Recapitulatie van het leven

image_pdf

8 oktober 1981

De eerste fase na de dood.

Wanneer je sterft, dan gebeuren er een aantal dingen achter elkaar. Al is de ervaring daarvan niet voor iedereen precies dezelfde. Wij kunnen toch een aantal algemene lijnen geven waardoor het duidelijk wordt welk proces er zich afspeelt. Ik meen, dat het het best is om dat nu maar van­af het sterven even te volgen, dan komen we vanzelf aan datgene wat als recapitulatie van het leven dient te zijn .

Wanneer je sterft, is er voor het sterven vaak al een toestand van absolute vaagheid. Ze wordt ook wel beschreven als vallen in een koker of door een maalstroom te worden opgenomen. Dit verschijnsel echter zal altijd plaatshebben terwijl er nog een verbinding is met het zilveren koord waardoor geest en stof nog steeds bij elkaar horen. Dit is dus niet een verschijnsel van de werkelijke dood, dat komt pas daarna.

Wanneer wij te maken krijgen met deze toestand, dan kan – als de in­stelling van de mens goed is ‑ er een enorme vrede worden ervaren, al is het maar omdat alle stoffelijke problemen en al wat daarmee samenhangt tijdelijk wegvallen. Nu is dit wegvallen ook een van de eerste aspecten die men meemaakt, wanneer de feitelijke dood intreedt. Op het ogenblik, dat wij spreken van sterven, bevindt de geest zich buiten het lichaam. Maar er zal nog steeds een verbinding zijn ‑ zij het een summiere en afbrekende ‑ met dit lichaam. Vandaar dat de eerste er­varingen over het algemeen neerkomen op een soort uittreding waarin men zich plotseling veel groter voelt en a.h.w. vanaf een torenachtige hoog­te neerkijkt op een toneeltje waar het lichaam ligt en de omgeving meest­al ‑ ook zichtbaar is. Het is iets groter dan een vlooientheater, maar veel meer is het niet. De waarneming hiervan kan leiden tot bindingen. Dat wil zeggen, je realiseert je wat de omgeving ervaart. De uitstralingen, al kun je die nog niet vertalen, zeggen je als geest toch wel wat en in vele gevallen krijg je het gevoel dat je nog bij dat lichaam behoort. Het laatste komt ongeveer in 78 % van de gevallen voor. Dit wil zeggen dat er een aantal entiteiten is die de nu omschreven fase overslaat.

Als je je verbonden voelt met het lichaam, dan blijf je steeds terug­kijken naar de wereld en blijf je steeds waarnemen wat er gebeurt. Het bete­kent dat langzamerhand dat menselijke toneeltje, dat eerst ver van je af scheen te staan, nu dichter bij komt. Je hebt weer het gevoel dat je op ware grootte daartussen kunt gaan. Alleen, je kunt geen contacten maken. Gelijktijdig onderga je contacten van geestelijke aard, maar je weet nog niet goed raad daarmee. Dit gaat gewoonlijk door tot kort na de begrafenis of de crematie. Er zijn mij gevallen bekend dat die toestand eerder werd beëindigd maar in die gevallen waren er geen emotionele banden met de rouwdragenden, familieleden en vrienden.

Dan komt de fase van verzinken. Het is weer of je in een soort donkere liftkoker zit. De eerste gewaarwording is er een van vallen of stijgen: dat ligt aan jezelf, maar dat vertraagt al snel. Je hebt het gevoel dat je tot stilstand komt en a.h.w. drijft in een duister heelal. Een ogenblik duurt het voordat je je begint te realiseren, ik besta. Op het moment, dat dit bestaansbesef begint te werken, be­gint ook de projectie van al wat je in je leven hebt meegemaakt. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met het feit, dat je niet het gehele leven (dus elke sequentie ervan) doormaakt. Je maakt alleen de hoofdfasen door.

Bij deze hoofdfasen is natuurlijk de dood en datgene wat tot de overgang heeft geleiden de daarmee direct samenhangende emotionele toestanden over het algemeen het eerste beeld dat concreet naar voren komt. Alleen krijg je nu alle onbewuste waarnemingen erbij. Dat wil zeg­gen, dat je nu gaat beseffen hoe anderen dit hebben beleefd, hoe de situatie werkelijk was en niet hoe jij ze hebt gevoeld. Van daaruit ga je terug. Het is eigenlijk als een droom. In een droom begin je ook met een ervaring en je probeert die te verklaren. Hier begin je met je eigen dood en je probeert die te verklaren door je leven na te gaan. Zo ga je fase na fase terug en steeds weer is er uit een aantal vage herinnering een die er bijzonder scherp uitspringt. Je hebt dan tevens het gevoel, zeker als het proces even aan de gang is, dat in die duisternis ontelbare ogen kijken naar dat wat er zich afspeelt. Het is alsof een ongeteld aantal entiteiten zich bezighoudt met dat wat je werkelijk was, wat je werkelijk hebt gedaan, wat je werkelijk hebt bedoeld en werkelijk hebt gelaten. Dat betekent voor heel veel persoon­lijkheden toch een minder aangename prikkel.

Ik denk, dat er in deze fase (je bent dan meestal beland on­geveer 10 á 12 jaar na je overlijden) een onbehagen ontstaat: je voelt je privacy aangetast. Het begrip van besloten zijn tegenover de wereld verdwijnt. Dat kan als een verlammend gif op je inwerken. Daardoor blijf je dan bij bepaalde fasen wat langer staan. Heb je eenmaal het feit, dat anderen meekijken kunnen aanvaarden, dan blijkt dat de rest veel vlugger verloopt en a.h.w. in flitsen. Kun je het niet aanvaarden, dan blijken steeds weer dat scènes zich traag afspelen omdat je iets wilt overslaan en dat keert dan juist mat bijzondere intensiteit terug. Pas wanneer deze recapitulatie van het leven ten einde loopt, begin je je bewust te worden van het feit, dat men niet al­leen maar naar je kijkt, maar dat men een contact met je zoekt. Dit contact wordt soms direct erkend. Dan zijn er zo van die scènes die we wel kennen van de reddings-sceances: daar is je moeder, je vader, je neef, je oom enz. Dan heb je het idee: nu kan ik het licht in gaan. Maar het komt minstens even vaak voor dat men die persoonlijkheden niet erkent. Men ziet er indringers in. Men probeert te van zich af te weren.

In dergelijke gevallen zeggen wij dat de persoonlijkheid terechtkomt in het halfduister, in schaduwland of zelfs in een van de hogere lage sferen. Nu moet u goed begrijpen, dat wat wij ‘schaduwland’ noemen is gebaseerd op een voortzetten van iets wat je op aarde hebt gedaan. Je klampt je vast aan de fase voor de dood die je zonet heb gerecapituleerd en je probeert die voort te zetten soldaten bv. die zijn omgekomen proberen verder een aanval in te zetten door te blijven marcheren. Zakenlieden zijn wanhopig op zoek naar een brievenbus, want ze menen nog een brief te moeten posten waarmee ze nog tijdig een offerte aan den zakenrelatie kunnen maken. Zo heeft ieder toch nog wel zijn stoffelijke doelen die worden gebruikt om te ontkomen aan de feitelijke erkenning. Hier sta ik, maar ik sta niet in mijn hemd, zelfs zonder dat. Wat ik ben is voor iedereen duidelijk. Als je een tijd daarmee bezig bent, kun je dat ook niet helemaal vol­houden. Dan zijn er weer splitsingen mogelijk. Je kunt je realiseren: ik zoek naar het licht. En dan zie je inderdaad licht. Maar je wilt naar dat licht toe zonder jezelf volledig kenbaar te maken aan dat licht. En dat heeft tot gevolg dat het zich als een dwaallicht van je verwijdert en zich steeds weer verplaatst. Deze fase noemt men het dolen. In die doolperiode wordt vaak op een bijzondere manier contact opge­nomen door entiteiten, hetzij door zich op een bepaalde manier te mani­festeren, hetzij door gebruik te maken van woorden die zij je toesturen. Zij proberen je zo uit deze verdwazingstoestand, want dat is het eigen­lijk, los te weken. Anderen vluchten weg in het verleden. Zij beginnen weer aan een recapitulatie, maar nu van die momenten waarvan ze menen dat ze er goed zijn afgekomen. Daar is tevens een soort kwelling aan verbonden, want als jij begint te vertellen dat je zo goed was, dan etaleer je voor je­zelf meteen wat je feitelijk hebt bereikt en wat het voor een ander heeft betekent. Je wordt dus geconfronteerd met heel veel zaken die je niet hebt geweten of waaraan je in het leven bewust of onbewust bent voorbij­gegaan.

Deze fase van het steeds weer herbeleven van fragmenten van je be­staan kan enige tijd aanhouden. Daarna probeer je je meestal te fixeren op een voorstelling van een plaats: een plaats van rust, een huis, een stad. Vanaf dat ogenblik treed je die werkelijkheid binnen en zit je eigenlijk in een wereldje van vervuiling en verval. Je gaat binnen in een huis dat er schitterend uitziet en terwijl je kijkt, zie je ineens de schimmel op het behang komen, de meubels slaan vochtig uit, het begint onaangenaam te rieken. Als je een winkel ingaat, dan ziet het er aardig uit, maar als je goed kijkt, dan is alles wat er wordt aangeboden bedorven. Je wilt in een autobus stappen. Je denkt, ik ga een eindje verder, misschien is het daar beter. Maar er zit geen vloer en geen banken in de bus. Als je blijft staan, dan rijdt hij weg zon­der jou. Als je probeert mee te gaan, dan rijdt hij je geestelijk te bar­sten. Ik vertel u dit allemaal om u duidelijk te maken dat die eerste fase na de dood een zeer gevarieerde is. Ze is echter altijd gebaseerd op je eigen persoonlijkheid, de manier waarop je tegenover het leven hebt gestaan en wat je in je leven bent geweest. Het is om die reden dat wij bij het voorstel om dit onderwerp te behandelen deze titel de meest juiste achtten.

Begrijp echter wel, dit is slechts een gemiddelde van de voor­stellingen die u kunt ontmoeten. Want er zijn op aarde zo ontzettend veel, bijna dwingende denkbeelden u ingehamerd. Misschien heeft u zich daaraan vastgehouden omdat u anders helemaal geen houvast zou hebben. Misschien heeft u zich beziggehouden met de Bardo Thödol, met het Tibetaanse dodenboek, met de Egyptische overleveringen, met de hemel of de hel zoals ze werden gepreekt of met enige andere voorstelling van het hiernamaals die deel uitmaakten van een filosofisch of godsdienstig systeem. Als u dan wegvlucht, dan komt u in dat systeem terecht. Het nadeel van die systemen is, dat ze niet zijn gebaseerd op de natuur­lijke norm, dus niet gebaseerd op wat de mens is, maar op het beeld dat de leraren zich hebben gemaakt van wat de mens moet zijn. In het Tibetaanse dodenboek b.v. worden we geconfronteerd met de mens die van hel tot hel gaat en overal zijn portie krijgt. Die krijg je altijd toch wel, maar het behoeft helemaal geen proces van opeenvolgen­de martelingen te zijn. Heb je het echter geleerd, dan verwacht je dat. Je vertaalt dus datgene wat, je je herinnert uit je leven onmiddellijk in een soort hellewereld waarin je probeert dit uit te boeten zodat je het voortaan kunt aanvaarden.

Heb je te maken met bv. de Egyptische denkwijze (dit zal nu zo vaak niet meer voorkomen), dan heb je te maken met een denkwijze waar­mee priesters proberen hun gezag te doen gelden door eigenlijk een ma­gische procedure te bedenken waardoor de ziel a.h.w. met priesterlijke hulp gratis de hemel kan bereiken, maar zonder die hulp ook automatisch gedoemd is. Den krijgen we de daarbij behorende symbolen. Maar als u die Egyptische wijsheden gelooft, dan gaat u vanaf de rivier langs smalle steegjes, u gaat de trap op, u wordt geconfronteerd met de leeuwen, de slangen, kortom, met al die dingen die er zijn. U moet dan zoeken naar de wachtwoorden.

Nu is het typerend, dat u misschien de hele procedure wel goed heeft geleerd maar dat, als u niet zeker bent van uzelf in een bepaald opzicht, een herinnering die kort voor dat beeld komt maakt dat u b.v. niet tegen de leeuwen op kunt, of niet langs de slang kunt gaan.

Als u denkt: tjonge, ik ben eigenlijk maar zondig en slecht geweest dan staat daar Joosje Pek op u te wachten en naar gelang van uw eigen voorstelling misschien als een boekhouder met een aktetas of mogelijk als een satan met een extra lange staart en een drietand, want dat ver­wacht u. Dan komt het gevaarlijke moment dat je je herinneringen gaat ver­mengen met deze illusiebeelden. Dan word je de gevangene ervan en daar moet je voor uitkijken. Het gevaar is het grootst tot gemiddeld genomen: 6 tot 8 maanden na de dood: daarna gaat het meestal veel beter, omdat contacten met de geestelijke werkelijkheid eenvoudig weer mogelijk worden. Dan leef je in een bepaalde sfeer zonder door waanvoorstellingen al te­veel te worden geprikkeld op een zuiver persoonlijke manier. U kunt natuurlijk ook denken, ik ben heilig. Dan krijgt u inderdaad uw stralenkrans, de engelen roepen ‘halleluja’ en als u de hemel bin­nengaat, staat u tegenover uzelf. Plotseling ziet u al die gebeurtenissen welke op een levensgroot doek worden geprojecteerd ten aanschouwen van iedereen. Meestal ga je er dan wel van door. In enkele gevallen zeg je: heilig, heilig, de Heer der heerscharen, maar dan bedoel je niet jezelf. Maar zelfs als je dit volhoudt, dan blijkt dat je steeds weer jezelf terugziet en zo tenslotte toch wordt gebracht tot een aanvaar­ding van hetgeen je door dat leven bent geworden. Pas als deze fasen voorbij zijn en we dus een stabiel geestelijk con­tact hebben opgebouwd dat zich uit in een wereld of een wereldbeleving, komen we terecht bij wat men noemt: de tweede recapitulatie of als we heel dichterlijk willen zijn ook wel ‘de boom der herinnering’, of ‘het schouwen over de kloven van de tijd’. Dit betekent, dat je je ineens realiseert: ik ben vroeger ook in de sferen geweest. Voor die tijd heb ik ook geleefd.

Nu moet u niet denken, dat bij de 2e recapitulatie het weer al die levens worden maar op eenzelfde manier teruggedraaid. Laten we probe­ren het in een vergelijking uit te drukken: wat je ziet zijn hoogtepunten en dan kundig en kort gemonteerd on­geveer zoals de NOS doet, als er teveel reclame is bij een voetbalwed­strijd. Uitspringende punten, beelden, maar eigenlijk is er geen samen­hang, het is allemaal een beetje te kort. Je weet nu wat je bent geweest en wat je nu bent. Dan komt de laatste fase die wij vandaag zullen bespreken in deze inleiding: de integratie. Als wij namelijk de recapitulatie van zowel ons voorgaand stofbestaan als van onze voorgaande bestaansvormen hebben voltooid (zoals reeds is gezegd, de 2e fase voltrekt zich meestal veel sneller dan de eerste). Dan hebben we het gevoel dat we langzaam maar zeker in focus komen. Het is net alsof onze persoonlijkheid een brandpunt heeft gevonden en nu ineens het bestaan, zichzelf, maar ook alles wat daaromheen is beter kan aanvaarden. In deze fase ontstaan de werkelijk mentale contacten die door ons als wereldbegrip worden verwerkt. In deze fase bouw je bv. dat mooie bos op, die mooie lotusvijver of ook wel het strand, het zwem­bad, het dorp of het stadje. In deze toestand, en meestal niet voordien vlucht je weg voor het geheel dat je bent. In de beperking van oude­ stoffelijke gewoonten die je dan in de geest blijft herhalen. Om een paar voorbeelden te geven:

Er is een dame overgegaan die, wegvluchtend misschien wel voor alles wat ze in het verleden was geweest, zich een huis indacht met een kamer. Alleen die ene kamer had ze werkelijk goed in haar geheugen en daarin liep ze voortdurend met een stofzuiger door om stof weg te ha­len dat er niet eens was.

Een oudere heer, zelfs uit uw eigen stad, had de gewoonte om naar de Witte te gaan, maar dan de Witte in het Haagse Bos die allang niet meer bestaat. Hij had de gewoonte om daar op een vast uur te gaan zitten, een bittertje te drinken en wat te keuvelen. Deze man creëerde voor zichzelf dat tafeltje, het muziekje, zelfs de andere gestalten en nam contact op met reëel in zijn wereldje bestaande entiteiten in de vorm van de borrelgenoten van vroeger. Dat heeft hij een hele tijd gedaan. Hier heeft u twee typische voorbeelden van dit je op de een of an­dere manier weer aanpassen aan het privé-wereldje waarin het laatste leven een hoofdrol blijft spelen. Kun je aanvaarden wat je door de tijd heen bent geweest ben je be­reid om de banden die door al die incarnaties een rol spelen alle tezamen te aanvaarden ‑ en niet voordien ‑ dan begint de eerste fase van de werkelijkheid. De schijnbeelden blijven nog wel achter. Je leeft nog wel in bv. Zomerland of Hoog‑Zomerland, maar je begint ook te laten, omdat je waarden in jezelf kunt ontvangen en verwerken die niet meer beperkt zijn door stoffelijk denken, vormdenken of alleen maar gedeelde voorstellingen. Je zou bijna kunnen zeggen. Vanaf dat ogenblik neemt de abstract goddelijke waarde weer een grotere betekenis voor je aan en verdringt ze op den duur al die beelden waarin je bent gevlucht voor de totale werkelijkheid van je persoonlijkheid. Dit is heel kort een samenvatting van al datgene wat er na de dood is gebeurd.

Ik weet, dat er heel veel mensen zijn die zich afvragen: die re­capitulatie is dat zo ongeveer wat je wel eens hoort van mensen die bijna verdrinken: dat ze hun leven dan aan zich voorbij zien trekken?

Ik geloof niet, dat het vergelijkbaar is. In dit geval is het een door zuurstofnood ontstane reeks hallucinaties: iets wat ook op een andere manier kan optreden, bv. door een tekort aan voeding, zelfs in bepaalde gevallen door een tekort aan vocht in het lichaam. Dan gaat het zenuwstelsel zelf reageren. Wanneer je verdrinkt en je ziet je leven aan je voorbij gaan, dan is dat een soort terugspelen van signalen van de hersenen, omdat bepaalde noodzaken voor het scherp en actief reageren van de hersenen en de verschillende organen op dat ogenblik bijna niet meer plaatshebben. Dat is dus iets anders.

Dan zijn er ook mensen die zeggen: Als je zoveel kwaad hebt gedaan, krijg je daar dan straf voor?

Beste vrienden, laat mij één ding vertellen: heel veel wat op deze wereld door zeer velen kwaad wordt genoemd is zo kwaad nog niet. En heel veel wat als een deugd wordt geroemd en misschien door onder­scheidingstekens onderstreept is vaak kwaad, als je geestelijk in de es­sentie daarvan doordringt. Er zijn dus geen algemene normen voor goed en kwaad te geven. Dat moet u heel goed begrijpen. Als iemand dan heel erg veel kwaad heeft gedaan volgens de mensen, dan gaat hij zich misschien realiseren wat het gevolg is geweest van een goede bedoeling. Maar als je een goede bedoeling hebt gehad, dan betreur je wel de resultaten, maar ergens word je er niet door overrompeld. Je kunt het accepteren, ik heb mij vergist. En daarmee is de zaak dan in feite geestelijk gezien afgedaan. Er zijn ook entiteiten die een vergissing nooit kunnen toegeven. En dan wordt het moeilijker, want dan blijf je in de herhaling van fei­ten steken.

Er zijn mensen die zeggen: Wij weten op aarde toch wat God voor ge­boden heeft gegeven. Wie daartegen zondigt, zal toch onmiddellijk na zijn dood met de gevolgen worden geconfronteerd. Dat is volkomen waar, als het gaat om de wetten en geboden van God. Helaas gaat het daar maar zelden om. Het gaat meestal om interpretaties die worden gegeven door mensen op aarde. Die mensen weten het soms ook niet zo goed. Je kunt natuurlijk als bisschop Gijzen uitroepen dat het celibaat noodzakelijk is voor de priester en de hoogste uiting van de werking Gods in de schepping. Maar dan zou ik zeggen: nou, als dat de hoogste uiting van Gods werking in de schepping is, dan is Gods werking in de schep­ping impotentie!

Hier wordt dus in feite iets tot goed verklaard als een rationa­lisatie van een bestaande gedragswaarde die op heel andere gronden is ontstaan. Dat zijn dingen waarmee u allemaal rekening kunt houden. Uw leven zal er anders uitzien dan u verwacht, wanneer u het terug beleeft omdat u dan beseft hoeveel dingen u eigenlijk goed heeft gedaan terwijl u dacht het nu ja, toch niet zo heel netjes was. En hoeveel dingen u verkeerd heeft gedaan, ofschoon u dacht dat u juist toen zo grootmoedig was, want u beseft nu wat u ertoe heeft ge­bracht om dat te doen.

image_pdf