeken dat in de vorm, dan zullen we ons veelal vergissen, want hier schakelen wij onze dromen van vandaag in om de belevingen van gisteren aanvaardbaar te maken. Maar als we bewust worden, de geestelijke groei erkennen, die uit vorige incarnaties in het heden een rol kan spelen, of het groeiproces dat nu de toekomst op een andere wijze voor ons bereikbaar maakt, dan zullen we door het proces te aanvaarden en niet de vorm wederom veel rendement hebben van ons erkennen van de incarnaties.

Zoek niet naar de vormen, die u geweest bent of zult zijn. Zoek in het heden niet naar zuiver stoffelijke relaties uit het verleden of projecteer niet het heden naar morgen. U weet immers niet welke verhoudingen reëel zijn en welke illusie. U weet niet welke relaties kosmisch zijn en praktisch onbeperkt kunnen voortbestaan en welke relaties zozeer aan een illusie gebonden zijn, dat ze verbleken met het aflopen van dit leven. Zoek uw eeuwig “ik” te vinden en begrijp, dat ook hetgeen u nu bent, wat u nu denkt, doet en voelt ergens een projectie is van een “ik”, dat reeds alle mogelijkheden in zich bevat. Een ego, dat niet kan worden vernietigd door de tijd. Een “ik”, dat verbonden is met het geheel van het zijnde en niet in het bijzonder met enkele op zich onbelangrijke delen ervan. Indien u de eeuwige achtergrond van uw bestaan beseft, dan zult u zien dat een projectie van incarnaties uit de toekomst niet veel meer betekent dan de erkenning van een wordingsgang, die voor u belangrijk is in het bereikte besef en niet in de vorm.

Dit lijkt mij het belangrijkste dat ik u kan zeggen. U bent een tijdloos wezen; niet zoals u nu bestaat met de illusies, die u nu nog koestert. U bent een tijdloos wezen in al hetgeen innerlijk op dit moment werd waar gemaakt en in al hetgeen uw wezen (wanneer dan ook in de tijd) tot uitdrukking brengt. U bent het totaal van uw wereld, niet slechts een deel ervan. U omvat niet alleen wat u zelf bent, u omvat in uw kosmisch wezen al hetgeen daarmee samenhangt, omdat het een harmonisch patroon is. En dit patroon alleen kan tot een werkelijke overeenstemming en uitwisseling komen van alle andere patronen die er zijn, tijdloos en absoluut verbonden in een wereld, die voor een mens het “niets” is. Maar dan een “niets”, waarin een besef, een beleven en een uiting van een rijkdom bestaat, die u zich nu niet kunt voorstellen, omdat gelijktijdigheid en gelijktijdig besef voor u onvoorstelbaar zijn.

image_pdf