De scheppende geest en het leven

image_pdf

uit de cursus ‘kosmologie'(hoofdstuk 3)- december 1976

De  scheppende geest en het leven.

Als wij worden geconfronteerd met de scheppende geest en al zijn werkingen en wij denken daarbij aan de artistieke prestaties, hoe men eigenlijk uit het bestaande het niet bestaande tevoorschijn tovert en zo een vernieuwing tot stand brengt, dan kunnen wij ons misschien ook voorstellen hoe het is, als een geest een bewustzijn denkt, droomt en schept. We zouden het wat beeldend moeten uitdrukken:
In de leegte drijft een licht. Het licht is aanwezig. Het licht denkt. En denkend ziet het zichzelf, weerkaatst overal in de leegte. Het probeert zich voor te stellen hoe het zou zijn als er leven was en het besluit leven te maken. Het licht geeft aanzijn aan een aantal stralen die zich afzonderen en aan elk van die stralen wordt gezegd: Jij bent leven.
Maar wat is leven in een lege ruimte? Je hebt “dit ben ik” en “dat ben ik niet”. Ik ga. Maar welke richting ga ik uit? Ik kan dat niet eens bepalen. Ergens is licht en ergens is duister: Maar wat betekent dat? Ik weet het niet. Het leven zoekt in zich weer een voorstelling te krijgen van de wereld waarin het leeft. En zo zoekt het steeds verder totdat het ontdekt dat er materie bestaat.
In de materie probeert dit leven richting en inhoud te vinden; een omschrijving van zichzelf. Maar in de werkende vulkanen, in de waanzinnige draaiing van de sterrennevels vind je jezelf niet zo gemakkelijk terug. O, je begint een beetje te begrijpen dat er richtingen zijn, maar wie en wat je bent, weet je eigenlijk niet. Dan komt het ogenblik, dat je gaat zoeken naar iets anders, naar een mogelijkheid. Die mogelijkheden zijn overal.
Ergens is er een kristal. Een geest ontdekt dat het kristal zijn wezen schijnt te versterken. Het is alsof er echo’s terugkomen. Die geest versmelt met het kristal.
Ergens anders drijft een half eiwit rond in de wereldzee, geschapen door toevallige omstandigheden en harde straling of door het ingrijpen van hogere machten. Die geest zegt tot zichzelf: Zou dit leven zijn? Maar er is geen besef, er is geen bewegingsmogelijkheid, er is niet voldoende. Langzamerhand probeert die geest iets daarin te veranderen en dan, ontstaat er een eerste levensvorm en het wordt al heel snel een amoebe. Maar die amoebe heeft niet genoeg mogelijkheden.
Er is jacht, zeker. Er is “het eten” en misschien zelfs al “het gegeten worden” zo hier en daar. Maar als je een pseudo-pode uitstulpt en verder drijft in een wereld die je eigenlijk niet eens goed kunt omschrijven, dan weet je niet veel van jezelf. De geest probeert dat te doen door vele van die wezens elk een vonkje van zichzelf te geven. Hij probeert in de splitsing van een amoebe voortdurend meer te worden, maar het is en blijft hetzelfde. Bewustzijn kan zichzelf niet omschrijven. Het heeft geen begrip van zichzelf. Dan komt de beslissing, misschien moet ik het anders doen.
Er is een pressie en voor de eerste maal delen een paar cellen zich zonder zich gelijktijdig van elkaar te scheiden. De geest heeft een nieuwe mogelijkheid geschapen. Vanaf dit moment is het mogelijk te specialiseren. De ene cel kan een beetje anders gaan werken dan de andere.
De geest probeert zichzelf te spiegelen, maar komt tot de conclusie: nu kan ik mijn wereld een beetje beter omschrijven. Er is beneden, er is links en rechts. Ik heb vijanden en ik heb vrienden. Ik zie voedsel. Ik zie wat ik moet vrezen. Er komen vaag de contouren van een bestaan in mij op. Maar is dat leven? Ben ik dat zelf?
Zo nemen de aantallen cellen toe, worden de organismen complexer en er ontstaat langzaam maar zeker het eerste werkelijke leven. Waarom? Eigenlijk alleen omdat het niet voldoende is alleen maar te bestaan, als je niet iets meer kunt doen dan dat. Het is de hunkering, voortgekomen uit die eerste lichtvonk om je te spiegelen aan jezelf. Het is de eeuwige strijd om zelferkenning en zelfkennis. Zo ongeveer kun je het je voorstellen. Dit is gebeurd in een oneindig aantal variaties, want er zijn ook sterren geweest.
Sterren die bezield werden. Sterren waar in een enorme kolking de gassen zich langzaam, maar zeker tot een kern verdichtten en waaromheen de enorme gloed bleef spelen van een voortdurend zich vernieuwend reactieproces. Het zijn dus persoonlijkheden. Ze hebben met elkaar gesproken, maar ook daar blijft de hunkering bestaan om zichzelf te kennen. Ook hier is de behoefte om jezelf te uiten.
De zon zendt haar stralen uit naar een planeet, eruptief bijna. Harde straling treft de oppervlakte. Waarom? Omdat een geest zichzelf wil kennen:
Scheppen is een poging om je aan jezelf te onthullen. Het is vaak een beetje moeilijk dat proces goed te begrijpen. Wij denken aan de scheppende geest heel vaak als iets wat almachtig is. Maar wat is die almacht? Wij zijn deel van het grote Licht, zeker. Voor ons is dat Licht almachtig, want al wat wij zijn en alle mogelijkheden die er bestaan hebben wij daaraan te danken. Maar is het Licht voor zichzelf almachtig? Wij weten het niet. Wij kunnen het alleen maar veronderstellen. Die veronderstelling is, dat de schepping voortkomt, zoals ze bij de mens en bij alle leven door de hele kosmos heen altijd is voortgekomen, uit de behoefte om het eigen “ik” te kennen. Het is een poging om jezelf te ontmoeten. Een poging ook om jezelf te ontmaskeren.
Als we te maken krijgen met normale scheppende kunst, dan denken de mensen altijd aan dat wat naar buiten toe kenbaar wordt. Ze horen de melodie, ze zien het schilderwerk of het beeldhouwwerk, ze lezen de roman, ze proeven het gedicht en denken dat is de uiting. Maar eigenlijk is dat niet waar. Wat u erin ontmoet is wat u er zelf in legt. Het is uw reactie op iets van een ander. Maar wat heeft die ander willen doen? Waarom heeft hij die melodie geschapen? Omdat er in hem een droom leeft. Iets waarvan hij voelt: dat zou ik zelf kunnen zijn en hij wil dat buiten hem zien. Daarom schildert hij, daarom probeert hij over de grenzen van het grijpbare en uitdrukbare heen iets meer te zeggen.
Rembrandt van Rijn schildert Saskia. Het is eigenlijk maar het spel van de vakman, zou men denken. Maar dan ineens wordt hij ergens gegrepen. Hij ziet iets meer en op de een of andere manier moet dat beeld worden verwerkt. Hij moet het veranderen. Het kan geen gewoon portret zijn, want ergens is daar zijn visie en zijn reactie op Saskia. Dan ontstaat er plotseling een eigenaardige werking van de achtergrond. Er is een bepaalde lichtval. Er komen wat schaduwen bij. De materialen krijgen een andere, een rijkere gloed. De vrouw zelf wordt bijna raadselachtig, alsof de uitdrukking die ze heeft veel verbergt: het zoeken achter het masker van de schilder, die, niet de vrouw zoekt maar zichzelf; de betekenis die de vrouw voor hem heeft.
De scheppende geest is altijd bezig met zichzelf. Je kunt dat proberen te ontkennen, maar welke vorm van kunst je ook neemt of je de reis van de Pelgrim beschouwt of misschien een Kronkel leest het is altijd weer: wat ben ik zelf? Het is het innerlijke drama uitgebeeld bij de een in een poging jezelf duidelijk te maken waar je naartoe gaat en bij de ander in de sfeertekening van een cafeetje of van een paar mensen die praten. Het is de eigen onbewuste en toch altijd aanwezige hunkering naar iets anders, naar een grotere warmte dan met de milde spot alleen uitdrukbaar is. Het is een honger.
Als ik u dit voorleg – ik geef toe dat ik daarbij enkele oratorische trucs heb gebruikt – dan doe ik dat om de scheppende geest toch een beetje dichterbij te brengen.
U schept ook op uw eigen manier. U probeert net even anders te zijn of te doen. U probeert contrasten te zien en te beleven. U probeert zelfs met uw uitingen tegen de mensen het eigen wereldbeeld op de een of andere manier een andere vorm te geven. Zelfs een paar kletsende dames, die het over een derde hebben die er niet bij is, zij zijn niet bezig over die andere, ook zij spreken nog over zichzelf. Want ergens is het scheppend element van de geest altijd aanwezig.
Laten we proberen dit geheel vast te leggen in enkele wat kille regels die minder sonoor zijn, maar juist daardoor misschien eerder enige objectiviteit krijgen.
1. Een scheppende geest is een geest die iets in zichzelf erkent, beleeft en dit kenbaar wil maken. Die kenbaarheid heeft niet de zaak zelf ten doel, maar het herkennen buiten het “ik” van datgene wat binnen het “ik” bestaat en wat in het innerlijk niet voldoende duidelijk beleefbaar is. Het is een voortdurend afzonderen van de elementen in jezelf om zo voor jezelf a.h.w. beetje bij beetje een beeld op te bouwen van dat wat je bent of zou kunnen zijn.
2. Het scheppend proces is voor de geest altijd in de eerste plaats, een denkproces, ook als de gedachten niet het waakbewustzijn bereiken want alle scheppen is uiten. Maar om te uiten moet je eerst de inhoud beseffen. Het is een bewust proces, ook als een deel van de waarden van dit bewustzijn niet in woorden, of gangbare termen uitdrukbaar zijn.
3. De geest, die leven schept, probeert eigenlijk zichzelf te vinden, want leven is de uiting van het besef te bestaan. Daarom zal hij hoe dan ook en waar dan ook steeds weer trachten leven te vinden : een voertuig, een vorm, een wereld waarin contrasten zijn. Omdat, alleen op deze manier bet eigen besef van bestaan kan worden uitgedrukt en uitgebeeld.
4. Alle leven is een soort charade. Het is een etaleren in vermommingen wat je bent en wat je kunt. Daarnaast is het zien waar je faalt. In de erkenning van het falen en het slagen wordt de geest pas bewust van zichzelf. De schepping is het proces van de bewustwording.
Als wij ons bezighouden met de kosmos, dan moeten wij beginnen met te beseffen dat overal waar leven, waar beweging is er iets van die energie moet zijn die wij geest noemen of misschien, als ze nog niet is afgesplitst, God. Ik weet dat dit een stelling is, een onbewijsbare stelling. Ik besef heel goed dat je daarvan heel andere uitleggingen kunt geven. Maar als er leven is en dat moet enige zin hebben, dan kan dat alleen door de waarde die dat leven bezit, hoe dan ook, voor wie dan ook.
Ik stel, dat het leven altijd wordt geleefd vanuit een geest, dus vanuit een bewustzijn. Ik zeg dat alle genetische eigenschappen en kwaliteit¬en, die je bij kleinere wezens en dieren kunt vinden, die zelfs in planten aanwezig zijn eigenlijk niet te maken hebben met het bewustzijn als zodanig, maar dat ze wel degelijk ontwikkeld zijn om een bewust zijn te dienen. Elk leven bezit een reactievermogen. Soms is het niet iets wat u “den¬ken” noemt. Soms is het proces van realisatie zo traag, dat u niet eens be¬seft dat het bestaat, maar het is er wel. Planten reageren op geluid en niet alleen op licht. Planten reageren op de liefde van mensen, de uitstraling van mensen. Als je je dat realiseert, moet je toegeven dat er ergens een bewustzijnsproces aan de gang is. Leven is bewustzijn. Het is ook heel duidelijk dat iemand, die werkt met leven zoals heel veel mensen doen; (u heeft waarschijnlijk ook wel een paar plantjes of een paar huisdieren) dit doet om zichzelf in dat leven nog eens extra uit te drukken.
De dame met haar schoothondje en de man met zijn rozen benaderen deze dingen alsof het gewoon een dier of een plant zou zijn. Zij projecteren zichzelf daarin. Het hondje wordt een soort jeugdige replica van de persoon in kwestie. Het is het kind waarin men zichzelf herbeleeft. Het is een uitwisseling van genegenheid die aan de ene kant misschien berust op een voederbak, maar aan de andere kant op de enorme behoefte om een reflex te vinden voor bepaalde waarden die in het “ik” bestaan. Dat is met de man met de rozen precies eender. Hij zoekt iets te zien, iets te vinden dat beantwoordt aan wat er in hemzelf leeft.
De hele kosmos is vol van geesten, vol van bewustzijn. Weer een stelling. Natuurlijk. Het zou dwaas zijn om de menselijke psychologie, die bij hond en rozen zo’n grote rol speelt nu onmiddellijk ook toe te kennen aan de heersers van grote sterrennevels. Maar toch, wij als mensen die op aarde leven projecteren delen van onszelf, van ons besef, van onze wereldverwachting, van onze hunkering en ontgoocheling ook vaak in de dingen rond ons. Wij wijzen bepaalde figuren af. Niet omdat ze ons iets doen, maar omdat ze voor ons een herinnering of een ervaring zijn. De ervaring wijzen we af. We wijzen bepaalde geluiden, klanken en kleuren af. Niet omdat ze specifieke betekenis hebben, maar gewoon omdat ze voor ons disharmonisch zijn. Zo voelen we ons ook tot andere dingen aangetrokken. Wij zoeken eenvoudig een harmonisch geheel te vinden. Maar in de tegenstelling van afwijzen en aantrekken uiten wij eigenlijk wat wij zijn. Want wat wij in de wereld buiten ons zien is datgene wat wij zelf zijn.
Als je dat een beetje begrijpt, is het duidelijk dat een heerser van een sterrennevel hoezeer zijn processen van besef, van bewustzijn, zijn mogelijkheden ook zullen verschillen van die van ons toch ergens een soortgelijke geneigdheid moet hebben.
In het wervelende spel van de materie, die hij beheerst, wil hij eenvoudig die klontering daarin tot stand zien komen alsof hij de een of andere Hindoegod is die de wereldzee karnt. Hij wil leven op de planeten die zich afsplitsen wanneer zonnen elkaar hebben ontmoet of wanneer materie voor een ogenblik stolt buiten de draaiende kern van de zon zelf. Hij wil deze dingen. Want in de contrasten die er ontstaan in de wisselwerkingen, in de vele schijnbaar strijdige bewegingen, in heel dat kaleidoskopische spel van sterrenbanen tracht hij uit te drukken wat in hem beweegt. Of moet ik zeggen in haar; we kunnen er zelfs geen sekse aan toekennen. Het is een wezen dat leeft, dat schept. Maar scheppend geeft het iets van zijn eigenschappen aan de dingen waarmee het werkt. Laat mij het zo zeggen:
De plant reageert op de liefde van degene die haar verzorgt. Het dier gaat zich in zijn gewoonten en in zijn manier van uiten voegen naar de persoon die de verzorger is. Waarom zou dan een ster zich niet gaan voegen naar de kracht die haar heeft veroorzaakt, maar die gelijktijdig haar bewegingen regelt, die haar a.h.w. voert door een onbekende ruimte? De ster imiteert; maar imiterend komt ze tot besef. Ze gaat zichzelf erkennen. Ook zij wil dat ligt in de oorzaak besloten zich uiten, ze wil zich openbaren. Zo ontstaan dan de planeten.
De planeten zijn bezield, want ook daarin is er reactie op het leven van de zon. Die reactie zal er een zijn die in de eerste plaats erkenning inhoudt; een soort respect. Het is een behoefte aan bepaalde uitingen en een angst voor bepaalde verwijten misschien. De planeet denkt. Ze kan in de ruimte buiten zich niet iets vinden om te bezielen. Het planeetje kan alleen zichzelf vinden. Zo splitst het zijn massa, verdeelt en herverdeelt die en probeert zo alle combinaties van grondstoffen te vinden. Er ontstaat een eerste leven. Een leven dat voor ons misschien nog geen leven is, omdat het niet beantwoordt aan de normen die een mens aan leven probeert aan.te leggen. Er is b.v. een berg, die anders, reageert dan andere bergen, die in zijn massaliteit een soort magnetisme heeft opgebouwd (een eigen uitstraling) waardoor een wisselwerking met de omgeving mogelijk wordt. Dan is het begrijpelijk, dat die berg op zijn beurt, weer alles beïnvloedt wat er rond hem ontstaat en groeit.
Wanneer het eerste leven ontstaat, dan is dat niet slechts een kwestie van toeval of van een scheppingsdaad waarbij men à priori heeft gesteld nu wil ik dit of dat maken. Het is natuurlijk erg aardig je God voor te stellen, terwijl hij druk bezig is om alle beestjes die hij toevallig nog in zijn geheugen heeft te scheppen. Hier de zebra, daar de kangoeroe en tenslotte komt hij aan zijn “meesterwerk” toe: de mens. (Ofschoon dat meesterwerk dan tussen aanhalingstekens staat, want dat wordt alleen door de mens beweerd. U moest eens horen wat sommige dieren van de mens denken.)
Het is een mooi verhaal, maar het is gebaseerd op de behoefte van de mens om zichzelf primair te stellen, om vanuit zichzelf een dominante relatie te scheppen ten aanzien van zijn omgeving. Hij wil meer zijn dan het andere en daarom ontkent hij ontzettend veel dingen die reëel bestaan. Iedereen die een beetje nadenkt kan toch zeggen: Een dier is bezield. O neen. Zegt de mens, dat is een arm, redeloos wezen. Omdat die rede niet menselijk is? Omdat een ezel niet kan lezen is hij een ezel? Ik ken heel veel ezels die heel goed kunnen lezen en op twee benen lopen. Zijn die, omdat ze kunnen lezen, mensen? Het is een eigenaardig oordeel.
De mens projecteert zijn meerwaardigheidsbehoefte in zijn omgeving, maar gelijktijdig verwacht hij uit die omgeving een antwoord. Je test jezelf voortdurend. Dat klinkt wat vreemd, maar waarom wil de rozenkweker nu toevallig juist die ene nieuwe variëteit ontwikkelen? Is het niet alleen maar om zichzelf te bewijzen dat hij scheppend is, dat hij iets kan maken wat er nog niet was? Waarom probeert iemand, die met dieren omgaat in het dier bepaalde dingen tot stand te brengen die eigenlijk geen nuttigheidsoverwegingen als grondslag hebben, maar gewoon aardigheidjes zijn? Het mooi zitten, het likje, het netjes aan tafel zitten e.d.? Is het eigenlijk ook weer niet omdat je iets wilt veroorzaken dat er nog niet was?
Denk dan maar weer aan de kosmische ruimte. Denk aan al die entiteiten die bezig zijn met iets wat daar toch heel veel op lijkt. Natuurlijk, het zijn geen mensen en het zullen ook nooit mensen zijn. Het zijn geesten. En geest zijn betekent de behoefte, hebben om te scheppen. Niets is voor een geest erger dan in een ledige ruimte te staan, duister en zonder licht en niets te hebben dan zichzelf. De bewuste geest echter ziet het duister en zegt: Het worde licht. Zijn droom van licht projecteert hij en het is licht. Dan zegt hij: Er moeten zon, maan en sterren zijn. Hij neemt zijn gedachten en zegt: Daarbuiten zijn ze, en voor hem is het waar. Hij leeft in een wereld en zegt: Op die wereld moeten er steden en mensen zijn, en ze zijn er.
In de vorige les heeft u het een en ander gehoord over de manier waarop men in de geest creëert. Ook in andere lezingen is reeds het een en ander daarover verteld. Een geest moet werkelijk scheppen. En pas als wij zo ver zijn gekomen dat wij beseffen dat alles in onszelf bestaat en de samenhang in ons wezen kenbaar wordt, zal de behoefte tot scheppen afnemen omdat dan de innerlijke erkenning de uiting meer en meer overbodig maakt.
Alle geest heeft de neiging tot scheppen. Elk scheppen is een poging om het “ik” te realiseren. Het is de onbekendheid met ons eigen wezen waardoor wij onevenwichtig zijn. Dat geldt voor elke geest. Het is de onevenwichtigheid die wij willen opheffen. Daarom maken wij buiten ons dingen waar die in ons hebben bestaan maar die in ons geen vorm hadden, niet kenbaar, niet hanteerbaar genoeg waren. Scheppend brengen wij leven voort: Want als wij met veel liefde en zorg een kunstwerk maken, dan zeg ik u dat daar kracht in schuilt. Het leeft, ook al is het een ander soort leven dan u denkt. De verf leeft. De lijnen leven. De combinaties kunnen leven. Klanken leven. Woorden leven. Alles krijgt leven. Het krijgt zelfstandigheid. En juist omdat het buiten ons staat als iets waaraan wij eigenlijk niets meer kunnen veranderen, confronteert het ons met onszelf.
Het eerste leven op aarde is inderdaad een combinatie van half eiwitten geweest totdat er een nieuwe vorm ontstond, de eencellige, die in haar omgeving kon reageren. Wij weten allen dat er meercellige wezens zijn gekomen en hoe langzaam, maar zeker daaruit de eerste weekdieren zijn voortgekomen, de eerste algea enz. enz. Maar realiseren wij ons wel dat al die dingen alleen konden bestaan omdat er iets of iemand was die behoefte had zichzelf daarin uit te drukken?
Er wordt nogal eens gelachen, als je het hebt over de beschermgeesten van volkeren, rassen en groepen. Dan zegt men; Daarvoor hebben wij toch geen geest nodig, dat doet God wel. Maar als je gaat kijken naar de verschillende kwaliteiten en eigenschappen die je op je eigen wereld vindt, is het dan niet begrijpelijk dat er ergens een entiteit is die probeert zijn beeld van leven, van mens zijn te realiseren in de levensvormen die er zijn? In die levensvormen zit ook een geest. Die geest leeft ook weer op zijn manier. Het lijkt een beetje op een Chinees doosjes het ene doosje steekt in het andere. In de ene scheppende kracht is weer een andere verborgen en zo gaat het door totdat je het ogenblik bereikt bij de kern waar niets is. Niets, omdat de werkelijkheid van alle omhulsels in dit ene punt zit.
Zoals het leven op aarde is ontstaan, zo is dat overal gebeurd. Soms is het een vreemde combinatie geweest van een paar chemische stoffen, oxyden, vloeibare gassen, samengekomen ergens op een zware planeet. Het werd een nucleus, een kern. Die kern had mogelijkheden om zich te mani¬festeren t.a.v. de omgeving. Er is een geest geweest, die daaraan behoefte had, die de omgeving a.h.w. op een andere manier wilde constateren en zo is de bezieling van die eenvoudige kern ontstaan. 0, het is geen leven volgens uw denken en in uw vorm misschien. Ik weet het wel.
Als u denkt aan iets dat leeft en bestaat uit vloeibaar metaal en verschillende oxyden, dan denkt u toch in de eerste plaats aan een soort wezen of een soort, plant. Maar het kan net zo goed alleen een warreling zijn. Een warreling die blijft bestaan, want het gaat niet om de vorm. Het scheppen van het eerste leven is nooit gebaseerd op vorm. De vormnoodzaak en de vormmogelijkheid worden pas concreet nadat het bewustzijn in die eerste vormen gaat beseffen: hier heb ik nog niet voldoende definitiemogelijkheid: Ik moet mij verder openbaren om mijzelf beter te beseffen, om van die vreemde knagende honger, die leegte in mijzelf af te komen en eindelijk mij te vullen met het besef van al wat ik ben.
Er zijn werelden waar volkeren leven anders dan u. Er zijn humanoïde rassen die van plantaardige oorsprong zijn, Andere rassen zijn voortgekomen uit wat u koud bloedige zou noemen. Er zijn vogels, vissen en wat u zich ook maar kunt denken en allemaal hebben ze wel de kans gekregen om de voornaamste vorm te worden. Die voornaamste vorm is niet alleen maar afhankelijk van de mogelijkheden die de vorm biedt. Het is wel degelijk ook de behoefte van een scheppende entiteit, een leven gevende entiteit om in de wisselwerking tussen deze vormen onderling en de wereld waarin ze bestaan zichzelf te erkennen. Daarom geeft zo’n entiteit een stuk van zichzelf in elk leven.
Er zijn heel veel eigenaardige dingen. Als je denkt aan b.v. de manier waarop men in de oudheid de grote goden zag, dan zie je die eigenlijk als planeetgeesten, als manifestaties van werelden buiten de aarde. Tegenwoordig haalt men de schouders op en zegt: Dat is bijgeloof. Maar is dat wel helemaal waar? Is het zo dwaas om zelfs het onweer, dit wonderlijke spel van spanning tussen atmosfeer en aarde, te zien als manifestatie van een persoonlijkheid? Is het niet een levend proces? Je zou eens daarover moeten, nadenken. Dan zeg je tegen jezelf; Dit kan niet, want ik ben een mens. Of, ik ben een geest uit het menselijk ras. Ik ken die verschijnselen. Ik kan ze ontleden en verklaren, dus is het niet bezield, is het geen leven. Maar wie zegt u dat het geen uitingen zijn van leven?
U zit met elkaar te praten. U roept, terwijl u zit te picknicken elkaar een grap of een groet toe. Maar wat beleeft de mier die de klanken over zich heen voelt spoelen? Hoe zal zij die verklaren? Het is een luchttrilling, zal ze zeggen, een natuurverschijnsel. Of zal ze misschien zeggen: het is de stem van de goden die spreekt? Maar als je je realiseert dat de mier op die manier kan reageren, waarom zou dan de mens niet zo kunnen reageren op uitingen van een leven dat net weer iets hoger is, net een beetje anders is?
Als wij teruggaan naar de eerste levensvormen, dan worden we altijd geconfronteerd met enorme krachten die in de materie spelen. Dan is er onweer en bliksem, er zijn erupties van zonnen, er zijn enorm sterke wisselingen van temperaturen en dan beeft de aarde. Is dat allemaal alleen maar toeval? Of is er een geest, die probeert door reacties te veroorzaken buiten zich op de een of andere manier iets waar te maken?
Wat wij in deze lessen doen is in feite een primitieve kosmologie opbouwen meer niet. Een kosmologie wil zeggen: een beeld van de kosmos en deels een verklaring daarvan. Mag aan het begin hiervan dan misschien de scheppende geest staan, die vanuit zich ook het materiele leven dat eigenaardige spanningsveld dat een zelfstandig bestaan schijnt te geven, veroorzaakt? Ik meen dat deze les op zich grote consequenties heeft voor een ieder die die mogelijkheid alleen maar aanvaardt. Het betekent, dat alle leven vanaf de eerste primitieve vorm tot wat u nu bent mede wordt geregeerd door Meesters, door bescherm- of geleidegeesten of hoe u ze wilt noemen, en dat de ontwikkeling van de rassen niet alleen maar een speling van de natuur is zonder meer, maar dat er wel degelijk ook entiteiten bij betrokken zijn. Een soort spel misschien van een hogere geest die bepaalde afwijkingen nodig heeft, omdat dit contrast de enige mogelijkheid is om de in hem bestaande vragen te beantwoorden.
Dan is het ook niet dwaas meer te denken dat een planeet een eigen leven heeft, dat een zon een eigen persoonlijkheid heeft. En al zijn die wezens dan vanuit menselijk standpunt zoiets als goden, als onbenaderbare manifestaties van een hoger besef, zeker is dat wij een brokje zijn van datgene wat zij gebruiken om zich te uiten.
Gesteld: Al wat bestaat in de materie is bezield. De mate van bezieling kan verschillen. Daar waai een entiteit haar gehele energie geeft aan het maken van iets hoe dit dan ook geschiedt zal een deel van de maker mede, versmolten zijn in het werk. Dat betekent dat het werk een eigen leven begint. Een beperkt leven misschien, maar een leven. Het betekent, dat er niets kan bestaan in de gehele kosmos waarin een geest niet ergens een rol speelt. Als wij beginnen met aan te nemen dat alles bezield is, dan behoeft dat nog niet een pantheïsme te zijn. Het behoeft niet te zijn: alles is God. Neen, dan kan het eenvoudiger worden gezegd:
Alles is leven. En leven is altijd weer het product van een scheppende geest, die iets van zijn eigen kracht en van de ruimte die hij buiten zich erkent samenvoegt om zo iets van zichzelf beter te leren kennen. Als alles bezield is, dan is er rond u een enorm spel van allerhande krachten aan de gang. Dan is uw aarde een wezen dat leeft. Dan is de zon een wezen dat leeft. Dan zijn de banen van de planeten niet alleen maar toevalsproducten en dan kunnen wijzigingen daarvan ook voortkomen uit oorzaken, die redelijk gezien daarvoor onvoldoende zijn.
Wie het geheel van het Melkwegstelsel beschouwt, wordt gelijktijdig getroffen door de wonderlijke ordening die daarin heerst en de ongelooflijke verspilling. Als je denkt aan zakelijkheid en efficiency, zoals een mens dat beschouwt, is het een krankzinnig geheel. Sterren exploderen. Stofwolken doen zonnen tijdelijk opvlammen of doen ze doven. Leven ontstaat en vergaat in momenten die vergeleken bij het geheel kort zijn. Zinloos, tenzij er een kracht is, die in al deze dingen leven brengt. Maar waar een geest is, waar een besef is, daar is leven. Waar een bezielende kracht aanwezig is, daar kan deze niet zonder meer worden uitgewist. Ze blijft of als deel van de oorspronkelijke persoonlijkheid of als projectie daarvan bestaan. Niets gaat te gronde omdat de essentie altijd bestaat. Maar dat betekent dan ook, dat de sterren die vergaan zijn ergens nog bestaan. Het betekent, dat werelden met hun leven dat allang is uitgeblust toch nog ergens dat leven dragen, al is het maar een besef. Het betekent, dat de hele kosmos vooral vol is van denkbeelden, vol van kracht en dat betekent weer dat het eerste leven, waar het ook optreedt, altijd het product is van een bewuste scheppende geest, die vanuit zich buiten zich het eigen “ik” waarmaakt. Waar wij verder ook over zullen praten in deze cursus, vergeet u dat niet.
Als wij spreken over sterren en hun banen, dan spreken wij over persoonlijkheden, over bewustzijnsvormen. Dan spreken wij over zaken waarin het verleden blijft bestaan zoals in uw geheugen de herinnering aan uw jonge jaren misschien nog een rol speelt en zelfs dromen van het nooit beleefde u altijd weer stimuleren. Bezieldheid is belangrijk.
Hoe het eerste leven op aarde, ontstond? Ach, dat is zo eenvoudig. De aarde zelf is het die zich oploste in de eerste wereldzee. Waarom? Dat is allemaal toevallig, zegt men dan. Maar waarom zou dat toevallig moeten zijn? Waarom worden sommige stoffen in veel grotere mate opgelost dan andere, terwijl chemisch,gezien de oplosbaarheid gelijk is? Het is alsof de aarde zelf zegt: Ik wil dat hier iets ontstaat. En als de half¬ eiwitten er zijn, dan is het alsof de aarde heeft gezegd: Nu heb ik de mogelijkheid geschapen voor leven. En dan komt er een ander besef dat zegt: Ja, dit kan leven zijn. Er ontstaat een wisselwerking. de erkenning van de aarde die zichzelf terugvindt in het leven en blijft reageren op de uitstraling van de mensheid ook nog in deze dagen aan de ene kant en het besef dat heeft gezegd: Hier moet ik een levensvorm vinden. Hier bouw ik voor mij een voertuig op. Hier schep ik het contrast waardoor ik mijzelf beter leer kennen, waardoor ik mijn wereld die in mij is buiten mij gemakkelijker kan projecteren en zo meer mijzelf kan zijn.
Je kunt niet zeggen dat alle leven op aarde van de zon stamt of van de aarde zelf. Er zijn andere krachten bij betrokken: geesten met een andere origine dan alleen maar het deel zijn van zon of aarde. Maar dat zij zich kunnen uiten in die eerste levensvorm, is ook te danken aan de behoefte van de aarde zelf. De hele kosmische spilzuchtige, grandioos wanordelijke orde is de voortdurende wisselwerking tussen geesten, die zichzelf zoeken omdat ze geboren zijn uit de projectie van een geest die zichzelf zocht.
Als wij dat weten, laten we dan maar rustig verder kijken hoe de ééncelligen op een gegeven ogenblik tot een celdeling komen zonder directe scheiding. Hoe de meercelligen ontstaan en hoe elke specialisatie van functie in de cellen betekent dat bij celdeling meer organismen ontstaan en daardoor verdere specialisaties.
Dan kijken wij tot wij de eerste mollusk zien, de eerste kwal, de eerste vis, misschien het eerste kruipende dier, de eerste planten en misschien zelfs de eerste mensen. De afstand tussen de eencellige en de stegosaurus is niet groot. Die tussen de stegosaurus en de mens evenmin. Het zijn afstanden in tijd, niet afstanden in uiting. Het is het besef dat de hoofdrol speelt. Juist daardoor kan zelfs de mens soms dingen aan de hemel lezen, ook al kan hij ze niet goed vertalen. Alleen deze band en de nauwe verbondenheid van alles, ongeacht de scheidingen in tijd of ruimte gezien vanuit een voertuigen standpunt, maken het de mens mogelijk de toekomst te zien en het verleden te leven, stemmen te horen en stemmen weer te geven.
Zoals het voor de mens is, is het voor alle leven. Want het eerste leven is geschapen toen de eerste lichtstraal, gedreven door datgene wat haar heeft uitgezonden, zocht zichzelf te herkennen. En zich onderscheidend van het duister, zichzelf omschrijvend, daarmee een eigen inhoud uitdrukkend in een wereld waarin ze eens had gezegd: Het worde licht.

Commentaar.

Als je de inleiding hoort, krijg je zo het idee: een geest, ach, doet niets anders dan scheppen. Dat is wel waar, ofschoon hij zodra hij in een menselijke vorm komt meer houdt van opscheppen.
Wat is eigenlijk scheppen? Dat is erg moeilijk te definiëren. Als je de inleider in zijn betoog volgt, is scheppen niets anders dan het hergroeperen van bestaande waarden op een zodanige wijze dat ze kenbaar worden en dat deze herkenning op zich eerst mogelijk is na beleving.
Daarbij kom je tot een heel belangrijk punt. Want als je bezig bent over sterren en planeten die bezield zijn, dan zeg ik: Dat kan wel waar zijn, maar is niet het meest belangrijke dat je iets beleefd. Ik vind het mooi dat een kunstenaar kan schilderen, schrijven of componeren, maar ik meen dat het belangrijkste niet eens het eindproduct is, maar eigenlijk het feit dat hij het doet; de beleving waardoor hij het doet. Want dan maakt hij iets waar. Het leven is voor mij een voortdurend proces van een schijnbare verandering waardoor het bestaande beter kenbaar wordt.
Het eerste leven. Ik vind het erg leuk, zo’n eiwitje dat een klap op zijn kop krijgt en dan plotseling muteert tot een eencellige. Daar komt dan een bewustzijn. in. Mooi, maar wat heb je daaraan? Want als je die conclusie moet gaan doortrekken waar kom je dan terecht?
Op het ogenblik, dat je stelt de eerste eencellige wezens werden bezield door misschien de aarde zelf, maar zeker ook door andere geesten (dus krachten van buiten de aarde die al op de een of andere manier een zelfstandig bestaan leidden ), dan zeg je volgens mij, dat een mens eigenlijk een uit zijn krachten gegroeide amoebe is, want dat is dan hetzelfde.
Dan zie je die complexe mensenwereld met haar economie, godsdienst, politiek en alle andere kunsten die ze vertonen en zeg je tegen jezelf: Waarom is dat nodig? Voor mij is het niet alleen de vraag; wat is het bestaan? Neen, waarom zijn de dingen zoals ze zijn? Dat vind ik veel belangrijker in een kosmologie.
Als je vraagt: hoe is de zaak ontstaan? Best, dat mag voor mij. Ik vind het meer kosmogonie dan kosmologie. Maar als je probeert te beredeneren wat de zin en de betekenis van alle. dingen is, dan moet je toch uitgaan van al het bestaande. Wat bestaat er dan eigenlijk? Heel veel dingen waar wij allemaal tegen zijn, en die wij desalniettemin toch in stand houden. Dat zult u met mij eens zijn.
Wat is de reden daarvan? Kennelijk dat wij tegen onszelf verdeeld zijn. De tegenstellingen, die buiten ons bestaan – ik citeer bijna letterlijk de eerste spreker – zijn het resultaat van de tegenstellingen in ons die wij buiten ons kenbaar maken. Ik denk, dat heel veel mensen met moeilijkheden zich niet realiseren dat Den Uyl ( politieker ) ook hun geesteskind is: En wat dat betreft ook Idi Amin (gewezen dictator) of Menten ( oorlogsmisdadiger ). Toch is dat allemaal waar. Dan moet je volgens mij niet zeggen: de dingen, bestaan zoals ik ze zie, maar: ik zie de dingen zoals ze in mij reeds bestaan. En daarmede is de objectiviteit, waarmee door de inleider even werd geschermd, eigenlijk wel teniet gedaan.
Wat ben ik? Daar is geen antwoord op te geven. Iedereen, die denkt dat hij zichzelf kent, bedriegt zichzelf, tenzij hij het alleen tegen anderen zegt, dan bedriegt hij anderen; tenminste dat denkt hij. De meeste mensen zijn voortdurend bezig een illusie over zichzelf op te bouwen, die ze voor anderen in stand houden, terwijl ze innerlijk de betekenis en waarde ervan ontkennen. En als dat voor mensen geldt, dan zou dat heel misschien wel eens waar kunnen zijn voor een sterregeest, een aardgeest of iets dergelijks.
Onder mensen heb je pure slechte of pure goede. Dan moet dat onder sterren ook waar zijn. En als ik nog wat verder ga, dan moet dat ook in het Melkwegstelsel zo zijn en in de andere sterrennevels. Zijn het nu goede of zijn het kwade? Je kunt geen conclusie trekken volgens het gestelde. Je kunt alleen maar zeggen: Voor mij is dit zo. En het is daarom dat ik in dit commentaar graag wil zeggen: Lieve mensen, het kan allemaal wel zo zijn en het is misschien heel erg goed om die dingen eens in u op te nemen en erover te praten, maar u heeft ten slotte toch te maken met wat voor u waar is en wat mogelijk is. Op het ogenblik, dat u alleen kunt denken, als u zo doet (de spreker legt een vinger langs zijn neus), kan een ander denken: Wat een gek mens. Maar denken is belangrijker dan wat een ander ervan denkt. Dus…. u legt uw vinger langs de neus of u gaat op uw kop staan.
Elke mens heeft een eigen manier van leven. Hij heeft een eigen belangstelling. Hij heeft een eigen manier waarop hij zich pleegt te uiten. Die dingen zijn dan, uitgaande van de geponeerde stellingen, van het allerhoogste belang. En wat van het hoogste belang is, moet ergens goed zijn. Dus… als u iemand een klap op z’n hoofd heeft, kan dat misschien voor de relatie slecht zijn, maar voor uzelf is het een onvermijdelijk iets; het moet gebeuren. Want als het niet gebeurt, bent u zichzelf niet.
Er zijn dingen, die je ontzettend graag zoudt willen doen, maar er komt nooit wat van. Dan kun je tegen jezelf zeggen: Dat is vervelend, een foute wereld ….of, ik faal zelf. Maar je zou, ook kunnen zeggen: Dat is logisch. Dat kan op dit moment eenvoudig niet waargemaakt worden, omdat ik innerlijk daarin nog niet helemaal geloof. Want als je zegt dat de geest de wereld schept – daar komt het eigenlijk op neer – dan moet de geest alles scheppen wat voor hem van belang is. En dan zitten we volgens mij weer precies in het oude cirkeltje van de Sarasvati ( moedergodin ) en wat je verder nog hebt.
Alles weerkaatst tegen een buitenwereld die ik niet ken. Wat tot mij terugkeert is mijn eigen wezen, mijn eigen gedachten. Maar als ik dat zeg, dan moet dat ook gelden voor degene die zegt: De sterren zijn bezield. Dan moet ik dat ook zeggen voor hem die zegt : God is almachtig. God is hier en God is daar. Dat is dan geen kwestie van iets wat buiten mij bestaat, het kan alleen in mij bestaan. Maar als het alleen in mij bestaat, dan is het helemaal niet meer zo belangrijk wat er buiten mij bestaat, want dan is het veel belangrijker wat er zich in mij afspeelt.
U vindt het misschien vreemd dat ik mijn conclusies in deze zin trek. Het zou mooier zijn, indien ik onmiddellijk bezig was geweest met geesten die in vulkanen en op bergen wonen. Ik kan mij voorstellen dat een heetgebakerde geest zich tijdelijk vestigt in een vulkaan. Waarom niet? Maar wat is het nut daarvan? Het nut kan alleen zijn dat je een wisselwerking leert kennen: Maar alles wat je doet is werking. En de betekenis van die wisselwerking wordt bepaald door wat jij daardoor ervaart.
Ik ben bang, dat ik in plaats van een redelijk commentaar te geven hier in een zedenpreek terecht kom. Je gaat je dan onmiddellijk afvragen: wat is het belangrijkste? Dat belangrijkste is volgens mij de zin van de dingen. Wanneer iemand zegt: Er is een licht en dat licht wil zichzelf spiegelen, het leeft in een ledige ruimte en probeert zichzelf waar te maken door delen van zichzelf als een soort werkelijkheid buiten zich te scheppen, dan zeg ik: schitterend. Maar doe ik dat ook? Als u kijkt naar mijn wereld in de geest, dan is dat inderdaad het geval. Als ik zeg: ik ga eens wandelen in het bos, ben ik de wandelaar en het bos allebei. Voor dat bos moet een ander ook nog even denken dat het bestaat, want als wij het samen eens zijn, dan wordt het meer reëel. Ergens is dat bos iets wat uit mijzelf voortkomt. Maar als u op aarde in een bos wandelt en u zegt: ik heb er genoeg van, moet u niet denken dat het bos weggaat. U kunt zich dan de blaren lopen. Anders gezegd:
Er is wel degelijk een objectiviteit. Er is wel degelijk iets wat bestaat. En of dat nu een groeps- of een rassengeest is of doodgewoon het bos waar je doorheen loopt het moet een objectieve betekenis en waarde hebben. Ik zal die misschien niet begrijpen, dat is wat anders. Misschien dat ik juist door de manier waarop ik zeg “ik heb er genoeg van” het voor mij mogelijk maakt om op de eenvoudigste manier het bos te verlaten. En dat ik mijzelf in de war breng. Maar het bos is er en als dat bos er is – en ik moet de stelling volgen – dan moet elke boom in dat bos apart leven, dan moet die bezield zijn. Er moet een geest, een bewustzijn in zijn.
Als ik dat poneer en dat is volgens mij een logische conclusie uit hetgeen de eerste spreker heeft gezegd, dan volgt daar ook nog iets anders uit: de werkelijkheid van het bos bestaat. Maar de relatie tussen mij en het bos wordt bepaald door de wijze waarop ik denk naar het bos toe. Het bos reageert dan op mijn gedachten, op mijn uitstraling. De wederkerigheid is dan ineens iets wat toch verdergaat dan alleen een leegte waarin ik alleen maar projecteer en mijn eigen gedachten terug ontvang: Er is dan sprake van een wisselwerking tussen persoonlijkheden. Ik vind b.v. het beeld van een galactische geest uit het Melkwegstelsel erg mooi, maar die geest kan die baantjes niet in z’n eentje bepalen. Dat moet een samenwerking zijn van alle leven.
Ik geloof inderdaad dat alle leven een bron heeft en tot die ene bron terugkeert. Dat is geloof. De feiten bewijzen mij echter dat de wisselwerkingen tussen leven en de denkprocessen, de bewustzijnsprocessen daaruit volgend een kwestie zijn van realiteiten, van werkelijke ontmoetingen, werkelijke gebeurtenissen en werkelijke conflicten.
Conclusie: Als je je bezighoudt met de scheppende geest en het leven dat hij eventueel heeft voortgebracht, zal je nooit uit het oog mogen verliezen dat de wereld waarin je leeft voor jou een realiteit is. Dat je niet alleen te maken hebt met jezelf en je gedachten, maar wel degelijk met andere gedachten of werkelijkheden of wat het dan ook moge zijn. Wie op deze manier reageert zal zijn eigen instelling moeten vinden waardoor hij op de juiste wijze kan reageren op alles wat er in de wereld rond hem is.
Hoe ik leef en wat mijn leven is, wordt in de eerste plaats bepaald door mijn visie ervan. De dingen waarvan ik niet zeg dat ik ze zou willen hebben, maar waarvan ik zeg dat ik bén, zijn bepalend voor wat de wereld voor mij is. Is dat waar? Ik denk, dat die grondstelling voor een groot gedeelte juist is, maar niet helemaal. Want ik kan dat alleen handhaven, indien ik gelijktijdig in harmonie ben met alles rond mij, dan heb ik niet alleen maar te maken met een gebeurtenisje. Ik heb te maken met de intentie, de mogelijkheden, de reactie, de visie, de wereldbeleving van anderen. Als dat voor ons geldt, moet dat ook voor sterren gelden en voor planeten.
Wij zullen zelf altijd een aantal wetmatigheden kunnen opstellen, die in ons bewustzijn gelden voor de gehele kosmos. Wij zullen geen wetten kunnen opstellen, die ook buiten ons bewustzijn te allen tijd en overal gelijk geldig zijn. Dit is misschien een vreemde conclusie. Maar volgens mij is het volkomen juist als ik stel: Er is een wet van evenwicht, van gelijkblijvende velden, van harmonie, van oorzaak en gevolg. Ze zijn er omdat wij op een bepaalde manier bestaan. Maar is de harmonie waarover wij spreken nu een evenwicht? Is het een eenheid? Of is het misschien een onevenwichtigheid? Dat kunnen wij niet overzien. Juist omdat wij de kosmische wetten alleen vanuit onszelf kunnen stellen en zelfs bij de wet van oorzaak en gevolg ons soms zullen moeten afvragen, of het gevolg niet de oorzaak is van hetgeen wij als oorzaak beschouwen – want tijd is ook een relatieve kwestie volgens de redeneringen van de eerste spreker – dan blijft ons alleen over ons vast te houden aan ons besef. Daarom zou ik – ongeacht al hetgeen er omtrent de kosmos is gezegd en wat ongetwijfeld waar is – heel mooi en heel goed, mijnerzijds de volgende aantekeningen daarbij willen plaatsen:
1) Wat wij ook weten van de kosmos, wat wij ook weten van al hetgeen er gebeurt, het is altijd onze visie. Daarom zullen wij, in het gehele leven van onszelf moeten uitgaan. Wij zullen in onszelf moeten zoeken naar datgene wat voor ons vrede of vreugde is en naar wat voor ons angst of leed betekent. Wij zullen in de erkenning dat het in ons bestaat echter ook de mogelijkheid moeten vinden om het een andere vorm te geven. Wij leven in een realiteit, maar de betekenis voor ons van die realiteit kunnen wij steeds wijzigen.
2) Uitgaande van de inleider ben je geneigd aan te nemen, dat alles een beetje wordt bepaald. Je hebt zoveel geesten boven je, dat je zelf niets meer hebt in te brengen. Dat is alleen waar, als wij onze eigen machteloosheid voortdurend onderstrepen. Naarmate wij echter tot een beter besef komen van onze mogelijkheden, onze kracht en de zin van ons wezen in de uiting, zullen wij ongetwijfeld steeds meer tot stand kunnen brengen. Ofschoon wij daarvoor slechts onze eigen middelen, wegen en mogelijkheden gebruiken, kunnen wij onze relatie met de wereld wijzigen. De manier, waarop dat kenbaar wordt in verschijnselen, zal voor anderen misschien niet dezelfde betekenis hebben, maar daar kunnen wij ons helaas niet mee bezighouden. Want de betekenis, die het voor een ander heeft, kunnen wij niet overzien. Het enig overzienbare is onze eigen wereld. Dus moeten wij werken met onze eigen middelen, uit onze eigen krachten. Wij zullen moeten trachten – ziende wat er in ons leeft – die uiting te scheppen welke voor ons de juiste uitdrukking is van een wereldharmonie, van geluk, van vrede en vreugde.
3) Wetend, dat de gehele samenwerking van de sterren en de krach¬ten die daarin leven een realiteit is en uit mijn geestelijk bestaan beseffend welke enorme krachten door de ruimte zweven zonder dat ze ooit voor de mensen kenbaar zullen zijn, constateer ik dat de mens niet in staat zijnde met de rede of met zijn zintuigen iets van die krachten te beseffen wel degelijk innerlijk daarop reageert. De mens is, en reageert op elke geest. Elke scheppende werking van de geest wordt aangevoeld en kan door de mens zelfs weerkaatst worden. Daarom zullen wij rekening moeten houden. met wat wij aanvoelen en dit aanvoelen moeten vertalen in termen van het eigen denken; wat dan weer moet leiden tot een eigen wereldvisie en een eigen daadstelling binnen die wereldvisie.
4) Alle geloof is aanvaardbaar, mits het door ons volledig wordt beleefd. Datgene wat wij alleen maar geloven zonder dat wij het beleven, is waardeloos en zinloos.
Alle overtredingen, die wij koesteren hebben alleen betekenis, indien de overtuiging zo sterk is dat wij haar in de wereld weerspiegeld willen zien en zo proberen in een voortdurende wisselwerking met die wereld op enigerlei wijze daaraan vorm en gestalte te geven. Wij zijn voor onszelf de enige actieve factor, die op grond van zowel aanvoelen als denken, beseffen en overwegen in staat zal zijn om in de gehele wereld, die wij misschien toch ook wel een beetje zelf helpen scheppen die toestanden tot stand te brengen waarin wijzelf vreugde, rede en misschien zelfs een juister erkenning van onszelf vinden.

Zegen.

De zegen is een visnet waarmee men aardig wat vis kan binnenhalen, omdat door de nauwe mazen over het algemeen de vissen zich niet kunnen onttrekken aan de voortdurend grotere beperkingen die je ze oplegt. De zegen, die mensen naar ze zeggen van boven verwachten, is een droom waardoor ze zichzelf op gelijksoortige manier laten beperken. Zegen is iets wat je krijgt. Maar als God iets is wat je mede bent, wat in een ieder leeft, dan behoef je niet over zegen te spreken, dan kun je alleen maar spreken over de waarheid, die in en vanuit jezelf werkzaam is. Doe dat dan liever en laat u niet vangen in de vrome spreuken van hen die u verlossing, eeuwige zaligheid, het einde der wereld of het paradijs op aarde voor uw kinderen en verdere zegeningen beloven, indien u alleen maar wilt nalaten zelf te denken. Denk, voel, leef zelf. Dat is de zegen, die de Schepper ons heeft gegeven. De enige voor zover ik weet, maar wel de hoogste: het feit, dat u een ego bent met een eigen weg, met een eigen besef en een eigen vermogen om de Schepper Zelf in u te erkennen.

Per expresse.

Als de slak haast heeft, haast zij zich langzaam. Toch zegt ze tot zichzelf: Ik ga nu per expresse.
Als een mens haast heeft en hij haast zich langzaam, dan gaat hij snel. Als hij echter probeert sneller te gaan dan hij kan, gaat hij langzaam.
Juist omdat wij begrijpen, dat per expresse eigenlijk niet alleen maar spoed betekent, maar “bij uitzondering”, kunnen wij misschien dat “per expresse” beter vertalen als: een ons uitzonderlijk concentreren op of het beseffen van datgene waarmee wij dan zo’n haast hebben.
Hoe meer wij begrijpen wat belangrijk is, des te sneller wij het verwezenlijken. Hoe meer wij voelen wat juist is, des te sneller wij het waar kunnen maken. Maar dan moeten wij niet proberen de zaken te forceren. Wij kunnen geestelijk en stoffelijk nu eenmaal geen ijzer met handen breken. Integendeel, wij moeten met de kracht, de mogelijkheden en de middelen die wij hebben gestaag bouwen aan datgene wat wij tot stand willen brengen. Niet datgene wat wij als uiting daarvan beschouwen, maar wat wij innerlijk en intens bedoelen met de uitingen, die wij misschien nastreven.
Wij zullen dan zien dat de dingen eerder waar worden dan wij dachten. Dan gaat het werkelijk per expresse. En als je daarbij bovendien nog het besef hebt van het Goddelijke en je kunt je beroepen op een kracht waarin je intens gelooft, dan is er een soort garantie bij. Dan is het “per expresse” en “aangetekend”, want dan is er een stempel van hogere zekerheid, waarde en kracht aanwezig. En daardoor zul je, juist omdat je gestaag maar zonder bijzondere nadruk je richt op hetgeen je juist acht, waarmaken wat werkelijk daarachter schuilt.
Je zult dan die ervaring vinden die, voor jou geestelijk de meest belangrijke is. Dan zul je die uitdrukking vinden waarin voor jou niet slechts tijdelijke waarden of begrippen, maar in feite eeuwige waarden van het “ik” manifest worden.
De meeste mensen hebben of teveel haast om iets zelf te doen en verknoeien het daardoor of ze menen, dat een ander zich moet haasten om iets waar te maken; en dan gebeurt er helemaal niets. Daarom is langzaam aan, maar je concentrerend op dat wat je wilt waarmaken, eigenlijk de enige weg die je kunt volgen. Ik meen, dat dat zowel uit de inleiding als uit de commentaren naar voren is gekomen, want gelooft u mij, u maakt zelf voor een groot gedeelte de wereld die u beleeft, niet de wereld waarin u moet leven.

image_pdf