Spiegelbeeld

image_pdf

19 mei 1959

Wij begeven ons vandaag dan weer op de weg der esoterie. Wij weten onderhand wel, dat esoterie eigenlijk zeer veel verschillende dingen kan inhouden. Het is alles de weg tot het eigen innerlijk. Maar wanneer wij gaan speculeren en filosoferen, ach, dan is er eigenlijk niets in de wereld, wat je niet bij de esoterie te pas kunt brengen. Of u nu wilt beginnen bij film, verwaarloosde jeugd of vliegende schotels, enige esoterische zin heeft het allemaal. U zoudt kunnen zeggen, dat de esoterie eigenlijk een soort tovermiddel is. De doodgewone dingen, die op zichzelf zo weinig betekenis schijnen te hebben, krijgen plotseling een nieuw leven, een nieuw: inhoud, een nieuwe glans. Want juist dat gewone, dat alledaagse en dat wereld blijkt van een buitengewoon belang te zijn, wanneer je zoekt naar jezelf in die dingen. Je bent mens en zelfs wanneer je geest bent geworden, leef je nog in een wereld met waarden, die buiten je staan. Je kunt niet naar binnen kijken zonder eerst je spiegelbeeld te zijn, zoals het wordt getoond door de buitenwereld. En juist dat: Spiegelbeeld wil ik vandaag met u wat verder onder de loep nemen.

We kennen allen het geheim van de spiegeling, Waarin de micro- en de macrokosmos elkaars volkomen tegendelen en tevens elkaars volkomen gelijken zijn. Wanneer ik macrokosmisch wil denken, dan blijkt mij, dat het voorstellingsvermogen van mens en geest te klein is. Natuurlijk kun je door een uittreding bv. je geest projecteren tussen de sterren. Je kunt jezelf de ruimte inwerpen en zon na zon voorbij zijn flitsen, totdat eindelijk achter je een hele sterrenmenigte ligt en voor je de kale leegte, waar in de verte ergens nieuwe sterrennevels schemeren. En je kunt verder gaan en verder, maar je wordt bang. Het is te groot. Veel te groot voor het voorstellingsvermogen van de mens is deze materiële kosmos met zijn zonnen, zijn lege ruimten en zijn donkere wolken.

Je zou ook kunnen afdalen in de kleinere werelden. Maar wanneer je naar die kleine werelden gaat, dan kun je niet begrijpen hoe dat ene momentje, dat ene chronon, waarin een elektron van baan verandert, van potentie, verandert, net zo lang is als de miljoenen jaren, dat er een wereld bestaat. Je kunt niet begrijpen dat het schemerend één-zijn van verschillende kernen, waarom die elektronen razen, de geboorte en de ondergang is van een zonnestelsel. Het gaat te vlug en je zou je niet kunnen voorstellen, dat op zo’n klein elektron mensen wonen, steden bouwen, oorlog voeren, liefhebben en misschien ondergaan. De microkosmos is te klein.

Wat zijn wij, mensen, dan eigenlijk wel? Wanneer wij goed zien, dan ligt boven ons de macrokosmos, zichtbaar, kenbaar, maar nog niet begrijpbaar. En onder ons de microkosmos, duidelijker en duidelijker voor ons openliggend, een geheim waarin wij moeizaam, maar voortdurend vorder doordringen: maar die wij niet kunnen begrijpen, die te oneindig klein is.

Een mens staat op de grens. De grens van het grote en het kleine, de grens van twee oneindigheden. En geen van beide beelden, die spiegelen, kan hij beseffen. Noch macro-, noch microwereld.

Dit punt van uitgang, dit spiegelbeeld, moet ons dan toch wel iets leren. Want wij staan op een grenslijn, een scheiding. Wij staan tussen twee werelden, stoffelijk gezien, en ook geestelijk gezien, maar dat is een andere zaak. Laat ons dan eens proberen om juist die grenslijn te definiëren en onszelf te herkennen in beide dingen.

Wanneer je ‘s nachts naar de hemel kijkt en het is een wolkenvrije lucht, dan zie je een baan van flonkerende sterren zich als een lichtend spoor van elfen over de donkere hemel uitstrekken. Dan zegt men: “Ziet, dat is nu de Melkweg.” En wanneer je soms denkt aan jezelf en je denkt eens aan jezelf niet alleen als een mens maar als een conglomeratie van kleinste delen, dan moet je je eigenlijk ook zo voelen, een soort melkwegstelsel. Er is iets wat ons regeert, zeker. Maar ook wij, regeren zoveel. Wie kan u vertellen van de drama’s, die worden afgespeeld in een cel, die sterft? Of ergens bij een zon, die wordt uitgeblust? Wie kan u vertellen van de wonderen, waarbij alles zijn eigen functie, zijn eigen plaats krijgt en toch een zekere vrijheid behoudt? Een bloedlichaampje spoedt zich voort door het bloed, een soort ruimtevaarder in oen onbegrepen heelal, zijn lading innemend en latend, zijn taak vervullend, voedend hier, kerend daar en niemand weet waarom. En toch leeft het en heeft een eigen besef. Een besef, dat menselijk gezien misschien nihil is, maar dat voor het wezen zelf bestaat.

En als we dan naar boven kijken en we zien die hele sterrenwereld, dan moet in ons toch wel eens de gedachte opkomen: Zouden wij misschien ook deel zijn van een groter organisme?

Zouden wij misschien ook behoren tot dit vreemde, grotere Wezen, Dat wij niet kennen? Juist omdat wij ons kunnen spiegelen in beide werelden, is dit beeld zo aantrekkelijk. En in vele gevallen zo uitermate waarschijnlijk.

Laat ons terugkeren tot het lichaam. Ergens is pijn. Alleen maar een pijnprikkel. De witte bloedlichaampjes stormen er onmiddellijk op af. Het is een soort hulpbrigade, die gaat werken.

Toch kan niemand vertellen, hoe ze weten dat dit gebeurt. Zenuwimpulsen, prikkels, zeker. Maar er moet toch wat meer zijn. Die tendens kan niet alleen zo maar geboren worden en wij kunnen het ook niet zonder meer toeschrijven aan de superioriteit van het lichaam over de onderdelen ervan. Want hoe komt het dan, dat niet alle witte bloedlichaampjes gehoorzamen, maar slechts enkele? Dat er een soort selectief proces optreedt? Evenals dat gebeurt, wanneer er een strijd losbrandt met binnendringers in het lichaam, gaan wij zien hoe zij- als bacteriofagen fungerend – zich langzaam maar zeker verzetten tegen infectie. Ook dan is niet alle optreden van elke cel gelijk. Een soort wereldje voor zich, nietwaar? Zouden die bloedlichaampjes weten dat zij gestuwd worden? Weten wij, dat wij gestuwd worden? U ziet het, de spiegeling is er, de overeenkomst is er. Het kleine, dat onder ons ligt en het grote, dat boven ons ligt, zij zijn bijna gelijk.

Zenuwsignalen, zenuwimpulsen veroorzaken reactie, zegt u. Maar soms komt er, bij ons iets van een inspiratie, van een goddelijke kracht. En dan fungeren wij plotseling als gedrevenen, als gejaagden. Dan denken we, dat wij een roeping volgen. Maar wie zegt ons dat het witte bloedlichaampje dit ook niet voelt als een roeping om die bacterie aan te vallen? Dat het witte bloedlichaampje het. niet als een roeping volt tiaar die ene plaats te gaan, die bedreigd is? Dat is moeilijk om te zeggen. En juist daarom loont het zich ons af te vragen, of wij misschien niet alleen op een grens staan van nieuwe ontdekking, een nieuwe wereld. Om onszelf te leren kennen moeten wij weten hoe wij functioneren, hoe wij leven. Moeten wij begrijpen, waarom wij zijn. Moeten wij begrijpen, hoe wij het best kunnen zijn wat wij moeten zijn.

Esoterie is in feite de leer van de zelfvervulling. Het plaatsen van het “ik” in het daglicht der absolute waarheid en de absolute hakaanvaarding. Maar ook de verwerving van het absolute bewustzijn. En dan wil ik allereerst beginnen met te stellen, dat ons milieu, onze omgeving, niet willekeurig is: Schijnbaar misschien, ja. Maar er is iets, wat ook ons brengt naar de plaats, waar wij moeten zijn en waar wij moeten leven. Er is iets, wat ons vandaag drukt tot ergens in de gangen van de mijn, diep en afgesloten van alle daglicht misschien en ons morgen misschien verheft tot ver hoog in de luchten of eenmaal – een glimmende kogel, die zich door de ruimte spoedt – misschien ver buiten het eigen zonnestelsel. Wie zal het zeggen: Er is iets wat ons regeert, iets wat ons drijft, wat alles, dat rond ons bestaat, door dezelfde signalen beïnvloedt, door dezelfde impressies en impulsen, die ook ons beïnvloeden. Er is geen uitzondering. en daarom zal het milieu, zal hetgeen ons omringt, een absolute weerkaatsing zijn van al hetgeen er zich in ons af speelt.

Wij spreken vaak van God. En dat is begrijpelijk: Wij kunnen niet zonder God leven. Maar in deze vergelijking nadenkend, zou misschien de God van het lichaam niet zijn de geest, die zetelt achter het dankend vermogen, van waaruit het Al (het lichaam) wordt bestuurd?

Misschien een ontstellende gedachte enerzijds, een gelukkige gedachte aan de andere kant. Er is iets wat ons leidt, er is iets wat ons voert en dat is prettig. Dat is ook kracht, de niet behoort tot onze eigen wereld. Dat is maar goed, want onze eigen wereld bekritiseren wij teveel. Het is een ongrijpbaar iets, zoals de geest ongrijpbaar is voor de stof. Maar het is ook iets, wat tot ons spreekt, zoals de geest spreekt tot de stof. En daardoor is er een band.

Alle wijsheid van alle tijden voert ons steeds weer terug tot die eigenaardige kosmische God, die uit Zich dingen geboren doet worden. Het ene volk noemt Hem Chronos, de tijd: een ander volk Brahman, adem. Wie zal zeggen, dat deze dingen niet hetzelfde zijn? Is niet de adem des levens voor de mans de tijd? Zijn tijd en leven niet onverbrekelijk voor heen verbonden? De een spreekt van de Allerhoogste, de ander van de Eerste Oorzaak, maar bedoelen zij eigenlijk niet precies hetzelfde? Datgene wat voortbrengt? Datgene wat als eerste cel, als nucleus voor alles, wat later gekomen is, ons heeft doen zijn? Misschien is het een gedurfde reeks van stellingen, maar ze is zeker dienstig om ons tot grotere zelfkennis te brengen. Ik kan natuurlijk hier een web van woorden om u heen gaan weven. Ik kan misschien een sfeer oproepen, die u voor een ogenblik ontrukt aan een werkelijkheid. En ik kan u misschien ook een kracht geven, die u voor een ogenblik de illusie geeft zelf iets van God in u te dragen en iets te zijn van God. Maar ik kan u niet veranderen en ik kan uw wereld niet veranderen.

Het enige wat ik misschien veranderen kan is mijzelf, mijn ego. En daarom wil ik voor alle dingen redelijk zijn.

Ik weet, dat al wat rond mij is, mijn wezen weerkaatst. Mijzelf vrees ik vaak te herkennen en daarom vlucht ik voor dat beeld. Ik weet ook dat alle wetten, die voor mij gelden in de wereld rond mij, niet in een enkel ding maar in alle dingen gelijktijdig gespiegeld zijn. Dat is een heil boude bewering. In alle dingen, vrienden. Dezelfde wet, die voor u geldt, geldt voor de plant en voor het dier. Dezelfde wet, die voor u geldt, geldt voor de aardenevelflarden, die langzaam de aarde dreigen te verlaten en zich onttrekken aan de dampkring, gaande naar de ruimte. En voor de rotsen, die – kokend nog ergens onder uw voeten, in de diepe lagen van de aarde geborgen – wachten op het ogenblik, dat ook hun bestaan er een wordt van rust en verste vorm. Al die dingen zijn één. En juist omdat je die wetten kunt erkennen, wanneer je wilt en durft, kun je jezelf kennen. Wanneer je weet welke regels je gedrag bepalen, wanneer je weet welke stuwende kracht je zet op die plaats, waar je leeft, dan weet je ook wat je bent.

En misschien is het goed te weten wat je bent. Want hand in hand met de esoterie gaat de mystiek en in de mystiek verborgen is het magisch karakter van symboolwaarden, sympathische waarden en kosmische parallellen geborgen. Wij kunnen incanteren en bezweren en daardoor al u iets doen opmerken of doen gevoelen in een paar woorden. En dan lijkt het wel of het komedie is. Maar het is waar, het is geen komedie. Want dat, wat ik doe, beïnvloedt mijn omgeving en de invloed van mijn omgeving geeft antwoord. Zoals een harpist de vingers beweegt over de snaren en daardoor een klank doet ontstaan, dia de gehele omgeving beroert, zo kan de mens, die zich bewust is van zichzelf, die zich bewust is van de krachten, die hem regeren, met een enkel woord en een enkel gebaar de snaren van het leven, de wetten Gods doen klinken. En de gevolgen zijn als trillingen, dia een ieder beroeren en beïnvloeden. Wij kunnen symbolen neerschrijven, op zichzelf een ledig gebaar. Maar soms kan zo’n symbool deel zijn van een eeuwigheid. Het kan de perfecte uitdrukking zijn van een kosmische wet. En wanneer dat het geval is, dan trilt de ruimte na als een snaar, die aangaslagen is. Dan zingt zinderend de klank van de wet uit en ze wordt gehoord door Alle leven, zelfs wanneer het oor geen woorden onderscheidt.

Esoterie is niet alleen kennis van het ik: esoterie is voor een groot gedeelte magie, zo vreemd als het misschien klinkt. Maar je kunt jezelf niet zijn, zonder deel te hebben aan de magische processen van de kosmos. Je kunt niet jezelf erkennen en blind blijven voor de werkelijke wetten, die de ruimte regeren. Je kunt niet jezelf erkennen en buiten het goddelijk Wezen blijven. Noem het het Koninkrijk Gods, noem het Levensadem, wat deert het ons? Het is het geheel, waar het om gaat. En wij behoren tot een geheel. D.w.z., dat wij als meester van onszelf, erkennend onze werkelijkheid en onze waarheid, zoals deze in ons leeft meester zullen zijn over al datgene, wat zich niet bewust is van de wet. Alle elementen, alle elementalen, alle geesten zullen uw wil doen, wanneer ge u beroept op de goddelijke wet.

Want ge kunt u niet beroepen op iets, wat tegen de wet is. Dat strookt niet met uw wezen. Ge kunt alleen dat deel van de goddelijke wet activeren, dat in uw bewustzijn het beste past.

Denk daar eens over na. Dit is abstracte wijsheid, die ik u hier vertel. Dit is niet het sprookje van een wonder en het is niet het magisch verhaaltje over dingen, die ergens in Tibet gebeurd zouden zijn. Het is iets wat zich vandaag aan de dag afspeelt in en rond u, met u. En als ge dit als klare taal kunt verstaan – maar niet eerder – probeer dan het volgende te begrijpen.

Dit volgende is een kwestie van sfeer. Het is een kwestie van gevoel misschien, maar zeker niet alleen van redelijk toehoren en ook niet van redelijke woorden. Hier moet ik wel een web spinnen, een web van klanken en ritmen en woorden, omdat ik u anders helemaal niet bereiken kan. Want er bestaat geen uitdrukking in uw taal, die zeggen kan wat ik u zeggen moet. Het is meer een sprookje, een soort Peter-Pan-sprookje, waar wat zonne- of manen stof mensen doet vliegen en de wereld tot een wonderland maakt. Daar zijn geen woorden voor. Er is in ons een heiligdom, in ons één kracht. Wij zijn gezondere en wij worden steeds weer geroepen tot talen, die wij niet beseffen. Boven alle werkelijkheid uit groeit een eeuwig licht. En in dat licht beschouwen wij onszelf en trachten wij onze taken te beoordelen. Maar telkenmale, wanneer het besef bijna is bereikt, dan breekt het af als een sombere duisternis.

Want wij oordelen niet met Hem. Die de taak geeft, maar met het onbewustzijn van ons eigen wezen. En zo wisselen zich in de mens dag en nacht af, zo komt uit de grootsheid van een gouden kosmos de duisternis tot stand. En dan zou je willen zeggen: “Ik kan niet meer, o Hier, Mijn: God, waarom heb Je mij dit aangedaan? Waarom dit leven?” Dan zeg je:” Mijn God, ik zie geen doel en ik zie geen kracht. Wat moet ik beginnen?” Dan beklaag je je over al datgene, wat je niet gelukt. Dan beklaag je je over dat leven, dat verkeerd loopt. En toch voel je aan, ergens, dat er een reden moet zijn, maar je kunt haar niet aanvaarden. En soms, op een ogenblik, dan fluistert er iets in je, dan spreekt er iets in je, wat zegt: “Hier is rust en hier is vrede. En je meent te vluchten. Maar als je die vrede wilt grijpen, dan is het een fata morgana, vergaan in de wind op het ogenblik, dat je er naar reikte toch is er vrede en toch is er kracht. Want soms durft een mens te dromen. Soms beseft een geest voor cel kort ogenblik niet de beperkingen van zijn eigen wereld en zijn. Dan vlechten alle werelden zich tezamen tot een feestelijke bloemenguirlande, sierend de troon van de Allerhoogste. Dan omstrengelen zich alle werelden en alle sferen en zijn één, onverbrekelijk verbonden. Dan verliezen woorden hun zin en worden klanken tot een bazuinroep, die zelfs de doden doet opstaan. Dan zijn leven en dood één geworden en licht en duister gemengd. En dan ontstaat vrede, want er is kracht.

Kracht, in uw leven, kracht in uw wezen, Waar de beperkingen vallen, daar begint de vrijheid, daar droomt de werkelijkheid voort. En in de akkoorden van de onbegrepen klanken en woorden vormt zich voor de mens en nieuwe bede. Een vaststelling: “God, Gij beweegt mij en doet mij gaan. God, in U ga ik Uw wegen. Doch niet meer met min wil, doch met de aanvaarding van de Uwe.” En dan ís goud geworden tot wit, alomvattend licht. Dan spreekt de stilte en kan het geluid niet meer klinken, gedempt als het is door de kracht der oneindigheid.

Dan gebeuren er wonderen en ze zijn natuurlijker, dan het meest normale, want dan bezit voor een ogenblik de ziel zichzelf. En zichzelf bezittend is ze één, bewust en gebonden met het Zijnde.

Misschien is het een droom. Misschien ook is het een werkelijkheid. Men kan slechts zeggen dat dit door velen beleefd wordt, telkenmale weer, voor een kort ogenblik meestal. En zeer waarschijnlijk is dat de openbaring van het “ik” zelve, de kern van de esoterie. De kern van de persoonlijke bewustwording„ die alle andere dingen uitsluit. De kern ook van alle leerstellingen, die wij ooit hier kunnen verkondigen. Er is een eenheid. Een eenheid tussen u en mij. Een eenheid tussen onze wereld en u alleen en uw wereld. Een onverbrekelijke eenheid. En die eenheid kan alleen bestaan als iets, dat door u bewust beleefd wordt, omdat u staat op de grens tussen twee werelden, tussen de micro- en de macrokosmos. Juist omdat ge staat tussen het kleine en het grote en geen van deze delen volledig kent beseffen, spreekt tot u de eenheid uit alle detail, uit al het kleine.

Misschien – misschien, ik weet het nipt – bekoort u de idee om God te aanschouwen.. Maar ik ben bang, dat die God ons zou doden. Ons bewustzijn zou zijn weggevaagd onder de enorme druk van Zijn wezen en Zijn weten, zoals het licht van een kaars verloren gaan in de zware bundeling van een schijnwerper. Wij zouden niets meer betekenen. En wij, die nog tussen die twee werelden staan, wij zijn nog niet zo ver, dat wij onze betekenis kunnen laten vallen. Wij zouden terugvluchten of teniet gaan. En juist daarom is het voor ons belangrijk, dat wij toch leren beseffen dat die eenheid bestaat en dat ze voor ons – zij het voor een korte tijd – draagbaar en beleefbaar is.

Belangrijk is ook zeker voor ons te beseffen, dat die krachten, die in dat heelal bestaan, zich in ons openbaren, precies zo, met precies zoveel inhoud al noodzakelijk is volgens het grote Wezen, waartoe wij behoren. Er is geen reden om onszelf te klein te zien. Er is geen reden om onszelf te groot te zien. Wij zijn een onbegrepen kwaliteit. De scheidslijn tussen twee werelden. De wereld van het grote, waarin sterren denken en planeten lichamen zijn van kinderen, die opgroeien in een wereld van onmetelijke ruimte. We staan precies aan de grens van wereldstelsels, waarin een mens een sterrennevel is. En zelfs een dier werelden, die wij niet begrijpen in hun structuur.

Te weten wat wij niet zijn, helpt ons te weten wat wij wel zijn. In een zeker proces van eliminatie kunnen wij voor onszelf ontdekken wat wij werkelijk zijn, zonder de komedie, waarmee wij dan een eigen wereld opbouwen. Het is voor ons niet nodig een eigen wereld te bouwen. Er is een eigen wereld voor ons, die onmiddellijk bestaat uit de goddelijke impuls. En wij behoeven geen moeite te doen ons wezen op te bouwen. Ons wezen is geschapen door een Kracht, die wij niet beheersen kunnen. Het enige, wat wij kunnen doen, is begrijpen hoe ons wezen juist past in onze omgeving: te begrijpen, hoe wij eigenlijk bestaan als een noodzaak voor al het andere. Hoe de schijnbare ledigheid en zinloosheid van onze dagen een betekenis gewint – op enigerlei manier, geestelijk of stoffelijk – zo groot, dat zonder ons geen heelal hetzelfde zou zijn.

Wij zijn belangrijk. Wij in de geest en gij in de stof, kleine en onbenullige wezens misschien, maar toch wezens, zonder welke geen heelal kan bestaan, geen god in geen kosmos.

Wanneer ge u dit kunt voorstellen en u hebt kunnen aanvoelen wat ik zo-even trachtte te zeggen, dan zult u zich niet verbazen, wanneer ik dit betoog ga besluiten met een paar regeltjes. Het zijn alleen maar regeltjes. Een ieder moet ze voor zichzelf begrijpen, verwerken en toepassen. Het zijn de sleutels, die passen op de kamers van uw eigen wezen en uw eigen hart. Maar de deur kunt u alleen zelf openen.

De eerste wet, die werd gesteld was: Er zij.

En de tweede wet was: Er zij licht. Wij moeten bestaan. En dit bestaan moet als licht bewustzijn in zich dragen. Zodra wij wegvluchten voor een bewustzijn, sterven wij een beetje.

Indien wij werkelijk willen leven, mogen wij niets voor onszelf verhullen en moeten wij de waarheid trachten te zien.

De derde wet was: Alles is waarheid, want alles is uit God. Alles is waar, ook uw droom, ook uw leugen. Alleen zult gij er de waarheid niet van beseffen. Indien gij echter beseft, dat uit alle dingen Gods waarheid spreekt, dan zult ga begrijpen hoe al, wat de wereld u aandoet, wat de wereld tegenover u is, tevens de waarheid van uw eigen wezen is. En ge zult zo een oordeel krijgen over uzelve, dat waar is maar niet volledig.

De vierde wet: Waar goed is, is kwaad en waar kwaad is, is goed: en in God zijn beide steeds elkaar gelijk. Besef wel, dat uw wezen niet goed of kwaad kan zijn. Het is altijd een mengeling van deze waarden. Maar belangrijk is, dat in God deze beide aan elkaar gelijk zijn. Goed en kwaad zijn ons gelijk. Niet om de waarden, die zij vertegenwoordigen, maar om het bewustzijn, dat wij erin dragen. Ons kwaad zal ons goed worden, zodra wij het doen met een besef en een doelbewustheid t.o.v. de kosmos. Ons wezen, dat tracht zichzelf te zijn en zich te openbaren, zal veel doen wat goed is en het toch kwaad heten, omdat het “ik” daardoor beperkt wordt in de uiting van zichzelf.

Een vijfde wet is deze: Want er zijn vele werelden geschapen, doch slechts één ervan werd bezield. Werelden. Er zijn vele mogelijke werelden, maar er is slechts één wereld, waarin God leeft.

Er is maar één goddelijke volmaaktheid, waarin gij bestaat. Elke poging om een wereld anders te beschouwen en als een reële wereld, brengt u in een waantoestand, een wereld, die niet Gods wereld is. Ge kunt daarin leven, maar ge zult vanuit Gods wereld steeds weer beïnvloed worden. Beter is het dus te trachten te erkennen wat Gods wereld is voor u en zo in God uw eigen functionele inhoud te leren kennen t.o.v. God, als geest en als stofmens.

De zesde wet is de wet van kracht. En deze leert ons dat alle energieën steeds streven naar rust en evenwicht. Dat daar, waar een tekort is, de kracht zal aanvullen. Dat daar, waar een teveel is, de kracht zal uitgaan. Ge meent misschien, dat ge geen kracht genoeg hebt. Ge zoudt meer kracht willen hebben. Maar indien een kracht uw behoefte is, zo is zij de uwe.

Wanneer ge niet weet hoe haar te gebruiken is dat uw zaak, maar de kracht ís er. En ge weet, dat ge die kracht bezit, maar gij zijt soms bang om haar te gebruiken. Gij zijt soms bang om haar te openbaren of uit te leven, nietwaar? Dan leeft ge ook niet in Gods wereld en de werkelijke wereld. Want indien uw wereld reëel is en uw opvatting van uw eigen taak reëel is – indien gij uzelve dus enigszins kent – dan zult ge alle kracht, die u gegeven wordt, in geval van noodzaak kunnen aanvaarden en projecteren. Ge zult achter ook daar, waar uw hulp gevraagd wordt, die kracht projecteren, zonder te vragen: “Wanneer is het genoeg?” Want dit regelt de goddelijke wet, die op het ogenblik van een tekort die kracht schenkt.

En dan een laatste regel: Toen God schiep, schiep Hij de mens naar Zijn beeld en gelijkenis, staat er geschreven. De mens is qua inhoud een beeld Gods. Leer uw God kennen en ken uzelf.

Zeer uzelf kennen en ken zo uw God. Dat klinkt zo ingewikkeld, maar het is heel eenvoudig.

Vraag u steeds af: Wanneer ik God zou zijn, wat zou ik doen? Uit in een fantasiewereld, maar in iets praktisch. Niet: Ik zou de wereld vrede geven, want dat is een chimaera, een nachtmerrie. Wanneer ik God zou zijn, hoe zou ik bv. het bewustzijn bevorderen? Vraag het u af. En in het antwoord, dat gij geeft, zult ge uzelf erkennen. Maar vraag u dan af: Hoe zou ik tegenover God staan, als Hij voor mij stond? Indien gij eerlijk antwoord geeft, omschrijft ge ook uw God. Zelfs in de beperking van uw bewustzijn kunt ge uw God en uzelf kennen, kunt ge tot de kern van de waarheid doordringen. Want er zijn wetten gegeven, die alle werelden gelijk beïnvloeden en alle wezen. En zelfs zij, die op de scheiding staan tussen groot en klein, zij die nog niet zijn vrije geest en ook niet zijn stoffelijk groeiende kracht, zij zullen in deze wetten het geheim kunnen vinden van de grote en de kleine wereld van God zowel, als van de geaardheid van alle materie en alle geheimen. Lang voordat men met deze wetten begon – ik wil u daar even aan herinneren – wisten de Chinezen te spreken over de samenstelling van de materie: creëerden de vroege Grieken het concept van molecuul en atoom, vonden de Egyptenaren niet slechts overeenstemmingen tussen de werking van water en aarde en de bloedsomloop van de mens, maar wisten ze ook zelfs de zenuwimpuls te beschrijven als een bode, die uitgaat van het hof tot de provincies. En toch hadden zij niet de middelen om door te dringen in de techniek der dingen. Maar zij hadden de kosmische wet, de goddelijke wet. En met deze wet wisten zij de geheimen te doorgronden. Hun interpretaties zijn vaak fout geweest en dat zullen de onze ook zijn. Maar de kern van hetgeen zij toen dachten, en toen zeiden is ook nu waar. En zo kunnen wij eeuwen vooruit op de ontwikkeling van de materie, ongetelde aeonen van jaren vooruit op de ontwikkeling van de geest, nu in onszelf en uit onszelf de oplossing vinden van de raadselen, die het leven ons stelt en kunnen wij voor onszelf de weg vinden tot vrijheid.

Doe het zelf.

“Doe het zelf” is zo een afleiding van het Amerikaanse “do-it-yourself” craza. M.a.w. de gekheid van doe alles zelf. En nu is het gekke, dat we in de esoterie die dingen ook nog al eens tegen het lijf lopen.

Natuurlijk kunnen wij een hele hoop dingen doen, maar het is de vraag of wij in staat zijn al die dingen werkelijk goed te doen. Laten we nu eens als voorbeeld nemen de heer Pieterse. De heer Pieterse doet alles zelf. Hij heeft behangen. De behanger heeft vijf uur nodig gehad om het er af te scheuren, voordat hij het papier weer goed kon plakken. En zo gaat het geestelijk ook heel vaak. Er zijn mensen, die zich bezighouden met dingen die hen absoluut niet aangaan. Dat klinkt nu misschien erg cru, maar het is zo. Want wanneer wij in de esoterie terechtkomen – en daarover gaat het toch vanavond – dan zijn er een heleboel mensen, die proberen hun eigen systeem van denken op te bouwen, hun eigen systeem van geloven, hun eigen systeem van filosofie en dan willen ze bovendien nog hun eigen gemeenschap oprichten om dat eigen systeem in de praktijk te brengen. U begrijpt wel, dat gaat fout. Er zijn bepaalde dingen, die wij zelf niet kunnen doen om de doodeenvoudige reden, dat wij daarvoor geen vaklui genoeg zijn. En nu is een van de eerste punten, die ik hier dan naar voren wil brengen, eigenaardig genoeg misschien de kwestie van zelf geestelijk werk doen.

Dat geestelijke werk is natuurlijk erg uitgebreid. Dat vinden we als geestelijke genezing, spreken, tekenen, toekomst voorspellen, raadgeven, astrologie, enz. Dat is allemaal geestelijk werk. maar bij dat geestelijk werk zit er altijd één knoopje. En dat is dit: Er zijn ons nu eenmaal bepaalde denksystemen overgeleverd. Wij krijgen bepaalde denksystemen voorgelegd. Wanneer wij nu zelf gaan proberen uit die denksystemen een voor ons passend systeem in elkaar te timmeren, dan hebben wij nog wel eens last. En in de esoterie betekent last tevens verwijdering van het doel. Want op het ogenblik, dat wij eigenlijk niet goed weten wat wij willen, hoe wij willen of hoe wij moeten, dan staan wij voor een muur, wanneer het gaat om bewustwording. We zitten allemaal ons best te doen het probleem op te lossen, we denken dat wij goed vooruit komen, maar in feite doen we geen steek, geen jota, geen tippeltje en geen titteltje. We zitten gewoon maar te kijken. En als we het probleem hebben opgelost, zijn wij niet één schrede verder, omdat het probleem niet ons probleem is.

Stel u nu voor, dat er een mens komt, die zegt: “Ik wil nu eens precies gaan uitzoeken hoe God leeft.” Dat kun je niet. Natuurlijk, na een hele tijd kan hij met een schijnbaar zeer verantwoord theologisch betoog voor de dag komen, maar hij heeft niet veel meer gedaan dan die bekende dominee, die een hele twist heeft gevoerd van enkele jaren over de vraag, hoeveel engelen kunnen er dansen op de punt van een naald. Nu ja, we weten over een punt van een naald, of er engelen op kunnen dansen of niet, dat weten we niet. Een mens kan er wel op gaan zitten, maar dat doet hij maar voor een korte tijd. Dus dat is geen probleem, dat gaat ons niet aan. Gaan wij daaraan tijd besteden, dan komen wij niet verder. Als je iets zelf wilt doen – en in het geestelijk werk is er veel wat jezelf moet opknappen – dan is het toch wel in de eerste plaats belangrijk, dat je je bepaalt tot het essentiële van de zaak.

En ja, dan komt nu het moeilijke ogenblik, dat ik moet gaan proberen dat essentiële te omschrijven. Dat lijkt eenvoudiger dan het is, want wij zijn hier met een aardig ploegje mensen en u weet: zoveel hoofden, zoveel zinnen. Maar misschien dat ik toch een eind op weg kom, wanneer ik die beperkingen op dat zelf werkzaam zijn nu voorlopig eens even op de voorgrond probeer te brengen. En dan zullen wij maar niet beginnen de zaak in te delen onder de hoofden geestelijke genezing, astrologie, astronomie, theosofie, enz. Want eerlijk gezegd, zodra er Sophie bij komt, dan aarzel ik tussen juffrouw Sophie, die ik vroeger kende en het sofisme. Laten we het liever zo doen: We zullen proberen een bepaalde vorm van bewustzijn te omschrijven, een bepaalde methode van denken, een bepaalde instelling en aan de hand daarvan zal ik dan proberen aan te geven, waar van dat standpunt uit de zelfwerkzaamheid dient te beginnen en ook, waar ze moet ophouden. Dan beginnen we hier met nr.1.

Bij deze vorm van bewustzijn neem ik het volgende aan. In de eerste plaats: een redelijk rijke achtergrond van ervaring, bij voorkeur een ervaring op de wereld dus, die een beperking in één milieu uitsluit: Het kan dus bv. iemand zijn, die in de koloniën heeft gezeten: het kan iemand zijn, die veel gereisd hoeft: iemand, die in veel verschillende steden gewoond heeft, of in steden en dorpen afwisselend gewoond heeft, iemand die een beetje verandering heeft doorgemaakt. Van die mens nemen wij verder aan, dat hij met geestelijk werk enigszins op de hoogte is. Wij veronderstellen dus een zekere belangstelling voor het paranormale en nemen verder aan belangstelling voor filosofie, belangstelling voor abstracte problemen, mogelijkerwijs gepaard gaande met een zekere aanleg voor wiskunde. Is die omschrijving duidelijk genoeg, of moet ik daar nog wat aan toevoegen? Duidelijk genoeg? Goed. Dan krijgen we hier dus de stipulatie van de wijze, waarop het bewustzijn werkt, uitgedrukt in de probleemstelling van de mens.

Zo iemand zal over het algemeen geneigd zijn om vergelijkend te beschouwen. Hij gaat dus niet één richting na, maar hij vergelijkt verschillende vormen en richtingen met elkaar en tracht daaruit voor zichzelf tot een synthese te komen. Bij de synthese echter voelt hij zich genoopt te komen tot een uitdrukking in vergelijkingen en niet in voor hemzelf concrete waarden. De daden, die hieruit voortvloeien, zijn over het algemeen goed, maar er blijft een zekere innerlijke onzekerheid, die zich o.m. kan uiten in een zwaar bomen over abstracties en daarnaast in het zich stellen van vragen, waarop het “ik” geen antwoord kan geven. Bij deze persoon is het mogelijk om tot een verdere ontwikkeling te komen, wanner hij zich leert beperken. Het zien van verschillende waarden in vergelijking is positief, wanneer wij het slechts toepassen voor onszelf: niet wanneer wij trachten daarop een wereldbeschouwing te bouwen. Een wereldbeschouwing kan aan de hand van de gegeven waarden n.l. niet bereikt worden.

In de tweede plaats is deze persoon niet geschikt om te gaan debatteren over God, goddelijke kracht e.d. Elk debat daaromtrent zou uitlopen op een hopeloos getheoretiseer en gefilosofeer, zonder werkelijke vooruitgang of inhoud. De consequentie hiervan is dus, dit de stelling van de problemen altijd scherp geformuleerd moet zijn. Wij mogen niet in het vage of het, algemene weg gaan denken, wij verknoeien daarmee alleen tijd. De persoon heeft door zijn zekere aanleg bv. voor mathematiek de mogelijkheid om scherp en kort te formuleren. Hij is, dus in staat om desnoods via door hem gebruikte symbolen te komen tot een zeer nauwkeurige analyse van zijn noodzakelijke daden. Hij weet wat hij moet doen, wat hij kan doen, hij weet wat hij wíl doen en kan deze zo vergelijken, dat hij een maximaal nuttig, effect krijgt. Dientengevolge is voor deze mens wel nodig om scherp bezien en bekritiseren van zijn eigen daden.

Zo iemand is verder nogal eens geneigd om – ik wil niet zeggen zich boven leiding te plaatsen – maar om een leiding te zoeken, die met hemzelf of met haarzelf in overeenstemming is. Zo iemand meent n.l.: Ik heb wat gezien van de wereld, ik heb veel gelezen, veel gestudeerd, ik weet dus wat, en iemand, die mij nu iets vertelt, wat ik niet weet, mag dat alleen maar doen, wanneer het met de rest van mijn wetenschap werkelijk strookt. Hier wordt een fout gemaakt. Dit zou betekenen een beperking van de mogelijkheid tot accepteren en opname. Juist een dergelijk persoon moet, niet alleen in vergelijkende zin openstaan. voor vele meningen, maar moet in staat zijn emotioneel bepaalde meningen en stellingen te ondergaan en zo te komen tot een gewenst resultaat, n.l. een uitbreiding van eigen bewustzijn.

Voor vergroting van zelfkennis is het voor de persoon verder goed, wanneer hij zich voortdurend bezighoudt met een aspect van zijn eigen wezen. Door zijn al te universele belangstelling zal hij niet in staat zijn zichzelf in het juiste daglicht te zien als geheel. Door zijn vermogen tot mathematisch en redelijk denken, scherp redelijk denken, zal hij wel in staat zijn, een bepaalde fase van zijn persoonlijkheid of leven volledig te ontleden en daar conclusies uit te trekken. Bovendien is hij door zijn scholing zeker ver genoeg gekomen om niet tot een generaliseren over, zichzelf aan de hand van één bepaalde eigenschap over te gaan. Door zo eigenschap na eigenschap af te handelen zal deze mens zelf zeer wel kunnen doen voor zijn eigen bewustwording. Commentaar of vragen over dit eerste punt? Was het allemaal helder?

Geval 2.

En nu hebben zij mij altijd verteld dat de wereld het van de tegenstellingen moet hebben. Dus zou ik als tegenstelling hier iemand willen nemen, die over het algemeen eenzijdig is. En nu moet u rekening houden met het feit, dat ik hier natuurlijk algemene termen gebruik en iemand, die zich steeds in een eigen coterie beweegt, bv. vergelijk met iemand, die in een dorp leeft. Dus mensen, die alleen een bepaald soort mensen en een bepaald soort gemeenschap steeds zoeken en niet in staat zijn om…. Laten we het zo zeggen: dat zijn van die “hela-hola-Hollanders. Het zijn mensen, die gaan naar Turijn, naar Milaan en naar Venetië en overal staan ze voor de Kathedraal gezamenlijk in het Hollands te kletsen dat het wel mooi is en dat het doet denken aan de St. Bavo of de St. Jan, waarna ze weer in de bus stappen om hela-hola-end verder te gaan. En dan komen ze thuis met de misconceptie, dat ze nog iets gezien hebben van Italië. In feite hebben ze allen maar Holland gezien door een andere bril. Begrijpt u wat ik bedoel? Dan moeten wij voor die persoon verder grondwaarden stellen.

Dan stellen wij daarbij – dus buiten deze beperking van belangstelling, in feite dus milieu gebondenheid – een zekere sensitiviteit en ook een zekere emotionaliteit. Daarnet was het zo redelijk, laten we nu een zekere emotie nemen. Dan stellen wij daarbij verder ook een beperking aan algemeen inzicht en algemene, kennis. Dat klinkt erger dan het is. Maar we hebben in dat andere geval iemand gesteld, die zeer belezen was op allerhande terrein, die veel had meegemaakt. Nu stellen we dus een beetje het tegenovergestelde. Wat krijgen we nu? Nu krijgen we iemand, die op het ogenblik dat hij gaat proberen om voor zichzelf een levenssysteem uit te knobbelen, altijd in de war knobelt. Want deze knobbelarij is gebaseerd op een beperkt, een zeer beperkt concept. Het is dus geen werkelijke vrijheid. Het betekent alleen een vertekening van een bestaande. Werkelijkheid, waardoor wél strijd ontstaat, maar geen groter bewustzijn.

Die persoon moet zich onthouden van het proberen een synthese te vormen. Dat kan zo n.l. niet. Wel kan zo iemand – gezien de sensitiviteit plus de emotionaliteit, die beide als factor worden gesteld – zich door eigen gevoel laten leiden bij de keuze van de factoren, die aanvaardbaar zijn. Dan komt daar verder nog iets bij. Deze dorpsmentaliteit (niet ongunstig gebruikt), leidt er toe, dat men zich veel met anderen bemoeit. En dat bemoeien is over het algemeen wel een beetje een verkeerde factor. U weet hoe het gaat. In een grote stad kan er bij de buren gebeuren wat wil: zolang je geen overlast hebt, geloof het wel. Maar als in een dorp de dokter aan de andere kant van de straat, een nieuw meisje moet hebben, omdat zijn vrouw ruzie hoeft gemaakt met de huishoudster, dan is het hele dorp in spanning en zitten de oude vrijsters aan de andere kant van de straat regelmatig achter het horretje te loeren en te kijken, wie er komt solliciteren. Dat is natuurlijk een volkomen foutieve instelling. Je moet het ze bekijken, vooral voor dit type dus: Zolang als je je te veel verbindt aan het lot van anderen, ben je niet vrij genoeg in het vormen van je eigen lot. Hier is beperking noodzakelijk. Je kunt niet zeggen, hier zal ik zelf ingrijpen ten bate van of ten laste van anderen: Hier is absoluut een je beroepen op stuwende krachten noodzakelijk, anders kom je er niet. Wat betreft de bewustwording, deze kan over het algemeen niet voortkomen – zoals bij die ander – uit een beredenering. Elke poging tot beredeneren leidt – of je het nu leuk vindt of niet – tot verwarringen, onmogelijkheid a.h.w. tot rechtuit denken. Je moet dus ook niet proberen theorieën op te bouwen. Voor deze mensen is de praktijk beter dan de theorie en kan werkelijke bewustwording alleen gewonnen worden uit de daad, niet uit de overpeinzing. Is er op dit type commentaar?

Dan heb je ook nog mensen en dat zijn heel leuke mensen, die n.l. altijd precies het tegenovergestelde doen van wat je verwacht. Ik weet niet of u ze kent. Van die mensen kun je in de eerste plaats zeggen: Ofschoon ze vaak zelfs internationaal georiënteerd zijn, zijn ze zeer vasthoudend aan eigen milieu en eigen denken. Het is geen dorpsbeslotenheid, maar het is eerder een te groot respect voor het “ik”, waardoor men anderen op de achtergrond brengt.

Daar komt in vele gevallen een scherp verstand bij, maar dat verstand zal altijd rekenen met vakwaarden. Als zo iemand slager is en hij ziet op het strand een aardig meisje voorbijgaan, dan zegt hij: “Kijk eens, wat een leuk lendestuk daar gaat.” Als het een koopman is en hij ziet een kunstwerk, dan informeert hij onmiddellijk naar de prijs. Dit dus om een indruk te geven van dat type. Een waardering, n.l. de mijne. In die waardering volledig recht door zee misschien en trouw en nog veel meer, maar eenzijdig. Zo iemand heeft verder heel vaak de gewoonte om zich…. laten we zeggen zoveel mogelijk gelijkvloers te bewegen. Een zekere: sensitiviteit of gevoel voor het paranormale zullen wij de persoon in dit geval niet ontzeggen om het een klein beetje te laten slaan hoofdzakelijk ook op onze eigen milieus, maar hier zit een zekere would-be nuchterheid bij. En die nuchterheid is in deze typen meestal een ontkenning van eigen dromen. Is dit type voldoende omschreven? Kunt u zich van zo iemand een voorstelling maken?

Als we met zo’n type te maken hebben, dan zullen wij in de eerste plaats moeten zeggen, dat de bewustwording gebaseerd moet zijn op de eigen persoonlijkheid, zoals overal. Die persoon kan zich niet gaan storten in een paranormaal avontuur, wanneer hij van beroep geen paragnost is. Hij/zij kan zich niet gaan bewegen op het gebied van de kunst, wanneer hij bv. persoonlijk in de handel is geïnteresseerd. Hier ligt de grootste mogelijkheid en tot bewustwording én tot bereiking op eigen terrein. Verder is het duidelijk, dat we een dergelijk persoon – we hebben n.l. een zekere milieu gebondenheid met een gelijktijdig wereld kennen samengesteld – als bewustwordingswaarde ook moeten toekennen de mogelijkheid zijn eigen milieu te kennen en te leiden. Een typisch verschijnsel: Hier is leiding noodzakelijk, mits – en dat is de beperking bij “dit doe het zelf” beleid – zelf de richting, waarin alles gaat, maar ontzie altijd de persoonlijkheid van anderen. Dat is weer de beperking. Daardoor wordt bewustzijn opgedaan, omdat het ik zich associeert met alles, waaraan het leiding geeft. Elk op zich nemen van verantwoordelijkheid is dus in feite een uitbreiding van de persoonlijkheid.

Daarbij komt verder, dat – ofschoon geen direct filosofisch concept bestaat (soms wel een filosofische belangstelling) – in feite elk beleven en elke gebeurtenis wordt overgebracht op filosofisch terrein. Er bouwt zich aan de hand van de stoffelijke en materiële belevenissen een reeks van stellingen op, die eigen daden beheerst maar gelijktijdig eigen bewustzijn stimuleert en richt. Voor deze persoon is het belangrijk om altijd de daden gezond te stellen in overeenstemming met zijn eigen instelling. Dus voor de zakenman zakelijk, voor de wetenschapsmens wetenschappelijk, (alleen voor de paragnost paranormaal) en daarnaast geen andere overwegingen te doen intreden.

Voor de grootste bereiking op eventueel geestelijk terrein komt daar verder bij, dat eigen geloofswaarden, zoals levend in het eigen ik, volledig projecteerbaar zijn in het leven van alledag. In het leven van alledag kan door het uiten van eigen geloof binnen de eigen daadstelling een grotere kennis van het ik, plus een groter vermogen tot gebruik van goddelijke kracht verworven worden. Is dit ook duidelijk?

  • Waarom zou die man filosofische aanleg hebben? Dat was me niet helemaal duidelijk.

Ik heb niet gesteld, dat hij een filosofische aanleg heeft. Ik heb gesteld, dat hij een zekere interesse, een zeker gevoel voor het paranormale had.

  • Dat heeft u ook gezegd, maar ook het een en ander over wijsbegeerte.

Ik heb niets gezegd over wijsbegeerte: ik heb de opmerking gemaakt, dat hij zich een filosofie opbouwt aan de hand van zijn eigen ervaringen. Ik geloof, dat dat niet verder duidelijk gemaakt behoeft te worden, omdat praktisch elk mens zich een filosofie opbouwt aan de hand van zijn beleven. Dat is een normaal verschijnsel. Zelfs een dief heeft zijn filosofie: “Als een ander meer heb dan ik, dan neem ik wat hij heb, dan heb ik meer dan hij heb”. Dat is ook een filosofie. Want filosofie is het opbouwen van een stelling op grond van bekende feiten, waardoor je een verklaring krijgt voor hetgeen je niet verklaren kunt of een reden voor datgene, waaraan je zonder meer geen reden kunt geven.

Volgend type. Wat zullen wij daar nu voor nemen? De sortering wordt klein, wanneer je het algemeen wilt houden tenminste. Laten we nu nog twee typen tegenover elkaar nemen. Dan houd ik er mee op en dan moogt u vragen: gaan stellen over andere typen, waar u nog meer van wilt weten. Maar nu wil ik het “doe het zelf” stellen tegenover elkaar voor bv. een paranormaal genezer. Met een bepaalde begaafdheid en een astroloog met een bepaalde begaafdheid. Beiden zijn typen, die zich dus bezighouden met het paranormale, daar die al krachtens de soort wetenschap die ze beoefenen, een zekere instelling hebben. Het zijn natuurlijk weer grensgevallen. Het zijn allemaal grensgevallen. Er liggen hopen trappen tussen. Die moet je zelf maar uitkienen. Dan beginnen we maar met de paranormale genezer.

Magnetische en genezende krachten. Wij nemen aan een achtergrond van sensitiviteit. Wij nemen verder aan, zoals meestal bij dergelijke personen, een gevoelsmens en een begeertemens. Dat gaat meestal samen. En daarnaast stellen wij dan een zekere wereldgebondenheid, dus snel ontstaande binding t.o.v. andere personen, en wij zullen er ook bij stellen (dat komt toch ook vaak voor in dit geval) theoretische kennis van magie en occultisme. Akkoord?

Dan beginnen wij allereerst te stellen, dat hier dus sprake is van een bepaalde beroepswerking, die tevens moet voortkomen uit een zeker idealisme. Dat idealisme kan bij de slechten voortkomen uit het ideaal zoveel mogelijk geld te verdienen op zo eenvoudig mogelijke wijze: bij de goeden zoveel mogelijk mensen te helpen en te genezen, opdat ze zo gelukkig en zo vredig mogelijk zullen zijn. Maar een zeker idealisme zit er achter en dat is onmiddellijk beroeps gebonden. Deze binding is bij een dergelijk beroep veelal veel sterker dan in normale gevallen en daar komt dan ook bij die persoonsgebondenheid. D.w.z. dat de slechte groep zich voortdurend op de hoogte gaat stellen van: Hoeveel heeft die ander, hoeveel zou hij willen geven? Terwijl de andere daarentegen zich meestal op de hoogte zal stellen van: Hoeveel lijdt die ander, hoeveel pijn en hoeveel ellende heeft die ander?

Nu is het natuurlijk logisch, dat in geen van beide gevallen voor de bewustwording een maximaal effect wordt, bereikt, tenzij de werkingen van elkaar gescheiden blijven. Op het ogenblik dat wij het genezen met het geld verdienen of met het medelijden gaan vereenzelvigen, ontstaat een emotionele toestand, die een bewust beheersen van onze krachten feitelijk uitsluit. Daarmee komen wij niet verder. Wij komen dus steeds te staan voor verschijnselen, die wij niet kunnen verklaren en als gevolg daarvan voor raadsels, welke oplossing – zo wij ze ooit kunnen oplossen – op zijn minst genomen een enorme vertraging in ontwikkeling betekenen. Het zou zo moeten zijn. De paranormale genezer in dit geval helpt, maar heeft geen medelijden. Hij kan medelijden hebben met iedereen, behalve met zijn patiënt. De paranormale genezer helpt en hij mag zo tuk zijn op centen als hij wil, maar hij mag zo nooit zien als deel van de behandeling van zijn patiënt. Anders komt hij niet verder.

Dan heb ik in de tweede plaats ook gesteld: theoretische kennis van het occulte en vaak ook van het magische. Een persoon, die over een voldoende sterk magnetisme beschikt of over het vermogen dat magnetisme op een andere wijze te versterken, kan natuurlijk met de magie vaak heel wat bereiken. Maar wanneer wij het magisch werken primair gaan stellen, zullen wij altijd verkeerd uitkomen. Zo iemand kan zelf alleen datgene in praktijk brengen, wat hij weet (als bv. een doel van beroepsuitoefening), maar hij kan nooit experimenteren. De paranormaal genezer bv., die zich gaat bewegen op het terrein der alchemie, dus zelf experimenten gaat doen van laten we zeggen pseudo-magisch karakter, zal daardoor in de war komen t.o.v. zijn normale werkzaamheden en daarnaast niet in staat zijn tot een volledig inzicht te geraken van zijn liefhebberij. Beperk je dus altijd in het magische en ook in het occulte tot datgene, wat jezelf kunt ervaren en beheersen. En daar hoort dan ook bij: stel daaraan geen eisen. Want op het ogenblik dat je zegt “ik wil dit of dat beleven”, ga je feitelijk een magische dwang uitoefenen. En wanneer je deze magische, dwang uitoefent zonder te weten, hoe dat precies moet gebeuren, heb je grote kans, dat je te veel problemen schept en alles in het honderd loopt. Maar wat moet je dan wel doen? Want het is hier de kwestie van doe het zelf. Wat kun je in zo’n geval zelf doen?

In de eerste plaats kun je door je steeds bewust te zijn van de kracht, waarmee je werkt, steeds meer leren omtrent de kosmische krachten en daardoor een aanmerkelijke uitbreiding. van eigen bewustzijn, een verandering van eigen instelling en verduidelijking van eigen inzicht verkrijgen. In de tweede plaats, kun je door bewust alleen daar te werken, waar een noodzaak wordt aangevoeld, leren in hoeverre je gevoelens betrouwbaar zijn. De betrouwbaarheid van de gevoelens met een uitschakeling van het emotionele, zover mogelijk, betekent, een zuiverder onderkennen van datgene, wat bewust ontnomen wordt aan omgeving en kosmos en datgene wat voortkomt uit eigen wens- en dwangleven. Het resultaat is dat hierdoor een zuiverder instellen op kosmische waarden mogelijk wordt.

En dan een laatste punt, (d.w.z. voor deze persoon, hoor: want ik heb nog een astroloog achter de hand). Je moet te allen tijde je baseren op het enige, waarvan je zeker bent. Dit klinkt misschien – vooral voor iemand, die zich bezighoudt met het paranormale, het occulte – wat vreemd. Toch is het waar. Juist degenen, die in de omschreven instelling vaak wat instabiel zijn, zullen zich op het zekere moeten baseren, willen zij voor zichzelf voldoende houvast krijgen aan het leven. En dat houvast kan alleen vertaald worden in een vergroting van bewustzijn, wanneer het een vast punt van uitgang is, waaraan alle belevingen, geestelijke zowel als anderen a.h.w. worden vergeleken en getoetst. Die personen kunnen verder, wanneer ze iets willen bereiken, dit alleen bereiken wanneer ze recht door zee gaan: Langs omwegen zal zo iemand steeds terecht komen in een verwarring, waarbij meestal het occulte een te grote rol spelt om een beheersing mogelijk te maken. Dergelijke problemen zijn bewustwording vertragend. Was dit voldoende en duidelijk?

Dan krijgen wij de laatste, de astroloog. Nu hebben ze de astroloog wel eens gezien als de vervoeging van astro liegt, oftewel de ster liegt. Dat is natuurlijk niet waar. Als astroloog is men uiteraard een mens, die gelooft aan vele dingen, die voor de normale wetenschap onaanvaardbaar zijn. Hij zal verder vaak enigszins paranormaal begaafd zijn. Het kan haast niet anders, want hij gaat – ook al berekent hij – toch meestal op zijn gevoelens af, vooraf bij zijn interpretaties. Hij moet een goed geheugen hebben voor cijfers, moet dus goed kunnen rekenen, maar zal zijn berekeningen over het algemeen slechts kunnen aanvoelen en kunnen aanvullen door zijn gevoel. Daar komt uit voort, dat de doorsnee astroloog een schijnbaar rustig mens zal zijn. Hij houdt zich meestal nogal kalm en vaak zelfs wat op de achtergrond. Hij is in staat diep te voelen, hij is in staat scherp te denken en te analyseren, maar zal daarnaast beperkt zijn tot zijn eigen gebied van denken. Hij is dus van eenzijdigheid over het algemeen niet geheel ontbloot. Kennis van bepaalde esoterische leringen en andere waarden van het occultisme is aanwezig. Is deze persoonsomschrijving duidelijk genoeg?

Dan kunnen wij stellen, dat deze persoon in de eerste plaats zich geheel werpt in de wetmatigheid van het leven en zich te weinig bewust zal zijn van persoonlijke wilsvrijheid. Wil deze persoon verder komen, dan zal hij moeten beseffen, dat het uitoefenen van de vrije wil de eerste plicht is van de mens. En de uitoefening van de vrije wil vergelijkend bij de invloed van de sterren zal hij kunnen komen tot een juister concept van zijn eigen levensmogelijkheden. Dit leidt tot een zuiverder persoonlijkheidsuitdrukking, een vaak actiever bestaan en als gevolg vergroting van bewustzijn. In de tweede plaats zal de astroloog bewust of onbewust vaak zoeken naar een zekere meerderwaardigheid te demonstreren.

Psychologisch is dat natuurlijk verklaarbaar, omdat hij als astroloog door de wetenschap altijd met een scheef oog wordt aangezien en misschien nog wel door de klanten in de nek wordt gekeken, wanneer hij tenminste niet handig genoeg is zijn klanten in de nek te kijken:. Hij verdedigt zich voortdurend, bewust of onbewust dit is foutief. Hij mag zich niet verdedigen tegen de wereld, maar moet – gebaseerd op zijn eigen weten – trachten de verschijnselen van die wereld duidelijker te omschrijven en te definiëren. Voor deze astroloog, is deze omschrijving van het algemeen wereldgebeuren van het grootste belang voor, zijn eigen verdere ontwikkeling. Daarnaast zal hij moeten trachten, zonder – ondanks zijn aanwezige sensitiviteit – te ver in te gaan op geestelijke waarheden, te komen tot een godsconcept, dat voldoende overeenstemt met zijn eigen opvattingen en verklaringen om zich daarop voortdurend te beroepen. Dit beroep op die God is voor hem een bewustwordingswaard, waar hij hieruit een aanvulling kan verkrijgen op elk ogenblik, dat hij meent tekort te schieten. Een vergroting van prestatie, vergroting van zekerheid, vergroting van belang ook in de omgeving en in de wereld brengt met zich mee een verscherpt denken, een verscherpt voelen en daardoor een duidelijker omschrijving van de wereld, met als gevolg inherent daaraan een juistere definitie van het ik en zijn positie tegenover de wereld, een juistere keuze van richting en van streven, dan voor die tijd het geval was. Dat zijn zo’n paar gevallen, waarbij wij zo dat “doe het zelf” onder de loep genomen hebben. Had je niet gedacht, hé? Maar daarmee heb ik misschien ook wel weer wat problemen opgegooid en ik zou zeggen: Nu is het ’t ogenblik om ze te spuien, wanneer je zin hebt.

Vragen.

  • Je hebt van die mensen, die altijd in tegenspraak zijn. Wat is dat nu? Die er een sport van maken altijd tegen te spreken.

Dat ben ik zelf ook vaak geweest, wist je dat? Dat wil ik dan ook wel wat algemener definiëren. Iemand die altijd in tegenspraak is of in de contramine is iemand die over het algemeen zich scherp bewust is van de onvolmaaktheden van zichzelf zowel als van de wereld.

Dat is een grondwaarde daarvoor. Dat kan bewust of onbewust zijn, maar het is altijd aanwezig. In de tweede plaats veronderstelt over het algemeen dit reageren – wanneer het met enige felheid gebeurt – een betrekkelijk grote gevoeligheid. Gezien het feit, dat wij het over ons eigen milieu hebben, zeggen we wederom: belangstelling voor filosofie, voor het paranormale, met mogelijk enige sensitiviteit. Wanneer de sensitiviteit te groot wordt, zal die absolute tegenspraak n.l. niet meer opgaan. Ze kan dus slechts beperkt zijn. Dan stellen wij, dat voor deze persoon, het volgende geldt: In de eerste plaats: Wanneer je hebt tegengesproken – dat doe je toch, of je wilt of niet -, dus wanneer je hebt tegengesproken, vraag je je af, waarom je het hebt gedaan. Een voortdurend definiëren van de redenen, geeft je een juister inzicht omtrent jezelf en dus de mogelijkheid je eigen denken en streven juister te baseren. In de tweede plaats. Wanneer je houdt van een debat – en dat is in deze gevallen heel vaak het geval – probeer je dan af te vragen, welke partners je bij voorkeur kiest om tegen te spreken. Hieruit kun je n.l. afleiden om welke personen in feite het meest met je harmonisch zijn. Want je zult je over het algemeen alleen wenden tot diegenen, met wie je een geestelijk contact hebt. Dit geldt niet, voor degenen, die tegenspreken tegen hun minderen. Dat is een kwestie van meerderwaardigheidsconcept. Maar als. het gaat over gelijken, wanneer je weet, wie je het scherpst beroert, met wie je het scherpst contact krijgt en wie je het zuiverst en het duidelijkst de waarheid zegt en wie jij dan ook weer duidelijk de waarheid zegt: dan heb je hieruit begrepen in welke klasse van mensen. je thuishoort. Je zelfkennis is wederom vergroot. Daarnaast echter zal deze zelfkennis kunnen leiden tot een bewust kiezen van partners in het leven, dus personen, met wie je op geestelijk en ook vaak filosofisch terrein verder kunt gaan. Die keuze brengt weer met zich mee een verrijking van eigen inzichten, waarbij de vaak in ruimer mate aanwezige algemene kennis wordt omgezet in meer gespecialiseerde kennis op bepaalde gebieden. Is dit gebeurd, dan zal ook de neiging tot tegenspreken vaak afnemen. Daarvoor in de plaats komt een grotere evenwichtigheid plus een inzicht, dat zich niet over een maar over meer sferen zou kunnen uitbreiden. Een gevoel voor samenhang kan ontstaan op het ogenblik, dat voldoende evenwichtigheid is bereikt om dit in-de-contramine-zijn wat te beperken. De vergroting van beheersing betekent hier dus over het algemeen tevens vergroting van kosmisch inzicht. Conclusie: Doe het zelf – beheers je. (Dit is niet persoonlijk, hoor)

  • Iemand die te spontaan handelt.

Iemand die te spontaan handelt, bestaat niet. Er bestaan alleen mensen, die steeds hun spontaniteit betreuren. Kunt u dat begrijpen? Het is n.l. zo: Spontaniteit is een directe persoonlijkheidsuiting. Een directe persoonlijkheidsuiting – ook wanneer deze door de wereld niet altijd op prijs wordt gesteld – betekent een ervaring, waardoor het ik in zijn eigen ontwikkeling en bewustwording voortdurend wordt verrijkt. Maar wanneer je mensen hebt, die deze spontaniteit betreuren, dan hebben we te maken met een tweeslachtigheid. Degenen n.l. die spontaan zijn en deze spontaniteit regelmatig betreuren, zullen over het algemeen het gevoel hebben de mindere van anderen te zijn. Is er niet sprake van een direct minderwaardigheidsgevoel, dan overheerst over het algemeen een aangeleerd concept de eigen persoonlijkheid. In beide gevallen is dit schadelijk. Wij moeten de spontaniteit nooit beschouwen als iets schadelijks, maar wel als iets, wat langzaam maar zeker door verandering van de persoonlijkheid,- en niet alleen van het gedrag kan worden gevoerd in een steeds volmaakter en juister richting. Uit deze belevingen – zolang werkelijk spontaan komt altijd vergroting van bewustzijn, vergroting van inzicht omtrent eigen persoonlijkheid en de wereld op de voorgrond. “Doe het zelf” is dus in dit geval a. Probeer zelf steeds aan de hand van hetgeen je spontaan doet te begrijpen wat je beroerd heeft: en b. wat de gevolgen daarvan zijn. De vaststelling omtrent de wereld, die je zo bereikt, is voor jou een voldoende aanleiding om je streven in de wereld juist te richten. En doe dit vooral niet (dat hoort er ook bij). Laat nooit je spontaniteit wegdrukken door de miskenning, verachting en afkeuring van de omgeving. Elke mens heeft het recht zichzelf te zijn en – wat meer is – de plicht zichzelf te zijn.

Het aanpassen bij een aangeleerd concept – en dat was hier in zijn geval dan ook meegeteld – brengt met zich tweeledigheid van denken, onevenwichtigheid (een innerlijke onevenwichtigheid), die zich kan uiten in een rusteloosheid, die zich kan uiten in een voortdurende strijdvaardigheid, die zich verder nog kan uiten en dat is nog ongelukkiger – in een voortdurende terugkerende melancholie. Wanneer één van die drie factoren optreedt, dan kunnen we zeggen: Degene, die hieraan onderhevig is, dankt dit aan het feit, dat hij zich te zeer aanpast en te weinig tracht zichzelf in de wereld juist te plaatsen. (Er is voor ons en onze spontane capaciteiten en spontane handelingen altijd een plaats in de wereld, mits wij deze plaats juist weten te kiezen). Heroriëntering in het leven is dan dus noodzakelijk. Wanneer deze heroriëntering gebeurt op basis van een geestelijk concept, waarbij in een dergelijk geval het raadzaam is niet alleen te denken aan God en God’s wil, maar daarnaast ook wel degelijk aan een bepaalde formulering daarvan (dat kan dus christendom zijn: boeddhisme, noem maar op, elk systeem) dus aan de hand van een bepaald denksysteem, dan krijgen we een vergrote mogelijkheid tot goed en juiste werkzaamheid in de wereld (en dat is op zichzelf belangrijk en bevredigend voor een dergelijk type), met daarnaast een vergroting van innerlijke kracht en innerlijke wijsheid.

Wie volgt?…… Niemand. Wat is niemand? Niemand is iemand, die zozeer van zichzelf bewust is: dat niemand begrijpen kan, dat hij iemand is: omdat hij steeds iemand anders voorstelt dan hij in feite kan zijn. Vandaar dat een dergelijk iemand. altijd niemand is in de ogen van iedereen.

  • Hoeveel mensen zijn er eigenlijk iemand en niemand?

Ik zou zeggen, dat er haast niemand is, die niet soms iemand is. M.a.w. er zijn heel veel mensen, die niemand zijn gedurende één bepaalde tijd van hun leven: vaak zelfs gedurende een bepaalde tijd van de dag. Het is helaas op de wereld zo gesteld, dat men in een afhankelijkheid van anderen zich genoopt ziet zich te vermommen voor zichzelf zowel als voor die ander. Dus zich anders voor te doen dan men is. Op dat ogenblik kan men niet met hart en ziel zichzelf zijn, werken, enz. Men is op dat ogenblik alleen een soort pion, bewogen door impulsen van anderen. Dus niemand. Maar op het ogenblik, dat die gebondenheid afflauwt en je iets krijgt, waar je jezelf in geeft, je eigen belangstelling en je eigen persoonlijkheid in kunt uiten, dan ben je weer iemand. Het is toch eenvoudig, wanneer je het goed bekijkt. En dat noemen ze dan filosofie van de koude grond.

  • Ik heb nog een vraag, maar die staat niet in verband met het onderwerp van nu. We hebben de vorige keer gesproken over het begin van het evangelie van Johannes: In den beginne was het woord, enz. en het eindigt met en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen. Is de vertaling daarvan goed? Of moet het misschien zijn gegrepen of overmacht?

Ik zou zeggen: bevat. Als je duisternis hebt en er komt licht in, maar het licht wordt door de duisternis niet vastgehouden, niet bevat, dan kan de duisternis geen licht zijn. Ze blijft dus zichzelf als tegenstelling tot het licht. Je zou het dus zo kunnen vertalen: Het licht is gekomen in de duisternis, maar deze was niet in staat zichzelf te verloochenen of te veranderen of daardoor licht te worden. Dat is eigenlijk de juiste uitleg.

  • Maar wat is in het Nederlands nu het beste? Is het begrepen of gegrepen of het woord overmacht, waarmee ze in de kerken zo weglopen?

Dat laatste is logisch, omdat de kerk meent dat zij het licht heeft en dus als zodanig overmachtig is t.o.v. het duister, wat natuurlijk een misvatting is, als we zien hoeveel duisternis er in de kerk tot uiting komt. Dat gaat door tot de gewoonste dingen van het leven toe. Want waarom praten ze anders over een zwartekousenkerk? Daar zijn de onderdanen ook al een duister geval geworden. De zin is dus “bevat”. En ik zou in deze zaak dus liever “begrepen” dan “gegrepen” zeggen. Want het is hier in de eerste plaats wel geen kwestie van intellect: het is een kwestie van instelling, dus van bevatten of omvatten. Maar “grijpen”. is een te lichamelijke uitdrukking hiervoor. Ik geloof dus, dat wanneer wij het houden op de keuze tussen die twee waarden, dat we dan “begrepen” moeten nemen, maar dat “bevattend” beter is.

Nou, nou, als die dominee, die vroeger zo de p… aan me had, dat had gehoord, zou hij gek hebben zitten kijken.

  • Misschien hoort hij het nu ook wel.

Ik wil niet hatelijk zijn, maar hij staat zo nu en dan nog preken. Ja, niet op aarde hoor. Ik zal je het verhaal vertellen. Dat zit n.l. zo: En nou weet je – of misschien weet je het niet – dat vroeger en misschien tegenwoordig nog wel, als je met armoe langs de weg zat, het wel de gewoonte was om bij een parochie aan te gaan. Die waren meestal wel goed voor een paar boterhammen en een kop koffie en soms nog voor een dubbeltje erbij. En was het geen dubbeltje, dan kreeg je nog altijd wel een cent of twee. Dus ik kwam bij zo’n dominee. En toen zei hij: “Ja, vriend, (dat zeiden zo toen ook al), vriend, dat je nu hier komt, dat is vast Gods wil.” Toen wou hij me meeslepen naar een soort oudeliedenkransje, dat hij daar had en dat aan het “psalmeren” was. De oorspronkelijke psalmist zou zich dood geërgerd hebben in het geval hij erbij was geweest. Nou zei ik tegen die dominee: “He, dominee, mijn maag knort. Mij staat het niet naar geestelijk voedsel, maar voor een boterham zou ik erg dankbaar zijn. Neen zei de dominee: “Als je nou meezingt, dan zal ik dadelijk de meid eens in de keuken laten kijken, wat er voor je is.” Ik zei: “Dominee, als je je “vriend” noodt, nood je hem ter tafel en niet naar de keuken toe.” Toen gooide hij de deur dicht. Enfin, ik dacht dat die deur dicht zou blijven, dus ik zei: “Vrome salamander……… krijg de pest.” (Ja, iets minder gekuist, hoor.)

Maar goed, laat hij, nou net die deur opendoen. Toen begon hij te vertellen, dit hij invloed had bij de dorpsveldwachter. Vandaar dus, dat ik met die dominee eigenlijk in geschil kwam. En toen zij hij tegen mij, dat het de wil van de Heer niet was, dat hij zo’n domme godloochenaar zou… slaan. Maar als zijn hem dat niet verboden had, dan zou hij mij zijn erf afranselen.

Waarop ik heb gezegd: “Dominee, ik weet meer van God af dan jij, denk ik.” En dat heeft hij, mij heel erg kwalijk genomen. Ik heb in dat dorp in anderhalf jaar geen veter verkocht en geen pot verkocht.

Ik vertel dat zo, want daar heb je nou werkelijk iets van dat licht en het duister, waarover we het hadden. “Heb uw naasten lief gelijk uzelf.” Dat was het licht. Maar de duisternis had het niet begrepen. De dominee had zichtzelf lief en wenste die eigenliefde in iedereen weerkaatst te zien door een aanvaarding van zijn mening. En als dat niet het geval was, dan had hij niet lief. Dientengevolge was al zijn gebazel over naastenliefde: een persoonlijkheidsuiting. En het beroerde is – en ik vind het werkelijk beroerd, hoor, ik heb medelijden met die vent – dat hij daar niet van af kan komen. Hij predikt. Ik weet dat hij soms doorkomt in een kring. Nou ben ik niet kieskeurig. Maar ik weet niet of ik daar nou graag gezien zou worden. Er zijn zo van die kringen, waar men toch niet kan komen. Dat heb ik ook geleerd, hoor, sedert ik boven ben. Hij preekt dus. Maar met al dat preken, predikt hij niet God, of het Licht. Nee, hij predikt zijn eigen belangrijkheid. Daar komt het op neer. En zolang hij zo blijft, ja, dan kom ik ondanks mijn veters verder vooruit dan hij met al zijn geleerdheid.

  • Zit zo’n man dan in de duistere sfeer?

Nou, duister, duister… ja, nevelig hè. Maar dan zonder die vrolijke bijeffecten, die je wel eens aan beneveld verbindt. Dus dat is wel een heel somber wereldje. Er is wel licht. Hij ziet zijn God wel. Daar is hij vroom genoeg voor. Maar hij blijft daarbij hangen: Hij ziet alleen dat licht, dat tegen hem zegt: “Mijn zoon, je hebt goed gedaan.” En dan gaat hij weer weg. Dan zegt hij: “Nou, ik heb het goed gedaan, dan gaan we weer verder preken:” Maar het gevolg is, dat deze man stellingen verkondigt, die onwaar zijn in waarvan hij weet, dat ze onwaar zijn, alleen om de aandacht te boeien voor zichzelf. En nou kun je van mij zeggen, dat ik heel wat redenaarskunstjes uithaal en heel wat flauwiteiten ook. En ik hoor mezelf graag praten en dat weet ik ook. Maar één ding kun je niet van me zeggen en dat is dat ik zoete broodjes bak om toehoorders te houden. Dat komt, omdat ik in mezelf van een waarheid ben overtuigd, die ik blijf uitdragen, onverschillig hoe of wat. Dan hoef je het daarmee niet eens te zijn. Je kunt met me bekvechten, als je het aandurft. En ik sta ook voor mijn idee van de waarheid in, maar ik zal je altijd de vrijheid laten om je eigen gedachten te denken. Ik zal je misschien op je vingers tikken, als je niet netjes bent. Dat kan best voorkomen. Maar dat komt dan over het algemeen, omdat ik zie wat je doet t.o.v. de wereld en van anderen, waarvan je zelf misschien geen flauw benul hebt. Ik zal nooit iemand kwetsen om te kwetsen. Geloof dat. En dan mag ik op mijn manier nog vaak benepen en bekrompen zijn, dat geef ik graag toe. Maar ik heb één zekerheid. En dat is nu juist wat hen mankeert. Dat – of ik nu meer- of minderwaardig ben, of ik de waarheid bezit of niet – ik alleen door mijn geloof in dit licht, mijn aanvaarden van God en mijn eerlijk streven op wat ik van die God erken uit te dragen op mijn manier, nooit iets kwaads maar altijd iets goeds zal bereiken.

Ik zal ook nooit vragen – ja, ik vind het leuk, als jullie lachen, als ik een mop vertel, natuurlijk, iedereen wordt graag een beetje gevleid – maar ik zal nooit vragen “hebben ze mij “mooi” gevonden (ik bedoel “prettig”!) of niet?” Er zijn van die dingen, waardoor sommige toehoorders wel eens een beetje nou ja, zich aan me ergeren. Dat weet ik wel. Maar kijk, ik sta voor min idee van wat juist is, wat recht is: en voor míjn idee van God. En geloof me, het is voor mij een geluk, dat ik niet meer zweten kan, want ik zou mezelf de zweetdruppels inlopen, elke dag weer, om mensen te helpen – soms met kleine onbenulligheden- al is het alleen maar om hen eventjes de zekerheid te geven, dat er iets is, dat leeft en dat hen helpt.

Ja, ik doe het misschien ook weer op mijn manier, soms een beetje anders dan anderen. Goed, zo ben ik. Laat dat nou maar zijn. Maar wat ik doen kan, dat zal ik doen. Niet omdat ik goed ben, maar omdat er iets is, dat voor mij waar is. Dat in mij leeft en dat mij niet dwingt om de “meerdere” te zijn van anderen of de “mindere”, maar wat mij in staat stelt voor ieder een werkelijke vriend te zijn. Een vriend, die soms de waarheid zegt, maar die toch nooit te beroerd is om eens een paar pootjes uit te steken en een handje te helpen, als het nodig is. Laat ik ophouden zeg. Dat noemen ze nou esoterie…. een potje opscheppen.

  • Het komt toch van binnen uit. En esoterie is immers ons binnenste.

Ja, goed. Maar leeft nou wat in mij leeft, ook in u? Dat is nou weer een vraag.

  • Dikwijls wel, ja, als wij het van u aanneem.

Nou, één ding is een feit en dat is misschien het meest typische voor de mens: dat wijsheid het best erkend wordt in het gewaad der dwaasheid. En dat is niet van mij, hoor. Dat is een gezegde, dat is al oud. In de tijd van Lao Tse en Confucius waren er al wijzen, die zich als narren aanstelden, omdat dat de enige manier was om hun gedachten onder de aandacht van de mensen te brengen.

  • Misschien komen daar wil de narren vandaan.

Dat is nu weer zo: Om een dwaas te amuseren moet je meer verstand hebben dan tien dwazen. Een wijze is snel geamuseerd. Om een dwaas te amuseren is er heel wat nodig. Vandaar dat de meeste vorsten alleen maar een scherp intellect konden gebruiken als hofnar, want ze waren zelf te dwaas om de fijne finesses te begrijpen.

  • Dan vraag ik mij af waarom ze dan koning waren.

Dat is altijd nuchter logisch. Wanneer je een schip van staat bouwt en je hebt een boegbeeld nodig, dan snij je het uit hout. Een vorst met een ziel is te lastig voor het volk. Dan moet je of de vorst uitschakelen, machteloos maken, zoals in sommige staten ook gebeurd is, waar de vorsten te goed waren: of je moet een republiek worden: of – wat nog erger is – je vorst wordt een dictator. Een weldoende dictator, wiens werk staat en valt met zijn eigen leven. En dat kan niet. Een staat is een continuïteit. Vandaar dat hoe stommer de vorst, die aan het hoofd staat en hoe verstandiger de ministers, hoe beter het gaat. Waarmee we van de esoterie op de staatkunde terechtkomen in historisch verband.

Meditatie: De juiste weg.

Daarover zou je eigenlijk moeten filosoferen. Bestaat er een juiste weg? Een juiste weg is een persoonlijke weg. En daarom kun je nooit zeggen Dit is de juiste weg. Je kunt wel zeggen Er bestaat één weg en één waarheid. Dat was Jezus. Die kon dat van zichzelf zeggen: Ik ben de weg en de waarheid. En wat meer is: hij was het. Maar hij was het juist, omdat hij niemand aan banden legde. De juiste weg kun je n.l. alleen dan vinden, wanneer je een bepaald aantal dingen begrijpt en zelf volgens je eigen persoonlijkheid en eigen beleven, je eigen wezen verdergaat. En dat moet ik eigenlijk wel vooraf vertellen, want anders kan ik van dat onderwerp niet eens een schoon woord raken. Want er is een juiste weg.

Een weg, die door het leven wordt omschreven als zijnde ons van God gegeven en met legenden wel omweven, een smal pad, dat ons leidt tot in de kern der eeuwigheid. Maar de juiste weg is een innerlijk begrijpen en eigen wezen: en aanvaarden van de God, Die in je leeft. Het is ‘t besef van in het leven geven, maar ook aanvaarden al van Hem, Die al in ‘t leven geeft.

De juiste weg is meester zijn – niet van jezelf alleen, maar van de wereld bovendien – en toch vrijwillig afstand doen van al je rechten: en voor het heersen stellen het “ik dien in naam van God”.

De juiste weg is de weg van liefde. Een weg van liefde en van strijd, omdat in ons niet slechts de gave van de liefde wordt verbeid en stil verwacht, maar liefde uit ons ook moet treden als ‘n kracht, die de wereld overstroomt en allen samenbrengt in ene band. De liefde voor de naaste moet ons worden het geestelijke vaderland, waarin we leven en we wonen, waarin we streven en we denken. Dan slechts vind je in eeuwigheid een eenheid zonder grenzen. Slechts zo vereen je goddelijk licht ook met de wereld van de mensen en met de sferen zelfs nog van de laagste geest. Slechts zo vind je het juiste pad en kun je onbevreesd door ‘t leven gaan, aanvaardend al wat werd gegeven, aanvaardend al, wat je wordt opgelegd en gevend anderen de eenheid en de liefde van je streven als hun recht, dat je hun zelve hebt gegeven. De juiste weg van leven, de juiste weg tot God, het is voor ieder anders. Want ‘t lot heeft nu de een en dan de ander stil gegrepen en misschien het pad gestuurd, waarop men zoekt: tot een geslepen weten om ‘t hoekje gluurt en zegt: Zo zou je verder kunnen gaan. Maar dan de wenken te verstaan en toch het goddelijk recht nimmer te krenken, dat is de juiste weg.

De juiste weg is n.l. bezitten en ontvangen en toch aan het bezit niet hangen, niet begeren om ‘t begeren. De juiste weg is anderen helpen, anderen troosten in hun smart, anderen genezen in hun lijden. En als er één de wereld tart, niet trachten strijd hem te vermijden, maar geven hem je waarheid en je krachten, met je beste wil, met heel je hart. Dat is de juiste weg.

De juiste weg is eigenlijk uit God te leven en uit jezelf te geven des heren heerlijkheid en kracht, zoals ze in je leeft. De juiste weg is niet van anderen te verschillen. De juiste weg is niet ‘t onmogelijke te willen, maar jezelf te zijn, eenvoudig en klein, met de gaven en lasten, die bij je behoren: in alles te zoeken naar goddelijke wil. Te volgen de sporen van hen, die op de juiste weg zijn voortgegaan: zij, die uit liefde voor de wereld tot haar keren en zijn met ieder, opdat niemand ooit ten onder zal gaan in een duisternis zonder grenzen. Ja, dat is de juiste weg.

Het is zo gemakkelijk gezegd: de juiste weg. Wie weet wat u bent? Wie weet wat u bent geweest en waar u heengaat? Niemand kan u omschrijven wat uw weg is. Je kunt de werelden van de geest niet in kaart brengen. Je kunt niet vertellen waarom dit gebeuren moet en dat. Je weet alleen maar: in jezelf leeft God. En die wil Gods is uitgebreid over al het zijnde, want God is in alle dingen. Dien je God in alle dingen, zoals in jezelf. Heb God lief, in alle dingen, zoals in jezelf. Erken de waarde van alle dingen in jezelf en in anderen. Dan vind je de enig juiste weg.

Want de juiste weg is elke weg, die ons dichter brengt bij God, ons meer één maakt met Zijn schepping en ons zuiverder doet inzien waar onze plaats is in God, in het Al, in de kosmos.

En dan kunt u natuurlijk zeggen: Ja, maar wat is min juiste weg? Uw juiste weg is: zelf te zoeken naar een zo groot vertrouwen in God, dat u niet nodeloos u zorgen maakt, niet nodeloos begeert, niet nodeloos hangt aan bezit, niet nodeloos hangt zelfs aan het leven: maar daarvoor in de plaats de zekerheid in u draagt dat God u helpt, zo gij in Zijn naam helpt en werkt voor anderen. Dat is altijd de juiste weg, ook al is hij voor ieder anders. Hij is toch altijd weer gelijk, omdat hij de uiting is van Gods koninkrijk in ons en in al het zijn.

Meer kan ik er niet over zeggen, vrienden. Ik weet geen juiste weg en ik weet ook geen vreugdiger weg. Want te weten dat je goed hebt gedaan is de grootste vreugde, die je kent.

Te weten dat God achter je staat in alles, wat je doet en te weten dat alles altijd goed komt, ook al besef je zelf nog niet hoe of waarom, dat is de grootste rust, die je kunt hebben.

Wanneer je God volgt door Zijn liefde uit te dragen in de wereld, tot de wereld, God te eren in jezelf en in het zijnde, dan heb je die zekerheid, dan heb je die rust en dan behoef je over de rest niet meer te praten.

De meesten zijn op weg naar de goede weg, de juiste weg. Ga er mee door, totdat je in jezelf voelt. Wat ík doe komt er niet op aan, zolang God in mij handelt komt alles goed. Ik wens u toe dat u dat bereiken moogt.

image_pdf