6 mei 1966
Bij het begin van de bijeenkomst wil ik erop wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Vandaag zou ik graag nog eens met u willen spreken over de kwestie van schijn en werkelijkheid.
Ik ben mij ervan bewust, dat dit onderwerp de laatste tijd in vele verschillende vormen ter sprake is gebracht. Maar juist in deze tijd is het uitermate belangrijk, dat de mens zich blijft bezinnen op wat de werkelijkheid is en op datgene, wat steeds weer uiteindelijk blijkt slechts illusie te zijn. De inhoud van de werkelijke wereld is voor een mens bijna niet te ontdekken. Toch moet die werkelijkheid kenbaar zijn. Wij mogen mijns inziens wel aannemen, dat de wetten die wij kunnen waarnemen, de uitvloeisels zijn van die werkelijkheid. Of, om het anders ts zeggen: wij zullen misschien de waarden zelf niet op de juiste wijze kunnen erkennen of interpreteren, maar aangezien de samenhang tussen de verschillende waarnemingen (zelfs tussen illusies) bepaald wordt door kosmische wetten, mogen wij toch, naar ik meen, veronderstellen dat deze wetten een uiting zijn van een realiteit.
Deze wetten kunnen wij dan kort noemen. Er zijn: De wetten van oorzaak en gevolg, de wetten van evenwicht en harmonie, de natuurkundige uitdrukking in kosmisch verband die wij de wet der gelijkblijvende velden plegen te noemen en ten laatste voeg ik hierbij nog de wet der verschuivende dimensies toe, die vooral voor het menselijk bestaan van groot belang pleegt te zijn. Deze laatste wet heeft u waarschijnlijk nog niet leren kennen, maar in dit verband meen ik haar toch wel te moeten noemen.
Wij kunnen dan ook zeggen: Elke bestaande situatie binnen de tijd resulteert in een andere situatie, die onmiddellijk is afgeleid van dit gebeuren en voortkomt uit alles, wat aan deze laatste gebeurtenis is voorafgegaan. Dat is dan de wet van oorzaak en gevolg.
Wij kunnen zeggen: Het totaal van alle energie, alle kracht, alle vermogen en mogelijkheid is in de kosmos als geheel steeds hetzelfde. De wijze, waarop deze krachten en mogelijkheden verdeeld zijn, kan echter steeds verschillen. Daar de som van het geheel steeds gelijk blijft, zal elke toename op het ene punt een evenwaardige afname op een ander terrein inhouden.
Hopelijk vindt u dit alles niet te droog, te vervelend. Het zijn echter dingen, waarmede wij rekening moeten houden. Als mens wil je dit meestal op meer persoonlijke wijze interpreteren, men komt dan als gevolg van dit alles tot de bekende en alom aanvaarde stellingen omtrent oorzaak en gevolg. Want oorzaak en gevolg zijn nu eenmaal de voor de mens onmiddellijk kenbare aspecten, die uit al deze wetten voortkomen. Hij kan in de natuurkunde, de biologie, vele andere wetten aan het werk zien, maar in het kader van eigen bestaan kan men wel zeggen dat oorzaak en gevolg de alles overheersende factoren zijn. Om dit alles voor zichzelf begrijpelijk en duidelijk te maken, gaat de mens bij zijn omschrijven van deze ervaring uit van een aantal thesen. Dit nu zou ik illusie willen noemen.
Hij stelt bijvoorbeeld dat oorzaak en gevolg aan elkaar gelijk zullen zijn. Maar dit is niet waar vanuit een persoonlijk standpunt. Oorzaak en gevolg zijn aan elkander verwant, maar niet gelijk.
Dat is weer heel iets anders. Indien ik een slag met een hamer geef en daarbij een grote druk uitoefen van bijvoorbeeld 100 gr/cm, dan zal dit inderdaad wel gevolgen hebben voor het punt dat geraakt wordt. Maar het is een groot verschil of de slag valt op marmer, spijker, hout of een vrucht. De gevolgen zijn dus allen verschillend, naarmate de materialen verschillend zijn. Met andere woorden, het resultaat van de slag is niet alleen te wijten aan de slag zelf, maar ook aan datgene, waarop de slag gericht is en de toestand, waarin dit zich bevindt. Nu kan de mens in het leven de materialen natuurlijk wel herkennen en zo zich enig beeld maken van de gevolgen, ofschoon er ook hier vaak verborgen factoren optreden, waardoor een niet voorzien gevolg ontstaat.
Maar is de mens nu ook in staat de geestelijke waarden, waarmede hij te maken heeft, op de juiste wijze te erkennen? Kan de mens ook de geestelijke waarden, waarop hij zijn krachten richt, of waarmede hij in contact komt, in redelijk erkende waarden, materialen als het ware, onderverdelen? Of, nog eenvoudiger: Is men zelfs maar in staat een medemens geheel te kennen en op de juiste waarde te schatten? Neen. Maar men handelt en denkt, alsof dit wel het geval zou zijn. Vandaar de illusies, die men koestert.
Men zal bijvoorbeeld menen, dat uit het goede alleen het goede voort kan komen. Wat juist is, wanneer wij dit in kosmische zin bedoelen. Maar in het persoonlijke leven kennelijk niet klopt. Men kan nu wel zeggen, dat wie goed doet, goed ontmoet (en daarbij dan nog uitgaan van een zuiver persoonlijke interpretatie van hetgeen goed zou zijn) maar steeds weer blijkt in de praktijk dat dit denkbeeld niet klopt. Wij moeten dus proberen onze wetten niet alleen te kennen, maar ook een mogelijkheid van een toepassen daarvan te vinden met uitsluiting van de typisch persoonlijke reacties en interpretaties. Zo ik dit wil proberen, kan ik stellen: Aangezien de wetten voor mij de werkelijkheid kenbaar maken, zal bij een persoonlijke interpretatie van het gebeuren en de wetten ook een zuiver persoonlijk en dus onvolledig of zelfs onjuist beeld van het geïnterpreteerde ontstaan. Gaat men uit van een algemene interpretatie, dan ontstaan voor ons begrippen van wet en wereld, die dichter bij de feiten zullen liggen. Een onpersoonlijke benadering van de verschijnselen is dus voor het erkennen van zelfs maar de wetten noodzakelijk. Door onpersoonlijke benadering kan tenminste een erkenning van de uitingen van de feitelijke werkelijkheid bereikt worden. Een bestaande erkenning van wetten zal ons dan weer de juiste motiveringen voor persoonlijke acties geven.
In deze tijd is dit alles echter niet aanwezig. Wanneer ik kijk naar de mensen in politiek, kerkelijk gezag, gelovigen, onderwijs en wetenschappen, dan kom ik steeds weer tot de conclusie dat zij niet de feiten willen zien en hun persoonlijke conclusies en inzichten een te grote rol laten spelen bij hun beoordeling van het geheel en hun interpretatie van de kosmische en andere wetten.
Terwijl zij verder hun persoonlijke ervaringen en stellingen te veel op de voorgrond plaatsen, en zij de gewone en zich steeds herhalende gevolgwerkingen daarvoor naar de achtergrond schuiven. Het is duidelijk, dat hierdoor in de wereld illusie en waan steeds sterker worden, maar al worden illusie en waan ook sterker, de wetten, die werkelijk regeren, blijven steeds dezelfde en zullen nog steeds geen betrekking hebben op de geprojecteerde denkbeelden, maar op de feiten.
Wat kan hieruit voortkomen? Laat ons een eenvoudig voorbeeld nemen uit de evangeliën. Jezus geneest mensen. Hij geneest echter niet alle mensen. Waarom niet? Omdat hij alleen diegenen kan of wil genezen (hierover zullen wij niet twisten) die Zijn Wezen en de Kracht van de Vader in Hem aanvaarden. Anders gezegd, Jezus erkent de waarheid van het wezen, dat Hem benadert. Zijn genezen is gebaseerd op een oorzaak- en gevolgwerking, die alleen vanuit een harmonie kan ontstaan. Is deze brug van harmonie niet aanwezig, zo kan de mens wel zeggen, dat hij aan Jezus gelooft, maar hij zal niet worden genezen. Wat een zonderlinge situatie is. De gedachtegang van de modernere mensen zijn in wezen ongeveer gelijk, maar houden geen rekening met de persoonlijke erkenning, die noodzakelijk is voor een werkzaam contact. Men stelt: ik voel mij gelukkig wanneer dit of dat voor mij het geval is. Indien ik dit voor een ieder waar maak, zal een ieder gelukkig zijn. Daarbij vergeet men maar liever, dat dit alleen waar kan zijn, wanneer het gaat over innerlijk geheel gelijkgestemden, die ook uiterlijk in ongeveer dezelfde omstandigheden verkeren.
Zo stelt de moderne mens in feite vaak: Ik ken een bepaalde waarheid, elke aantasting van die waarheid is een aantasting van het gemeenschappelijk belang. Dus niet mijn belang, maar van de gemeenschap. Is dit werkelijk mogelijk?. Mijns inziens zou dit alleen mogelijk en zelfs dan nog niet waarschijnlijk zijn, wanneer de mens in kwestie niet persoonlijk zou reageren. Wanneer deze mens dus niet probeert voor zich een situatie te realiseren, maar een wet erkent, zal hij op die wet kunnen wijzen. Met deze (door feiten gestaafde) wet in de hand kan men dan zeggen, dat dit of dat verworpen dient te worden vanuit het menselijk punt van ervaring en leven. Maar ook dan kan men nog niet zeggen, of iets nu werkelijk verkeerd of goed is.
Nu is het begrip begoocheling, dat wij vanavond weer eens bepreken, zeer oud. De oude hindoeleer kende reeds het begrip van de begoocheling, terwijl wij ook in het christendom deze begoocheling in een iets anders vorm aan treffen, namelijk als de misleiding door de duivel. Maar of wij dit nu religieus erkennen, ‘feitelijk’ en ‘wetenschappelijk’ proberen vast te leggen of niet, het belangrijkste blijft toch wel, dat wij persoonlijk de werkelijkheid leren benaderen. Daarbij moeten wij, indien wij werkelijk iets willen bereiken, niet onmiddellijk uitgaan van kosmische of buiten het ik staande waarden, maar beginnen vanuit ons persoonlijk standpunt, dat dan aan de feiten getoetst moet worden. Immers alleen dan zal men door eigen beleven kunnen constateren, wat de wetten zijn.
Ik stel dan ook: Een mens, die probeert alles zo goed mogelijk te doen, zal hiervoor niet de door hem verwachte (of stilzwijgend geëiste) waardering krijgen. Zeer vaak zal men zelfs voor het goede, dat men meent te doen, door anderen worden aangevallen. Conclusie: Goed doen baart dus niet automatisch het goede, volgens de menselijke normen daarvan. Je zou echter ook kunnen zeggen: Daar, waar de mens vanuit zichzelf en volgens beste weten, het goede tot stand brengt, openbaart hij gelijktijdig zowel in zichzelf als in het andere, het tegendeel, het zogenaamde kwade. Men zal dus altijd beide facetten, de tegenstellingen openbaren, ongeacht eigen streven, en nooit alleen het goede tot uiting kunnen brengen. Aangezien de mens in zijn streven ten goede (ten aanzien van anderen) ook automatisch het kwade doet, ook al beseft hij dit niet, zal hij de nadruk leggen op de onverwachte resultaten van zijn streven en handelen. Men spreekt dan van de ondank, die ‘s werelds loon is, en dergelijke.
Wanneer je de mens beziet in een gebondenheid met God, is het vanuit een menselijk standpunt normaal, dat deze God een mens die goed leeft, daarvoor ook een goed leven, zij het hier of in een hiernamaals, teruggeeft. Wij allen hebben echter vele malen kunnen constateren, dat dit althans in de stoffelijke wereld, niet waar is. Moeten wij nu aannemen, dat het juist daarom elders wel waar zal zijn? Ik meen, dat wij ook hier te maken hebben met de wet van oorzaak en gevolg, dat het gedrag van de mens en zijn verhouding ten aanzien van God en de gevolgen daarvan, door een algemeen geldende wet zal worden bepaald. En misschien ook beperkt. Wij mogen en kunnen echter niet stellen, dat de benadering tot God, die deze mens bewust kent, à priori goed zal zijn, omdat de wereld dit zegt, omdat de mensen het zeggen, omdat men het zelf zo wenst of om andere redenen. Wij moeten aannemen, dat ook hier een zekere onpartijdigheid noodzakelijk is. En dit brengt ons natuurlijk in vele moeilijkheden, wanneer wij denken zoals de mensen plegen te denken. Ik neem een eenvoudig punt als voorbeeld.
Men is op het ogenblik bezig met een gezagscrisis in Spanje. Op het ogenblik zijn er al enige relletjes. Dat er echter grotere oproerigheden en een steeds wreder politioneel optreden uit voort zal komen, kunt zelfs u, met uw beperkte inzichten in oorzaak en gevolg, wel narekenen. Wat schuilt hier nu achter? Men baseert zich op het kerkelijke gezag. Het kerkelijke gezag treedt op als draagster van het staatsgezag, t.m. in Spanje. Nu zegt de kerk echter, dat het gezag van die kerk op een andere wijze en met groter respect voor persoonlijke verantwoordelijkheid en vrijheid tot uiting moet komen. Dit impliceert niet alleen dat men zich in Spanje zal moeten gewennen aan de zogenaamde godsdienstvrijheid, die daar nog lang geen feitelijke werkelijkheid zal kunnen worden. Zelfs indien men er al toe komt wetten in deze zin uiteindelijk aan te nemen.
Maar ook de vrijheid van de eenling om zelf te denken, vanuit zichzelf. En niet noodzakelijk via door het gezag gestelde regels te reageren, te publiceren, zich te verenigen enzovoort. Deze algemene vrijheden zijn echter strijdig met het systeem dat in deze staat heerst. Wat ontstaat er nu? De staat stelt, dat het noodzakelijk is een eventuele overgang naar grotere vrijheid slechts zeer geleidelijk en langzaam te doen geschieden. Men voelt zich, ondanks de besluiten van concilies en dergelijken volkomen gerechtigd een ieder, die deze vrijheid voor zich opeist, als een gevaarlijk revolutionair te beschouwen, die staat en kerk ten onder dreigt te richten. Wij mogen aannemen, dat voor velen in het land, vooral degenen, die plaatsen van macht en verantwoordelijkheid bekleden, deze motivering zodanig van kracht is, dat alle daaruit voortvloeiende maatregelen vanzelf ‘goed’ zijn. Vanuit het standpunt van degenen die in Spanje een meer zelfstandig denken en handelen begeren en ook vanuit het standpunt van de christenen, die buiten Spanje leven, zal een dergelijk standpunt en de daaruit voortvloeiende gedragslijn echter ‘slecht’ of ‘verkeerd’ zijn. Al zegt men dit ook maar, omdat het gezag het vervullen van beloften vertraagt, na beloften in die richting gedaan te hebben. Een oordeel uitspreken op grond van de argumenten van de beide partijen alleen zou geen zin hebben. De vraag moet dus allereerst luiden: Wat zijn de feiten? Indien er grotere vrijheid in Spanje moet ontstaan, zo zal dit nimmer maatschappelijk en economisch mogelijk blijken, zolang de huidige staatsvorm gehandhaafd blijft. Zoals een geestelijke vrijheid niet te rijmen is met de vorm van kerkelijke suprematie, die daar nu nog bestaat. Beide partijen handelen ‘goed’ of ‘slecht’, zoals men het daar wil stellen, omdat zij uitgaan van een behouden van zoveel mogelijk der nu bestaande waarden.
Indien een kuiken uit het ei moet komen, zal het de dop, waarin het zover is gekomen, moeten doorbreken. De natuur erkent dit en geeft daarom de jonge vogels zelfs een ‘eitand’, een uitsteeksel op het snaveltje, waardoor het jonge dier ook in staat is om de dop te verbreken. De jonge vogel zal het nieuwe, grotere leven niet kunnen betreden, zonder de schaal te breken. Maar deze eischaal is juist de bestaande vorm van leven, en kan dus vergeleken worden met de bestaande staatsvorm, met de staatkundige, economische en religieuze opvattingen. Leven is alleen mogelijk, indien hetgeen zich ontwikkelt binnen het ei ook in staat wordt gesteld, een groter en ander bestaan te aanvaarden en daarbij de eens noodzakelijke en beschermende schaal achter zich te laten. Een eischaal kan niet zelf spreken en denken. Maar datgene, wat in maatschappelijke en godsdienstige ontwikkelingen die rol vervult, heeft de mogelijkheid tot spreken en handelen wel. Het stelt: Ik ben de bescherming, zonder mij is het leven, de vrijheid, veel te gevaarlijk. Ik ben dus niet tegen de vrijheid en het grotere leven, maar meen te mogen eisen, dat ik intact wordt gelaten.
Overigens geldt dit niet alleen voor Spanje, maar vormt het een van de grote problemen, die juist aan deze dagen eigen zijn. Wij kunnen zeggen, dat wij ook hier te maken hebben met een deel van een kosmische wet, dat in deze gevallen geformuleerd mag worden als: zolang groei kan bestaan, is er leven, waar de groei ophoudt, begint reeds het sterven en komt de ondergang snel nader. Al beseft men dit vaak, toch zal men geneigd zijn te stellen, dat de mensen natuurlijk moeten groeien en werken of sterven, maar dat een leer, een systeem, een staat, een norm, gelijk zal moeten blijven. Vertaald in de termen van ons beeld betekent dit dus: ik ben voor groei, maar dan mag zij alleen binnen de eischaal plaatsvinden. Te menen, dat dit mogelijk is, berust natuurlijk op een illusie. De feiten leren ons steeds weer, dat om in stand te blijven ook de mensheid en gemeenschappen voortdurend moeten ; ‘evolueren’. Men mag zich dus niet alleen voortdurend aan nieuwe omstandigheden aanpassen, maar dient daarbij ook eigen denken, eigen reactievermogen ten aanzien van steeds meer feiten en erkenningen op te voeren. Blijft een groep hierbij in gebreke, dan zien wij wel een glorietijd, waarin alles mooi lijkt, maar kort daarop zien wij het ras, het rijk, het geloof, ten ondergaan en de maatschappelijke waarden, hoe groot zij misschien ook waren, eenvoudig in het niet verdwijnen.
De waarheid, ook wanneer het gaat om de waarden en feiten van het heden, is eenvoudig niet te vermijden. Er zal iets nieuws moeten komen en dit nieuwe zal zich een weg moeten banen door al deze nu schijnbaar nog zo belangrijke beschermende waarden, als het stabiliseren van de beurswaarde, het stabiliseren van de werkgelegenheid, het regelen van de agrarische belangen, het beschermen van de gelovigen tegen mogelijke ketterijen, het scheppen van een juist evenwicht in de politiek of tussen de handelsbehoeften en de capaciteit van de middenstand.
Schijnbaar zijn die dingen nu van groot belang, maar men vergeet, dat hun belangrijkheid ophoudt te bestaan, zodra een redelijk gezonde maatschappij, een redelijk gezond geloof is ontstaan.
Ik ben zo vrij nu, vanuit een persoonlijk standpunt uitgaande en als mijn mening dus, te stellen: De ontwikkelingen op velerlei terrein, zowel godsdienstig, wetenschappelijk en in het persoonlijk kennen en reageren van de mens, is in deze dagen reeds een kritiek stadium genaderd. Dit gaat bovendien nog gepaard met afwijkende kosmische invloeden die weliswaar worden verwerkt en ondergaan, maar slechts zelden bewust worden beleefd. Dit alles wijst erop, dat dit een tijd van onontkomelijke veranderingen is. Dan moet ook de illusie worden prijsgegeven, dat een door dwang fixeren van vaste normen en waarden nog juist kan zijn. De vernieuwing kan alleen voortkomen uit een zich bevrijden, een achter zich laten door de mensheid van dat vele, wat haar tot op heden zo goed gediend heeft.
Zolang het jonge kuiken nog niet geheel gevormd is, heeft het het ei nodig, om daarin beschermd en gevoed te worden. Wat echter vandaag nog bescherming betekent, kan reeds morgen, wanneer het juiste stadium is bereikt, voor datzelfde kuiken dodelijk worden. Als wij alles, wat beschermend was tot op heden, ‘goed’ hebben genoemd, zo zullen wij morgen bij een handhaven van die waardering, ‘goed’ noemen, wat voor de mensheid dodelijk is. Want de illusie van de meeste mensen is, dat een waarde gelijk moet blijven, wat er ook gebeurt. Ik meen echter, dat dit onjuist is. Alles verandert: De wetenschap verandert. Bijvoorbeeld, iedereen lacht nu om de dwaasheid (of ergert zich aan de dwaasheid) van degenen, die eens in belang van wetenschap en kerk meenden een terugtrekken te mogen eisen van de ontdekking, dat de aarde zich om de zon draait en dergelijke stellingen zelfs zondig, misdadig en onjuist noemden. Toch hebben deze mensen hetzelfde gedaan als degenen, die nu blind blijven voor de ontdekkingen, eisen en normen van een nieuwe tijd. In het geciteerde geval weet nu eenieder, dat het toen zo schokkende en nieuwe concept, juist is. Maar in eigen tijd heeft men een dergelijk overzicht nog niet. En toch zal er ook in deze tijd een nieuw concept komen, onder meer ten aanzien van de kosmische plaatsing van deze wereld en haar relatie tot de zon en andere sterren. Ook deze ontdekking zal juist zijn en toch worden weggehoond, zo niet verboden. Men zal stellen, dat dit alles domheid, dwaasheid, ketterij is. Maar daarom is de ontdekking nog niet onjuist. Een aanvaarden van deze nieuwe waarheid is evenmin op te houden als eens het begrip dat de aarde zich rond de zon draait. Degenen, die hun gehele leven hebben gewijd aan het prediken van de hedendaagse ‘rationele, gezond wetenschappelijke’ opvattingen of ‘het juiste religieuze begrip’ zullen met alle middelen strijden voor alles, wat zij ‘goed’ heten en tot hun grote verbazing daarvoor slechts ondank en steeds toenemend geweld oogsten.
U ziet dus wel, dat wij dit onderwerp niet voor niets aangesneden hebben. Hierin ligt immers een verklaring voor vele dingen in de wereld, die anders onbegrijpelijk zouden zijn. Maar wij zijn allen net zo. Ook wij menen, wanneer wij eenmaal een stelling hebben aanvaard, een ervaring hebben opgedaan, dat dit onaantastbaar en blijvend juist zal moeten zijn. Ik neem het u niet kwalijk, dat ook u zo denkt, maar wil u er hier toch wel even op wijzen, dat het denkbeeld dat iets op aarde werkelijk blijvend onaantastbaar en juist zou kunnen zijn, terwijl het uit menselijk denken of erkenning voortkomt, geen goede erkenning, maar in wezen een trotse verloochening is van de eindigheid van de mens en zijn wereld in de huidige vorm in de materie. Het is een ontkennen van de voortdurende ontwikkeling, die men in de natuur rond zich kan zien. Het is daarnaast ook een ontkenning van alle door God gestelde waarden van een eeuwige kringloop, waaraan mensen, maar zelfs ook sterren, zich niet kunnen onttrekken.
Waar stilstand is, is ondergang. Dat leert ons de wet van oorzaak en gevolg. Wij mogen ons dus niet op het verleden blijven beroepen, maar zullen ons steeds een weg naar vernieuwingen moeten zoeken, door op een zo juist mogelijke wijze alle kosmische werkingen, maar ook alle op aarde kenbaar wordende veranderingen en vernieuwingen te aanvaarden.
Ik besef zeer wel, dat men ook in een vernieuwde wereld als mens niet geheel zonder illusie zal kunnen leven. Er zijn immers zelfs nu op aarde mensen, die anders weten, maar toch hun illusies blijven koesteren, terwijl wij ook in de geest, vooral in Zomerland, vele voorbeelden van het zelfde kunnen aantreffen. Ook een vooruitstrevend en eerlijk mens zal zijn illusies blijven koesteren omtrent zichzelf, de toekomst, het leven. Maar hij zal zich toch steeds weer blijven afvragen: Is die nu ook van feitelijke waarde? Is het iets, wat wij terug kunnen vinden in de kenbare werkingen van Al en wereld? Want ondanks de gekoesterde illusies zal een eerlijk mens zich toch blijven richten op de feiten, op de gebeurtenissen, die werkelijk plaats vinden. Deze, immers, zijn voor hem de uitingen van een nog niet geheel erkende of misschien wel nog niet geheel te dragen werkelijkheid. Hij zal dit beseffen en zich daarom niet beroepen op de verklaringen, die mensen voor de feiten plegen te verzinnen zonder dat zij in wezen alle feiten, alle kenbare mogelijkheden en waarden omvatten.
Ik geef nu in dit verband kort enkele punten, waarvan u eventueel later de juistheid wel kunt controleren. Reeds rond 7 maanden geleden stelden wij, dat in het nu komende jaar de werking van vulkanen toe zou gaan nemen. Toch is hiervoor geen voor de mens onmiddellijk kenbare reden te geven. Toch zal dit een oorzaak moeten hebben.
Indien wij waarnemen, dat een bepaalde reeks van natuurverschijnselen veel sterker dan normaal op de voorgrond gaat treden, zo is dit een gevolg en mogen wij aannemen, dat dit het gevolg is van een waarschijnlijk tegengerichte invloed, die eveneens van de norm is afgeweken.
Bezien wij de toekomst, zo zien wij niet enkel revolutie en een steeds toenemende neiging tot dictatoriaal optreden en denken, maar zien wij vooral ook (en met de beste bedoelingen gevoerde) acties, die een feitelijke verwerping inhouden van allerhande bestaande erkenningen, principes en zelfs geloofswaarden. Ik zie dit overigens als een opbouwen van uiterlijke coulissen, omdat men met de innerlijke werkelijkheid geen raad meer weet.
Wanneer dit gebeurt, zal ook hiervoor weer een aanleiding moeten bestaan, want niets gebeurt zonder meer. Wanneer wij bijvoorbeeld in de komende dagen opnieuw horen van grote branden en grote brandschade, terwijl gasexplosies plaats vinden, opnieuw enkele schepen in brand gaan, dat er weer een vliegtuig explodeert en in een fabriek in de buurt van Baltimore ternauwernood een grote ramp voorkomen kon worden, dan zullen wij toch moeten begrijpen, dat dit alles niet zomaar zonder enige aanleiding of reden opeens overal kenbaar wordt. Er moet dus een tegenwaarde bestaan. Nu kan ik natuurlijk trachten het geheel te rationaliseren, maar zal dan te zeer mijn persoonlijke argumenten, belevingen en denkwijzen mee laten spreken. U moogt er wel over nadenken, ik stel echter mijn conclusies en visie hier zonder meer: De onevenwichtigheid onder de mensheid neemt toe. Het resultaat daarvan zal kenbaar worden in een toenemende onevenwichtigheid van de menselijke bereikingen en werken, maar zelfs ook in de gehele aarde. Ik zie hierin een wisselwerking, waarbij sprake is van geestelijke krachten of gedachtekracht, optredende ten aanzien van de materie en zich uitende in reacties der reeds in de materie bestaande energie. Reeksen van branden en explosies, die verwacht mogen worden, zouden vooral voort kunnen vloeien uit een steeds toenemend gebrek aan vermogen of wil tot concentratie. Ik meen, dat een te weinig gedefinieerd en bewust werken en reageren van de mensen voor het merendeel van deze rampen aansprakelijk kan worden gesteld.
Ten laatste stel ik nog, dat de neiging tot dictatuur en evenzeer de neiging om alles buiten eigen standpunt zonder meer te verwerpen en af te wijzen, zal voeren tot vele politieke beroeringen in het komende jaar. Dit is vooral te wijten aan een steeds toenemend wantrouwen tegen, of wanhopen aan, eigen wezen en waarde. Ik stel dan ook, dat het grootste deel der verschijnselen, die op aarde kenbaar gaan worden, evenals van vele voor mensen toch wel aangename dingen (want die zullen eveneens plaats vinden) niet te wijten mag, of kan worden aan enkelingen, maar eveneens moet worden gezien als een reactie op de gedachtekracht van de mensheid over de gehele wereld. De uitstraling van de mensheid in deze dagen is volgens mij bepalend voor de optredende reacties van allerlei aard. Verandert men de waarde van het menselijke denken, dan zullen noodgedwongen ook de stoffelijke reacties, zelfs die van de aarde, zich wijzigen. Ik baseer dit niet alleen op oorzaak en gevolg, maar zie het eveneens als een uiting van de wet van gelijkblijvende velden en de wet van compensatie.
Reeds in dit jaar, zoals in de komende 3 à 4 jaren, zie ik verder het miraculeuze sterk tot uiting komen. Dit meen ik te mogen verklaren uit het onvermogen van de doorsnee mens om buiten eigen denkkader en eigen methode van redeneren, te reageren en waar te nemen. Men heeft weliswaar de mogelijkheid de natuurlijke achtergronden van de ‘mirakelen’ te zien, maar zou daarvoor eigen gekende regeltje terzijde moeten stellen. Wat mij tot een volgende conclusie voert: Naarmate de mens engere lijnen en beperkingen ten aanzien van eigen vrijheid van denken of wijze van redeneren gaat stellen, zal hij eigen bewustzijn en waarnemingsvermogen eveneens gaan beperken, waardoor er op bepaalde ogenblikken voor hem meer onverklaarbare en afwijkende feiten voorkomen. Zijn zoeken naar een steeds grotere innerlijke stabiliteit binnen eigen wezen zal juist door deze beperkingen de aanleiding zijn tot een steeds sterker wordende verstoring van de stabiliteit van de waarden, die hij buiten het ik poneerde.
Ten laatste de wet van de ‘wisselende dimensies’. Dit klinkt erg ingewikkeld, maar u weet, naar ik meen, allen wel wat een dimensie is. Nu gaat het, zover het de mens op aarde betreft, hier niet om een fantastisch spel van zelf veranderende afmetingen of zelfs werelden. De verklaring is eenvoudig: Wanneer wij lengte en breedte van een bepaald stuk even groot maken, kunnen wij niet meer zeggen, wat nu eigenlijk de lengte of de breedte is. Indien wij de waarde van dat, wat wij breedte noemden vergroten, tot het meer is dan wat tot dan toe lengte was, zal dit laatste verder als breedte of diepte worden aangesproken en gezien. De voor ons nu belangrijke eigenschappen van deze wet zijn op dit verschijnsel gebaseerd. Er wordt namelijk gesteld: Aangezien de enige gefixeerde waarde in de kosmos God is, zal elke waarde op zich voortdurend groeien of afnemen en zo haar betekenis ten aanzien van andere waarden wisselen. Zo kunnen verhoudingen ontstaan, waarbij zuiver geestelijke of zuiver stoffelijke, zuiver verstandelijke, of zuiver intuïtieve waarden de maximale nadruk in het leven krijgen, zodat de beschouwing en voorstelling van de mens bepaald zullen worden door datgene, wat zich voor hem op het ogenblik als ‘lengte’ als belangrijkste waarde toont.
U bemerkt dus waarom het gaat. De mens benoemt de dimensies zo goed als de werkingen en mogelijkheden in zijn leven. Maar naarmate zijn eigen standpunt of de waarde van één van die dimensies zich wijzigen, zal hij met dezelfde namen andere dimensies bedoelen. De dagen van nu geven vele voorbeelden hiervan. Stellen wij de feiten van een bepaalde werkelijkheid neutraal zonder meer, dan zullen er mensen zijn, die dit niet aanvaardbaar vinden. Zij benoemen alles door een vergelijking te maken. Wat nog wel begrijpelijk is: Hoe kan ik immers een dimensie benoemen, wanneer er geen tweede lijn dimensie is om een vergelijking en dus een definiëren mogelijk te maken. Dit is natuurlijk aanvaardbaar, maar hoe wordt het nu, indien alle mensen of groepen een andere waarde als tweede of vergelijkende ‘dimensie’ willen gebruiken? Dit zien wij op het ogenblik zeer vaak. De ene mens is bijvoorbeeld zeer sterk aan tijd gebonden. Tijd is voor hem de belangrijkste waarde van het bestaan. Hij zal dus alles in het bestaan alleen of steeds mede berekenen aan de hand van de tijd die het kost. Bijvoorbeeld, hij ziet een toneelstuk en stelt niet: Het stuk was goed, maar het stuk duurde twee uren. Het was wel goed. De waarderingen in het leven worden in dezelfde termen uitgedrukt als bijvoorbeeld: 5 minuten is het mij wel waard, maar geen 10. Anderen denken in geld en stellen: of het nu een uur duurt of twee, dat hindert niet. Maar het mag hoogstens 5 gulden kosten, 10 gulden is mij teveel.
Toch zijn deze dimensies geen zuiver emotionele waarden. Het zijn wel degelijk waarden, die men nodig heeft om het leven te kunnen omschrijven en bepalen, terwijl dergelijke waarden de mogelijkheid scheppen bepaalde gebeurtenissen daarin te omschrijven. Daar mensen deze waarden zelden afzonderlijk beseffen en kennen, zullen zij meestal meerdere van dergelijke waarden samentrekken. Dit heeft tot gevolg dat er geen algemeen geldende benoeming van deze dimensies gebruikelijk is. Al kunnen wij dus geen naam geven aan de verschillende afmetingen, die in het menselijke leven belangrijk zijn, zo kunnen wij toch wel de wet begrijpen, waarin wordt gesteld dat dergelijke waarden in betekenis ten aanzien van elkander steeds veranderen en zo elkanders functies overnemen.
Je kunt dus stellen, dat de nadruk in het leven op een gegeven ogenblik zal verschuiven. Voorbeeld: vandaag ligt de nadruk ondermeer op productiviteit, wat een tijdswaarde is. Is de productie echter te snel opgevoerd, dan zal als gevolg hiervan vrije tijd toe gaan nemen en zal het besteden van deze vrije tijd een probleem worden, dat de productie als probleem gaat overheersen. Dit zal tot uitdrukking komen, doordat men steeds meer nadruk gaat leggen op vrijetijdsbesteding. Wat dus een (zij het anders gerichte) vorm van productie wordt. Of zal de nadruk van productietempo gaan verleggen in de richting van zorgvuldigheid en afwerking. Men beleeft dus opeens een ander deel van de levenswaarden als het meest belangrijke. Als de lengte zou je kunnen zeggen. In deze dagen is de waardering nogal eenzijdig. Hierdoor valt de nadruk sterker op bepaalde waarden dan een mens verwerken kan. Ligt de nadruk op het ‘snel’ bouwen, dan zal het gewenste tempo net worden gehaald, maar zal de kwaliteit van het gebouwde wel zeer sterk lijden onder de haast, waarmede men bouwt. Elders ziet men de langere termijn als het enig belangrijke en stelt bijvoorbeeld nu reeds te moeten zorgen voor het jaar 2000. Op zich is het wel aanvaardbaar, maar meestal blijkt, dat men door te denken in dergelijke lange termijnen de eenvoudige problemen van 5 of 6 maanden, die in het alledaags leven toch even belangrijk zijn, niet meer kan overzien. Hierdoor zal de arbeid op de lange termijn bovendien steeds meer een kwestie van illusie worden. Men streeft zozeer naar de verre toekomst dat men aan de problemen van het heden eenvoudig niet meer toe komt. Dit verandert de problemen steeds weer, waardoor zelfs degene die alleen werkt met zijn illusies over een verre toekomst, zich steeds aan zal moeten passen. Met deze voorbeelden is, naar ik meen, wel duidelijk geworden wat deze wet van verschuivende dimensies voor de mens betekent.
In dit verband is het probleem van deze dagen het volgende. Er zijn vele mensen, die niet in staat zijn hun benoeming van de waarden los te zien van de waarden zelf. Het gevolg is dat zij, door hun vasthouden aan bepaalde theorieën, menen dat de lengte nog steeds het belangrijkste in het leven is, terwijl wat zij nog lengte noemen, al lang tot breedte is geworden. Misschien lijkt het u niet zo erg belangrijk, wanneer de waarde die eens in het leven de hoogste genoemd mocht worden, nu tot de diepste is geworden. Maar er is een verschuiving van waarden aan verbonden, die toch wel erg belangrijk is, zelfs voor het innerlijke leven. Stel dat de hoogte het beeld van God was, een levensleer. Deze was onpersoonlijk en kon alleen als algemeen geldend worden beschouwd. Nu echter verschuift de waarde naar het persoonlijke vlak en wordt diepte, die meer de innerlijke reactie en eigen verantwoordelijkheid van de persoon in zal houden. Je zou hier bijvoorbeeld kunnen zeggen: De hoogte is exoterisch, terwijl de diepte esoterisch is. Weigert men deze verandering van waarden te beseffen, dan zal men waarden, die in wezen slechts esoterisch kunnen worden benaderd, nog steeds proberen te beheersen door externe maatregelen.
Ik stel nu: De toenemende strijdigheid tussen het menselijke gedrag en de menselijke waarden als geloof of rede kan alleen verklaard worden uit een verschuiven van de voor de mens belangrijke dimensies van het leven, die echter door de mensen nog niet aanvaard of gerealiseerd wordt. Men leeft in een wereld, waarin de verhoudingen steeds anders liggen dan men zich deze kan voorstellen. Het resultaat is een toenemend conflict voor het ego. Wat voor het ego geldt, zal voor de massa eveneens gelden. De onrust van de massa, die in de komende jaren overal zeer groot zal zijn, is te wijten aan het enerzijds hanteren van beelden en idealen, die nog op de oude (nu niet meer overheersend belangrijke) dimensies van het leven berusten, terwijl het leven zelf reeds andere waarden als het belangrijkste stelt.
Ik verbind aan dit alles nog een meer geestelijke conclusie, waarvan ik mij bewust ben, dat zij slechts zijdelings in het onderwerp thuis kan horen. Ik wijs u op het volgende: Bewustwording in de mens berust op het steeds weer achterlaten van het bereikte, om vandaar uit het nieuwe te zoeken en te vinden. Bewustwording is een proces van beweging, verandering. Indien de mens bewustwording fixeert in begrippen, zal hij hierdoor zijn mogelijkheid tot bewustwording verminderen en zelfs doden. De energie, die normalerwijze voor bewustwording en het verzamelen van geestelijke krachten in hem aanwezig is, zal hij dan op een ander terrein projecteren. Dit brengt de mens ertoe steeds meer anderen te willen regeren.
Een voorbeeld van dit laatste is het optreden van de provo’s, die trachten de gehele bestaande orde aan te tasten. Enerzijds kunnen wij hier stellen, dat dit aanvaardbaar is, daar de openlijk heersende orde niet meer strookt met de feiten. Aan de andere kant zien wij, dat ook deze mensen nog geen voldoende nieuwe wijze van bewustwording zoeken en hierdoor niet in staat blijken in zich de vernieuwing door te maken. De energie, die daarvoor bestemd is, wordt nu uitgeleefd in het zogenaamde provoceren van anderen. Kentekenend voor de situatie in deze dagen is daarbij wel, dat deze jongelui over het algemeen weigeren de werkelijke verantwoordelijkheid, die zij ten aanzien van zichzelf en de wereld hebben, te beseffen op andere wijze dan door een aanvallen, een provoceren, dat in de meeste gevallen negatief is. Iets dergelijks zien wij, zij het op steeds andere wijzen, overal plaatsvinden.
Geloof en handhaving van geloof wordt eveneens steeds moeilijker te hanteren. Voor velen immers dient geloof een erkennen van een letterlijke waarheid te zijn. De geloofsvormen, de religies, zullen zich van een letterlijk waar zijn van hun geschriften en leerstukken echter steeds meer distantiëren door middel van een voor de leek zeer verwarrende wijziging van exegese. Het gevolg is een innerlijke strijd, waar de mensen aan de ene kant wel de noodzaak tot een nieuwere beleving van de godsdienst zien, maar aan de andere kant daaraan geen uiterlijke vorm meer weten te geven. En zo, ofwel een steeds groter deel van hun bestaan los gaan zien van God, dan wel een steeds grotere innerlijke strijdigheid ontdekken tussen geloof en de voor hen mogelijke (en noodzakelijke) praktijk van het leven. Want men herhaalt ook nu nog steeds dezelfde woorden, maar kent deze een geheel andere waarde toe, waarbij echter de persoonlijke reactie steeds sterker op de voorgrond komt te staan ten aanzien van het ‘leergezag’.
Verandert de mens innerlijk mee, zo zullen de verwarringen van deze tijd op zijn geestelijk leven weinig of geen invloed hebben. In alle andere gevallen treden steeds meer innerlijke conflicten op en zal men een toenemende projectie van het eigen ik en eigen stellingen (niet praktijken) in de wereld eisen. Dit heeft tot gevolg dat waanbeelden en astrale projecties voor steeds meer mensen de plaats in gaan nemen van het werkelijke contact met God en de innerlijke erkenning van hogere waarden.
De innerlijke, de geestelijke strijd van deze tijden gaat tussen de ware innerlijke Godserkenning en de uiterlijke, maar innerlijk niet zo goed te verwerken, stellingname. Ik besluit daarom mijn onderwerp met de opmerking: In deze tijd is stellingname alleen verantwoord, wanneer zij niet op externe (of door anderen vastgestelde) waarden en normen voortkomt, maar voortvloeit uit de eigen innerlijke gevoelens van verbondenheid met Godserkenning. Dan zal elke actie en reactie, elk uitoefenen van invloed of zich onthouden van dit beïnvloeden van anderen, voor het ware ik een uitdrukking van het goddelijke blijven. De wereld is dan in een erkende staat van flux, waarbij het werkelijke rustpunt voor de mens God is. Hierdoor zal de mens overal, waar de mogelijkheid daartoe voor hem aanwezig is, God waarlijk kunnen openbaren. Of, indien u aan deze formulering de voorkeur geeft, zal God zich door de mens kunnen openbaren.
Zolang men echter op uiterlijkheden zich baseert, zal men niet alleen het innerlijk contact met God teloor zien gaan, wat op zich reeds erg genoeg is, maar zal men steeds meer elke vorm van werkelijk contact met God als een duivelse, verwerpelijke waarde gaan zien. Het gevolg zal ondermeer zijn, dat er in de komende jaren weer heel wat heksenjachten gehouden zullen worden. Juist dezen zullen het meest kenbare bewijs vormen van een stilstaande bewustwording, een steeds afnemen van het werkelijke contact met God en de innerlijke waarden. Daarom nogmaals: mensen, weest vooral verdraagzaam. God in u kan spreken. Die God waarmaken vanuit jezelf is het hoogste, wat je kunt doen. Probeer echter nooit te zeggen wat God voor een ander zou moeten zijn. Want juist dan stel je tussen jezelf en de Lichtende Werkelijkheid (de Ware Kracht) astrale projecties en zal een verval kunnen ontstaan, omdat men zichzelf dan niet meer in waarheid kan ontplooien.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Vragen.
U sprak over het behoud van alle krachten. Vroeger heeft u wel eens gezegd dat er toch ‘lekken’ zijn. Impliceert dit het bestaan van een ander heelal?
Dit is geheel juist. U doelt op het zogenaamde lek naar het ‘spiegel-Al of tegen-Al’ waarin de energie, die niet meer kenbaar terugkeert in een andere vorm van wat een zeer gering percentage van elk omzettingsproces is, terechtkomt. Het langzaam afnemen van de beschikbare energie in dit Al voert dan tot een stasis. Maar gelijktijdig zal, wanneer de stilstand bijna bereikt is, in dit ‘spiegel-Al’ zóveel energie zijn, dat, wanneer hier de duisternis intreedt, daar het licht begint te schijnen. Op het ogenblik dat hier alles stilstaat, begint daar dus weer de explosie, die het begin is van de schepping. U ziet het: Een soort perpetuum mobile. Mensen hebben dat nog nooit voor elkaar kunnen brengen, maar God sprak en er was er één.
Is dit lekverlies constateerbaar?
De wetenschap heeft haar inderdaad geconstateerd, maar kan het dus niet verklaren.
Nu men echter de antimaterie heeft ontdekt, wordt een verklaring gemakkelijker. Men zal ontdekken dat tussen de normale materie en de antimaterie een neutrale (dus niet geuite) vorm van materie en energie zal kunnen bestaan, die ten opzichte van haar eigen kwaliteiten, maar dan alleen ten aanzien van deze eigen kwaliteiten, op alle losse energie en alle in haar bestaande vorming van massa reageert, zoals normale materie dit pleegt te doen, zonder daarbij echter een contact met materie of antimaterie te kunnen verdragen. Er is hieraan nog veel meer verbonden; wij zullen daarop niet ingaan, omdat het ons te ver van ons huidig onderwerp af zou voeren.
Indien het doen van het goede inhoudt, dat wij ook het kwade tot stand brengen en omgekeerd, kunnen wij evengoed het kwade doen…..
U vergeet hierbij, dat een persoonlijke keuze voor wat men het kwade noemt, tevens een kiezen betekent voor iets, wat het ik isoleert van de rest van de wereld (schuldbesef en dergelijke) zodat de belevingswaarde der wereld voor u kleiner wordt. Voor u persoonlijk is en blijft het daarom belangrijk, dat u het goede doet. Ten aanzien van het geheel en de reacties, die uzelf vanuit dit geheel kunt verwachten, is het goede echter niet bepalend. Wanneer ik het goede doe of tracht te doen, zo heeft het geen zin het alleen te doen om de gevolgen, die men daarvan verwacht, daar deze niet berekenbaar zijn. Doe het goede, omdat het voor u een uitdrukking is van uw gevoel van verbonden zijn met God. Dit is een zeer kostbare persoonlijke beleving en waarde, die voor eigen bewustwording van het grootste belang is.
Indien men echter stelt, dat men door goed te doen, ook in de wereld het goede noodzakelijk tot stand zal komen, vergist men zich. Want door het ‘goede’ dat men doet, zal men tevens het tegengestelde kenbaar maken. U begrijpt het niet? Stel het dan eens zo. Wij kunnen stellen, dat het ongelukkig is, dat een bepaalde dame een oude vrijster is gebleven. Aan de andere kant kan men stellen, dat een bepaalde man hierdoor waarschijnlijk voor zeer veel ellende in het leven gespaard is gebleven. Hé, nu begrijpt u mij wel! Dit voorbeeld is natuurlijk maar een grap. Maar denk eens even na: Voor de dame in kwestie zou huwen ‘goed’ kunnen zijn, zelfs als zij niet al te veel voor de man voelt, omdat zij het als verplichting van haar vrouw zijn ziet te huwen en kinderen voort te brengen. Vanuit haar standpunt doet zij dus het ‘goede’ maar voor de man in kwestie (en waarschijnlijk ook wel voor haar kinderen) kan hieruit veel ‘kwaads’ voortkomen.
Er is dus een groot verschil tussen een persoonlijk het goede doen en een verwachten van het goede als een onpersoonlijke waarde in de wereld, als gevolg van het goed handelen. De mensen maken deze fout steeds weer, daar zij aannemen dat de wereld de dingen moet zien, beleven en volbrengen, zoals zij dit ‘goed’ noemen en zelf doen. Maar dat is niet waar. U doet het goede.
Hierdoor ontstaat voor een ander echter bijna zeker iets, wat voor die ander het kwade mag heten. Men veroorzaakt altijd weer gelijktijdig met het gewenste ook het niet gewenste. Doet men iets, wat volgens eigen besef kwaad is, zo is het bijna zeker, dat er voor iemand anders iets goeds uit voort zal komen. Dit is een evenwicht, dat wij niet aan kunnen tasten. Wat wij echter wel aan kunnen tasten, door tegen ons besef van het goede in te gaan, is ons innerlijk verbonden zijn met het Hogere. Indien alle mensen voortdurend en oprecht het goede willen, daarbij uitgaande van God, zal hierdoor volgens de huidige normen nog geen vrede en geluk op aarde ontstaan. Maar er zal in de mensen wel geluk en vrede heersen. Zij zullen in hun persoonlijke beleving boven de waarden komen te staan, die nu als kwaad of goed worden gezien. De problemen blijven bestaan, maar hun belangrijkheid gaat ten onder in het grotere besef van een grotere beheersing ook, die de mens heeft verworven.
Denk maar eens aan een trap: Een kind dat nog klein is, zal met het beklimmen van elke trede veel moeite hebben. Iemand, die volwassen is, zal zonder moeite meerdere treden tegelijk nemen. Dit is geestelijk eigenlijk ook zo. Wat eens veel moeite kostte, zal de geestelijk volgroeide geen enkele moeite meer opleveren. Dus kun je stellen, dat door steeds ‘goed’ te doen, voor jou de wereld een ander aanzien krijgt, terwijl voor anderen de wereld haar aanzien blijft behouden.
Jij zult steeds meer de eeuwigheid en God vinden in die dingen, maar voor anderen blijven de oude problemen nog net zo goed bestaan en in de zelfde vorm van eens. Of, om het anders te stellen: De wet van compensatie blijft werkzaam, maar zal voor het ik niet meer zoveel betekenen en geen strijdigheden meer inhouden.
Ik hoop, dat u dit nog eens zult willen overdenken. Ik dank u voor uw aandacht en hoop, dat deze zoveelste belichting van het probleem van werkelijkheid en illusie u weer iets nader heeft gebracht tot een begrijpen van uzelf en ook voor de vreemde onrechtvaardigheden, die men in de wereld steeds weer tegen komt.