8 september 1959
Inleiding.
Bij het bezien van de mens zelf valt ons allereerst op dat het kan worden onderverdeeld in een reeks van voertuigen. Er is weliswaar geen beperkt aantal sferen (dit is afhankelijk van het begripsvermogen en als zodanig een glijdende scala, waarop een onbeperkt aantal sferen zou kunnen worden aangeduid), maar een voertuig is wel degelijk beperkt. Het is n.l. afhankelijk van het milieu dat het vindt, waarin het dus contact met anderen kan krijgen. Eerst door het contact met anderen is ook in een sfeer beheersing mogelijk. Wanneer u nagaat hoe uzelf bent opgebouwd en wat er alzo mee samenhangt, zult u ook begrijpen, dat het zeer noodzakelijk is rekening te houden in de eerste plaats met stoffelijke verschijnselen en wat daarmede samenhangt in de tweede plaats echter met een voortdurend sterker activeren van de geestelijke achtergronden, die worden uitgedrukt in de voertuigen voornoemd.
Belangrijk zijn voor ons voorlopig drie gebieden, t.w.: het stoffelijke, het astrale en het mentale. Later zullen wij waarschijnlijk verder gaan dan dat. Verder is belangrijk dat wij beseffen hoe deze bepaalde sferen t.o.v. elkaar staan. Schematisch kan dat worden voorgesteld als een afwisseling van positief en negatief, waarbij het totaal aantal sferen dat beleefd wordt door de mens (vraagt u mij niet waarom, dat weet ik ook niet) altijd een oneven aantal blijkt te zijn, uitgaande van de stof tot aan die sferen, die wij wit licht noemen en waarin geen persoonlijk erkennen op onze wijze meer mogelijk blijkt. Zo gezien kunnen wij de stof noemen een positieve sfeer, de astrale een negatieve, de mentale wederom positief. Deze voertuigen beïnvloeden elkaar. Als je het heel eenvoudig wilt uitdrukken zou je kunnen zeggen, dat de astrale wereld eigenlijk een negatieve vorm van materie behelst, waarbij dus de normale vormcapaciteiten van de materie worden veranderd en daarvoor in de plaats komt het veld, dat tijdelijk vormend is, maar waarin de materie voortdurend tracht aan de invloed van het veld te ontsnappen. Is dit laatste duidelijk of moet ik daar verder op ingaan?
Kunt u het een beetje verduidelijken?
Ik wil het graag proberen. Wanneer we een atoom hebben, dan heeft dit atoom een bepaalde spin, een bepaalde draaiing. Deze draaiing bepaalt de omloopbanen van de buitenste delen t.o.v. de kern. Elk deeltje daarvan op zichzelf bestaat uit energie, die voortdurend uitstraalt.
M.a.w. het elektron en het proton en alles wat daar verder is straalt naar buiten uit. Het geeft dus energie af. Dit afgeven van energie naar buiten vanuit het ogenblik van ontstaan noemen wij dan positief. Wanneer wij daarentegen te maken hebben met de astrale wereld, dan blijkt dat de kleine partikels, die daar de hoofdzaak van onze vormbeleving uitmaken, energie uit de omgeving absorberen. Vandaar dat ze door een veld in een vorm kunnen worden gedwongen.
Zij absorberen in dat veld, maar zodra de absorptiemogelijkheid elders groter is vervluchtigen ze. Dan gaat de vorm teloor. Het is daarom dus dat wij verschil maken tussen positief en negatief. Het houdt verder in dat de spinverschijnselen, die wij zien in het atoom van uw eigen wereld, niet zo kunnen worden gereproduceerd in het astraal gevormd atoom. Wanneer dus de negatieve materie (kleinste delen dus) voldoende verzadigd zijn van energie dan krijgen wij een explosie. Dat wil zeggen zodra de maximum capaciteit is bereikt, zal het gehele deeltje exploderen en gelijktijdig alle energie vrijgeven. Het is misschien wel aardig om dit op te merken wanneer de positieve materie waarin u leeft al haar energie heeft afgegeven, blijft er een niets over, een ledig. Dat ledig blijft bestaan totdat in de zogenaamde negatieve materie een zodanige hoeveelheid energie is opgehoopt dat een explosie optreedt voldoende om wederom een bezieling te betekenen van de positieve materie. Dit wordt kosmisch gezien uitgedrukt als dag en nacht van Brahman.
Dus dat astrale gebied kan ik opvatten als anti matter ?
Inderdaad. De gevolgen, die uit een uitwisseling tussen beide werelden kunnen voortvloeien, zullen nu ook wel duidelijk zijn. We hebben een kracht afgeven in de stoffelijke wereld. Elk astraal fenomeen echter is opgebouwd op een absorptie van kracht. Het gevolg is dat elke directe astrale manifestatie, op aarde betekent een krachtonttrekking aan de omgeving op aarde, waarbinnen het zich manifesteert. Is dit ook duidelijk?
Daarboven ligt de mentale wereld waarin wij niet meer te maken hebben met partikels. Daar zijn dus geen kleinste delen meer aanwezig. Daarvoor in de plaats echter velden. U zou kunnen zeggen de bron, waaruit het deel wordt geboren (de werveling dus die zich t.o.v. de omgeving als geheel gedraagt), wordt daar uitgebreider a.h.w. vergroot uitgedrukt. In plaats van een partikel hebben wij te maken met een klein veld. Wanneer wij werken met de mentale wereld en de stoffelijke wereld dan hebben wij hier invloeden, die elkaar versterken. D.w.z. dat de energie van een mentale wereld direct overdraagbaar is op een materiele wereld, terwijl ook het omgekeerde onder omstandigheden het geval kan zijn. Bij ons in onze sfeer is het dus mogelijk om direct uit te reiken naar u. Omgekeerd is het voor u mogelijk een direct contact met ons te krijgen, dat niet bepaald of beperkt wordt door verschil in geaardheid (de potentiële geaardheid). Als u dit beseft, dan wordt hiermede ongetwijfeld het beeld van de innerlijke bewustwording een beetje veranderd. Wij kunnen wel de astrale wereld gebruiken door een krachtsinspanning onzerzijds om in onze eigen wereld iets tot stand te brengen, maar het is altijd een correctie van een negatieve waarde. Uit de astrale wereld kunnen wij nooit een positieve werking verwachten, wij kunnen slechts negatieve verschijnselen daarmee versterken of opheffen. Zo zullen wij in een geestelijk streven en zoeken zoveel mogelijk de astrale wereld ontwijken. Slechts daar waar het ons gaat om het direct bereiken van werkingen in onze eigen wereld, zal het astraal gebied vaak een dankbaar terrein zijn voor experimenten.
Nu heb ik hier dus de drie lagere trappen, de drie fasen waarmee u voorlopig te maken heeft, kort gekarakteriseerd. U zult begrijpen dat er veel meer fasen zijn. De indelingen in sferen zijn zodanig verschillend, dat wij daaraan geen definitief houvast hebben. Wij kennen o.m. dit ter uwer informatie de 7 sferen, de 9 sferen, de 41 sferen (overblijfsel van een vroeger astronomisch en astrologisch stelsel), de 63 sferen en de 144 sferen. Daarnaast komen nog enkele andere varianten voor. Opmerkelijk is daarbij een 9 sferenstelsel, dat onder de bewustzijnsfase stofmens 2 andere sferen tekent (z.g. duistere of bardo-sferen) daarboven echter slechts 6 andere sferen, zodat gerekend wordt met een totaal van 9 sferen, waarna i.p.v. de 7e sfeer in de andere, eenvoudiger elementen gebruikt de oplossing in het Goddelijke onmiddellijke plaatsvindt en er dus geen sprake meer is van een ervaring van een bewustzijnssfeer.
U kunt dit rustig vergeten. Wij hebben niet veel te maken met die sferen. Wel met de vraag hoe ontstaan deze sferen? Hoe kan het zijn dat verschillende materievormen (positief en negatief) t.o.v. elkaar kunnen ontstaan? En hoe komt het dat wij kracht daaruit kunnen onttrekken, maar niet altijd gelijkelijk? Dan wil ik u allereerst wijzen op het feit, dat de kosmos meerdimensionaal is. Ik spreek eenvoudigheid halve hier over twee velden die elkaar kruisen een theorie die velen uwer al eerder gehoord hebben. Maar buiten dit kruisen van twee velden hebben wij in feite te maken met een grote reeks velden en wel ongeveer 16 velden, die elk met een eigen versnelling (dus het gaat niet gelijktijdig snel) en een eigen velddichtheid t.o.v. de anderen zich bewegen, daarbij voortdurend een hoek vasthoudende van 90 t.o.v. alle andere velden. Dit is ook niet belangrijk, maar wat wij met ons voorbeeld van twee velden kunnen zeggen is wel belangrijk.
Het Goddelijke openbaart Zich. In deze openbaring uit het Zich in tegendelen. Vanuit deze tegendelen benaderen de daarin bestaande delen van het Goddelijke elkaar. D.w.z. dat de invloeden van het Goddelijke kunnen worden voorgesteld als een waaier waar van dus de zaak wordt dichtgeklapt, maar niet slechts dicht, ook omgedraaid. Hij gaat weer open maar nu de andere kant uit. Hierbij ontstaat dus van uiterste tot nulpunt weer een z.g. positieve fase, terwijl ze van nulpunt tot het dan uiterste t.o.v. de eerste negatief kan worden gezien. Het behelst precies het zelfde zowel in ontplooiing als in teruggang. Het feit dat deze velden (misschien het best voorgesteld door de ribben van de waaier) t.o.v. elkaar zich verplaatsen, betekent dat uit hun onderlinge beïnvloeding de vormgeving mogelijk wordt en wel steeds tussen twee velden op een wijze, die de geaardheid van beide velden weergeeft en in de ontstane materie (laten we het even materie noemen) dus uitdrukt de wentelingssnelheid, de bewegingssnelheid en de velddichtheid van deze velden t.o.v. elkaar. De consequentie hiervan is, dat elk facet van het Goddelijke (nu gaan we dus weer even de esoterische kant uit van de techniek) een tegengesteld facet voortdurend ontwijkt in de wordingsgang en benadert in de voleindingsgang. De wereld en al wat ermee samenhangt (deze kosmos dus) is op het ogenblik in de voleindingsgang d.w.z. de waaier klapt dus weer toe en niet open. Het gevolg is, dat God bij elke tegenstelling uitdrukbaar in twee facetten van Zijn wezen, een bepaalde schepping doet ontstaan. Er is geen sprake van een schepping op één vlak, maar op vele vlakken. Bij al deze vlakken ontstaan werelden met een eigen energie, een eigen vorm van werkzaamheid, een eigen vorm van beleving, een eigen schepping en inhoud. Alles tezamen echter vormen zij de volmaaktheid.
De mens (en ook de geest die dus de menselijke weg is gegaan in het verleden of nog gaan zal) behoort niet tot één van deze werelden, maar is een afzonderlijke tegenstelling. Dit laatste is zeer belangrijk. Ik hoop dat u het wilt onthouden. De mens behoort dus niet als deel in die werelden, maar is een afzonderlijk wezen, een afzonderlijke kracht, beantwoordend aan geheel eigen wetten, die niet identiek zijn met de wetten van materie of kracht, zoals die in een andere sfeer tot uiting kunnen komen. Wij zouden het best kunnen zeggen, dat deze mens alle sferen enigszins beroert. Als we alle andere tegenstellingen zo stellen dus punt 1, punt 2, punt 3, punt 4, enz. dan krijgen we de mens als de tegenstelling die er zo doorheen gaat (van boven naar beneden, vice versa). Hierbij speelt zich een gang af, die ons doet denken aan een goddelijk veld. Wij krijgen n.l. eerst de afdaling door alle sferen heen tot de laagste toe, dan een omkering van waarden, waarbij langzaam dezelfde weg wordt afgelegd, maar nu met een tegengestelde gerichtheid.
De mens zelf, die het keerpunt over het algemeen ook geestelijk moeilijk ontdekt, neemt meestal aan, dat er sprake is van een ongebroken weg. Hij neemt dan aan, dat dit de bekende cirkelgang is, waarbij men immers ook eenmaal op het punt van uitgang terugkomt, Dit is niet geheel juist. Er is wel degelijk steeds een keerpunt aan te wijzen, waarbij een volkomen reversie van waarden plaatsvindt. Op het ogenblik echter dat ik op het laagste punt ben en de reversie van waarden voor mij plaatsvindt, is het laagste het hoogste geworden. Kunt u dat volgen? Dat is dus net als met het aapje, dat langs een spiraal naar beneden komt. Draai het stokje om, dan zit het opeens boven en moet het weer naar beneden. Het feit dat deze wenteling (dit omkeren) voortdurend plaatsvindt, betekent dat er een voortdurende belevingsmogelijkheid zal zijn voor de mens, zolang hij zich niet vereenzelvigd heeft met beide tegenstellingen, waartussen hij bestaat, maar zich slechts van de een naar de ander beweegt.
Eeuwigheid is inherent aan het menselijk wezen krachtens de wijze waarop hij zich beweegt tussen twee tegenstellingen, die deel zijn van de goddelijke uiting.
Op welke tegenstellingen wordt gezinspeeld? Kan dat met een enkel woord gezegd worden?
Neen, dat kan niet en wel om de doodeenvoudige reden dat tegenstellingen op zich zelf alleen betekenen tegengerichte waarden. Voor de mens zijn deze waarden niet definitief vast te leggen in menselijke taal. Als ik het heel eenvoudig zou willen zeggen (en dat betekent, dat ik al een heel grote fout maak, want ik ben zeer onvolledig) dan zou ik kunnen zeggen, dat bij de mens de keerpunten zijn visie en bezit. Dus het boven punt is het begrip, het overzicht, het beneden punt is het bezit, de beslotenheid, Je zou ook kunnen zeggen het is open en dicht.
Daarmee maak ik misschien iets duidelijk, maar er zit veel meer aan vast. Dat kunnen wij nu niet één twee drie allemaal zonder meer uit de doeken doen. Daarvoor moeten we eerst nog wat verder doordringen in de structuur van de kosmos en al datgene, wat er voor de mens en ook voor de geest aan belangrijks in schuilt.
Alles wat ik nu heb gezegd is een inleiding. Dat moet u goed begrijpen, Ik heb hier schetsmatig enige punten aangeduid. En voordat ik helemaal klaar ben met mijn inleiding zijn er natuurlijk nog meer kleinigheden en belangrijke punten, die wij even moeten aanstippen.
Voor de mens spreken wij vaak van de esoterische bewustwording als zijnde een bewustwording, die van het uiterlijk naar het innerlijk gaat. Wij spreken over het kennen van het “ik” als een ultimo in bereiking, het uiteindelijk bereiken. Ook dit is niet helemaal juist. Maar wij moeten in een menselijke wereld deze vormen aannemen omdat de relatie, die tussen mens en wereld bestaat, nu eenmaal geen andere interpretatie mogelijk maakt.
Belangrijk is echter dat wij ons realiseren dat in de mens (en wat dat betreft ook in de geest dus) steeds beide factoren, waartussen hij bestaat, werkzaam zijn. Wij leven dus niet in een eenzijdig streven, zoals wij ons voorstellen. Wij leven in een voortdurende strijd, omdat elke vordering in de richting van á gelijktijdig een afstand doen van b betekent. Zo is de werkelijke weg van de mens wel degelijk den van verloochening, maar vooral wel een verloochening van eigen denkbeelden. Er ontstaat voortdurend een nieuwe reeks, van voorstellingen en gedachten in ons wezen, Hiermee wordt onze verhouding tot de wereld die wij kennen voortdurend opnieuw gedefinieerd. Uit deze definitie volgt de reactie op die wereld, en dus het verlaten van een bereikt standpunt en het bereiken van een nieuw standpunt. Elk ogenblik van verstarring en verstening betekent stilstand. Stilstand is voor de mens onverdraaglijk en leidt tot een uitbarsting in wat wij noemen de rijken der fantasie, waarbij de onwerkelijkheid wordt gecreëerd (vaak zelfs bewust gecreëerd) om te ontkomen aan de vruchteloosheid van wat wij nog als werkelijkheid zien. De psychologie kan ons hier ook vaak van dienst zijn, door ons aan te tonen hoe in vele gevallen de afwijking van de werkelijkheid een vluchtproces is. Zij kan ons verder van dienst zijn door ons aan de hand van de psychotherapie aan te wijzen hoe bepaalde lichamelijke gebreken kunnen worden veroorzaakt door een afwijking in het voorstellingsvermogen en hoe omgekeerd lichamelijke kwalen een dergelijke afwijking ten gevolge kunnen hebben. Wij mogen dus heel rustig rekenen met de wetenschap als een steun (althans voor een groot deel) van onze stelling. Voor ons begrip van het eigen “ik” is dit prettig. Zolang wij moeten gaan denken in begrippen, die geheel vreemd zijn aan de wereld, zullen wij op bezwaren stuiten. Wij vragen n.l. een progressie in ons leven, wij willen verder komen. En wanneer dat lichamelijk niet meer mogelijk is, dan moet dat maar geestelijk gaan, maar wij moeten verder komen. Deze progressie kunnen wij echter niet bereiken zonder ons tevens op het oude te baseren. De verwerping van het oude, wat in de hele wereld steeds voorkomt, is in feite een transformatie.
En dat betekent dat de mens? Die wil komen tot een geestelijk begrip, over het algemeen een basis moet kunnen vinden in het stoffelijk weten. Het is noodzakelijk dat wij gebruik maken van de redekunst, de logica, dat wij gebruik maken van de wetenschap, voor zover dit op verantwoorde wijze kan geschieden.
De esoterie zelve let wel, vergt dit natuurlijk niet. Men kan zuiver door het transformeren van gedachten en het bereiken van een innerlijk weten op deze wijze heel ver komen. Maar wat hebben wij aan een innerlijke bereiking, die niet geuit kan worden? Wanneer u allemaal verheven wordt tot de hoogste sferen en u kunt het niemand mededelen, dan betekent dit voor u alleen, dat u t.o.v. uw wereld stilstaat. Er is geen activiteit, er is geen werking, er is geen deelgenootschap met het Goddelijke in een bestaan. Want de velden blijven bewegen t.o.v. elkaar en wanneer u die beweging niet meer volgen kunt omdat u maar den punt van het Goddelijke hebt gevonden, verstart u. Wij moeten actief kunnen zijn en gebruik kunnen maken van al dat gene, wat deel is van de verschillende werelden, waartoe wij behoren. Wij moeten alle sferen gelijktijdig kunnen activeren en elke gewenste sfeer steeds weer tot openbaring brengen.
Nu moeten wij een ogenblik teruggaan naar simpeler beginselen. Want wij willen uiteindelijk toch proberen onze cursus op te bouwen op een zodanige manier, dat wij allen er iets van kunnen meenemen. U leeft en in u leven verschillende voertuigen. Al die voertuigen echter worden bezield door dezelfde kracht, die de kern is van uw stoffelijk bestaan. Er is geen verschil in kracht of potentie tussen de hoogste sfeer, waarin u leeft en de stoffelijke wereld.
Uitbreiding van een stoffelijk potentieel van daad en denken betekent een gelijktijdige uitbreiding van alle in fase lopende sferen en de voertuigen die daarvoor bestaan. Als u dus stoffelijk positief streeft, dan verzwakt voor u de invloed van de astrale wereld en versterkt de mentale wereld. Het daarboven gelegen vormgebied verzwakt zich, het bewustzijn in klank en kleur daarentegen versterkt zich. Het alleen kleur verzwakt zich, het witte licht versterkt. En zo kunnen wij verdergaan. Wij hebben dus te maken met bepaalde sympathische verschijnselen. Wat gebeurt in sfeer a, wordt door alle in dezelfde fase als a verkerende sferen gereflecteerd. Wij kunnen niet afwisselend spelen met sfeer a en sfeer b Want b is tegengesteld aan a. En elke poging om dus gelijktijdig met a en b te manoeuvreren zou betekenen dat onze potentie op aarde of in een bepaalde sfeer beperkt is omdat er geen vooruitgang komt.
Wij wisselen teveel het positieve en het negatieve af en blijven, dus op hetzelfde punt staan.
Wij moeten een keuze doen in de weg die wij willen gaan. En gezien de wijze, waarop de positieve sferen voor ons belangrijk zijn, noemen wij al wat daarmee in verband staat wit, wit magisch, wit geestelijk, zelfs wit esoterisch. Alles wat met de astrale wereld en daarmee parallel lopende sferen in ver band staat, ook wanneer dit op zichzelf zeer hoge sferen kunnen zijn, noemen wij echter zwart magisch.
Nu moet u goed begrijpen dat wij niet kunnen zeggen, wat nu de hoogste sfeer is. Voor ons is de hoogste sfeer altijd gelijk aan de sfeer, waarin wij onze bewustwording beginnen. Of omgekeerds het einde van een bewustwordingscyclus zal altijd in waarde gelijk zijn aan het begin ervan. Maar wanneer wij kiezen, dan kunnen wij of zwart of wit werken. En omdat beide, t.o.v. elkaar volkomen tegengesteld zijn, zal er altijd een volledige antithese tussen het zwarte en het witte blijven bestaan. Deze wordt doorgevoerd tot in de hoogste sferen en wordt waarschijnlijk eerst dan opgelost, wanneer beide richtingen in God samenkomen.
Nu is voor een mens de keuze nogal gemakkelijk zou ik zeggen. Wie wit kiest ontkomt daarmee (althans voor een zeer groot gedeelte) aan de deliriumachtige gestalten en verschrikkingen, die nu eenmaal thuishoren in het astraal gebied. Wij kunnen in het astraal gebied voor onszelf vormen opbouwen, die t.o.v. dit gebied positief blijven en dus een afweer betekenen van alle werkelijk astrale invloeden gelijktijdig voor ons de mogelijkheid om uit deze negatieve krachten voor onszelf toch nog positieve gegevens (door neutralisatie van hetgeen voor ons thans negatief is) te bewerkstelligen. Het kiezen van wit heeft verder het voor deel, dat dit in fase gelijk loopt met de ontwikkeling, die men heeft gehad totdat men mens werd. Goed en kwaad komen hier niet bij te, pas. Er is geen kwestie van wat wel mag of wat niet mag, het is hier alleen een kwestie van, in welke cyclus van ontwikkeling bevinden wij ons. En als wij van daaruit tot een bewustwording overgaan, dan zullen wij juist in het eenvoudige begin ons aan een paar regels moeten houden.
De eerste is natuurlijk een zekere zelfkennis. Nu is zelf kennis een heel moeilijk punt. Toch hebben wij hulpmiddelen. Wanneer wij een behoorlijke astrologische analyse hebben, dan zullen wij hieruit niet precies kunnen aflezen wat wij zijn (er zijn nog wel verschillen aan te wijzen), maar wij krijgen wel een idee van grond waarden in ons gedrag en in ons karakter, die we aan de hand van het neergeschrevene kunnen toetsen. We krijgen op deze manier dus enig inzicht in de manier, waarop wij tegenover de wereld staan.
In de tweede plaats moeten wij gebruikmaken van de wereld buiten ons. Alles wat wij zijn voor de wereld wordt door die wereld naar ons weerkaatst. Hetgeen wij onbewust uitstralen zal daarbij evenzeer tellen als hetgeen bewust door gedachten of door handeling de wereld wordt ingezonden. Wanneer u dus onbewust misdadige neigingen hebt, dan zult u al beseft u dat niet hierdoor de misdadigheid van anderen tot u trekken. Wanneer u al bent u nog zo zedig of zo netjes onbewust een sterke drang hebt tot laten we zeggen bandeloosheid, dan zult u bandeloosheid in uw omgeving zien ontstaan en deze zal haar invloed op u uitoefenen. Dit beseffen betekent je bewust worden van al hetgeen zich in en rond je afspeelt.
Nu kunnen wij heel verstandig gaan praten over de waan. We kunnen gaan vertellen dat alles wat u rond u ziet, waan is d.w.z. een interpretatie van werkelijke verschijnselen, die u niet kent. Dat is zeker zo, maar daar hebt u heel weinig aan. Waan is meer een abstracte these, waaruit wij op de duur allerhande gegevens kunnen putten, maar waar je als mens voorlopig weinig mee te maken hebt. Met mijn excuses aan degenen die zolang hebben meegelopen, ik geloof dat we bij het begin van deze bijeenkomsten verstandig doen om bij het begin te beginnen. Wij stellen dat al datgene wat wij ons voorstellen omtrent niet door ons geconstateerde omstandigheden (dus aan de hand van vermoedens), tot de waan behoort.
Wij zullen trachten zoveel mogelijk het nadenken over toekomstige ontwikkelingen of pogingen tot reconstructie van ontwikkelingen in het verleden te voorkomen, tenzij dit voor ons de enige weg is om binnen het normaal stoffelijk menselijk leven verder te gaan. Bij het leven in het heden zullen wij verder voortdurend trachten ons geestelijk beginsel zo sterk mogelijk tot uitdrukking te brengen. Dit beginsel verkrijgen we door ons eigen karakter en ons eigen geloof samen te voegen. Wij erkennen bovendien in de verschillende leringen die op de wereld bestaan ongetwijfeld punten, die voor ons speciaal van belang zijn.
Het is moeilijk om afstand te doen van de zorg voor morgen. En toch zijn er heel veel voorbeelden van te geven die duidelijk maken, hoe dwaas die zorg is. U moet bv. een rekening betalen over 30 dagen en u hebt op dit ogenblik het geld niet. I.p.v. op het ogenblik rustig na te gaan hoe u vandaag iets kunt verdienen gaat u erover nadenken hoe het zal zijn, wanneer u het niet zult kunnen betalen. U gaat dus krampachtig werken. In die krampachtigheid van uw streven om geld te verkrijgen echter gaat u fouten maken. U bent niet in staat om wel overlegd en redelijk te handelen. Het gevolg is een zeer sterk toenemende spanning in het ik, die ook wanneer het begeerde doel nog bereikt wordt toch een voortdurende verslapping van vermogen betekent. Het is een overspanning, die uw reactiesnelheid vermindert, die uw helderheid van denken beïnvloedt, die uw vermogen tot het absorberen van waarden buiten in de wereld aanmerkelijk verkleint. U zult begrijpen hoe dit dus uit den boze is. Dat wil ook zeggen dat we ons niet meer moeten bezighouden met hoe we 10 jaar geleden waren of hoe we morgen zullen zijn. Elke gedragsnorm moet zoveel mogelijk aan de hand van de waarden van het heden en het bewustzijn van heden worden vastgesteld.
Alles wat in ons leeft werkt als een monitor, die wij niet kennen. Er is een besturende functie die bestaat uit het totaal van onze ervaringen. Deze ervaringen houden vele dingen in, die haast onbewust remmen. Als u een kachel ziet branden zult u er waarschijnlijk niet naar grijpen, want u hebt vroeger geleerd, dat u dan uw vingers brandt. Is het nu nodig u zorgen te maken dat u zich aan die kachel branden zult, wanneer u ziet dat ze brandt? Neen. Want juist dan zult u onzeker worden. Neem genoegen met deze haast instinctieve handeling, die door de ervaring wordt verkregen, de handeling die u beveiligt tegen het verbranden, maar ook tegen vele andere zorgen. Wees ervan overtuigd dat alles wat u vandaag leert, werkelijk leert (dus niet alleen boekengeleerdheid), morgen reeds zijn invloed doet gelden in al uw beslissingen en besluiten, in al uw handelingen. Ga steeds waar het maar mogelijk is van het heden uit. Onthoud verder dit U kunt soms heel ver in het wezen van anderen doordringen (dat geef ik toe), maar alleen wanneer er voldoende parallellen met uw eigen wezen zijn. Het begrip voor anderen impliceert een herkennen van het ik. Het resultaat is dat het trachten anderen te begrijpen betekent een verhelderen van het standpunt van het eigen ik, een vergroten van de ervaring, die juist voor dit ik noodzakelijk is.
Het zoeken naar de innerlijke wereld, afgescheiden van het stoffelijk leven, komt bij de mens veel voor. Als wij alleen reeds zien naar het aantal vragen, dat ons werd gesteld over uittreding en de mogelijkheid daartoe, vragen over dromen, vragen over ontmoetingen in de geest, dan zoudt u beseffen hoe sterk dit een groot gedeelte van de mensheid in beslag neemt. Men zegt tot zichzelf ik wil dat forceren. Dat is zeer gevaarlijk. Want wanneer u niet klaar bent om invloeden van een andere sfeer te ondergaan in uw bewustzijn, dan zult u ook geen correctie kunnen aan brengen voor de verschillen, die tussen die sferen en uw stoffelijke wereld bestaan. Uw herinnering zal ofwel geheel misvormd zijn of langzaam maar zeker eerder een contact met negatieve sferen betekenen en daardoor een zenuwuitputting met alle gevolgen van dien. Wij leren echter wanneer wij stoffelijk verder streven naar de juiste beheersing, stoffelijk streven naar het juiste weten, op de duur vanzelf het activeren van geestelijke voertuigen. En wel in dit geval alleen van die voertuigen, die een versterking betekenen van de tendens die wij persoonlijk begonnen zijn in onze eigen wereld.
Om uit te gaan in een andere sfeer moet je niet alleen maar je bewust zijn van die andere sfeer, maar je moet haar ook kunnen interpreteren. Die interpretatiemogelijkheid is gezien de cyclus waarin de wereld zich op het ogenblik bevindt, de terugkeer naar het midden voor allen praktisch aanwezig. U hebt door uw ontwikkeling tot op heden grondervaringen opgedaan, die het u mogelijk maken in elke sfeer, die u beroert en die boven u ligt, u aan te passen. Sferen die liggen beneden het thans bereikte standpunt zijn door aanpassing niet te bereiken. Werken in lagere sferen, zoals men dat vaak noemt, is dan ook alleen mogelijk door tijdelijk die sferen aan te passen aan het eigen standpunt. Men brengt dan een verandering teweeg in die sfeer en degenen die daarvoor gevoelig zijn kan men bereiken, anderen niet.
Wij hebben er als mens geen behoefte aan om speciaal in die andere wereld te dolen en te dwalen. De sentimentaliteit van de mens brengt hem er toe om o.m. het contact met dierbare overgeganen te zoeken. Men begrijpt over het algemeen niet dat het voor de overgeganen gemakkelijker is contact op te nemen met u dan omgekeerd. En zelfs wanneer men dit beseft zoekt men voor zichzelf de bezitsverzekerdheid van een persoon, die in de stoffelijke omgeving althans niet meer reëel bestaat. Wij kunnen daarmee niets bereiken. Wat wij wel echter kunnen bereiken is dit In ons eigen wezen heeft een geliefde persoon een invloed uitgeoefend.
Deze invloed heeft een beeld daarvan in onszelf geschapen. Dit beeld zal altijd tenzij door fantasie al te grote afwijkingen ontstaan, wat zelden gebeurt een contact kunnen betekenen met de werkelijke persoonlijkheid, die buiten ons bestaat. Dan hebben wij op het ogenblik dus even duidelijk gemaakt, dat het verstandig is om met geestelijke experimenten niet te gaan buiten datgene, wat je op het ogenblik nog denkt te kunnen beheersen.
Dat het aanpassen van de stof aan bepaalde geestelijke eisen goed is, weet u. Voorbeeld meditatie. Meditatie kan soms worden gebruikt om daardoor een helderder besef te krijgen, niet alleen omtrent het onderwerp waarop men mediteert, maar door de zo ontstane ontspanning ook over vele andere onderwerpen. In feite is meditatie een ontspanningstechniek, die onder omstandigheden aan hypnose gelijk kan komen. Ik denk hierbij aan het mediteren bv. op een kaarsvlam. Vermoeidheid van de optische zenuw, die hier optreedt, brengt een zodanige versuffing, dat bij het verdergaan van de gedachten in een richting toch een voortdurende bevrijding van spanning in het grootste gedeelte van ons denken en ook in het grootste gedeelte van onze geest plaats vindt. Deze ontspanning betekent het wegvloeien van storingen, het opheffen van vele remmingen en daardoor het harmonischer samenwerken van ons hele wezen. Als wij de weg willen opgaan van de esoterie of van de magie misschien, dan zullen wij dus wel degelijk de meditatietechniek ons eigen moeten maken. Wij kunnen die meditatie eenvoudig beginnen door een bepaald onderwerp zoveel mogelijk te beschouwen. U neemt daarvoor dingen, die u interesseren of boeien. Tracht een beeld van al deze dingen en hun betekenis in de wereld daaruit te ontwikkelen. Probeer steeds zozeer het onderwerp met alle associaties te verbinden, dat het op de duur centraal wordt. Ondersteun dit met het staren op het onderwerp van de meditatie voor zover dat mogelijk is. Mediteer pas over abstracties, wanneer u de meditatietechniek voldoende hebt geleerd. Onthoud verder dat meditatie niet alleen een ontspanning is maar vooral om tot het punt van ontspanning te komen hard werken. Het kan heel goed voorkomen dat wanneer u een uur ernstig gemediteerd hebt, u de parelen van zweet van het voorhoofd mort wissen, omdat u zich sterk hebt ingespannen. En dat betekent, dat we wanneer wij die meditatietechniek gebruiken om verder te komen over het algemeen er goed aan doen daarna een korte tijd te rusten. We kunnen zeggen voor elke 10 minuten van ernstige geconcentreerde meditatie 2 minuten rust, 1/5 dus.
Wanneer wij met de meditatie ver genoeg zijn gevorderd en dus hebben geleerd ons steeds, sterker bij één onderwerp te bepalen, zullen wij overgaan tot de contemplatietechniek. Hierbij zullen wij trachten een onderwerp alleen te beschouwen en in ons door te laten dringen tot wij daarmee zoveel mogelijk een zijn. Deze techniek is niet zo vermoeiend als de meditatietechniek maar vraagt een veel groter bekwaamheid. De toestanden van verrukking of al thans van wereldvreemdheid, die ontstaan, gaan gepaard met een sterke verhoging van bewustzijnsdrempel en daardoor verminderde vatbaarheid voor de wereld. Het is dus verstandig wanneer men dit probeert, te voorkomen dat er storingen van buiten af kunnen optreden. Kies daarom zoveel mogelijk vaste uren, vaste plaatsen, beveilig u tegen te grote storing. Wanneer u eenmaal goed in contemplatie of meditatie bent, mogen bv. geluiden van buiten af ja, zelfs bewegingen in uw omgeving u niet meer storen. Wanneer u dit gebruikt, zal door de ontstane spanning en het juistere samenwerken van het totaal van de bestanddelen van de mens het mogelijk worden om nieuwe ideeën te ontwikkelen.
Het is dus zo, dat de meditatie nieuwe denkbeelden naar voren brengt. Probeer vooral in het begin deze denkbeelden aan de praktijk te toetsen. Laat het niet bij theorieën blijven, laat het niet blijven bij dromen, maar breng zoveel mogelijk datgene, wat u als juist heeft beseft, in de praktijk. Door deze wijze van denken en werken brengt u voor uzelf een steeds intenser vastlegging van het bereikte in uw hele wezen tot stand. Gelijktijdig blijken deze ervaringen over het algemeen in elk voertuig gelijk sterk te worden uitgedrukt. Dit betekent dat het voor u mogelijk wordt die voertuigen, die normaal niet tot het bewustzijn behoren, steeds meer in te schakelen, ook bij het stoffelijk bewustzijn. Dit bevordert niet alleen de zelfkennis, maar bevordert ook daarnaast het vermogen om buiten het “ik” waar te nemen en de z.g. paranormale gebieden te betreden. Onthoud verder dit Occultisme op zichzelf heeft zeer nuttige kwaliteiten en eigenschappen. Het kan de mens helpen zeer veel en zeer snel te bereiken. Maar daar staat weer tegenover dat het onbevoegd spelen met het occulte levensgevaarlijk is. Want de mens ziet in het occulte niet de normale uitbreiding van zijn eigen bestaan, maar de tegenstelling die bereikt moet worden. Dat betekent dat hij zich meestal bij een zonder goede leiding zoeken naar occulte vermogens eerder wendt tot negatieve dan tot positieve factoren. Het gevolg zal u uit al het voorgaande wel duidelijk zijn.
Dan gaan we nu zo langzamerhand sluiten met dit betoog. Ik vind dat u reeds voldoende ter overweging hebt gekregen. Maar dit zou ik toch nog wel willen zeggen: Een esoterische ontwikkeling bestaat niet alleen in het verwerven van wetenschap, maar ook van bekwaamheid. Om met enige vrucht in de esoterie verder te kunnen gaan is het bv. zeer goed, dat men in staat is althans de eenvoudige algebraïsche vergelijkingen te hanteren. Het maakt het ons n.l. vaak eenvoudiger en gemakkelijker mogelijk een onbekend iets voor onszelf te definiëren. Wanneer wij staan voor twee verschijnselen, die wij kennen plus een onbekende kracht x, die daarvoor verantwoordelijk is, dan zullen wij door het vergelijken van de verschillen van deze verschijnselen en het vergelijken van het geheel van een buiten deze kracht tot stand komend verschijnsel van gelijke geaardheid, heel vaak kunnen bepalen hoe die kracht is, wat haar energie is en uit de symbolen dus a.h.w. kunnen aflezen, waarmee wij te maken hebben. Verder maakt het ons eenvoudiger mogelijk werkingen in onszelf na te gaan, waar we door een vergelijking te gebruiken ook de in ons onbekende factoren kunnen benoemen en zelfs wanneer ze niet onmiddellijk realiseerbaar zijn hen toch reeds kunnen bestemmen qua plaats en betekenis in het geheel van ons leven.
Belangrijk is verder enige kennis van muziek. We willen hele maal niet zeggen dat u plotseling allemaal piano, viool, gitaar of slagwerk moet gaan spelen en ik zou u zelfs met het oog op uw buren o.m. willen afraden o.m. saxofoon te gaan studeren of trompet, maar u moet toch enig gevoel hebben voor ritme, voor melodie. Het begrip voor muziek vereenvoudigt n.l. zeer het gebruik van juiste trillingen, van juiste intonaties. Ook behoort een zekere kennis van redekunst, het redenaar zijn hierbij. Het is noodzakelijk dat u leert op eenvoudige wijze zo snel en concreet mogelijk uw gedachten vorm te geven. Wanneer u al deze dingen hebt geleerd en u bent daarnaast in staat om goed te luisteren, dan hebt u de beschikking over een instrumentarium, dat u in staat zal stellen niet alleen door te dringen tot zeer dicht bij de kern van uw eigen wezen, maar daarnaast ook alle factoren van dit wezen en hun we zelden afzonderlijk a.h.w. op te roepen en te gebruiken in uw bewust streven. Denkt u niet dat een cursus esoterie afgelopen is wanneer we allemaal zoet geluisterd hebben en desnoods de zaak nog eens een keer hebben nagelezen. U moet zelf bepalen hoe u verder wilt gaan en of u verder wilt gaan. En als u hier alleen wilt komen luisteren, u bent welkom, u zult er nooit slechter van worden. Maar als u werkelijk verder wilt gaan, dan zult u gebruik moet en maken van de aanwijzingen, die wij u in de komende tijd zullen geven.
U hebt het gehad over tegenstellingen van waaruit de mens leeft. U hebt ook gezegd dat die tegenstellingen niet op te heffen zijn. Zij zijn ook niet tot synthese te brengen. Het blijft een tegenstelling en toch ook weer niet. Kunt u daar verder op ingaan?
Ik kan er wel iets over zeggen. Zoals ik zo-even al tegen onze vriend hier zei wij kunnen hier nog niet te ver op doorgaan.. Maar u moet het goed begrijpen de bestaansvorm en de ervaring, die in die bestaansvorm het leven betekent, zijn nu eenmaal afhankelijk van tegenstellingen. Eerst wanneer er twee aan elkaar tegengestelde waarden zijn, kan het verschijnsel daaruit te voorschijn komen en dus het kennen en het weten. Is die tegenstelling opgeheven of tot een synthese gebracht, dan houdt het verschijnsel op.
Anders gezegd wanneer de mens het punt bereikt, waarin hem een synthese mogelijk wordt tussen de tegenstellingen waartussen zijn weg ligt, houdt hij op mens te zijn en in het menselijk pad zich te bewegen. Dan kan hij dus niet meer behoren tot deze ontwikkelingsgang en zal hij misschien wel weer in een andere reeks van tegenstellingen nog verder best aan, maar voor de mensheid is hij uitgeblust. De mensheid houdt hier dus in alle geestelijke sferen, die met het menszijn in verband staan. Het is duidelijk op het ogenblik dat de tegenstelling ophoudt te bestaan, is de openbaring van een deel van de goddelijke schepping afgelopen.,
U hebt ook iets gezegd over het oneven aantal sferen. De oude tempels, die vroeger gebouwd werden, hadden altijd een oneven aantal treden. Zijn de even treden de harmonisering van het voorgaande?
Neen. Het oneven aantal treden is nodig omdat de eerste en de laatste stap gelijk zijn (in ontwikkeling dus), ofwel begin en eindpunt gelijk zijn. We beseffen maar al te goed, dat die in waarde gelijk zijn en dat alleen onze eigen inhoud is veranderd. In de oudheid heeft men dit ook beseft en heeft dit tot deel gemaakt van de inwijdingsmysteriën. De daartussen liggende even treden zijn over het algemeen de z.g. negatieve fasen. U kunt het zich misschien gemakkelijk voorstellen met een op zichzelf niet juist voorbeeld. Neem nu eens reïncarnatie, dan is het leven, dood. Dood is een consolidatie van leven maar tevens een scheppen van het nieuwe leven. Het is echter t.o.v. dit leven negatief, een uitblussing en t.o.v. dat leven ook negatief, want het is nog niet een begin. Dat is dus een even tree. Dan volgt er weer leven op.
Maar wanneer we het nu over die oude tempels hebben, dan mag ik misschien nog iets opmerken Inderdaad gebruikte men bij de oude tempels altijd oneven aantallen treden. Maar het aardige is dat bij belangrijke tempels, waar inwijdingsmysterieën gevierd, men heel vaak de treden hoger maakte dan voor een mens (z.g. godentreden) en dan daarnaast trappen aanbracht waar t.o.v. elke godentree (of grote trede van de trap) drie voor de mens bestemde treden waren aangebracht, aangevende dat in elke fase van bewustwording (elke sfeer) drie fasen worden doorlopen door het wezen, dat bewustzijn verwerft.
Over meditatie. Stel dat je een onderwerp hebt, dat je wilt behandelen. Dan behoef je toch niet te verzinken. Dat kun je toch denkende doen.
Wanneer je een onderwerp hebt, dat je wilt behandelen wel. Maar behandelen en mediteren zijn twee verschillende dingen. Meditatie is niet alleen doordenken, maar vooral doorvoelen.
D.w.z. dat zowel de meditatie als de contemplatie een grotendeels emotionele inhoud hebben en daardoor verder reiken dan het normaal redelijke. Er is een heel groot verschil tussen het doordenken en het doorleven in meditatie of contemplatie. Wanneer u een toespraak wilt, houden, zult u het onderwerp moeten overdenken m.a.w. er is een groot verschil tussen het voorbereiden van een rede en het mediteren. Mediteren is een poging om gebonden te zijn met de dingen. Wanneer ik kijk naar een boom, dan moet ik niet alleen proberen te denken over de boom, maar ik moet proberen te voelen als die boon of te leven als die boom, in de natuur te staan als die boom. Dan pas mediteer ik goed. Maar dat is weer niet redelijk.
De kwestie van sfeer scheppen.
Het is gemakkelijk wanneer je een omgeving hebt waarin een zekere sfeer hangt, die je alleen maar behoeft te versterken. Wanneer je een sfeer moet opbouwen is daar nogal eens wat mee te doen en vandaar dus u excuseert mij als dat misschien een klein beetje onheus lijkt mijn commentaar op de geluiden die u gaat maken wanneer wij eenmaal aan de gang zijn.
Wanneer wij met de esoterie bezig zijn rijzen er duizend en één vragen, duizend en een problemen, waarvoor wij een oplossing zou den willen zoeken. Maar de moeilijkheid is altijd weer wij stuiten op een onzichtbare grens. Er zijn steeds weer die momenten, waarop je het gevoel hebt nu nog een pas en ik wed, ik heb t te pakken! En dan gaat het je weer voorbij.
Het is altijd naast je, het is altijd rond je en toch kun je het niet pakken. Het is zoals een dichter (ik meen dat het Tennyson was) zei: Met mij is mijn gedachte als een schaduw mij steeds ontvliedend steeds bij mij. Maar wanneer ik tracht haar te beroeren, beroer ik haar niet. En zo gaat het met ons wanneer wij willen uitgrijpen boven deze sfeer van stoffelijkheid voor u en voor ons van eigen wereld. Wij staan voor de grote moeilijkheid om verder te grijpen dan we kunnen. En de grens die er ligt komt voor een groot gedeelte voort uit onze behoefte de dingen feitelijk te beroeren. Wij kunnen een ontvlieden a.h.w. van de werkelijkheid veel gemakkelijker bereiken, wanneer wij eenvoudig een spel van beelden gaan spelen, wanneer wij gaan spreken bv. over de wijd gedragen bomenkathedralen van een Zomeerland, waarachter de blauwe bergen oprijzen en in de kleine tempels het onderricht wordt gegeven.
Wij kunnen het gemakkelijk ontwijken wanneer wij spreken over de lieve herinneringen en de witte gestalten die over de weide tot ons komen en spreken en ziet herschapen het oude zijn.
Maar daaraan hebben wij zo weinig. Wij kunnen die sfeer allemaal voor onszelf wel opbouwen, we kunnen wel eens even breken buiten dat raadsels wat ben ik nu eigenlijk? Maar wij gaan er omheen, we beroeren het eigenlijk niet.
Soms gaan we over tot een innig zelfonderzoek en dan gaan we zeggen Ja, we weten dat. er een God leeft en die God moet in mij leven. In mij ergens is het goddelijk licht. Wat rond mij is is een wereld van sfeer, die ik niet beroeren kan. Ik kan mij niet begrijpen hoe het komt, maar alles spiegelt zich voor mij. Het is of ik in duizenden reflex4n van ongetelde lachspiegels verwrongen de waarheid zie en toch nog niet begrijpen kan hoe ze is, al voel ik aan dat ze er is. Al zou ik sommige delen ervan mij kunnen voor stellen. God is er wel, maar wat moet ik ermee beginnen? God leeft in mij, akkoord. Maar waar ben ik aan toe? Wat moet ik gaan doen? Kijk, dat is nu eigenlijk die grens. Wat moet ik er mee doen?
Alles wat je nu bereikt op geestelijk terrein is allemaal zo mooi. en het klinkt zo heerlijk in allerhande termen. Wij kunnen er gedichten over maken. Soms zeer sinistere en zeer lange, rammelende misschien en korte, die vol van een verfijnde schoonheid zijn. Wij kunnen het in muziek uitdrukken. We kunnen het beeldhouwen, we kunnen het schilderen, abstract en realistisch. Maar wat we niet kunnen is het voor onszelf werkelijk maken. Dat is het meest typische van de esoterie. De grens die ons gesteld is, is de grens van werkelijkheid. Er komt een ogenblik dat we niet meer weten, waar wij nu eigenlijk aan toe zijn. Fantaseren we nu, bouwen we ons allerhande waandenkbeelden op, of is er nog iets werkelijk?
Er moet een werkelijkheid zijn, die verder gaat dan alle rede en er moet een kennen zijn, dat verder gaat dan alle emotie. Er moet een ogenblik komen dat wij voor onszelf in staat zijn om a.h.w. die goddelijke kracht zo reëel te voelen, zo reëel voor onszelf te openbaren, dat er geen aarzeling meer is, dat er alleen maar een verzadiging, een vervulling is. Maar kunnen we dat nu werkelijk beheersen? Kunnen we daar meester over zijn? Neen. Het is dat, waarin we steeds weer tekortschieten. Wanneer we met de meeste moeite uiteindelijk de wildernis van stoffelijke gevoelens als mens doorkruist hebben, wanneer wij eindelijk zijn gekomen aan het moment dat we zeggen hier kan de wereld tenminste ophouden, dan staan we tegenover een wereld, waarin we geen weg weten. Zelfs zij die uittreden, zij die bekend zijn in die andere sfeer en in die andere werelden, ook zij kunnen dat niet redelijk kenbaar maken.
Esoterie is niet alleen een groei naar binnen toe, die redelijk verklaard wordt. Esoterie is een verliezen van vele dingen. Soms als je dan jezelf bekijkt, voel je je als Hamlet na de scene met de grafdelvers. Dan zou je a.h.w. je eigen wezen aan de hand willen nemen en beschouwen en zeggen: Poor Yorick.
Dan zou je willen zeggen: Gisteren nog vol lach en vandaag vergeten. Te zijn of niet te zijn, dat is een vraag, die mij kwelt. Ben ik? Ben ik eeuwig? Of ben ik een droombeeld, vervliegend in de waan van een ogenblik? Zijn mijn gedachten en mijn weten iets van een werkelijkheid of word ik gedroomd door een slaper, die ergens rusteloos wentelt omdat de dromen hem kwellen?
Zo gaat het je dan. Want de wereld van de werkelijkheid lijkt de mens een wereld van dromen. De wereld van de realiteit, de werkelijkheid, sterft onder de aanraking van onze stoffelijke rede en van onze geestelijke beredeneringen. De werkelijkheid is niet te vangen. Zij is en wij weten dat zij bestaat en zij moet in ons bestaan zoals in ieder ander en in elk ander wezen. En elke keer moeten wij zeggen Neen, ik kan het toch niet vinden.
Ach, u weet het waarschijnlijk zelf wel. U luistert naar een betoog van een onzer sprekers en zegt Neen, ik vind er eigenlijk niets aan. Ja, het zal wel geestelijke waarheid zijn, maar het zegt mij niets. Hij zegt dat nu, wel, maar ik kan het er niet mee eens zijn. En waarom zou dat nu de waarheid zijn en dat wat ik denk niet? Zo gaat het toch. En morgen sta je tegenover jezelf en dan zeg je tegen jezelf God leeft in mij, ik heb de kracht, ik kan een wonder doen. En dan zeg je Ja, maar zou dat wel waar zijn? En dan is het wonder alweer weg en is de mogelijkheid teloor ge gaan. Je zegt tegen jezelf Ik ben een eeuwig wezen. Dan komt de dood en je bent o zo bang, dat de zaak wordt uitgeblust. Want je kent geen andere wereld dan je eigen wereld, je kent geen andere begrippen dan die van je eigen wereld, je eigen bestaan. En uit je gedachten groeit dan op de duur natuurlijk wel iets, wat dichter bij de werkelijkheid komt. Maar de rede schiet tekort en het menselijk begrip en waarnemingsvermogen staan stil.
En toch zijn er soms van die moment en dat je iets van de droom vangen kunt. Kuijamar een Japans dichter, heeft eens geprobeerd het weer te geven. Die schreef een klein gedichtje onder aan een kakemono. Dat luidde alleen zo Ik droomde in eeuwigheid en was als het blad van een kersenbloesem, gedragen op het spiegelend vlak van het water. Helemaal geen gedicht misschien in de westerse zin van het woord, maar wat een uitdrukking! Ik was als een kersenblad, licht, onmerkbaar, geen indruk makend, gedragen door het water. Zo gaat het met ons ook. Misschien heeft die eeuwigheid een te grote oppervlaktespanning om de gelijkenissen door te zetten. Misschien is er ergens iets wat te sterk is voor ons, zolang we spreken van ik zolang we spreken van mijn leven, ik ben eeuwig. Een druppel water valt in het water, gaat er in op en wie zal diezelfde druppel terugvinden? Ze is opgenomen in het geheel en in haar duizenden delen ertussen verdeeld, bestaand daarin maar ermee vermengd op onverbrekelijke wijze. Maar wij maken in onze denkbeelden voor onszelf een afzonderlijk beeld, een affiche, een afbeelding van wat wij denken te zijn. En het is dat, wat het ons onmogelijk maakt om de eeuwigheid te beseffen. We drijven op de eeuwigheid, we worden erdoor gesteund en gedragen en toch zijn we er geen deel van, we horen er niet bij.
Kijk, dat is nu bij alle begin van esoterisch denken en zoeken natuurlijk het hoofdpunt.
Waarom, zo zegt de mens steeds weer, voor mij niet en voor hem wel? Ja, waarom denkt die nu dat hij helderziende is en waarom zie ik, die het zo verlang, nooit iets? Waarom treedt een ander uit en wandelt in de tuinen der eeuwigheid en kan mijn ziel met krampachtig pogen niet voor een ogenblik aan mijn lichaam ontsnappen? Zo denk je dan toch, nietwaar? Maar je vergeet één ding. Esoterie is voor een gedeelte jezelf verliezen. Het is a.h.w. het prijsgeven van veel wat je aan jezelf hebt toegekend aan eigenschappen, aan waarden. Het is het haast willoos ondergaan voor een kort ogenblik om dan in de moederschoot van eeuwigheid geborgen kracht op te doen en terug te treden in je eigen bestaan, maar steeds intenser doordringend in de geborgenheid van het eeuwig bestaan. Dat is voor ons het raadsel, het probleem, dat is de werking waarmee wij te maken hebben.
Nu zijn er in de oude tijd veel verschillende soorten van inwijdingsscholen geweest, lang voordat de aarde bestond zelfs al. Voordat de aarde bestond waren er ook al ingewijden en dezen zijn voor de huidige aarde vaak weer leiders en helpers geworden. En al die inwijdingsscholen hadden een ding gemeen het ogenblik van beproeving en het ogenblik van laten we het woord maar gebruiken onthechting. Telkenmale wanneer je gaat kijken naar zo’n inwijdingsplechtigheid valt je op men sterft. Symbolisch misschien maar toch sterft men. En wanneer het de scholen zijn die een hoogste inwijding vergen, dan is het een droom, die haast dodelijk kan, zijn. Je strijdt met de elementen. Men weet hoe dat soms in Egypte ging en ook bij de Grieken. Wanneer men daar na de eerste inwijdingen verder wilde gaan, werd men in een hypnotische trance gebracht en dan kwamen suggesties. Dat je onder een berg bedolven bent en dat je je een weg moet graven er doorheen zonder instrument en zonder middelen.
Achter je valt de gang in, vóór je een onbekende dichtheid van bergmassief, waar je noodzakelijk doorheen moet gaan, wil je verder komen. Er zijn er die het opgeven en die dan de verstikkingsdood der fantasie lijden en ook werkelijk lichamelijk ondergaan. Maar als ze eenmaal verstand hebben gewonnen, dan zeggen ze Voor mij is de berg niet. En zij, die die wijsheid kennen, gaan door de aarde heen want ze zijn er één mee. Er is niets wat hen tegenhoudt, niets wat hen schrik aanjaagt. Maar dat moet men leren.
En dan komen de wateren, de wilde bruisende stromen, waar je doorheen moet, geladen met onbekend gevaar. De zee, die je moet oversteken. En wanneer je weet één te zijn met het water, ja, dan drijf je er overheen als een lichte wolk, dan spoel je mee met de golven en je bent aan je doel voor je het weet. Maar zolang je vasthoudt aan het begrip ik is er de verterende angst en dan kun je er aan sterven.
Dan is er de beproeving van het vuur. Dan moet je gaan langs paden, die je steeds hoger en hoger een berg op schijnen te drijven. En dan sta je ineens voor een kuil vol vuur, een vulkaankrater. En je zult door het vuur heen moeten gaan.
Bij veel van die mysteries vinden we verder de beproeving van de slang. De mens is bang voor de slang, want zij is vreemd aan zijn wezen. Giftig en sterk is ze daar. Maar de mens moet gaan door een vallei gevuld met addergebroed, dat hem dreigt en toch voor hem wijkt. Tot hij de koningsslang ontmoet. De koningsslang die in de symbolische verhalen veel lijkt op de uraeus die de farao’s eens gedragen hebben als teken van hun waardigheid en afstamming.
Met deze moet men worstelen. En eerst als de gevleugelde slang overwonnen is, kan men verdergaan en begint de duizelende vlucht in de oneindigheid van luchten, waaruit het bewustzijn van alleen zijn in de ruimte wordt geboren. Wie het alleen zijn in de ruimte kan begrijpen, kan weerstaan, wie de eenzaamheid overwint, die is ingewijd.
In die beproevingen ligt veel voor ons nuttige lering. Laten we allereerst eens even nemen ons eigen wezen. Bent u niet bang? Kent u geen angst? Zijn er niet van die momenten dat het lijkt alsof het duister steeds dichter wordt, tot het als taaie stroop rond u heen ligt, geladen met de meest verschrikkelijke monsters? Kent u niet de angst, dat alles wat u hebt, al uw bezit op een gegeven ogenblik weggevallen is? Kent u niet de angst van alleen en arm zijn? Kent u misschien de angst voor de dood? De angst voor demonen en duivelen? De angst voor verlies?
De angst misschien dat je voor je vrienden bespottelijk zult zijn? Droom je er soms niet van als een nachtmerrie dat je plotseling de achting van iedereen verliest door een dwaasheid?
Angst, mijne vrienden, is een deel van de grens die ligt tussen ons en de eeuwigheid. Angst is die demonische kracht, die je vasthoudt, als je verder wilt gaan. Want we kunnen niet alleen geen afstand doen van ons ik maar vooral niet van al datgene, wat we ermee verweven hebben. Voor hen in de geest zijn het de lieve dromen misschien, op aarde is het de idee van je redelijkheid, van je rechten, van je weten. Dat houdt je geketend, dat houdt je geboeid. Het is de angst, de angst te verliezen wat je meent te bezitten en wat in werkelijkheid voorbij is met een zucht van de tijd.
En dan is er het begeren. Begeren is ook een fatale kwestie. Want stel je voor dat je in die inwijdingsdroom, in dat hypnotisch beeld je opgedrongen door de inwijder, uit de berg komt en in de vrije lucht staat en zegt ik ga niet verder. Achter je de hoge bergen, voor je de onoverkomelijke zee, een korte tijd van waanzin en dood, teloor. Dan zeg je Ik heb dit nu eindelijk overwonnen, nu wil ik dit behouden, dit Is kostbaar. En zo gaat het de mens. Met veel moeite heb je wat geleerd, je weet wat, je hebt gestudeerd, je hebt gezocht, je hebt je filosofieën. En nu komt op een gegeven ogenblik de vraag Ja, moet ik nu verdergaan? Maar dan moet ik alles wat ik bezit prijsgeven, mijn wijsheid. mijn geleerdheid, mijn aanzien. Ik moet prijsgeven wat ik beteken, mijn mogelijkheid om iets te verwerven zelfs. Ik moet dus zijn als een bedelaar, mijzelf overlatend aan de wateren der eeuwigheid. Ik moet mij dus zonder iets te bezitten in de vloed van tijd storten en maar afwachten waar ik terecht kom. Dat kan ik toch niet! En dan is er weer de grens.
Wij drijven op de wateren der oneindigheid, de ervaringen worden ons gegeven, wij zien de spiegelbeelden van de werkelijkheid misschien rond ons. We drijven voort gedreven door de wind, zonder te weten waarom of waarheen. Dan zeggen we: We willen doordringen in die eeuwigheid en dat water. Maar wij kunnen niet, omdat ons wezen weigert de verschillen tussen eeuwigheid en ik op te heffen. Omdat we weigeren eeuwig te zijn. Dat is het grote probleem van een ieder die begint met de esoterie. Alle wetenschap die u bezit en alle wetenschap die wij u kunnen geven tezamen is onbelangrijk wanneer u grijpt naar het weten om het weten. Alles wat u bezit en alles wat u vreest houdt u terug.
Het is moeilijk om te aanvaarden, ik weet het wel. En toch.
Eerst nu ik U aanvaard heb, God, zijt Gij voor mij tot leven wel gekomen. Verdreven uit de oneindigheid, uitgeworpen uit het paradijs heb ik gezocht naar U in mijzelf. Ik meende wijs te zijn en Gij hebt mij verlaten. Ik meende sterk te zijn en dorst zelfs U te haten. Er bleef mij slechts de leegte van een onvervulde tijd. Nu wil ik niet mijzelf meer wezen, maar slechts aanvaarden Uwe kracht. Nu wil ik niet uit eigen krachten streven, maar verwerkelijken Uw macht en wil. En nu mijn God, nu zijt Ge mij herboren, herleeft Gij in mij, lichtend sterk als ooit tevoren, mij geworden een zekerheid en wel bestaan. Nu kennend, door het oog begrepen en sprekend tot een ziel, die t zwijgen vond.
Het is helaas niet van mijzelf, het is meer een citaat, maar is het niet zo? Pas op het ogenblik dat wij alle dingen kunnen prijsgeven kunnen wij God vinden. Als wij God vinden kunnen wij pas onszelf vinden. Het is een raadsel raden, een eeuwige cirkelgang, waarbij wij als de aarde rond de zon gaan, haar licht ervaren en toch nooit de verzengende gloed van. de werkelijkheid kennen. Wij zoeken. En daarom houden wij ons bezig met de esoterie, vrienden. Wij zoeken eigenlijk vooral naar onszelf. Het is niet de zelf kennis, wat wij willen. Ook zelfs niet God, al zeggen wij dat misschien. Wat wij zoeken is de verwerkelijking van de droom, die wij over onszelf hebben. En het is daarom, dat we nog niet verder kunnen gaan.
Zoals het in het verleden wordt neergeschreven Wie de weg der esoterie gaat moet eerst de weg door de jungle der gevoelens zoeken, waar als verscheurende dieren de emoties op de loer liggen om je terug te slepen, vernietigd door een stoffelijk bestaan zonder meer. En heb je dat overwonnen, dan sta je voor een steile muur. Je moet zoeken naar een poort, een poort van begrip. Dan sta je voor de statigheid van wijde pleinen en je moet de weg vinden door een doolhof van tuinen en paleizen. En overal noodt iets je tot rust. Hier de wijsheid, daar de kracht, daar de manifestatie, duizend gaven je geboden. Je zult verder moeten gaan. En naar men zegt, moet men zo zeven maal ingaan in een nieuwe wereld en het andere achterlaten.
Nu strijdende met gevaar, dan met verleiding, totdat men uiteindelijk bereikt. wat zo vaak is omschreven op verschillende manieren. Iemand omschreef het als een kleine koepel, waar oosterse banken omheen liggen, waar achter het stenen scherm de lucht spreekt van zon. En daar op een vloer, geblokt in marmer zwart en wit, zit een wezen, dat je met eerbied benadert en waarin je jezelf erkent. En eerst als je jezelf erkend hebt, ontspringt een enkele vlam, een enkel licht. Dan is er buiten geen licht maar duisternis. Vanuit dit kleine tempeltje, deze kleine ruimte, schijnt een licht het heelal te doordringen.
Zo omschrijft men het en zo kan het zijn. Maar wij moeten ons zelf vinden omdat God, zoals Hij voor ons bestaat, ons ideale beeld is. Dat wat wij zijn, maar dan eeuwig, volmaakt. Want God heeft Zich in ons geopenbaard. Wij zijn een vast en bestemd deel van Zijn schepping en wij hebben een vaste en bestemde plaats. Wanneer wij zoeken tot God te gaan zullen wij onszelf moeten vinden in die volmaaktheid. En eerst waar wij de volmaaktheid van ons wezen, al omvattend door alle tijd en alle sfeer heen, kunnen aanvaarden, ontspringt het goddelijke licht, zodat van binnen uit Gods licht straalt en Gods schepping erkend kan worden. En eerst in het erkennen van de schepping ligt Gods openbaring van Zichzelf, die het ons mogelijk maakt één te zijn met Hem, zonder grens en zonder schroom.
Het zal misschien nog lang duren voor we allemaal zover zijn, maar de eerste schrede op het pad zetten we, het pad van de jungle. Er zal veel misleiding zijn, veel aarzeling misschien. Er zullen veel problemen zijn. En wanneer u ernstig verdergaat, wees er zeker van dat de beproevingen u niet bespaard blijven. Want ge zult uzelf en uw gevoelens moeten overwinnen, ge zult meester moeten zijn over uzelf. Eerst dan kunt ge de jungle verlaten, dan kunt ge gaan in de tuinen, waarin men u verlokt met macht en met weten, met vrede en met wijsheid. En zelfs dan zijt ge pas aan het begin van de weg. Maar wees tevreden wanneer ge het gevaar beseft, dat in de jungle leeft, dat leeft in de verwarde wereld van begrippen en gevoelens, datgene wat thans u zo eigen lijkt. Want daar is steeds de zelfmisleiding. En slechts wie de zelfmisleiding weet te omgaan zal op de duur een pad vinden tot het begin der zelferkenning.
Ik kan u slechts één raad geven Vertrouw op God, wees zeker van uzelf, aarzel niet, maar vooral misleid uzelf niet omtrent uw bedoeling. Dan vindt u het snelst het pad tot licht en waarheid.
De Jungle.
De wildernis is wreed. Zij lijkt soms met haar open paden een ogenblik een tuin, het volgend ogenblik een muur van levend groen, waar je niet doorheen kunt komen. Maar overal dreigt het gevaar. Daar op het pad hangt de kleine koraalrode slang aan de takken ze zal zo dadelijk neervallen en je leven bedreigen. Daar, wat een ogenblik een groene vlakte lijkt, is misschien een moeras. En in die ondoordringbare muur verborgen is een geheimzinnig leven, waarvan je niet weet of het je niet zal aanvallen en schaden.
Zo is het ook in de wereld der gevoelens. Datgene wat veilig lijkt, waar we voor een ogenblik zouden willen spelen met onze gedachten en ideeën, daar schuilt vaak de zelfmisleiding die ons dwingt tot steeds groter leugens om het leven nog aanvaardbaar te maken. En daar, waar de ondoordringbare muur schijnt te staan van voor ons niet belangrijke zaken, daar schuilen als wilde dieren onze emoties en onbewuste gevoelens. Wij weten niet wanneer ze vernietigend zullen uitbreken om ons te bedreigen en misschien zelfs te doden. En toch is de jungle vol van leven.
Jungle, een droom van leven en sterven, getekend in duister en licht, getekend in duizenden tinten van groen, waar alles leeft en toch de dood zijn woning heeft.
Jungle, voortdurende misleiding, die slechts de kenner kan begrijpen, dwaaltuin, die vaak sterven doet, waar wij in de gelijkheid van tijd en landschap steeds weer onszelf ontmoeten en treden op de sporen die wij vroeger zijn gegaan, onmachtig om een weg tot verder doel te kiezen. Wrede dwaaltuin, wreed omdat geen wet zich voor ons buigt maar elke wet zichzelf en voor eeuwig zo gesteld doet gelden zonder aarzeling en zonder ook maar een enkele keer genade ons te geven.
Verborgen jungle in het mensenhart, hoe moeilijk is het toch door u een pad te vinden dat leidt ons tot een beter zijn. Hoe is de pijn soms van het niet bereiken groot en zouden we de dood haast willen tarten om slechts te ontsnappen aan een verwarring, die in ons leeft. Maar wie naar beter weten streeft, hij heeft een doel zich reeds in het begin gekozen. En in het wezen is het weten als een lichtend kompas dat de koers u geeft van dag tot dag. Het is of wat in het verleden was in u herleeft en zo hernieuwd u kracht en richting, ja, ook geestelijk voedsel geeft om te bereiken.
Ge zult met zorg uw pad wel moeten gaan. Niets mag verwaarloosd worden, niets voor ‘n korte wijl vergeten. Dan wordt het doel bereikt. Want waar de jungle ophoudt ligt misschien een lichte stad, waarvan kristallen wanden ‘t groen nog licht weer kaatsen en waar in ons de vrede woont.
Wij zijn het, waarin de jungle is bevat. Wij zijn het, die dwalen in de onbegrepen verwarringen om ons eigen wezen. Wij zijn het, die uit onze onvolkomenheden hindernissen bouwen en gevaren. Wij zijn het die – onszelf kennende maar niet achtend dat -, wat in ons leeft ingaan tegen de natuur en tegen de inhoud van het bestaan en zo als slachtoffers vallen van onszelf.
Maar als we in staat zijn de beproevingen van die innerlijke jungle te doorstaan, te doden wat ons bedreigt (jaloezie en nijd, begeerte en angst, de trots, de eerzucht en de luiheid) dan vinden we in onszelf ook de kristallen stad waarin we rusten kunnen, de innerlijke vrede, die het gevolg is van een wel volbracht bestaan, die het loon is voor een streven dat waarheid in het “ik” deed geboren worden.
Gij, mijne vrienden, dwaalt in de jungle. Duizend gevaren, die u belagen, lasten die soms zwaar vallen en uitputting, die u bedreigt. Maar ge hebt uw doel, ge hebt het innerlijk kompas, dat u zegt waar te gaan. Bekommer u dan niet om de lokkende stemmen die uit de verte klinken. Stoor u niet aan de gevaren die u schijnen te dreigen. Ga verder, bereid tot afweer als het nodig is, maar ga voor alles verder tot uw doel. Een mensenleven of een bestaan in een sfeer heeft alleen zin als we ons doel bereiken. Ons doel te bereiken is de zin van ons leven.
Het is de enige verzadiging van de honger, die in ons leeft. Bereiking is het verlangen dat ons voortjaagt, ook al weten wij het niet te omschrijven.