Semi-magische aspecten

image_pdf

20 januari 1959

Wij zullen ons weer wat gaan bezighouden met de esoterie en daarbij wil ik deze keer graag de nadruk gaan leggen op sommige: Semi-magische aspecten.

U hebt in de loop van de tijd een inzicht kunnen krijgen in de verschillende beelden, die wij omtrent kosmos, kosmische harmonieën e.d. hebben opgebouwd. Nu is echter de grote vraag, die wij ons vandaag gaan stellen: Hoe kan in een stoffelijk leven deze innerlijke harmonie worden gerealiseerd? Ik hoop dat het onderwerp uw goedkeuring kan weg dragen.

Alles in de schepping is trilling. Nu zijn er bepaalde krachten, die elke trilling mee omvangen, zoals het witte licht het gehele gamma der kleuren in zich kan bevatten. Op deze wijze bestaan er enkele krachten in de kosmos. Een van de meest belangrijke is wat wij noemen de scheppende gedachte of soms ook het scheppend vermogen. Dit is niet identiek met God, maar het is de onmiddellijke uiting Gods, deze onmiddellijke uiting is met ons allen onmiddellijk verweven. Want elk wezen heeft een ziel en elke ziel is een gedachte van het Goddelijke, waarin het totaal van de schepping wordt geopenbaard en geuit.

Deze ziel, die in ons leeft, is in staat harmonisch te zijn met alle dingen in de schepping, niets uitgezonderd. Daaromheen bevindt zich de geest. De geest, die selectief is en eenzijdig vaak. Zij wijst sommige kleuren af, zoals ook een vlak bepaalde trillingen absorbeert en andere weerkaatst. Schijnbaar ons houdende aan deze lichttheorie zou het het beste zijn, wanneer onze ziel met geest een soort spiegel zou zijn, God weerkaatsende. Maar dat is nu juist niet waar. Integendeel, onze geest moet alles absorberen. Zij moet alles in zich opnemen, om zo alle waarden, die in de ziel reeds bestaan, tot een gekende werkelijkheid te maken.

Wetende dat wij eenzijdig zijn, kunnen wij in de uiterlijke wereld niet alle mogelijkheden, alle kleuren, alle trillingen gelijktijdig volgen. Wij zullen ons moeten beperken tot een enkele. Nu weten wij echter allemaal, dat wanneer ik een bepaalde kleur compenseer tot zij wit wordt, zij onmiddellijk aan alle waarden van de kleur wit beantwoordt: ook aan weerkaatsing, ook wanneer het licht is aan het inhouden van het totale kleurengamma. Het is op deze wijze, dat een mens moet zoeken naar de harmonie, die voor hem past. De vele wegen, die bestaan, zijn niet alle voor ons gemaakt.

De vele mogelijkheden tot harmonie, die rond ons schijnen te bestaan, zijn niet alle even krachtig en even gelijkelijk geldig voor ons. De wegen, die wij gaan, moeten gebaseerd zijn op ons bewustzijn. En ons bewustzijn moet gebaseerd zijn op een vrijdom van begeven en een vrijdom van angst. De kosmische harmonie in jezelf te verwerken, uitgaande van de trilling waarmee je het gemakkelijkst harmonisch bent, geeft de mogelijkheid om snel de innerlijke waarheid te leren kennen. Dit is in feite een verwerkelijking van het “Ken uzelf”. En zelfs meer dan dat: het is een “Ken God.”

Ik zou u gaarne enkele voorbeelden willen geven om u duidelijk te maken, hoe dit proces te gebruiken is vanuit een stoffelijke werkelijkheid. Stellen wij allereerst een veel voorkomende weg, de weg van de genegenheid of van de liefde. Je hebt een enkele mens of een enkele gemeenschap lief. Daar hoor je bij, daarmede ben je harmonisch of zou je harmonisch willen zijn. Maar die relatie is niet juist en niet zuiver gesteld. Want op het ogenblik dat je die harmonie met enkelen zoekt, kan door de meest onvoorziene omstandigheden, zelfs door een niet verstaan van die ander een plotselinge disharmonische kwaliteit optreden, die je onmiddellijk lijden bezorgt. Lijden, angst, verlies, in sommige gevallen ook jaloezie.

Deze wanhopige gebondenheid blijft aan de buitenkant: maar naast deze harmonie, die schijnbaar teloor gaat, liggen andere harmonieën, die onmiddellijk bruikbaar zijn. Harmonieën, die de genegenheid transponeren. Wat eens een persoonlijke band, een persoonlijke hechting is geweest, wordt overgebracht op een groter geheel. Op de duur probeert men het over te brengen in een beminnen van het leven. En dan stroomt ons van alle kanten plotseling een rijke reeks van gegevens toe.

Je begeert niet meer de simpele genegenheidsvormen, die je tot op dat ogenblik onontbeerlijk hebt geacht. Je vraagt niet meer de eenzijdige gerichtheid. Je vreest ook niet meer de verstoring van een harmonie. Want zolang die hele wereld voor je openstaat en je met die hele wereld harmonisch bent door je streven, door je werken, door je denken, zolang al hetgeen je doet op die wereld in feite wordt gedragen door een respect voor, maar vooral een liefde voor al het levende en alle mensen, wordt hierin de liefde langzaam maar zeker een zelfopenbaring.

Want in de wereld, die op u toestroomt, de krachten, die u daarin vindt van genegenheid, die u past en de afwijzing, die u koud laat, omdat zij niets meer te maken heeft met uw werkelijk streven en denken, vindt u de vorm van eigen geestelijk bestaan. En het geestelijk bestaan in zijn eenzijdigheid maakt het mogelijk via deze weg door te dringen tot een concert met hogere krachten, met het Goddelijke.

Ze kan langs de weg van de genegenheid, die in de praktijk meestal wordt “het dienen”, onmiddellijk de ziel benaderd worden. Maar hoe dichter wij bij die ziel komen, hoe kleiner het verschil wordt tussen onze weg en andere wegen en hoe groter de harmonie zelfs met schijnbaar volkomen tegengestelde waarden. Het conflict is immers een conflict der uiterlijkheden, niet van de innerlijke waarden.

De tweede weg, die op aarde ook redelijk veel voorkomt, is die van het weten. Want naarmate je meer weet van je wereld en van alle krachten, die daarin kunnen voorkomen, zul je meer één kunnen zijn met die wereld, omdat je handelen is gebaseerd op heen redelijk erkennen.

Erkenning na erkenning groeit langzaam, maar zeker aan tot een vermogen het beste te willen. Het juiste willen vloeit n.l. voort uit het weten. En heb je feit op feit gestapeld, dan betekent dat, dat uit die reeks van feiten je een conclusie trekt over de wereld: een streven.

Een streven, waarbij elk wezen in jezelf wordt gecorrigeerd en bevestigd, zodat het deel wordt van de geesten In de geest steeds meer wáár wordt, harmonisch met de kracht van de ziel. Is eenmaal die harmonie zo groot, dat je kunt doordringen in de lichtende vermogens en ruimten van de ziel, dan is er geen twijfel meer en geen vragen. Dan is er de grote zekerheid. Want vanuit de ziel zijn alle andere wegen en waarden plotseling geheel overzichtelijk en bevatbaar. Wij vinden wederom God, in Zijn schepping geopenbaard, vanuit onszelf.

Een weg, die moeilijker is en vaak minder “slagen” voortbrengt, is de weg van het geloof. Natuurlijk, het is goed te geloven. Maar een geloof is een zeer wankele, zeer onstabiele factor in het bestaan. Geloof wordt meestal gebaseerd op een paar formules, maar in feite is het een voorstellingsleven. Je gelooft aan een God. Goed. Je stelt je die God voor. Je denkt, dat die God iets doet. Je hebt een beeld daarvan, anders kun je niet aan die God geloven. Je gelooft, dat er bepaalde wetten bestaan. Uitstekend. Maar dat geloof aan die wetten is weer gerechtvaardigd door een reeks van voorstellingen in jezelf. Het gevolg is, dat deze voorstellingen en beelden in ons bij een geloof maar al te snel vaag warden. Wij formuleren het geloof en wij laten de beelden, waaruit de geloofswaarden zijn gesproten, langzaam maar zeker verbleken. Wij laten ze vervluchtigen als een nevel, die verdwijnt voor de zon. En dan staan wij daar, met woorden, met begrippen, waarvan de inhoud voor ons niet meer reëel is. En wij gaan ons geloof wijzigen. Niet om het aan te passen aan God en de werkelijkheid, maar aan ons eigen denken, ons eigen streven, ons eigen verlangen. En dat streven, dat verlangen, dat denken is niet kosmisch, dat is menselijk.

O, ik weet het allemaal heel goed en u weet het net zo goed als ik: men wil geloven en uit het geloof wonderen doen. Maar men wil vooral ook graag gerechtvaardigd worden. Men wil met het geloof anderen dienen, zeer zeker. Maar wanneer dat “ik” dan toch maar gelijk krijgt, opdat de juistheid van eigen opinie en overtuiging naar voren worden gebracht. En dan gaan wij ons geloof wijzigen, totdat wij menen krachtens dat geloof de resultaten te krijgen, die nodig zijn volgens ons uiterlijk. Daarom is die weg van het geloof voor velen een zeer wankele en gevaarlijke weg. Toch kan ook het geloof ons tot bewustwording brengen.

Wij moeten daarvoor begrijpen dat de ziel (het direct Goddelijke, zoals in de mens geopenbaard) ook in de geest en dóór de geest in elk ander voertuig zijn werking doet uitgaan. Er zijn in ons denkbeelden, die precies aangeven, waar de ziel behoort in het goddelijk scheppingsstelsel. Denkbeelden, die vaag zijne maar die b.v. in de stof of de geest snel groeien tot beelden. Beelden, waarin een dwang is, een plicht, die gelijktijdig een behoefte wordt. Indien wij zo geloven, dan is het goed, want dan vervullen wij krachtens dit geloof ongeacht de kosten voor onszelf met een volledige overgave aan God de wetten, die God in de ziel heeft neergelegd als grondeigenschappen van Zijn eigen bestaan, Zijn eigen wezen.

Het is duidelijk, dat deze weg zeer grote harmonieën kan doen ontstaan. Maar evenzeer is het zeer helder en duidelijk, dat niemand deze harmonieën bereiken kan, zolang hij zichzelf nog erkent als belangrijk of waardevol. Het negativisme t.o.v. de persoonlijkheid brengt de realisatie van God, indien wij de weg gaan van het geloof.

Een volgende weg is de weg van de daad. Het is soms beter verkeerd te handelen dan niet te handelen. Stilstand is niet in feite bezinning. Het is een laksheid, waardoor men zich aan een noodzaak tot veranderingen tracht te onttrekken. Degene, die zich bewust is van zijn verantwoording, die bewust leeft en een doel najaagt, zal te allen tijde daad na daad stellen.

Van dit standpunt uitgaande is het duidelijk, dat elk doel, dat wij nastreven, in zekere zin verwant moet zijn met althans een deel van het Goddelijke. Volgens de wet van oorzaak en gevolg brengt elke daad gevolgen met zicht die opnieuw van ons een besluit en een daad vergen, zodat wij door compensatie op de duur een volmaaktheid kunnen bereiken. Want steeds weer zal onze daad gezien de ervaringen, die wij in de gevolgen opdoen ons dwingen tot daden, die een verbetering zijn.

Op deze wijze vinden wij langs de weg van de daad een persoonlijkheidsuitdrukking, die parallel loopt met bewustzijn en streven van onze geestelijke krachten. En deze geestelijke krachten dragen in zich de ziel. De ziel, die erkenbaar wordt, wanneer een deel van de geest althans volledig is gerealiseerd. Zo kan men ook langs deze weg de ziel bereiken.

Het zal u duidelijk zijn, dat wij dus de esoterie in de bewustwording wel degelijk in de praktijk kunnen brengen. Het is ons veel degelijk mogelijk om zelfs in een stoffelijk bestaan tot een onmiddellijk contact met de ziel en door de ziel met God te komen. Maar daarvoor moeten wij allereerst onze instelling t.o.v. het leven wijzigen.

U zult zich misschien afvragen: Hoe moet ik die instelling dan wijzigen? Dan kan ik alleen hier de praktijk naar voren brengen. U zult moeten erkennen, dat veel van uw problemen, veel van uw gedachten, veel van uw vermeende werken in feite niet in overeenstemming is met uzelf. U zult moeten erkennen, dat uw denken en uw willen klaarblijkelijk niet goed of niet juist zijn, omdat u daden stelt, die daaraan duidelijk geheel tegengesteld zijn. Die realisatie is nodig. Je wilt het een en je doet het ander.

Dat wat je doet wordt niet gedaan zonder noodzaak. Niets in de schepping is zonder noodzaak. Er kan niets gebeuren in de schepping, wat niet direct gereleerd is met God, omdat het totaal van de schepping en alle gebeuren in de schepping tezamen Gods wezen uitdrukken, Gods wezen, dat een volmaaktheid is. Wanneer wij dus voor dit probleem komen te staan (wij handelen anders dan wij willen), dan moeten wij nagaan, waar ons willen fout is. Hoe onze instelling t.o.v. wereld fout is.

Het is niet altijd gemakkelijk om dat te erkennen, want je ruilt jezelf niet graag toegeven, dat er fouten zijn. Je wilt jezelf niet graag toegeven, dat je eigenlijk dwaas bent. Veel liever redeneer je je problemen weg door te aanvaarden, dat je – en noem dan maar op – toch bijzonder rechtvaardig bent, zo bijzonder gesteld bent op de mensen, of zo bijzonder veel behoefte hebt aan dit of aan dat. Maar dat is niet waar. Er gebeurt niets zonder reden. Niets, dat niet goed is, indien wij streven naar de Scheppers Alle dingen zijn een. Dit te realiseren en te aanvaarden is op alle wegen steeds weer de eerste schreden.

De tweede schrede is in de praktijk altijd weer het je aanpassen aan dit nieuwe begrip. Die nieuwe aanvaarding moet in de daad worden omgezet. Of dit nu een daad van geloof is of een zoeken naar een ander weten, of dit misschien een nieuw beeld is van de werkelijke betekenis van liefde, is van weinig belang. Je moet een nieuw standpunt innemen. Een standpunt, waarin alle dingen, die in je leven, goed zijn, aanvaardbaar zijn en niet een innerlijk verzet doen rijzen of zelfs wanhoop doen ontstaan. Want eerst, wanneer je de weg erkent, die je moet gaan, door te aanvaarden wat thans je werkelijkheid is, kun je de schrede stellen naar binnen toe.

Vanuit dit aanvaarden kun je n.l. de redelijke, voor je God, voor je ziel, voor je geest, voor je weten verantwoorde wijze van denken en handelen volgen. Anders dan dat is er geen mogelijkheid. Al die handelingen, die bewogen worden door de verdrongen complexen der mensen, door de waanvoorstellingen, die zij zichzelf hebben geschapen, brengen mens en uiteindelijk ook de geest verderaf van die eenheid, die harmonie, die noodzakelijk is. De harmonie, die uitgedrukt in geest en stof uiteindelijk de ziel beroert en daaruit God reëel maakt. En dan moet je natuurlijk verdergaan.

Dat verdergaan is in praktisch alle gevallen je wijze van leven veranderen. Dat klinkt misschien vreemd. Maar wanneer wij één weg willen gaan, wanneer wij uit de praktijk uit de stoffelijke praktijk desnoods willen komen tot de grote harmonie met de kosmos, dan moeten wij in de eenzijdigheid van het pad, dat wij gekozen hebben, kunnen voortgaan. En dit nog wel zonder ooit iets, wat naast of buiten dit pad ligt, te vervoerpen of te veroordelen: het slechts stellende buiten ons eigen spoor van denken en handelen.

Wij moeten de hele wereld kunnen verdragen. Wij moeten al het zijnde kunnen liefhebben. Zeker. Maar wij moeten streven in één richting. En die ene richting betekent over het algemeen voor de stof een beperking van reacties, een beperking van handelen, een beperking ook in zekere zin van vrijheid. In zekere zin. Want de mens, die dat volbrengt, wat hij wil en dit voortdurend kán voortzetten, is in feite vrijer dan wie ook.

Maar een zekere beperking. Want omdat ons streven het totaal van ons leven moet worden, kunnen wij niet daarnaast nog andere dingen voor onszelf gaan hanteren. Je kunt niet de weg van de liefde gaan én van het voeten gelijktijdig. Wij kunnen de weg van de liefde gaan, die voor ons denken en ons karakter ondersteund wordt door het voeten. Maar dan blijft deze uitdrukking van alomvattende genegenheid de meest belangrijke. Wij kunnen de weg gaan van het handelen en dan kunnen zekere overwegingen ons bij dat handelen leiden. Maar de handeling is primair. En als de overweging niet voldoende is, dan moet dat handelen voortgaan ondanks dat. Het betekent dus in zekere zin een beperking.

Goed, die beperking moet je accepteren. En in die ene beperking moet je jezelf steeds meer harmonisch maken met elke kracht, die je erkent. In de stof betekent dit o.m., dat je a.h.w. je eigen gezelschap kiest. Je gaat niet zo maar eens willekeurig met een paar kennissen uit. Je zoekt mensen, die je geestelijk verstaan. Je zoekt mensen, die passen bij jouw denken, jouw weten, jouw handelen, jouw uitdrukking van kosmische genegenheid en wat dies meer zij.

Voor de geest betekent het ook weer een beperking. Want als je eenmaal een bepaalde weg hebt gekozen zoals wij uiteindelijk de weg van het weten hebben gekozen, gesteund door de kracht der liefde maar met het weten primair dan zult u vanzelf ontdekken: ik ben eenzijdig, want er staan veel groepen, die schijnbaar lijnrecht gericht zijn tegen hetgeen ik tracht te bereiken. En dan is het heel erg moeilijk om niet bitter te worden, niet uit te vallen. Dan is het heel erg moeilijk om te zeggen: Maar ook dat is goed, ook dát heeft zijn betekenis en zijn inhoud. Alleen kan ik dat op het ogenblik er niet van aanvaarden”. Of. “Dit is voor mij onbegrijpelijk, het is heel moeilijk.” Maar ook dat kun je je voorstellen.

En dan zult u ontdekken in de stof en in de geest, dat op een gegeven ogenblik een groter weten, een groter persoonlijkheid zich aan u openbaart. U kunt dan misschien zeggen, dat u plotseling contact hebt met de Heren des Lichts, de Heren van Genegenheid, van Wijsheid, van weten. Groot geestelijke krachten. Want door uw streven bent u rijp geworden voor een scholing. Die scholing zal zich in een stoffelijk leven vaak uitdrukken in onverwachte gebeurtenissen. Zoals een kind op school zijn schoolopgaven te maken krijgt, zo krijgt u in uw leven beproevingen te dragen. Beproevingen, die niet uitdrukkelijk niet behoeven te bestaan uit leed.  Dat ligt aan uzelf. U kunt het er van maken, maar dan is de oplossing fout. Problemen, die voor u vooral betekenen een aanpassen en toch een gelijktijdig verdergaan op het gekozen pad.

Een voortdurende aarspassing is noodzakelijk. Want pas wanneer u dát hebt gedaan, gaat u weer een stap verder. Dan ontdekt u, dat boven deze krachten vanuit menselijk standpunt haast goddelijk andere, nog lichtender, nog grootsere velden van bewustzijn liggen. En ook in deze vindt u op de duur bepaalde harmonieën. Het is niet een weten of een helderzien. Het is zelfs geen droom. Het is een haast onbegrijpelijke trilling in jezelf, alsof bij bepaalde gebeurtenissen een snaar aanspreekt en automatisch een trilling terugwerpt in de wereld. Zo beroerd, kunt u dan uiteindelijk leren de parallellen te zien in uw eigen wezen. Want u leeft van buiten naar binnen toe.

Het is mogelijk al deze dingen hoe moeilijk als ze u schijnen in één kort mensenleven te volbrengen. Toch is de tijdloze wereld, de tijdloze ruimte, waarin wij in feite bestaan, voor ons voortdurend toegankelijk. En wij kunnen zowel in duizend levens als in één leven de kennis van het innerlijk “ik” begrijpen.

Is het bereikt, dan valt er weinig meer te zeggen. Want de groot kosmische harmonie is niet één trilling. Dat heb ik reeds gezegd. Het is als het witte licht, het omvat de scala van alle trillingen. En nu zult u het met mij eens zijn, dat wanneer wij het licht van de zon zien en weten, dat er kleuren in zijn als geel en rood en paars en violet en oranje, vele banden van afzonderlijke tinten met nog overgangstinten, wij toch bij het zien van de zon zeggen “Dit is het zonnelicht, het witte licht.”

Op dezelfde wijze gaat het ons, wanneer wij in de goddelijke harmonie zijn opgenomen. Wij behouden onze eigen werking, onze eigen kracht. Wij vinden langs de weg, die wij gevolgd hebben, onze eigen plaats. Maar de totale werking doet ons niet meer als afzonderlijke uiting naar voren treden. Verwerkt in het Goddelijke, zijn wij gezamenlijk de volmaaktheid.

Een enkele keer kunt u zich dat misschien op aarde realiseren. Een enkele keer. Een enkele maal kun je in de geest verdoofd zijn in een flits van verrukking en jezelf één voelen met ongeweten krachten, en grootheden. Dat is praktijk, die wij niet kunnen beheersen. Maar de weg, die leidt tot dit alles, de weg van het kiezen, het vaststellen. Dit is mijn taak en mijn weg volgens mijn beste weten, het vervolgen van die weeg ten koste van alles, het trachten de te persoonlijke begeerten en angsten terzijde te zetten en daarvoor een meer algemeen, een meer omvattend begrip te krijgen, dat daardoor juist stabieler wordt, dat kunt u vandaag aan de dag. Het is mogelijk voor u om in betrekkelijk korte tijd van intens streven te komen tot een harmonie, die grijpt tot in de ziel, die grijpt tot in het Goddelijke zelf. De kern van alle esoterie en zeker dus ook van onze leringen en al ons streven, is in feite niets anders dan deze samenklank met God, de kennis van het innerlijk wezen.

Daarmede heb ik dan het eerste deel van mijn betoog beëindigd. Maar op het gevaar af, dat ik uw geduld op de proef stel, wil ik er nog een soort epiloog aan vasthechten. Alle z.g. sympathische werkingen in feite dus uitdrukkingen van harmonie hebben wat wij noemen een magisch aspect. Die magie, dit onbegrepen zich uitdrukken van goddelijke wetten, komt meer voor dan men denkt. Twee mensen ontmoeten elkaar. Ze beroeren elkaar misschien. Er springt een vonk over en er is plotseling een relatie geschapen, die zeer moeilijk indien al te verbreken is. Een mens komt in een land, dat hij nooit heeft gezien. Plotseling ontwaart zijn oog een stad, een tempel, een tuin, een boom misschien alleen een legt vlakte. En het is alsof de trilling uit de grond in hem optrekt en alsof hij gevoelt, dat hij voor eeuwig hier behoort.

Dat is de magie, die uit het sympathische voortkomt. Het optreden van gelijke trillingen, waardoor eenheid in contact wordt geschapen. Er zijn blanken, die Azië beter verstaan hebben dan Aziaten. Er zijn ongelovigen, godloochenaars zelfs, die dieper zijn doorgedrongen in het wezen der filosofie dan menigeen, die daarvan zijn beroep heeft trachten te maken.

Voor ons bestaat deze magie dagelijks. Zij openbaart zich in de simpelste vormen vaak als een onverwacht begeren of een onverwachte vrees. Een ogenblik van plotselinge vrede of van gejaagde onrust. Een mens begrijpt dat meestal niet. Hier wordt de grondwaarde van het eigen wezen getroffen door een trilling, die volledig daarmee samenklinkt. Hoe verder wij komen, hoe verder wij onszelf op een bepaalde weg a.h.w. richten en sterker harmonisch maken, hoe krachtiger de waarden, die in ons wezen zullen meetrillen en hoe groter de eenheid, die wij met bepaalde aspecten van de schepping zullen verkrijgen.

Nu had ik het hierover semi-magisch zo-even. Semi, omdat er geen bewust streven tot beheersing bij is. Maar magisch, omdat er werkingen ontstaan, die je niet begrijpen kunt. Die je alleen maar ondergaat en eerst langzaam heel langzaam ziet worden tot een weten i.p.v. een simpel en onverwacht gebeuren. Naarmate u verdergaat op een bepaald pad, zult u sterker het contact voelen met andere mensen, andere wezens, omstandigheden, geesten, sfeer. Met elk dezer dingen bent u door uw streven bijzonder sterk gebonden. Maar zo ontstaat er ook wat wij wel eens een geneigdheid noemen. Wanneer u sterk sympathisch bent, sterk harmonisch bent met een bepaalde sfeer, werkt de kracht van die sfeer, op u in en helpt u.

Zoals uw wezen ongetwijfeld ook die sfeer zelf helpt zuiverder, sterker en reiner te zijn. Over en weer gaan deze invloeden en zij helpen u om indien de eerste schreden gezet zijn op de weg steeds sneller en met steeds minder moeite voort te gaan. Een enkele maal gebruikt men voor de bewustwording het beeld van de berg. Het is meestal een soort Danteske Louteringsberg, waar de mens moeizaam weg na weg gaat, gekweld door het lijden. Soms ook is het de steile, onbegaanbare rotswand, die steeds grotere gevaren biedt, naarmate je verder voortgaat.

Deze voorstellingen zijn onjuist. Want naarmate u hoger komt in het bewustzijn en in het weten, in die mate zult u ook harmonisch zijn, één zijn. Om de vergelijking een ogenblik voort te zetten. Wanneer u beneden bent moet u zelf, zonder enige middelen, trachten die eerste hinderpalen te overwinnen. Daar is ontmoediging, daar is val en teruggang gemakkelijk. Maar wanneer u wat verdergaat, dan blijkt reeds, dat er pennen zijn geslagen, waaraan u zich kunt optrekken, waarop u kunt steunen. En gaat u nog verder, dan blijkt, dat de rots zich vormt naar uw behoeven, dat ze u grepen toont. Gaat u nog verder, dan lijkt het wel, dat de aantrekkingskracht van de rots zelf u met duizenden zachte handen pakt en omhoog draagt, tot u op de top bent.

Dat is natuurlijk magie en het is onbegrepen, maar het is een goddelijke wet. Alles wat harmonisch is betekent een wederkerige versterking. De kracht van meerderen is het veelvoud van de krachten die de delen voor zich alleen zouden bezitten. Toegepast op de innerlijke wijsheid, de innerlijke waarheid. Hoe scherper en duidelijker de eenheid tot uitdrukking wordt gebracht en hoe zuiverder de harmonische werking tussen mens en mens, tussen mens en geest tussen mens en wereld zich openbaart, hoe moeitelozer de mens wordt verheven tot dat punt waar hij in een ogenblik van gewaande eenzaamheid rond zich ziet en zijn eigen wezen geopenbaard ziet voor een eerste maal: voor een eerste maal aanschouwende achter de pieken van begoocheling en waan het eeuwige licht, dat het leven betekent.

Dan zal men misschien nog een ogenblik zeggen “Hier sta ik alléén”. Maar voor men het weet, worden eigen gedachten opgedronken door de rots, waarop men staat, door de hele wereld, waarmee men in contact is. Totdat het lijkt of elke gedachte, elke verrukte uitroep een echo vindt, die voort klinkt tot verre achter alle hemelen.

En dan? Dan heb je geen houvast meer nodig. Dan weet je: Ik ben de rots. Dan weet je: Ik ben het licht, ik ben de hemel en de aarde en in alle dingen besta ik. Op dat ogenblik is de weg volbracht. De semi-magische werking, die u haast onbewust door uw daden heeft veroorzaakt, door uw streven hebt geactiveerd, is het, die u de voleinding heeft doen bereiken. Want dit is de goddelijke wet, eeuwig en onveranderlijk. Wie streeft tot God, streeft met God. Wie streeft tot licht, streeft met licht. En wie streeft met God, is geboren in Gods krachten. Wie streeft met licht, ontvangt de helderheid van het licht, naarmate de harmonie groter wordt. Ja, het is mogelijk de stellingen der esoterie in de praktijk te brengen en tot een misschien voor anderen nog “persoonlijk” geziene maar in feite kosmische beleving te maken, die bevrijding is van alle stoffelijke beënging en beperking en eenheid met de kosmos doet zijn de grote vreugde en de grote vrede van het hele wezen.

En dat, was mijn epiloog. Misschien mag ik voor ik heenga nog één opmerking maken? Omdat er iets is, dat in het denken en streven van velen uwer verwant is met hetgeen in ons leeft, was het mogelijk een zekere magie te gebruiken tijdens het spreken van het woord, waardoor deze eenheid sterker bevestigd werd, dan u misschien op het ogenblik vermeent. Het slechts een stemming of een indruk, maar een ogenblik van innerlijk begrijpen, dat nu nog schuilgaande achter de oppervlakkige gedachten u misschien zal leiden, wanneer u tot de beslissing moet komen. Wanneer u voor uzelf moet zeggen. “Dit is mijn weg, zo zal ik streven.”

 Geloof.

Geloof dat hebben wij al heel vaak gezegd is in feite een innerlijk weten, dat niet bewijsbaar is. M.a.w. wanneer je iets gelooft, dan is dat voor jou onomstotelijk vaststaand. Dan mag je ook niet twijfelen. Want op het ogenblik, dat je twijfelt aan hetgeen je gelooft, heb je de waarde vernietigde dan heb je de band vernietigd, die daarmee verbonden is.

U hebt daar juist iets gehoord over harmonie. Geloof is in feite ook een vorm van harmonie. Wanneer ik n.l. in iets intens geloof, dan ben ik er volledig één mee. Geloof ik intens in God of in een geestelijke leider of in iets anders, dan heb ik een eenheid geschapen. En nu kunnen we natuurlijk wel stellen, dat zo’n geloof zich soms hecht aan denkbeeldige waarden.

Er zijn gevallen bekend, dat men gelooft aan goden, die in feite niet eens bestaan dan alleen als een soort astrale schim, krachtens dat geloof. Maar aan elk ding, waaraan je gelooft ken je bepaalde waarden en eigenschappen toe en die behoren altijd binnen het voorstelbare en het kenbare. Het voorstelbare en het kenbare behoort tot het Goddelijke. Zo is er dus een direct contact d.m.v. het geloof tussen jou en God. Maar op het ogenblik dat je aarzelt, is dit contact al verbroken. Want het is van jouw kant a.h.w. een afdraaien.

Je hebt de hoofdweg het geloof. En dan zie je daar in de verte een brug. Je denkt: “Die brug staat open. Ik zal maar even omgaan, want ik haal het niet rechtdoor: Zou je doorgereden zijn, de brug zou neer zijn. Het was maar schijn. “Neen”, zeg je, “ik ga een zijweg in”. Maar dan ben je ineens van die vrijheid, van die grote weg af en zit je op allerhande kronkelpaden.

En als je dan moet chaufferen, zit je in heel wat moeilijkheden. Soms is ons geloof onbetrouwbaar. En dat komt, omdat wij dingen willen geloven, die wij niet kunnen geloven. Wij willen graag geloven aan een liefdevolle God. Maar zo nu en dan ziet het er zo uit, dat we zeggen: “Neen, alles wat ik rond mij zie en wat ik meemaak deugt toch niet.

Als er een liefdevolle God is, hoe kan dat dan bestaan?” Op het ogenblik dat wij die vraag stellen, hebben wij aan de liefdevolle God het vertrouwen opgezegd. D.w.z. dat elke werking van het liefdevolle aspect, Godheid op ons wezen tijdelijk onderbroken is.

Dat zou misschien nog niet zo erg zijn, wanneer dit alleen zo nu en dan eens voorkwam zonder bepaalde reden. Maar wat gebeurt er? Wij zijn vol vertrouwen en vol geloof in God, zolang het goed gaat. Maar op het ogenblik, dat wij die kracht van God nodig hebben, gaan wij zeggen: ”Ja, maar deugt dat nu wel en gaat dat zo nu wel goed en gaat dat, nu wel? En ik kan me toch niet voorstellen. Nee, God, doe het a.u.b. anders.” Op het ogenblik dat je zegt: “God, doe het anders,” geloof je niet meer, dat Hij het goed doet. Dus is het contact gebroken.

En dat is nu juist hetgeen je bij een geloofsgenezing, bij paranormale verschijnselen, bij uittredingen en zo meemaakt. Zolang ik in die dingen geloof, zijn ze voor mij reëel, want alles bestaat in God. Er is niets, wat één van ons zich denken of voorstellen kan, wat niet in God bestaat, onverschillig of wij het goed of kwaad noemen. Denk dan maar eens even na. Zolang ik geloof, ben ik dus in direct contact met dat deel van de schepping, waarin hetgeen, waarin ik geloof, werkelijkheid is. En als zodanig bestaat het voor mij.

Een van de aardigste voorbeelden van het geloof vind ik Petrus. Jezus had over de wateren gewandeld. En Petrus zei “Dat kan ik ook”. En toen hij daar zijn Heer midden op het meer van Tiberius zag, nam hij een aanloop en wandelde over dat water heen. Het ging prima, tot hij op een gegeven ogenblik dacht: “God, wat doe ik eigenlijk?” Toen was het al gebeurd, toen zonk hij. Daar stond hij,” Heer, Heer, help mij, red mij, ik zink.”

Zoals het nu in dat beeld gaat, zo gaat het ons elke keer. Zolang wij niet nadenken over ons geloof maar er uit handelen, gaat alles goed. Dan doen wij dingen, waarvan anderen zeggen: “Tjonge, tjonge, hoe durft hij het aan.” Of: “Hoe kan ze het proberen, hoe kán hij het doen!” En dan zijn wij halverwege en het gaat goed. Maar dan komt er iets, wat wij niet verwacht hebben. Misschien is het voor Petrus de kwestie geweest, dat hij opeens dacht: Wat loop ik oneffen. En dat hij zag, dat hij op een golfje stond. Zo gaat het ons ook. Wij geloven bv. Ik kan iemand beter maken. Dat geloof ik vast. En nu komt zo iemand bij je: ” Ik heb me zo beroerd gevoeld en ik heb het aan mijn maag, mijn longen mijn rug, mijn benen.” Ja, zou ik het dan verkeerd gedaan hebben?

Op het ogenblik, dat je dat denkt daar ga je. Dat is toch logisch? Want wij kunnen in het geloof alle dingen doen en alle dingen bereiken, zolang wij er niet over nadenken en de goddelijke kracht: waarmee wij in harmonie zijn, a.h.w. het werk laten doen.

Stel, dat u met een helikopter de lucht ingaat. Het gaat allemaal prima, je zit er zo aan de stuurknuppel te trekken, links en rechts, het is een mooi land beneden, het gaat echt gezellig. Hé, hoe draait dat ding boven? Zou het nu wel goed draaien? Laat ik het eens stilzetten: bom.

Ongeluk.

Dat doe je niet, hé? Dat vindt je onzinnig. Maar waarom doe je dan hetzelfde met geestelijke krachten? Waarom ga je dan op een gegeven ogenblik terwijl alles aanduidt, dat je in staat bent verder te gaan zeggen: “Ja, nu moet ik eerst eens even kijken.” Dan is het al gebeurd.

Heb je vertrouwen, heb je geloof? Dan moet je dit geloof gebruiken om dát doel van de goddelijke werkelijkheid, dat je in dat geloof verlangt te vinden, voor jezelf tot realiteit te maken en anders niet. Wat wil je anders doen? Wat je denkt dat werkelijk is hier op deze wereld en elders, is niet werkelijk. Niet zoals je het denkt. Dat is net zo goed een begoocheling. Op het ogenblik, dat je denkt, dat je doodongelukkig bent, is dat evenzeer een begoocheling, als wanneer je denkt, dat je buitengewoon gelukkig bent. Want deze dingen neem mij niet kwalijk dat ik het zo opmerk zijn maar voorstellingen in ons. Maar datgene waarin wij geloven, bestaat in God. Zolang wij gaan geloven, beleven wij het hier.

Hoe moet je dat nu eigenlijk uitdrukken? Stel u een marionettentheater voor. Daar spelen de poppen. Dan komt één van de poppen op en die zegt: ” Ik ben Pierrot.” en begint een melancholiek liefdeslied te zingen. Als die pop dat nu vanzelf zou kunnen doen, wat zou dan de vertoner moeten doen? Die zou onmiddellijk het decor er achter laten zakken met het maantje, met het stenen bankje en Pierrot zou zich precies in zijn eigen wereld vinden. En als diezelfde pop zo dadelijk denkt. “Ik ben Marco Polo”, dan is daar het Chinese hof, waar hij binnenkomt. Op deze manier scheppen. wijzelf ‘de achtergronden. God heeft ze allemaal geschapen, maar wij kiezen de achtergrond, waarvoor wij staan, waarvoor wij acteren in het leven. En ons geloof is niets anders dan het handhaven van die achtergrond.

In feite zijn wij allemaal goed. In feite is God in ons allen en in feite zijn wij allen even gelukkig in werkelijkheid. Maar wij realiseren het ons niet, omdat wij niet geloven in het geluk, omdat wij niet geloven in vrijheid, in goddelijke werking, in krachten uit andere werelden, enz.

Dus als u nu zegt: „Vertel eens wat over het geloof”, dan moet ik wel beginnen met te zeggen: “Geloof is pas dan geloof, wanneer je niet twijfelt en je innerlijke werkelijkheid steekt boven alle uiterlijke verschijnselen. Op dat ogenblik ben je in staat werelden te gebieden, te veranderen en te herscheppen, precies zoals je zelf wilt. Omdat je uit het Goddelijke voor jezelf alleen maar behoeft te realiseren, waar je aan gelooft. Maar daar staat tegenover, dat elke aarzeling de zaak teniet doet.”

Dan heb ik daarmede eigenlijk het belangrijkste gezegd over geloof. Natuurlijk, wij hebben behoefte aan geloof. Wij hebben er een hele lezing over gehouden en die kunt u nog wel eens nalezen: “Geloof als levensnoodzaak”. Omdat de werkelijkheid, waarin u staat zo onvolledig is, zo schetsmatig, dat je er een inhoud aan moet geven wil het leven zin hebben. Dus ergens moet u in geloven. Nu is het alleen maar de vraag: Als we nu wetens dat je ergens aan moet geloven, al is het maar aan jezelf of je belangrijkheid voor de wereld of aan de taak, die je vervult het behoeft nog niet eens aan God te zijn waarom dan niet zó geloven, dat onze wereld een gelukkige is en dat wij voor anderen zegenbrengend en krachtig zijn. Dat is de hoofdzaak.

De rest komt er uiteindelijk toch niet op aan. Geloof kun je niet in plakjes snijden als een soort rookworst. Dat doen ze wel bv. in de kerk. Dan krijg je vandaag, zondag de zoveelste, plakje 34 van de geloofsworst uit het epistel van Paulus: en daarnaast krijgen we dan uit het evangelie van Marcus, Lucas, Mattheus, nr. zo en zoveel. Dan krijgen we daarover een heerlijke preek en gaan we allemaal heel gelukkig naar huis. Of dominee kiest voor heden in overeenstemming met het tijdseigen de tekst van o… en dan citeert hij iets uit het oude of nieuwe testament. En krijgen we ons plakje vaak zeer doorzichtig uitgespreid op de levensboterham. En wanneer je dan goed kijkt wat je eigenlijk naar binnen hebt gekregen, dan deugt het niet. Omdat je niet geloof kunt beleven met schokken en stoten en niet met afdelingen. Geloof is een eenheid. Wanneer je over geloof moet praten, kun je over alle dingen praten. Wij praten ook over heel veel dingen en toch hebben wij een geloof. En ik geloof niet, dat er iemand onder u is, die ons zal ontzeggen, dat wij dat geloof steeds tot uiting brengen. Of wij nu spreken over de atoombom of over de toekomstige tijd of wij het hebben over esoterie, of wij het hebben over de geheimen van het magisch bestel of over de praktische levenswerkelijkheid, altijd komt ons geloof naar voren. Waarom? Omdat dit geloof voor ons het leven is. Het is de basis, de kern, waarop het wenteltrapje legen is gebouwd, dat ons uiteindelijk naar God brengt. En daarom kunnen wij ook betrekkelijk gemakkelijk klauteren.

Vragen.

  • Is het geloof dan autosuggestie?

Als geloof autosuggestie is, dan moet u mij eens vertellen, hoe het mogelijk is, dat geloof uiteindelijk mits gesteund door de praktijk want daarmee moet je altijd rekening houden, met geloof alleen kom je er niet: geloof moet in de daad worden uitgedrukt, anders heeft het geen zin en blijft het theorie) dan moet u eens zeggen hoe het komt, dat er zoveel schijnbaar onmogelijke dingen mogelijk worden voor de mensen, die geloven. En nu wil ik u een heel aardig voorbeeld geven. Herinnert u zich het leven van Louis Pasteur? Als u dat leven hebt gelezen, dan weet u dat deze mens in iets geloofde waarvan iedereen zei dat het onzin was. Hij geloofde erin. Hij wist het niet, hij geloofde erin. En hij richtte al zijn daden naar dit geloof, waardoor hij zijn geloof verwerkelijkte. Daardoor hij kwam tot ontdekkingen en een zegen werd voor de hele mensheid. Maar ook voor zichzelf, omdat hij een vijand, die hem in feite innerlijk steeds belaagde, daardoor had onderdrukt of verslagen.

  • Is het dus een innerlijk weten?

Geloof is een innerlijk weten. Maar nu moet u mij niet kwalijk nemen een innerlijk weten is een instrument, een stuk gereedschap. Wat hebt u aan de beste zaag, wanneer er niets te zagen valt, maar alleen te timmeren? Wat hebt u aan de beste hamer, wanneer u een stukje steek of snijwerk wilt gaan maken? Dan dient het niet. Wij moeten altijd in ons leven een taak zoeken, die in overeenstemming is met ons geloof. Opdat wij uit de kracht van dit geloof en door het begrip, dat dit geloof voor ons openbaart, het weten wat eigenlijk daarmee verweven zit, voor ons kunnen komen tot een praktische werkelijkheid. Kijk eens, Petrus had altijd kunnen geloven, dat hij op water had kunnen wandelen, maar als hij aan de kant had blijven staan, was hij heen stuk verder gekomen. Dan had hij nooit op het water gewandeld. Het feit echter, dat hij de poging deed, dus zijn geloof en vertrouwen omzette in een daad, maakte het mogelijk, dat hij een eind over het water heen huppelde.

  • Maar het geloof berust toch eigenlijk maar op één grote gebaar en de rest volgt dan vanzelf. Het komt dus alleen maar aan op het geloof in God.

Dat is niet waar. Dat zou alleen waar kunnen zijn, wanneer ons geloof een volledig geloof was in God. Maar dat is het juist niet. Dat kán het niet zijn, want wij kennen God niet volledig. Het eigenaardige is, wanneer je mens bent dus laten wij even uitgaan van de menselijke bewustwording met de geestelijke fase daarmee verbonden dan hebben wij twee pijlers en niet één. Want je gelooft in de materie en je gelooft in God.

  • Ja, maar beide als verschijningsvormen van het ene.

Beide zijn vereend. Maar zij zijn niet verschijningsvormen van het ene. Zij zijn slechts voor ons zichtbaar geworden delen van een geheel, dat wij niet kunnen overzien. Dat is wat anders. Het zijn niet verschijningsvormen van het ene. Want dan zeggen we: Het ene is en dit zijn alleen maar uitingen, facetten van het kristal. Maar als wij met het geloof zitten, dan kunnen wij dat eigenlijk niet zeggen. Want dan zou er inderdaad één waarheid moeten zijn, die voor allen volledig gelijk is. En dat is niet zo. In het geloof is er niet één waarheid, die voor allen gelijk is, maar is er een voortdurende benadering van een waarheid, waardoor elk vanuit zijn weg en zijn standpunt in staat wordt gesteld om wat wij noemen de wonderen te doen, die nu eenmaal uit het geloof voortvloeien en de prestaties te volbrengen die schijnbaar bovenmenselijk zijn, alleen krachtens het geloof.

  • Maar er is toch maar één waarheid? Eén waarheid, waaruit alles voortkomt?

Dat ben ik met u eens. Maar draait u de zaak niet om door te stellen dat er een waarheid is buiten ons? De waarheid is rond ons. Dus wij zijn deel van de waarheid. Laten wij beginnen dat eerst te stellen. Maar altijd is ons geloof een onvolledig erkennen van de waarheid. Want op het ogenblik, dat ons geloof een weten is geworden, een feitelijk weten, is het geen geloof meer en zijn wij vereend met de waarheid en als zodanig de waarheid zelf.

  • Maar het feit, dat wij dat niet doen, is nu juist de leemte, die wij moeten aanvullen en daartoe kan het geloof ons helpen.

Inderdaad. En daarom moeten wij het stellen van uit een kosmisch standpunt, dat er één waarheid is, maar van uit een menselijk standpunt, dat er vele waarheden zijn, die tezamen de grote waarheid vormen, waarvan elk dier waarheden op zichzelf geopenbaard is in verschillende werelden en toestanden. En dan stellen wij verder, dat in de stoffelijke wereld de waarheid voor ons twee verschijningsvormen aanneemt, die elk voor zich een afzonderlijk deel zijn van de schepping en dus van de grote waarheid. Dat kunt u toch ook volgen? Want wij kunnen geen eenheid bevatten tussen stof en geest.

Ik wil het zelfs nog wat verder doorzetten. Er zijn heel. veel mensen die zich niet eens de geest kunnen voorstellen, ook al is ze aanwezig. En voor wie er dus maar één pilaar is, die ze God noemen en dat is de materie. Vandaar het, materialisme, dat op het ogenblik zo overheerst. Maar er zijn er ook, die zich bewust zijn van de geest. En zij zijn zich van de geest bewust als een tegenstelling tot de stof.

  • Niet als een tegenstelling, maar daarna.

Goed, daarnaast dat is alleen maar een kwestie van woorden maar als twee aparte waarden.

En omdat zij zich die voorstellen als twee aparte waarden, moeten wij hier niet spreken over één zuil, maar over twee zuilen. Twee pilaren, als u het beeld wilt aanhalen. Dus twee pilaren, die mogelijk ergens in het gewelf samengroeien tot één akkoord, maar die op het ogenblik in het geloof twee verschillende zijn. En nu is. het voor ons steeds noodzakelijk om de schijnbaar lege ruimte, die tussen geest en stof bestaat, te overbruggen. Beide kunnen een feitelijke werkelijkheid kennen, maar elke overbrugging daarvan is een daad van geloof. Het is het geloof. dat het mogelijk maakt krachten van, de geest te openbaren in de stof. En omgekeerd is het alleen het geloof, dat de stoffelijke daad maakt tot een waarde, die geestelijk verwerkbaar is. En daaruit kom ik dan weer op mijn hoofdthema terecht. Want wat kan ik nu anders zeggen dan dit: Om de kloof te overbruggen tussen wat de mens noemt “stoffelijke werkelijkheid” en wat zijn “geestelijke werkelijkheid” gezien zijn bewustzijnstoestand op het ogenblik is, dient het geloof. Hoe sterker het geloof is, hoe groter de eenheid die geschapen wordt tussen stof en geest. Mits in beide vormen aan het geloof gelijkelijk uitdrukking wordt gegeven. En dat is het springende punt. Wij moeten stoffelijk volledig durven handelen op het geloof, dat in feite geestelijk is. En omgekeerd, beleerd door onze stoffelijke ervaringen: vinden wij een geloof, dat ook al past het misschien nog niet volledig bij het geestelijk of zelfs  mentaal wens barrière moet worden overgedragen in een concrete werkelijkheid van de geest.

In de mens versmelten zich de tegendelen van de schepping, stof en geest, samen tot een geheel, behelst beide uitersten van de schepping, zoals die zich voor de mens openbaren: Het maakt in dit ene geheel daardoor pas de benadering van God mogelijk, want God openbaart zich niet in de pilaar stof of in de pilaar geest, maar Hij is de kracht, waaruit beide bestaan en Hij openbaart zich in de leegte, die tussen beide bestaat.

  • Waarom die leegte er tussen?

Om de doodeenvoudige reden, dat de leegte elke potentie heeft en elke vorm kan bevatten.

Terwijl elke pilaar op zichzelf een vorm en ontwikkelingsuitdrukking is, die beperkt is in haar wezen. Zo kan de werkelijke Godheid nooit in een vorm gevangen zijn, maar in het ledige, waarin de volledige openbaringsmogelijkheid bestaat, die gerealiseerd werd in de beide pilaren.

  • Ik ken een voorbeeld. Het gebeurt wel een dat iemand gesteld wordt tussen die twee pilaren.

Inderdaad. Mogen wij dan een stap verdergaan? Hoe herwon Samson zijn vrijheid?

  • Door ze om te trekken.

Juist. De mens vindt zijn eenheid met God (waarbij het geloof dus niet meer bestaat, maar de werkelijkheid wordt gerealiseerd)door de zuilen, waarop schijnbaar zijn bestaan berust (de onvolledige geest en de onvolledige materie) beide omver te werpen in de volledigheid van zijn weten. En zo is een overgang uit de kenbare vorm naar de denkbare, (maar daardoor juist eeuwige) de eenheid met God te vinden, die de volledige uitdrukking is van alle waarheid en alle werkelijkheid en waarbuiten niets meer bestaat.

Ik geloof, dat wij na dit half architectonisch intermezzo weer even terug mogen gaan tot de zeer eenvoudige stellingen, die ik naar voren heb gebracht. Want ik geloof, dat dat toch werkelijk hoofdzaak is voor u.

Stoffelijk moet je werken en leven volgens je beste weten en kennen. Je moet een ontwikkeling, een bewustwording, een zekere doeltreffendheid in jezelf opbouwen. Zonder dat heeft het geen zin. Geestelijk moet je ook ontwikkeling hebben. En bewust of onbewust heb je daarnaar honger. Nu kun je die beide met elkaar verenigen, wanneer je meer maar geloven kunt werkelijk geloven dat al hetgeen geestelijk als bewustzijn in je bestaat een stoffelijke verwerkelijking vraagt en dat een stoffelijke, verwerkelijking daarvan mogelijk is. En dat je omgekeerd geneigd bent (de meesten zijn daartoe toch wel geneigd) om te accepteren, dat al hetgeen stoffelijk geleerd en bereikt wordt een onmiddellijke geestelijke werking ten gevolge heeft en een geestelijke waarde hoeft, zodat de geest uit de steef haar rijkdommen puurt.

Vanuit dit simpele geloof komen wij tot een samensmelting van twee werelden. En nu ga ik maar even een stukje herhalen, wat u misschien al eerder hebt gehoord. Wanneer wij moeten spreken over positief en negatief in deze zin, is het natuurlijk niet helemaal juist, maar ik doe dit voor de vergelijking met elektriciteit. Positief geest, negatief stof. Wanneer ik twee dingen heb, die tegengesteld geladen zijn t.o.v. elkaar, wat gebeurt er dan? Dan krijgen wij een overslag. Denk maar aan de wolk. Wanneer de wolken een lading hebben verschillend met de aarde, dan slaat de bliksem neer met ontzettende kracht in een zeer kort ogenblik. Bij ons is een onwillekeurig geloof de voor één ogenblik bestaande lichtende vereniging van stof en geest. Maar meestal denken wij er niet aan. En dan blijft het lekker druilerig weer en daar ligt de aarde en daar drijven de wolken, en wij zeggen dag, dag!

Maar stel je nu eens voor, dat wij zoals bv. in een neonbuis die twee tegengestelde polen door onze wil en ons streven onder een voortdurende sparaming kunnen zetten, zodat wij de potentie, die tussen beide polen kunnen gebruiken. Wat gebeurt er dan? Dan is er een voortdurende ontlading of in dit geval van zoals dus gezegd een voortdurende wisselwerking tussen geest en stof. En wat is het vreemde? Dat is licht. Uit de wissel werking tussen geest en stof wordt licht geboren. Geloof baart licht, mits gebaseerd zoveel in de geest als in de stof en niet slechts in één van beide. En wat doet licht? Licht maakt het mogelijk om te zien. Uit het geloof, dat in de praktijk wordt beleefd en gelijktijdig het geloof, dat een geestelijke werkelijkheid durft overdragen in de stof, zowel als een stoffelijke werkelijkheid durft te zien in de verhoudingen van een geestelijk denken, wordt voor ons geboren de kennis va het licht en de waarheid.

En dan hebt u hier weer een andere vorm van hetzelfde beeld, dat ik zo-even had de pijlers zijn hier als hét ware geworden de kathode en de anode en tussen die beide bestaat een spanning, (kathode en anode zijn plus en minpool, als je over batterijen spreekt). Dan is het dus wel zaak voor ons, dat wij geloven zonder aarzelen om zo de wisselwerking tussen beide (stof en geest) die ons in contact brengt met Gods voortdurend te handhaven en zo de potentie van het Goddelijke geopenbaard te zien zoveel in geest als in stof. Tot beide, als eenheid versmolten, de verwerkelijking ervan van wat wij noemen de goddelijke wijsheid: n.l. het kennen, begrijpen en weten omtrent geheel de schepping, terwijl gelijktijdig ons hele wezen dienend en bewust opgaat in de schepping.

  • De vorige spreker heeft het gehad over vier wegen, die je kunt nemen, het geloof, het weten, het handelen, enz. Maar komt dat niet allemaal naar het geloof toe, al die wegen?

Neen. Het is veel zo, dat bij elk van die wegen de andere wegen een ondergeschikte factor zijn. Hebt u wel eens 1.2.3 klaveraas gespeeld? (Dat is een heel eenvoudig spelletje, dat wordt gespeeld met een paar kaarten. En de aardigheid bestaat er dus uit, dat men die kaarten door elkaar schudt en dan moet u zeggen, wanneer ze neergelegd zijn, welke nu klaveraas is. Wat u natuurlijk raadt, totdat u veel inzet. Dan ziet u het niet meer. En als het er op aan komt, zit er niet eens meer een klaveraas in het spel!) Geestelijk gezegd: We hebben al die wegen. Dat zijn eigenschappen. Maar voor ons telt degene die bovenop ligt en dat is de kaart, die wij omgekeerd hebben. Dat moet voor ons de goede zijn. Dat moet dus de weg zijn, waar wij mee parallel lopen. Maar die andere wegen liggen eronder, die steunen ons. Gaat u de weg van het geloof, dan zult u door uw geloof een zekere steun ondervinden van weten, van liefde, van de daad, maar het geloof blijft primair. Maar gaat u de weg van de daad, dan zal uit de daad een zeker geloof ontstaan, dus het geloof steunt u, maar ook een zekere liefde, een zekere genegenheid, want door wat je doet krijg je een band met het je omringende. Ook dat staat je bij. En uit de daad verwerf je ervaring en ervaring wordt tot weten. En zo kunnen die dingen steeds blijven schuiven in de meest verschillende verhoudingen. Maar bij die 4 wegen gaat het dus hierom. Wat is de hoofdnuance van je eigen denken en streven.

Wanneer iemand nu scherp logisch is aangelegd, iemand die steeds het naadje van de kous wil weten en je zegt: Je moet de weg van het geloof volgen”, dan kan hij dat niets hij moet onder zoeken. Dus die gaat de weg van het weten. Op die weg van het ontmoet hij zoveel feiten, die hem wijzen op onwetendheid of onvermogen tot direct erkennen, dat hij op grond van zijn weten een hypothese bouwt, waarin hij gelooft. En dan komt het geloof er vanzelf bij.

Maar heb ik iemand, die mystiek is ingesteld. Hij wil geloven eerder dan wéten en die dat dus innerlijk wil beleven én aan die logica uiteindelijk minder waarde hecht (anders zou u misschien zeggen, dat het woord “mystiek” hier niet goed gebruikt is, daarom verklaar ik het) en je zou tegen die mens zeggen: “Je moet weten”, dan zou hij het niet kunnen. Want hij beschikt eenvoudig niet over de vermogens om die dingen logisch te beredeneren. Dan gaat hij wartaal praten. Neen, die mens moet geloven, die moet een overtuiging hebben. En dan gaat hij trachten dit geloof aan zichzelf stoffelijk te bewijzen en in deze bewijsvorming verrijkt hij zijn weten, maar vormt hij onbewust tevens zijn geloof, totdat het meer in overeenstemming is met de waarheid.

Zo kunnen wij verdergaan. Dat kun je over elke weg zeggen. Maar ik hoop, dat u uit die wegen hier heeft begrepen, dat het hier gaat om de hoofdeigenschap van de mens. Nu zijn er nog wel een paar we hebben nog veel secundaire wegen maar de opgenoemde vier zijn wel de vier hoofdrichtingen, de hoofdwegen.

  • Dit komt overeen met de yogarichting.

Ja natuurlijk. Maar u moet één ding niet vergeten. U zegt: Het komt overeen met de yogarichting. Als ik deze stelling zeg komt zij met zo onnoemelijk veel overeen, dat u nog raar uit uw ogen zoudt kijken, als u ze allemaal moest opsommen. Wist u: dat deze weg niet alleen strookt met yoga richting maar ook met het christendom, met de z.g. esoterische leer van de mohammedanen, met bepaalde brahmaanse leerstellingen, met de stellingen van bepaalde Chinese filosofen, met een primitief geloof van de Indianen? Moet ik nog verder doorgaan? Ik wil hiermee maar zeggen: Deze dingen zijn universeel. Ze worden wel steeds anders uitgedrukt. Ze worden uitgedrukt in de wet van tegendelen. En dan krijgen we de verhandeling over het Yang en Yin principe. Ze worden uitgedrukt in het begrip van. Nirwana, dus de daadloosheid, waarin het bewustzijn ontstaat. Maar dat wel te verstaan uit de juiste daad de weg wordt gevonden, waarbij de daad voert tot daadloosheid, en uit de daadloosheid het begrip, waardoor de scheppende werking uiteindelijk kan ontstaan, enz. Al deze dingen kun je tot een grondwaarde terugbrengen. Omdat wat ik hier over het geloof heb gezegd nooit alleen kan slaan op het christelijk geloof, maar op alle geloof. En alle geloof slaat in feit op alle denken, zij het dan dat denken, dat alleen gebonden is aan stoffelijke en zeer concrete werkelijkheden. Dus zelfs de filosofie zit mede in deze wegen en in deze overweging bevat.

Ik heb dat expres een beetje universeel moeten stellen, omdat hier gaande over het geloof en ook gaande over de vier wegen, die uiteindelijk een deel uitmaken van ons geloof (dat klinkt een beetje raar, maar het is toch werkelijk zo) wij daardoor dus iets geven, wat van universele betekenis is. Want dit wordt zo universeel geloofd, onderwezen, naar voren gebracht en in de praktijk gebracht, dat wij bij dit geloof wel mogen spreken van een onbewezen zekerheid, welke indirect bewijs voortvloeit uit het voortdurend gelijkstreven van de mensen en het feit, dat degenen, die deze wegen op enigerlei wijze gevolgd hebben, allen gekomen zijn tot yen mate van inwijding en bewustwording, waarbij het hun mogelijk was het stoffelijke te verlaten.

Daaruit blijkt wel, dat het juist is.

En dan hebben wij nog een typisch verschijnsel: Het blijkt ook maar dat is voor u nog niet zeker, voor ons wel dat degenen, die misschien langs één van die vier wegen gaande, maar allen in feite zo verwerkelijkende het geloof en het makende tot een weten: het vermogen bezitten om desnoods gelijktijdig in de geest en op aarde te bestaan. En dat zij, ook wanneer zij in z.g. geestelijke sferen verkeren, te allen tijde in staat zijn op aarde te verschijnen in een stoffelijke vorm zonder dat het hun enige moeite kost. Dat zij in staat zijn stoffelijk in te grijpen, wanneer het noodzakelijk is en zich daarvan slechts onthouden, wanneer zij daardoor de vrije wil van de mens en diens bewustwording te zeer zouden schaden. Dat zien wij van onze kant uit.

  • De vorige spreker heeft het over de berg der loutering gehad, waarbij men de indruk kreeg, dat hoe hoger men steeg, hoe moeilijker het werd. Maar dat hebt u nu helemaal omgekeerd.

Dat heb ik omgekeerd en dat heeft ook zijn reden. Ik geloof echter, dat mijn voorganger het omkeerde.

  • Nu heb ik vroeger eens in een der verslagen gelezen, dat hoe hoger men komt, hoe groter de beproevingen werden.

Neen, hoe groter de gevaren worden. En dat is logisch. Wanneer u met alle zekerheid omhoog kunt stijgen langs een rotswand en u hebt last van duizelingen en u kijkt naar beneden, wat gebeurt er dan? Dan kunt u niet meer verdergaan en waarschijnlijk stort u neer. Het gevaar en de moeilijkheid is niet gelegen in de weg zelf maar in de mens, die de weg gaat. Wanneer je niet rijp bent voor het stijgen, dan kun je je niet laten dragen door die krachten. Dan ben je a.h.w. iemand, die gebruikmakend van de mogelijkheden en de steunen, die aanwezig zijn i.p.v. zijn doel te bereiken zichzelf in levensgevaar brengt. Dat is volkomen waar. En nu is de context, waarin zo’n beeld wordt gebruikt, natuurlijk ook van belang. Het gaat niet alleen om het beeld, maar ook om de wijze, waarop het beeld wordt geïnterpreteerd. En het is hier speciaal geïnterpreteerd op het gebied van de esoterie dus de innerlijke bewustwording. Zou men het op zuiver magisch terrein gaan gebruiken b.v., den wisselen de waarden. En dan wordt het hoger stijgen steeds gevaarlijker, omdat het inhoudt het dragen van een steeds groter verantwoording. En een verantwoording dragen kan niet iedereen.

Maar wij moeten altijd rekening houden: met het feit, dat wij – mits strevend naar het licht (uitdrukkelijke voorwaarde) – metterdaad en met gedachten, in een volledig vertrouwen (dat hoort er ook bij) gedragen zullen worden door de krachten, waarmee wij sympatisch worden.

Dus die met ons in harmonie zijn op het ogenblik dat wij dit bereiken. Ik moet het eigenlijk nog anders zeggen. Dan gaan wij á la de Amerikanen een raket ontsteken, waarmee ik op een gegeven ogenblik wil stijgen, dan maak ik gebruik van een geestelijk vermogen. Er is een harmonie, een verbinding. Bij een raket doen ze dat door een brandstof te ontsteken, waarbij een verbinding met zuurstof dan veel een grote verhitting ontstaat en als gevolg daarvan een stuwkracht. Op het ogenblik dat ik mijzelf harmonisch kan verklaren en harmonisch kan zijn met ……… dan is dit een stuwing tussen ons, ons beiden.

Maar wat gebeurt er nu? Wanneer ik steeds verderga, dan zal ik stijgende via het bewustzijn van die geest door volledige harmonie ook weer harmonisch worden met een hoger gelegen waarde. De tweede trap van mijn raket gaat in werking en ik ga rustig verder. Maar nu kan het ook zo zijn, dat ik op een gegeven ogenblik die bewustwordingsgang, die in elke hoog geestelijke kracht ligt, voor mijzelf onderbreek. Dan kan ik niet hoger komen dan die geest. En als ik daar het uiterste van mijn vermogen heb bereikt is mijn trap leeg gebrand en de volgende trap ontsteekt niet. Wat gebeurt er? Dan gaat het zoals met menige Amerikaanse maanraket, dan verkreukel je op de aarde.

En je moet doelbewust zijn, dat is ook een feit. Want als je naar boven toe wilt, dan is het niet voldoende te zeggen: Als maar érgens boven kom. Je moet zeggen: Ik moet daarheen. Als je zo’n raket afschiet, dan moet je zeggen bv.: Deze moet naar de stratosfeer. Dat is een algemeen doel, maar toch een bepaalde richting. Of misschien wat nauwkeuriger naar de maan. Hoe nauwkeuriger ik mijn doel stel, hoe nauwkeuriger ik zal moeten zijn in mijn streven. Een raket de ruimte insturen zonder meer is niet zo moeilijk als een raket maken tot een aard satelliet. Maar dat is weer minder moeilijk dan een raket af te sturen, die naar de maan gaat, die daar inderdaad kan landen of die maan omcirkelt. De berekeningen worden steeds groter. Het gericht zijn, het kiezen van het juiste ogenblik, is veel belangrijker geworden.

Uit die rakettologie (dan heb ik nu een nieuw woord gecreëerd) kun je dan het volgende leren: Wanneer je niet juist gericht bent, dan heb je kans, dat je met de volle kracht, waarmee je eigenlijk zou moeten stijgen, naar beneden bliksemt. Dan krijg je het geval van die raket, die halverwege plotseling omkeerde en een krater sloeg in de wereld, die niet mooi meer was. Je kunt natuurlijk ook op een gegeven ogenblik niet meer zeker zijn van je weg. Dan zul je waarschijnlijk een parabool beschrijven en je komt dan terug op de aarde. En meestal ook op een onplezierige manier.

Dat zijn gevaren, dat geef ik toe. Maar die gevaren ontstaan alleen door afwijkingen: nooit door het volgen van het juiste pad. Als je dus nu maar het juiste pad de juiste weg voortdurend blijft volgen, dan ben je in harmonie met alle geestelijke vermogens, die je omgeven (d.m.v. het geloof o.m.) en wordt het je gemakkelijker gemaakt om verder te gaan, naarmate je verder gekomen bent.

En nu neem ik i.p.v. die hoogte mens, de aarde. Als je op een gegeven ogenblik zover boven de aarde bent, dat een ander hemellichaam je meer aantrekt, dan word je zelfs dat laatste stuk gesleept. De vrije valt waarmee ze op het ogenblik zoveel proeven nemen, omdat die in de ruimte zoveel zal voorkomen, die vrije val maken wij geestelijk ook mee. Er komt een ogenblik, dat wij zover zijn opgetrokken door ons eigen streven, dat wij geen daad meer kunnen stellen. Nirwana. Niet de toestand van niet-zijn, zoals men wel eens zegt, maar een toestand, waarbij het zijn geen eigen daad meer vergt. Het zijn wordt gedragen door de geestelijke krachten, waarmee men één is, totdat het doel wordt bereikt. En daar ontstaat het zijn opnieuw. Vandaar dat Boeddha niet alleen de verlichte, maar ook de bewuste is, ondanks het feit, dat hij nirwana voor zichzelf tot een werkelijkheid maakt.

Die omkering van waarden is dus esoterisch niet zo dwaas.

Nu zal iemand zeggen: Ja, maar er zijn gevaren. Natuurlijk. Maan deze gevaren bestaan slechts in u en niet in iets anders. Aannemende dat u volledig doelbewust streeft, zijn er geen gevaren, mits u harmonisch kunt zijn met steeds hoger geestelijke krachten. Dat is de stijging.

  • En gebeurt dat automatisch?

Dat gebeurt automatisch,, mits uw streven voortgaat. Het gebeurt met zo automatisch als die raket, die op een gegeven ogenblik 1 km. boven het aardoppervlak is, maar het volgende ogenblik 2 en dan 5 en dan 10 en dan 70 en dan 1000.

  • Mits er geen storing in de verbinding optreedt.

Nu, daar heeft de verbinding zelfs niets mee te maken. Mits er geen storing in de raket optreedt. En dat is gelijk te stellen met het onderbreken van een doelbewust streven. En denk nu maar aan wat ik over het geloof heb gezegd, dan hebt u een prima voorbeeld erbij. Geloof in iets en het gaat. En vraag je een ogenblik af: “Wat geloof ik eigenlijk?” Dan rijst er een twijfel en het is voorbij. Dat blijft bestaan. Maar zoudt u daarom willen zeggen, dat het zo moeilijk is? Wanneer je weet, wat je wilt, kun je het bereiken. En naarmate je dichter bij je doel komt wordt het je gemakkelijker gemaakt om dat doel geheel te verwerkelijken en geheel te bereiken. Het is het begin, dat moeilijk is. Hoe verder je komt na het begin, hoe meer vaart je hebt en hoe meer de harmonische krachten voor jou eigenlijk een vermindering van eigen streven betekenen, of een mogelijkheid tot versnelling van ontwikkeling. Daar kun je dan tussen kiezen.

  • Ik vraag me alleen af, of dat vertrouwen zich gelijkelijk ontwikkelt met het streven. Krijg je op de duur ook meer vertrouwen?

Ja, maar laten wij nu een ding voorop zetten: Wanneer ik een raket ga lanceren, dan heb ik een zekere brandstof nodig. Beschouwt u nu het vertrouwen als iets, wat je in voorraad moet hebben om de tegenslagen te overwinnen. Op dezelfde manier. Vertrouwen wordt omgezet in zekerheid, zoals de energie van de brandstof wordt omgezet in de energie van beweging.

  • Dus de zekerheid wordt dan ook sterker?

De zekerheid wordt sterker en groter, naarmate het eigen streven verder vordert. Dus vertrouwen gaat over in zekerheid.

Het geloofde wordt het gewetene. Wanneer het zo voldoende is, ga ik het woord geven aan de laatste spreker. Die kan dan met het schone woord het een en ander voor u presteren, dat misschien in een beetje andere stijl ligt. Want wij hebben expres twee stijlen tegenover elkaar gezet. De gedragen, plechtstatige en daar tegenover de opgewekt discussiërende. Ik wil u meteen nog op iets wijzen. De eerste spreker heeft gezegd: Wij hebben een magische werking op u uitgedrukt en daar had hij gelijk in. Mag ik nog ergens anders op wijzen? Dat het maar aan ú ligt wat ú er van maakt? Want wat mijn voorganger heeft gezegd, heeft een magische werking voor U. Maar wanneer u actief grijpt, wat ik gezegd heb over dat doodeenvoudige geloof, dan heb ik u nog een veel groter werking laten ondergaan. Terwijl die magische werking toch ook vraagt, dat u daarmee mee streeft, want anders komt u ook nergens terecht. Mag ik dus zeggen, dat we twee verschillende verbindingen vormen naar hetzelfde doel, en dat het aan u ligt te kiezen of u beide of één der beide gelegenheden wilt gebruiken?

We zullen dan maar zeggen: Vele merken het wel. Als we zo dadelijk een verlichte geest voorbij zien flitsen, dan zeggen we: “Ha, dat is de esoterische groep van de O.D.V.” Het is niet eens hatelijk bedoeld, hoor. Ik hoop, dat het waar is, ofschoon ik vrees, dat het nog veel even zal duren. Maar we doen allen ons best, wij met u. En als wij nu een klein beetje die harmonie hebben gekregen, dan komen wij samen waarschijnlijk weer een heel stuk verder.

Meditatie: Symfonie.

en: Wij willen, wij zullen, wij kunnen.

Ik mag dan misschien in mijn onvolmaaktheid van spreken over de symfonie eigenlijk als een soort verzamelnaam begrijpen voor hetgeen u ook in andere woorden hebt uitgedrukt, Want wanneer u zegt:” Wij willen, wij zullen, wij kunnen, dan hebt u daar alleen de werkelijkheid met uitgedrukt, die ook in de symfonie ontstaat. Immers is niet de perfecte harmonie, uitgedrukt in het symfonisch dichtwerk dat met klanken de kleuren schildert van oneindigheid, een samengaan van veel verschillende waarden en instrumenten?

Wij willen. Dan moeten wij begeren. Wij moeten weten ook, wat wij begeren. Wij moeten a.h.w. uit onszelf gepuurd hebben de volkomen doelbewustheid, die slechts kan voortspruiten uit een volkomen honger naar bereiking.

Wij zullen. Het is niet voldoende te hongeren. Wanneer de honger dreigt, dan gaat men op de velden. En blijkt het graan verdord, zo is elk geraas der aarde beter dan de knagende honger. Want wij zullen. Wij kunnen alleen, wanneer wij verwerkelijken met een daad. Wanneer ons streven zich niet afvraagt: Is dit middel mij waardig? maar zich zegt: Zo met mij verweven en vergroeid is mijn doel, dat ik alle middelen kan samensmelten of men ze waardig of onwaardig noemt tot één groot geheel van volkomen harmonie en eenheid. Want wij zullen.

Wij kunnen. Natuurlijk, wij hebben het vermogen om al die dingen samen te garen. Maar het is niet genoeg te zeggen, dat wij kunnen. Wij moeten het kunnen door een daad tot werkelijkheid maken. Zo groeit uit de innerlijke honger de bewustwording van de oneindigheid in een samenvoeging van vele ongekende elementen.

Wanneer men de schepping wil zien als een symfonie, dan mag men niet vergeten, dat deze melodisch is opgebouwd uit haar verschillende thema’s, met elkaar verstrengeld en vervlechten. De terugkerende motieven, de eenheid, uitgedrukt in verschillende, tempi en toch komend tot de finale, waarin het verlossend akkoord aankondig, dat de strijd om bewustzijn in een alomvattende kracht is gewonnen.

Wij willen. Is het niet de haast klagende klank der violen, die het eerste thema inzet? Wij kunnen. Gromt daar niet de donder van de pauken en onderstreept niet de sombere klink van de bas de scherpte van het koper, dat een noodzaak tot streven aanduidt? Wij willen, opzwepend de golven van het geluid, in een zoeken naar verwerkelijking. En dan?

Wij kennen. De tweede beweging. Rustig is de melodie geworden. De hoge tonen der strijkinstrumenten mengen zich met de rustige, landelijke klank van het loot en gat enkele jachthoorn schalt een signaal. Er wordt een ogenblik rust ons getekend. En traag als een rivier, die statig voortgaat, herleven wij het eerste motief. Maar nu in een zekerheid. Wij kúnnen. Er is een mogelijkheid!

Maar nauw is de mogelijkheid vastgesteld, of wederom keert de onrust terug. Weer rollen de pauken, weer wordt de melodie haast klagend en jagend, schilderend de strijd, die nodig is om willen en kunnen te verenigen tot de daad. En moeilijk is het om die verhouding te vinden. Het ene ogenblik schalt in het golvend bewegen ons het landelijk motief tegemoet en trilt de fluit als een ver kwinkelerende vogel. Dan klinkt misschien de toon van de triangel als een kristallen klokjes dat lijkt op bloemen, ontwaakt in de eerste sneeuw: of als het eerste groen, wuivend tegen de verdwijnende winter. En dan weer het stormachtiger het opbruisende. Het zoeken naar eenheid.

Stem na stem voegt zich bij het koor. Niet meer afzonderlijke instrumenten zijn te onderscheiden. Wanneer erbij gezongen wordt, is de menselijke stem geworde tot een instrument, en is het instrument geworden tot een stem, die woorden spreekt.

Nog even wordt er geworsteld. En dan als een zon, die na de donkere nacht als een gouden kogel langs de hemel vuil rollen, badend de duisternis in het kleurig licht van ‘t eerste uur het slotakkoord! Wij zúllen is…. wij doen. En in de daad vindt alles zijn openbaring.

Een blad van de kersenbloesem valt op het water, een scheepje, uit hemelse krachten geboren en zeilend met de wind. Zo is het eerste denken van de mens. Onbewust, bloesem van het goddelijk scheppen, vallende op de wateren van de tijd, niet wetend omtrent een bestemming.

De vis ontwaakt in ‘t water, en zijn blauwe en gouden schubben reflecteren het licht van de zon, dat breekt door de spiegel. En hij ziet rond zich de prooi en jagend flitst hij als een felle pijl, voorts nu zich bergend, tussen het riet, dan gaande door de klaarheid der wateren, doelbewust reeds. Kennend de honger, kennend het begeren. Maar niet bewust. Dan klinkt daar het grote willen. De honger voor het eerst.

Maar als de lente komt, de ooi haar lammeren werpt, wanneer het jonge leven uit dartelt in een vrije wereld, dan blijft die honger en het zoekt zijn berging bij de moeder. Maar al snel is dat niet meer genoeg. De heerschappij moet men hebben over de wereld, krachtig moet men zijn, sterk om te overwinnen. Sterker is de wil geworden. Sterks zo sterk, dat hij wordt tot de mens.

De mens wordt geboren, En als een dier zoekt hij zijn geborgenheid bij de moeder. Als het dier groeit hij tot een bewustzijn van kracht en macht. Hij wil de meerdere zijn en de sterke. In hem ontwaakt de wil. en het begeren. Dan echter gedwongen door de krachten van menselijk zijn snelt hij voort en zoekt hij zich het veten. En uit het weten groeit de mogelijkheid tot verwerkelijking. Zodat hij gloriërend kan uitroepen: Wij kunnen!

Dan gaat hij verder. Een geest, als nevel aan het dode lichaam nog ontstegen, ziet rond en schudt zich de vleugels als een vlinder, die ontwaakt uit de cocon. Zij kan. Het kunnen is haar gegeven. Na wordt de laatste proef gegeven. Zal zij rustig als een vlinder gaan van schoonheid tot schoonheid, fladderend in de volheid van een geestelijk licht en nipt beseffende? Of zal zij ‘t licht erkennen als de werkelijke moeders de werkelijke kracht? Zal die geest, het lichaam ontstegen, nu haar kunnen maken tot werkelijkheid? Soms duurt het lange tijd maar eindelijk klinkt ook het: Wij zullen!

Eindelijk klinkt ook de voltooiing in de werkelijkheid. Dan stijgt die geest op, ijler wordend naarmate zij het licht nadert. Versmeltend met de stralen van het licht. Niet meer zichtbaar en verdwenen. En sprekend tot het bloesemblad, dat valt in de wateren van de tijde ” Wil”.

Sprekende tot de vissen in de vijver en het diers dat streeft: “Wil”. En de mens toefluisterend: “Gij kunt “. Opdat ook in de mens en in alle loven geboren worde dat grote woord: “Ik wil”. En uit de volbrenging van dit voornemen de eenheid met het licht. Totdat het licht allen heeft opgenomen en geabsorbeerd. En aan de lege hemel staat een zon van onvoorstelbare grootheid, bereid om uit zich te baren en leven te geven aan nieuwe werelden en een nieuwe rijkdom. Want zo, is het leven. Een symfonie, waarin alle vormen verweven zijn.

Waarin de volmaaktheid terugsnelt tot de eenvoud al de eenvoud de volmaking leert kennen. Zo is de cirkelgang, die wij eeuwigheid noemen. steeds weer bereiking. Bereiking, die voortvloeit uit het willen en erkennen, uit de realisatie van eigen vermogen en de wil tot volbrenging, dit al dienstbaar maakt aan het hoogste, dat leeft in mens en geest. Eenheid met de Schepper, vrede in het ik en schepping volgens de oneindige wil. Tot aan een dag, dat ook de goddelijke zon verbleekt en in het duister het laatste woord verklinkend de Schepper rust en heel de schepping droomt.

image_pdf