14 juni 1973
Ik zou over Spinoza heel veel kunnen vertellen over zijn levensloop en dergelijke, maar daarover bestaan genoeg boeken. Laten wij dus proberen de zaak kort en krachtig te houden in deze inleiding. Als u dan interesse heeft kunt u in het tweede gedeelte daar verder op ingaan.
Spinoza is volgens de waardering die men nu heeft een humanist. Volgens de waardering van zijn tijd was hij voor een deel een agnosticus. Hij is iemand, die mystiek en occultisme benadert met een zeker voorbehoud en die met zijn conclusies erg voorzichtig is. Als hij gemengd wordt in de alchemistische kwestie waarmee Helvetius (Johann Friedrich Schweitzer) te maken heeft, dan gaat Spinoza inderdaad onmiddellijk mee om de goudmonsters te toetsen. Maar dan vraag hij zich toch af, of Helvetius zich niet heeft laten bedriegen. Dit is een typisch voorbeeld van de mentaliteit van deze man.
Zijn stelregel is, dat wij God moeten zoeken en vinden met het verstand. Hij zegt: “Indien de mens een wordt in zijn denken met de krachten en ritmen van de natuur, dan zal hij God vinden in al het andere dat er is. En als hij het daar niet kan vinden, dan is het er niet.”
Het belangrijke van Spinoza is ‑ geloof ik ‑ gelegen in het feit, dat hij behoort tot een lange reeks denkers, die uit het hellenistisch denken putten. Het is de Griekse benadering, waardoor wij de goden met een zekere achterdocht en een vleugje humor beschouwen, terwijl wij gelijktijdig in ons toch weer het onontkoombaar mysterie vinden : het licht in onszelf.
Zijn denken is mijns inziens vaak overschat. Ik hoop, dat niemand mij die opmerking kwalijk neemt. Bovendien is zijn denken vaak gebruikt door mensen, die dit op hun eigen wijze en ten voordele van hun eigen groepering wilden gebruiken. Het is opvallend, dat moderne humanisten, maar ook Dageraadsmensen, gebruik maken van uitspraken van Spinoza; datzelfde gebeurt ook door theosofen en rozenkruisers. Hij is dus kennelijk iemand met wie je alle kanten uit kunt, indien je hem op de juiste manier hanteert. Wat dat betreft lijkt hij erg veel op de bijbel.
Wat is voor ons ‑ ik ga maar van onszelf uit ‑ eigenlijk de basis van de waarde en de betekenis van Spinoza? In de eerste plaats, dat hij in een wereld, die uitermate theocratisch denkt, God niet wil zien als een bevelhebber die boven hem staat. Hij gelooft niet in een menselijke hiërarchie, waarin God aan de top staat en iedereen zijn vertegenwoordiger speelt. Hij gelooft in een God, die mogelijk bestaat. Hij is wat aarzelend in zijn uitspraak daarover. Hij zegt: Als die God er is, dan heeft die God alleen betekenis, indien Hij voor mij bestaat. Wat is voor mij het kenbare van het leven? Er zijn mensen, goed. Maar die mensen zijn allemaal gelijk. Die mensen worden geboren, die mensen worden ouder, en die mensen gaan dood. In deze mensen kan ik die God niet terugvinden. Zij lijken teveel op mij. Maar als ik nu kijk naar al wat er om mij heen is, naar de natuur en haar processen, dan voel ik mij daardoor verwant met de natuur. Ik erken daarin bepaalde krachten. Ik erken daarin bepaalde ritmen. Dat is dan voor mij de achtergrond en de werkelijke betekenis van het bestaan.
Opvallend is, dat Spinoza helemaal niet denkt over de geest. De paar dingen die hij heeft gezegd over een hiernamaals zijn bijna sarcastisch; bijna, net niet helemaal. Hij wil de wereld erkennen als een mysterium. Hij wil erkennen dat er achter dit mysterie eventueel een Schepper schuilgaat, maar hij kan niet aanvaarden dat dit voor de mens een mysterie moet zijn. Zijn grote kracht, zijn grote betekenis ligt voor ons juist in dit feit. Spinoza wil uitgaan van de mens. En als er een God is, dan moet deze tot de mens komen. Het is dwaasheid te zeggen, dat de mens God moet gehoorzamen, opdat hij tot God kan gaan. Een dergelijke gehoorzaamheid loopt uit om hem iets afwijkend te citeren ‑ op onverstand.
De situatie, waarin de wereld in Spinoza’s periode verkeert, is er een van gisting. In de grote spanning van een aantal Europese oorlogen, die van grote betekenis zijn geweest en in de grote machtsgrepen die ook binnen de kerken hebben plaatsgehad, staat hij eigenlijk als een wat verlaten denker. Hij kan niet al te veel waardering vinden in zijn omgeving. Dat is ook begrijpelijk, want die omgeving houdt van een God, die je precies zegt wat je moet doen en daarmee basta! Filosofie over de zin van het leven is voor deze mensen iets waardoor je eenvoudig zondigt. Dan ga je tegen God en tegen de werkelijkheid in.
In de wijze, waarop Spinoza denkt en de wereld benadert, vinden wij enkele trekken terug, die later bij Jean Jacques Rousseau zo sterk naar voren komen. Het is het denkbeeld van; als wij nu maar terugkeren naar de levende werkelijkheid van de natuur waarvan wij deel zijn zullen de geheimen van de natuur ook weer voor ons kenbaar zijn. Het is opvallend, dat Spinoza voortdurend verkeert in kringen, die te maken hebben met allerhande mystiek. Ik noemde u Helvetius. Spinoza heeft eveneens met Jacob Levinson (?), de kabbalist, te maken gehad. Hij hield zich kennelijk dus wel bezig met wat wij tegenwoordig occultisme noemen. Maar ergens houdt hij er toch afstand van. Een uitspraak, die hij kort na zijn dood heeft gedaan (voor u nieuw, maar hopelijk toch interessant) luidde als volgt:
“Ik geloof niet in de betekenis van occultisme want wat voor zin heeft het om het ene bijgeloof te vervangen door het andere.”
Misschien dat daar wel iets in zit.
De houding van Spinoza in latere tijd aan onze kant is ‑ ik zou haast zeggen ‑ superkritisch. Als hij in onze sferen bestaat, vraagt hij zich af hoe dat mogelijk is, maar ook hoe die sferen in elkaar zitten. Hij is geneigd om alles wat hij ziet en wat hij ervaart te ontleden. En op grond van een paar feiten die hij dan vindt, bouwt hij een aantal veronderstellingen op. Maar hij laat het daar niet bij. Hij gaat ze weer toetsen.
Toch geloof ik, dat ik geen fout maak, als ik hem een mysticus noem. In zich heeft Spinoza de gevoelens van enorme belevingen en een verbondenheid, die wij eerder bij Thomas van Aquino zoeken, de bekende scholasticus en katholieke schrijver. Spinoza kent de eeuwigheid in zichzelf, maar stelt onmiddellijk: Is de eeuwigheid wel datgene wat ik denk, dat zij is? Waar kan ik het bewijs vinden dat deze gevoelens in mij worden weerkaatst in wat ik rond mij zie? Het denken van Spinoza is nuchter en deze nuchterheid (dit moeten wij toegeven) betekent voor velen van ons dat hij toch wel een beetje vervreemdend op ons inwerkt.
Alles wat van hen bekend is geworden en het grootste gedeelte dat van hem is overgeleverd is meer academisch van aard. Zijn praktische mogelijkheden en zijn praktische benadering zijn voor een groot gedeelte teloor gegaan. Maar een man, die zich niet alleen afvraagt hoe een insect ontstaat, maar ook waarom en in welke samenhangen het leeft, is volgens mij iemand, die altijd zal blijven vragen; waarom? Dit eeuwige waarom op de achtergrond van al zijn gedachten is kentekenend voor zijn persoonlijkheid. Zoeken wij in de mens achtergronden te vinden, dan vind ik ergens op de achtergrond (in het onderbewustzijn) de behoefte aan een wet. Ik zou zeggen, dat is een Judaïs denken. Hier speelt de behoefte aan de Thora een rol, geloof ik. Maar gelijktijdig wil hij die wet dan niet zien als een gebod, maar als een logische consequentie van het waarneembare.
Hij wordt voortdurend tussen deze twee polen heen en weer geslingerd; en juist daaruit komt een groot gedeelte van zijn filosofie naar voren. Ik beschouw hem als een mens, die op aarde voortdurend met zichzelf overhoop heeft gelegen. Niet als een rustbrengend filosoof, maar eerder als een gejaagde. Een mens, die in voortdurend conflict verkeert, niet alleen met zijn wereld, waarin hij ongetwijfeld conflicten heeft gekend, maar ook met zichzelf, met de onverklaarbaarheid van het leven.
Als hij toch naar God grijpt ‑ wat hij enkele malen heeft gedaan – dan is zijn God geen persoonlijke God, geen mens‑God. Zijn God is een vaag raderwerk. waarin alle dingen wel bepaald zijn; een soort onontkoombaar uurwerk, dat degene die daarop de tijd weet af te lezen helpt en zijn gangen a.h.w. te voren te kennen, tevoren te doorvoelen. Hij ziet de opbouw van de wereld niet als een natuurlijke structuur zonder meer, maar als een eb en vloed van onbestemde krachten, die zich soms een ogenblik schijnen te personifiëren en dan weer verwazen.
In dit alles leeft de mens. Deze mens heeft maar een wapen tegen het onbekende: zijn verstand, zijn denken. Deze filosoof weet wel degelijk dat het menselijk denken een beperkt wapen is, maar hij zegt: Het is beter dit beperkte wapen te gebruiken tegen het onbekende tot het uiterste van mijn vermogen dan de wapens te strekken en mij neer te leggen bij een aantal verhalen, invloeden en gezagssituaties, die niets meer te maken hebben met wat ik ben en met wat ik voel. Zijn behoefte de gelijkheid van de mens te vinden – en daarmee bedoel ik niet alleen de gelijkgerechtigheid van de mens, maar ook de essentiële gelijkheid ‑ is denk ik te verklaren uit de situaties waarin hij in zijn leven heeft verkeerd. Dat zijn vele malen verwerpingen, uitdrijvingen geweest. Hij was de ketter. Hij was de man, die vragen durfde stellen, de man die wetten en geboden soms aan zijn laars durfde lappen en daardoor voor orthodoxe kringen een steen des aanstoots was. Hij was een man, die de gezegende orde durfde betwijfelen en daarmee vele van de regenten (de regentenmentaliteit was toen even sterk of zelfs sterker dan nu) tegen zich in het harnas jaagde. Ik meen, dat men dit facet van zijn leven ook moet begrijpen.
Juist als je buiten alles staat, uitgeworpen bent, is het zoeken naar een gelijkgerechtigdheid, een gelijkwaardigheid tussen alle mensen ook een poging om jezelf tot gelijkwaardig te rationaliseren, om af te komen van het gevoel van meerwaardigheid aan de ene kant en aan de andere kant je toch mens onder de mensen te weten. Zijn poging om steeds weer de natuur en haar wetten te zien als datgene, waaruit je jezelf in de kosmos het best kunt erkennen, is ook ‑ naar ik aanneem – veroorzaakt door deze zelfde achtergrond.
Spinoza zoekt naar werkelijkheid, ja. Maar hij zoekt bovenal naar een werkelijkheid, die hij kan bewijzen. Zijn gelijk moet aantoonbaar zijn. Ik meen dat ook dit een groot deel van zijn denken en zijn werken heeft beïnvloed. Het geheel van Spinoza’s leven en werken beschouw ik van mijn standpunt uit als een betrekkelijk geringe fase in een nevenontwikkeling van het menselijk denken. Ik zou deze uitspraak graag willen rechtvaardigen.
Wij hebben het christendom. Dit christendom echter in zijn sterk dogmatische opstelling, in zijn afhankelijkheidsrelatie God‑mens stoot Spinoza af. Het boeddhistisch en het hindoeïstisch denken in dezelfde periode ontwikkelen zich eveneens filosofisch. Maar hier is de mystieke betekenis van de mens belangrijker dan alle facetten van het kenbare; het is aanvaardbaar.
Nu ontstaat er een denken, dat eigenlijk begint ‑ ik zeg het nogmaals ‑ bij de Griekse filosofen. In dit denken zien wij de mens stap voor stap aarzelen, maar aan de andere kant toch met een zeker elan steeds weer zichzelf definiëren wat hij is als mens. Hierbij is het mens‑zijn de essentiële waarde van het bestaan; niet een hiernamaals, niet een kosmische zin die we niet kunnen doorgronden. En wanneer dan de omslag komt, als de mystiek van dit alles langzaam maar zeker vervangen wordt door de benadering van een groeiende wetenschap, dan vinden we daar ook Spinoza.
Spinoza, de man die probeert alles verstandelijk te houden, die uitgaat van het standpunt als je zegt dat sterren leven, dan moet je hun levenscyclus kunnen bewijzen. De man die zegt, dat het maken van goud niet onmogelijk is, maar dat het zo onwaarschijnlijk is dat zelfs een bewijs, dat je door derden in handen wordt gegeven met aarzeling moet worden aanvaard. Het is de mens, die misschien vooruitloopt op het wetenschappelijk denken van later, ofschoon zijn denken nogal wordt bewogen door de mens, het menszijn en datgene wat met de mens samenhangt. Hij probeert te komen tot een logica, die het eigen levensritme van de mens mede bevat, maar die altijd weer verstandelijk definieerbaar is: een voortdurend aaneenreien van beleefbare en emotioneel doorvoelbare feiten, welke tezamen het beeld tekenen van leven, zoals is uitgedrukt in het mens‑zijn.
Wie uit die logica een bepaald deel neemt, kan deze denkbeelden natuurlijk vervalsen. Wij kunnen dat ook. Wie probeert hem tot tegenstander van het occultisme te maken, vergeet dat zijn tegenstand niet is tegen het occultisme als zodanig, maar tegen het onbewijsbare ervan. Wie hem wil zien als een profeet van de “terug naar de natuur”‑leefwijze, vergeet: het gaat hem niet om de terugkeer van de mens naar de natuur in de zin van eenvoudiger leven. Het gaat hem om het begrip tussen mens en natuur, het harmonisch bestaan met het geheel van het zijnde, waardoor je jezelf nader leert kennen. Degenen, die zeggen dat hij God predikte hebben gelijk, want hij predikte God lief te hebben door Hem te erkennen, dus door het denken. Zij, die zeggen dat hij God verwerpt, hebben ook enigszins gelijk want hij verwerpt de dogmatische God, die boven je staat. Hij gelooft in een God waarmee je verbonden bent. En buiten al dit geloof stelt hij toch weer:
“Ik ben mens en dit mens‑zijn is het meest belangrijke. Mijn leven moet worden bepaald door wat ik ben als mens, door het ritme dat ik erken in de natuur rond mij, door de gebeurtenissen in de natuur en in de samenhang. Ik kan mij niet onttrekken aan bv. de wreedheid van de wereld, want de wereld is wreed. Maar als mens heeft die wreedheid voor mij slechts betekenis, indien ze voor mij verstandelijk een noodzaak is en desalniettemin niet strijdig is met de natuur als zodanig.”
Men kan van Spinoza maken wat men wil, dat is misschien wel het meest wonderlijke van deze denker. Ofschoon zijn denkbeelden zo helder, zo rechtuit lijken te zijn, zijn ze toch vol tegenstrijdigheden. Terwijl deze mens zelf te oordelen naar zijn werk soms een sereniteit lijkt te hebben die onvoorstelbaar is, is hij gelijktijdig iemand, die wordt gemarteld door zijn bestaan en de noodzaken van zijn bestaan. Hij lijkt soms iemand, die problemen uit de weg probeert te gaan. Toch is hij gelijktijdig de mens, die zich volledig inzet en alle problemen aanvaardt zolang hij zichzelf maar kan blijven.
Ik geloof, dat Spinoza een tegenstrijdige figuur is. En ik geloof, dat een ieder, die hem wil zien als een gezonden filosoof, als een groot voorbeeld van menselijk denken zonder meer hem tegelijkertijd overschat en onderschat. Hij is iemand, die worstelt om als mens te weten wat mens‑zijn betekent, dat is waar, maar hij is tevens een mens, die worstelt met zijn behoefte aan redelijkheid. Hij is iemand, die worstelt met zijn behoefte om alles te kennen en die gelijktijdig zich toch wil ordenen in het een of ander ritme, dat dan buiten hem zichtbaar is en dat hem ook zal moeten domineren.
Een laatste punt: In enkele van zijn denkbeelden komt ook de dood ter sprake. Het wonderlijke is, dat voor hen de dood niet een voortbestaan is, maar ook niet noodzakelijkerwijze een uitblussing. Voor hem is de dood gewoon een mysterie aan het einde van het mysterieuze bestaan. Als hij probeert het leven te ontrafelen, dan heb ik het vermoeden dat hij ook de dood wil benaderen. Men zou hem in zekere zin een tegenstander van het spiritisme kunnen noemen. Dat is hij trouwens nog een tijd geweest aan onze kant.
Het is misschien wel bepalend voor de aard van de man. Hij is niet iemand, die gelooft aan geesten zonder meer. Hij is ook niet iemand die zich een geestelijk voortbestaan in een bepaalde vorm schijnt te kunnen indenken. Neen, hij is iemand, die elke keer weer, als hij met het onbepaalde, het onbestemde wordt geconfronteerd, zegt:
Laten wij naar de natuur kijken. Als in de natuur dood dood is, dan is dood voor mij dood. Laten we kijken naar het leven in de natuur. Elk leven in de natuur is een voortdurend sterven, dan is ook mijn leven een voortdurend sterven.
Het is opvallend dat iemand, die op deze manier heeft geleefd en gedacht ‑ want ik geloof, dat ik de essentie van zijn denken hier in het kort wel heb kunnen overbrengen ‑ aan onze kant toch een grote betekenis heeft. Ik meen, dat hij die betekenis ontleent aan het feit dat hij zoals hij op aarde heeft geleefd ook nu verder gaat met de behoefte om God lief te hebben, naar dan vanuit zijn begrip, niet vanuit zijn geloofsaanvaarding.
Spinoza is een mens, die zijn wereld niet slechts wil registreren, maar er een mee wil worden, totdat hij bewust deel is geworden van de bewegende krachten daarin en zo deze beseft voor wat ze zijn. Een houding, die sterk afwijkt van wat wij gewoonlijk in onze kringen als sterk aanvaardbaar plegen te prediken. Maar ik geloof, dat we desondanks moeten zeggen een groot mens, een groot denker, een grote geest. Iemand, die ‑ en dat is toch wel een verdienste boven alle andere verdiensten ‑ in alle dingen mens is geweest en bewust mens is gebleven en dit mens‑zijn heeft gezien als de rechtvaardiging van bestaan.
Vragen.
Is Spinoza na die incarnatie nog op aarde geweest?
Voor zover mij bekend is eenmaal. Maar dat gaat verder dan ik bevoegd ben u voor te lichten.
Heeft zijn manier van denken op dit moment nog waarde voor ons? Zo ja, in welke vorm of op welke manier?
De waarde van zijn denken is voor deze tijd voornamelijk:
a: mens‑zijn is belangrijk; begrijpen, dat je niet tegenover je wereld staat, maar dat je er deel van bent; b. dat je geen deel bent van een menselijke maatschappij, maar van een totale gebeurtenis, die tezamen wereld en natuur heet.
Ik geloof, dat dat voor de mens van heden op zichzelf al een heel belangrijke boodschap is. Ik geloof verder, dat voor de mens van heden het ook erg belangrijk kan zijn om te zien hoe een denker worstelt, ook met het begrip God. Dat hij niet God eenvoudig terzijde schuift, zoals velen in deze dagen naar al te graag doen, maar dat hij aan de andere kant God ook niet kan aanvaarden als een dogmatische figuur, als een overlevering die dan maar echt genoemd moet worden.
Ik meen, dat de mens in deze dagen ook dient te worstelen om God te vinden. Maar dan een God, waarmee hij zelf verbonden is; een God die voor hem bekend is. Ik geloof, dat ook dit erg belangrijk is. Wij moeten niet proberen deze behoefte om een verbinding met het eeuwige, het tijdloze te vinden en die te projecteren in systemen, die voor onze kinderen zullen werken of in denkbeelden van een algehele rechtvaardigheid, die in feite nooit kan bestaan. Wij moeten werkelijk in onszelf het ritme van het leven vinden en in dit ritme die persoonlijke kracht verkrijgen waarmee wij werken.
Ik meen, dat hij deze dingen duidelijk genoeg naar voren heeft gebracht en in zijn vele betogen juist deze aspecten zo mooi heeft uitgedrukt, dat ze in deze tijd van betekenis blijven. Want mens‑zijn is iets wat zijn betekenis niet verandert. De maatschappij is veranderd. Maar de mens is weinig of niets veranderd. De welvaart is veranderd, maar in die welvaart is de mens zichzelf gebleven. De natuur is aangetast misschien. Maar de mens van vandaag weet, zo goed als de mens in het verleden, dat hij met die natuur verbonden moet zijn om te leven. Ik meen dat dit dingen zijn die u zeker ook daar kunt terugvinden en die hem dus ook voor deze tijd belangrijk maken. Maar misschien vergis ik mij.
U weigerde verder in te gaan op de nog plaats gehad hebbende reïncarnatie van Spinoza. Kunt u ons zeggen hoe hij zijn tekorten trachtte te compenseren in de toch zeker door het bewust gekozen nieuwe bestaansvorm in de stof? Was hij weer denker of ging hij meer de spontaniteit in een doorsnee‑leven zoeken?
Hij heeft een omgeving gekozen, die althans voor de tijd van zijn incarnatie, niet erg orthodox was. En daaruit blijkt dus al dat hij heeft geprobeerd zich af te zetten tegen een voor hem harmonischer milieu. (Ik kan er niet teveel over zeggen, want dan vertel ik weer teveel.) Zijn leven is dus wel veel harmonischer geweest. Hij heeft zich beziggehouden met studie. Opvallend daarbij is, dat hij voor zijn tijd nogal veel aan mathematica heeft gedaan. Zijn denken is wetenschappelijk gebleven. Zijn belangstelling was tweeledige natuurkunde plus mathematica enerzijds en geneeskunde anderzijds. Op deze manier heeft hij kennelijk geprobeerd zijn denkbeelden in een volgende incarnatie door te zetten op een zodanige wijze, dat hij werd bevrijd van de controverse tussen hem en wat dan toch zijn eigen wereld was.
Kunt u ook zeggen in welke tijd hij is geïncarneerd?
Indien ik dat zou zeggen, zou ik u teveel vertellen. Ik moet erg voorzichtig zijn. Je moet nooit iemand op de tenen trappen, die een bepaalde ontwikkeling doormaakt en die bij ons een aardig eindje verder is gekomen.
Is er nog wel plaats voor het “geluksbegrip” bij Spinoza en zo ja, waardoor wordt de mens gelukkig?
Ik geloof, dat het geluksbegrip bij Spinoza eigenlijk een betrekkelijk kleine plaats inneemt. Dat is ook begrijpelijk, als u rekening houdt met zijn leven. Wat bij hem de hunkering is naar harmonie, naar een opgaan a.h.w. in de verstandelijke liefde tot God, maar gelijktijdig ook een zekere eenwording is met het bestaan, is een aanduiding dat hij ergens toch ook het geluk nodig heeft. Ik geloof, dat je in deze tijd precies hetzelfde kunt zeggen. De mens kan wel rationeel denken, maar op het ogenblik dat hij zijn redelijkheid overdrijft, wordt hij een wezen dat geen glimlach meer over heeft. Zijn systemen zijn goed, maar zodra een systeem te ver wordt doorgevoerd, doodt het a.h.w. de eigen kwaliteit van de mens. Dat is een van de dingen, waarmee Spinoza in zijn stellingen ook mee worstelt. Ik geloof, dat er plaats is voor het geluk zodra je begrijpt, dat je een‑zijn met de wereld, je een‑zijn met de kosmos op zich alleen betekenis kan hebben, indien je een vreugdige bijdrage bent.
Spinoza gaat ook uit van het standpunt, dat je je medemensen een beetje gelukkiger moet maken, omdat jij bestaat. Hij gaat uit van het denkbeeld, dat je door wat je betekent voor anderen zelf je vreugde moet vinden. En als hij dat doet, dan geeft hij volgens mij de vreugde wel een andere plaats dan vele mensen. Voor hem is de vreugde dus niet identiek met genot. Ik meen, dat de mensen in deze tijd, die erg veel genot hebben gevonden, zullen moeten toegeven dat dit geen werkelijk geluk is.
Als ik kijk naar de vele mogelijkheden, die men tegenwoordig heeft in de zogenaamde “beschaafde” landen en ik zie dat van al die mogelijkheden overblijft een door zenuwen opgevreten volk, dat steeds meer psychische afwijkingen vertoont, dat steeds meer onder depressies lijdt, dan geloof ik dat dat geluksbegrip van zekerheid hebben en geheel verzorgd te zijn en al die dingen meer eigenlijk toch niet geldig is. Dan stel ik daar tegenover de denkbeelden van Spinoza, waarbij je gelukkig bent door wat je bent, door wat je doet, door wat je betekent. Ik weet, dat hij in dit opzicht zelf heel vaak heeft gefaald. Maar hij heeft toch een denkbeeld nagelaten, waarin punt 1; het geluk wel degelijk een plaats heeft en punt 2; dat geluk, als u het mij vraagt, menselijker en redelijker wordt bekeken dan het door de doorsnee‑mens van vandaag wordt bezien. Het geluk van Spinoza is een jezelf zijn en vanuit jezelf geven in een omgeving vol onzekerheden, waarin je de zekerheid van het ritme van de kosmische harmonie probeert terug te vinden. Ik meen, dat dat ook vandaag aan de dag erg belangrijk zou kunnen zijn.
Van hem is toch ook het gezegde: Doe goed en wees verheugd?
Ja, dat is een van zijn geadverteerde spreuken, zullen we maar zeggen.
Is het waar, dat hij die spreuk in zijn werkplaats in Rijnsburg, hij was brillenslijper…..
Hij was lenzenslijper; brillenslijper is nog wat anders.
…… op de muur had geschreven?
Dat heb ik horen zeggen, maar ik durf het niet met zekerheid beweren.
Is Uriel da Costa de geschiedenis van Spinoza?
Zoals in elk werk zit er een groot gedeelte van de eigen problematiek in. Ik geloof, dat geen schrijver iets kan schrijven zonder er iets van hemzelf in te brengen. Als je probeert je denkbeelden te verduidelijken, grijp je haast onwillekeurig terug naar je eigen persoonlijkheid.
Is de mens bij Spinoza vrij in zijn denken en doen?
Neen, die vrijheid is beperkt. Bij Spinoza is de mens deel van een geheel dat hem wel degelijk ergens bepaalt. Er zit een achtergrond van voorbestemdheid in. Maar binnen die voorbestemdheid, de bepaaldheid van het leven zelf, heeft de mens wel vrijheid. Hij heeft de vrijheid om zichzelf te zijn, om zichzelf te vinden. Hij heeft niet de onbeperkte vrijheid om zich waar te maken. Hij heeft dus met beperkingen rekening te houden. De mens is ergens in zekere zin gepredestineerd. Maar daarbinnen heeft hij toch weer de mogelijkheid om vanuit zichzelf te leven en daarbij wordt zijn beleven toch weer het kenteken van een vrij bestaan.
Had Spinoza’s wijze van denken ook nog politieke consequenties?
Er zijn tenminste heel wat groepen geweest in zijn tijd, die dat dachten. Indien we zelfs rekening houden met zijn eerste denkbeelden, die voor hem een uitwerping uit zijn eigen gemeenschap betekenden, dan kunnen we wel begrijpen dat hij erg revolutionair dacht. Hij geloofde dus niet in het onbeperkte gezag van bovenaf, zoals ik in mijn inleiding al zei. Hij geloofde ook niet in het vertegenwoordigen van God en een onveranderlijke goddelijke wet, gegeven door mensen of zelfs door geschriften. Dat was een aantasting van de sociale orde van zijn tijd. Indien wij hem in deze tijd als revolutionair zouden willen beschouwen, dan moeten wij van zijn, stellingen uitgaan zoals die zijn overgeleverd. En dan geloof ik, dat hij eveneens als revolutionair kan gelden, omdat hij gezagsverhoudingen ziet als onbelangrijk, als iets waar je je eigenlijk niet teveel van aan moet trekken. Hij gelooft aan het werken met jezelf en vanuit jezelf. Hij gelooft niet aan het gehoorzamen zonder meer. Hij gelooft aan een begrip, waardoor je meewerkt: en dat is heel iets anders. In deze tijd, waar inspraak zo’n geliefde term is geworden, die te pas en te onpas wordt gebruikt voor datgene wat de mens nooit kan verwerven in deze maatschappij, is zijn denkbeeld dat je zelf moet kunnen beslissen en dat je eerst zelf moet bepalen en begrijpen, voordat je een binding kunt aanvaarden, geloof ik wel heel erg belangrijk. Zijn visie op de mens en zijn reacties, indien ze worden doorgevoerd, zouden de dood betekenen van de politieke partijen. En als er iets revolutionair is, dan is dat het wel, meen ik. De politieke partijen zijn over het algemeen groepen, die een revolutie prediken, die ze hopen nooit te behoeven waar te maken. Daar staat tegenover Spinoza die zegt:
Jullie kunnen me nog meer vertellen, maar ik van mij uit, moet zo zijn, want dat ben ik. Ik moet mens zijn. En dat mens‑zijn is veel belangrijker dan in de pas lopen. In deze tijd zou hij ongetwijfeld in Nieuwersluis terecht gekomen zijn, indien hij in Nederland was geboren.
Daarom was hij dus ook in de banvloek.
Dat is ook de reden geweest dat hij niet alleen in de banvloek is geweest, maar ook dat hij later de stad is uitgewezen. Dat was door zijn aantasting van het gezag van de overheden; daar ging het om.
Kunt u ons zeggen hoe Spinoza in zijn laatste incarnatie stond tegenover de ethica van de vorige Spinoza?
Nu moet ik dit heel voorzichtig formuleren, anders geef ik weer te veel weg. Laat mij het zo zeggen: De geïncarneerde Spinoza (die overigens van zijn stellingen uit het verleden praktisch geen kennis heeft, dat moeten wij erbij zeggen) had het gevoel, dat de mens ethiek en ethica, te snel gebruikt als een etiket; iets waardoor je dus indeelt. In dit tweede leven heeft hij het standpunt gehuldigd, dat ethiek een kwestie was van je eigen verhouding met de wereld (mensen of wat anders) en niet een kwestie van een benaderingswijze, die van tevoren vaststond. Daarin ligt toch wel een groot verschil.
Zoudt u iets willen vertellen over de rol, die de intuïtie speelt in zijn denken.
Ik geloof dat de intuïtie in zijn denken een kleinere rol moest spelen volgens zijn stellingen dan ze in feite deed. Voor hem was intuïtie een erkenning van mogelijkheden, die pas na onderzoek als bewezen konden gelden. Dat is dus zijn benadering. Spinoza meende verder, dat een intuïtie of zelfs een goddelijke openbaring op zichzelf zinloos zou zijn, tenzij ze een bewijsvoering mogelijk maakte. Ik geloof, dat je daarmee eigenlijk weer komt aan de moeilijkheid: wat is intuïtie? En dan ziet hij dat grotendeels niet als een begrijpen op order van hoger hand of door gaven van hoger hand. Maar hij gaat wel van het denkbeeld uit: indien ik aangepast ben bij mijn wereld en ik ben harmonisch met mijn wereld, dan zie ik de dingen in hun ware verhoudingen op elk moment dat ik dat bereik. En als u dat intuïtie en intuïtieve erkenning wilt noemen, omdat het buiten de normaal menselijke weg van denken ligt, dan speelt ze dus wel een belangrijke rol.
Spinoza noemde dat de hoogste vorm van denken.
Hij noemde het begrip in de tweede betekenis de hoogste vorm van denken. Daarom zeg ik: Je moet erg voorzichtig zijn, want we zeggen al heel gauw: Intuïtie is een soort niet volledig erkende of tot het “ik”-besef gesublimeerde inspiratie. Dat is het voor hem zeker niet. Het is voor hem een een‑zijn met het bestaande, waardoor de waarde, de betekenis en de juiste inhoud daarvan opeens zichtbaar wordt en zich in het denken manifesteert. Voor hem is de intuïtie dus in deze zin de hoogste waarde, omdat ze de uitdrukking is van een juist bestaan en gelijktijdig daardoor een juister begrip en een juister bestaan weer mogelijk maakt.
NABESCHOUWING.
Nu we het zover hebben gebracht, geloof ik dat we toch nog even terug mogen kijken naar de mens Spinoza.
Als we die mens beschouwen, dan moeten we altijd beginnen met zijn achtergrond. Het is de achtergrond van de gegoeden; degenen die het in het leven toch nog aardig ver hebben geschopt en die gelijktijdig in een soort eigen orthodoxie, een bijna weelderige orthodoxie leven en denken. Dat doet mij denken aan bv. de houding van bepaalde christenen in Nederland. Ook daar zien we bepaalde groepen die zichzelf a.h.w. aanstellen tot arbiters omdat het hen goed gaat en God hen dus zegent en die gelijktijdig het gevoel hebben dat ze door hun getrouwheid aan bepaalde, maar niet aan alle wetten in staat zijn om elke terzijdestelling van andere wetten af te kopen. Het is deze mentaliteit, waardoor Spinoza aan het denken wordt gezet. Het is niet alleen maar de strijd tussen bepaalde groepen van joden. Het is veeleer het geconfronteerd worden met de onjuistheid, die tevens tot een hoogmoedige rechtgelovigheid wordt in zijn eigen milieu. Het is ook deze situatie, waardoor hij zijn eerste stellingen gaat ontwikkelen en waaruit het conflict voortkomt. U leeft in een wereld, waarin de mensen denken dat ze gelijk hebben. Als u nu gaat nadenken over wat de wereld zegt, dan zal de wereld proberen u uit te lachen of u op de een of andere manier uit te schakelen. Alleen als u teveel volgelingen krijgt, wordt u misschien dan toch wel aanvaard zolang men geen middelen vindt om u opzij te schuiven. De geschiedenis herhaalt zich wat dat betreft vaak. Wij zien op het ogenblik jongelieden, die in rijke tot zeer rijke gezinnen zijn opgegroeid, wegvluchten naar de jungle van de een of andere stad om daar te leven op een manier, die vanuit het standpunt van hun ouders je reinste armoede en ellende, om niet te zeggen ook nog zedenloosheid bevat. Toch doen deze jonge mensen dat juist, omdat zij zich willen afzetten tegen hun milieu; omdat zij zich willen afzetten tegen iets wat zij als zeer twijfelachtig of zelfs onjuist hebben erkend. De enige moeilijkheid is, dat je dan niet kunt volstaan met de leuzen of met een zelfrechtvaardiging, maar dat je moet zoeken naar een betekenis, waardoor dat wat je bent en de manier waarop je reageert a.h.w. de kritiek die je uitoefent, ondersteunt.
Deze fase is voor Spinoza een heel belangrijke geweest. Het is de fase, waarin hij ondanks zichzelf tot revolutionair wordt, ondanks zichzelf een tijdlang zelfs de vervolgde lijkt te zijn. Het is de tijd waarin hij gaat zoeken naar een nieuwe mogelijkheid om zelf te leven en zelf te denken. Het is altijd weer de beginfase, die duidelijk maakt wat je later kunt worden.
Elke mens begint in zijn leven op een bepaalde manier met conflicten dat is namelijk eigen aan het menselijk bestaan. En de wijze waarop je die conflicten uitwerkt in je jeugd, in de periode waarin je nog probeert met élan alles recht te zetten, is de basis van de beschouwelijkheid en de benadering van leven en wereld, die je ‑ als je wat gematigder begint te worden ‑ zult gebruiken. Het is dan ook in het leven van Spinoza opvallend, dat hij in het begin de mildheid ontbeert, die hij later in zo ruime mate bezit. Het is alsof hij over het conflict moet heen groeien om juist daardoor zichzelf te beproeven, zijn eigen waarheid te vinden en daarmede ook zijn denken en vooral zijn benadering van leven te omschrijven. Ik geloof, dat dat in deze tijd precies hetzelfde is.
Wij hebben indertijd Spinoza als onderwerp aanvaard. Wij hebben dat met voorbehoud gedaan. Dat die aanvaarding desalniettemin is doorgezet en heeft geleid tot onze discussie van vanavond (die ongetwijfeld voor vele Spinozakenners en liefhebbers weer te oppervlakkig of teleurstellend zal worden genoemd) is te danken aan het feit dat de wordingsgeschiedenis van deze mens zich zo sterk reflecteert in soortgelijke processen in deze tijd.
Een geestelijke ontwikkeling, een geestelijke bewustwording is niet alleen maar een kwestie van een bepaalde instelling. Het is ook een kwestie van ervaringen opdoen. Het is jezelf vinden ondanks het gebeuren, ondanks jezelf. En dat maakt dan inderdaad deze mens de moeite waard. Als wij hem later zien, dan heeft hij ergens toch nog wel weer de grote geste. Hij heeft de neiging de zaken weer eens heel duidelijk te stellen. Ook dat werpt weer conflicten op. Maar nu gaat hij begrijpen waarin het conflict zit. En dat betekent, dat hij meer mens met de mensen wordt door het conflict in plaats van, zoals eens, zich de uitgeworpene te voelen, die zich moest rechtvaardigen. Ik geloof, dat deze versmelting met de wereld, zonder daarbij het eigen zijn en de eigen mening te prostitueren aan het algemeen gangbare, kentekenend is voor iets wat zich in deze tijd ontwikkelt.
Humanist zijn ‑ hoe men dat woord ook verder wil interpreteren ‑ is in deze tijd in. Er zijn heel veel mensen, die daarvoor voelen. Maar humanist zijn betekent ook iets anders. Het beteken humaan, menselijk zijn. En menselijk zijn betekent de zwakheden van anderen begrijpen en geen waardering, maar wel begrip hebben voor je eigen zwakheden en onevenwichtigheden. Het is een beetje moeilijk jezelf te oriënteren natuurlijk, maar dat heeft deze mens toch ook gehad. Spinoza heeft zijn denkbeelden naar voren gebracht niet vanuit een standpunt “nu zal ik hen even zeggen hoe het staat”, maar met het gevoel “ik moet de mens datgene geven wat in mij bestaat, opdat wij elkaar begrijpen.”
Men heeft Spinoza, zeker in de eerste periode van zijn leven, het recht en de mogelijkheid tot het voeren van een dialoog willen ontzeggen. Hij is er toch in geslaagd een dialoog met de wereld op te bouwen. Hij is daardoor zeker geen grote, geachte of geslaagde figuur geworden in de ogen van allen, maar hij wist antwoord te kregen; en dat is iets heel belangrijks.
In een wereld is het begrip “communicatie” erg belangrijk. Maar communicatie betekent niet alleen je denkbeelden duidelijk maken aan anderen. Het betekent begrijpen waarom anderen denken wat ze denken, waarom ze doen wat ze doen. Het is een vermenging van begrippen, waarbij je zelf probeert goed te zijn. Dat wil zeggen: te weten ik heb juist gehandeld, ik heb het beste gedaan dat ik kan voor een medemens. Maar het is gelijktijdig ook de behoefte dat het voor die ander betekenis heeft. Het is een relatie.
Er zijn mensen die zeggen: Ach, ik doe goed naar mijn normen. Dat zijn mensen, die komen binnenvallen op een verjaarspartijtje met de bijbel in de hand en informeren dan heel beleefd, of u genegen bent te sterven; of u weet, dat u binnenkort moet sterven. Die mensen bedoelen het heel goed, maar ze begrijpen niet dat uw stemming, datgene wat u op dat ogenblijk bent, bepalend is voor een mogelijkheid om elkaar te begrijpen. In Spinoza vind ik deze worsteling om het begrip voortdurend terug.
Ik meen, dat ook in deze tijd diezelfde worsteling om het begrip zou moeten worden gevoerd. Het is niet alleen maar: hoe kan ik anders zijn? Hoe kan ik choqueren? Hoe kan ik nieuw zijn? Het is vooral: hoe kan ik begrijpen wat er in mij bestaat en wat ik ben? Hoe kan ik begrijpen wat er bij anderen is? Het is niet belangrijk om te zeggen: Wat jij gelooft is onzin. Maar het is erg belangrijk te begrijpen waarom die ander op die manier gelooft. En dan kunt u hem iets geven dat waardevol is; dan kunt u hem iets goeds geven.
Spinoza heeft in zijn leven met al zijn problemen, met al zijn onevenwichtigheden heel veel mensen iets gegeven. Hij heeft veel meer gegeven dan zijn eigen tijd heeft beseft. Hij heeft ‑ zou ik haast zeggen ‑ de mens aan de mens gegeven. Hij heeft uit het strakke kader van een “wij leven hier voor het hiernamaals” iets gemaakt van “we leven hier om mens te zijn met de mensen.
Spinoza is heel dikwijls fel geweest. Dat lag ook in zijn aard en karakter. Hij is bitter geweest. Maar altijd weer heeft hij getracht terug te keren naar het begrip, het ondanks alles samengaan en samen‑zijn. Hij heeft geprotesteerd tegen het onrecht van de wereld, dat is waar. Maar daarna heeft hij onmiddellijk toch weer geprobeerd te begrijpen waarom? Het is voor hem een voortdurend zoeken geweest, een niet altijd geslaagd zoeken naar het waarom van de mens en van zijn denken en handelen. Het is een poging geweest om duidelijk te maken: zo ben je, maar daar ligt een fout in je denken.
Hij heeft de menselijke redelijkheid zeker niet boven alles verheerlijkt. Toch heeft hij de mens er voortdurend op gewezen dat het verstandelijke, het begrip, het bewijsbare voor hem de belangrijkste werktuigen zijn in een wereld, die hij niet geheel kent of beheerst. Hij heeft geen beelden van onbekende werelden willen tekenen. Hij is geen utopist, maar gelijktijdig heeft hij in zijn betogen de mens een wereld voorgeschilderd van een gezamenlijk mens‑zijn. Hierin ligt zijn betekenis voor vandaag.
U leeft op deze wereld. Wat u gelooft is niet zo belangrijk. Want een werkelijkheid die bestaat, zal door uw geloof niet volledig gewijzigd kunnen worden; misschien tijdelijk, maar nooit geheel en blijvend. Het is belangrijk wat u vandaag bent. Het is niet belangrijk hoe u de dingen voelt op dit ogenblik. Het is belangrijk hoe u de dingen begrijpt, hoe u ze ziet, hoe ze in u a.h.w. worden omschreven. Het is niet belangrijk waar u die wetenschap vandaan haalt, als ze er maar is, als ze maar een aantoonbaarheid in zich draagt en u die aantoonbaarheid niet ziet als iets wat u onderscheidt van anderen, maar als iets, waardoor u de verbinding met anderen kunt waarmaken. Het is eigenlijk het verenigen van tegenstellingen.
Dan kunt u, zoals vele mensen doen, zuchten en zeggen: Ach, wat heb ik eraan. Misschien heeft u geen ongelijk. Maar aan de andere kant: kun je zonder dit een juist antwoord krijgen op de wereld? Indien je uitgaat van hetgeen je meent dat waar zou kunnen zijn, dan loop je altijd ergens vast, want anderen hebben ook meningen, overtuigingen. Maar als je uitgaat van het feit van de redelijke mogelijkheid, van een begrip dat aantoonbaar gemaakt kan worden, dan kun je in de wereld de mensen iets bieden, waardoor ze tezamen verder kunnen gaan. Voor ons in de geest zijn al die dingen vaak minder belangrijk dan voor u, omdat de problemen voor ons wat anders liggen. Maar toch kunnen wij in een wereld of een wereldbeeld niet bestaan zonder elkaar. Zomin kunt u, mensen, bestaan zonder elkaar, zonder de tegenstellingen, die u enerzijds van elkaar dreigen te verwijderen, maar die het anderzijds juist mogelijk maken dat uw wereld ‑ en daarmee een zekere vrijheid van zijn ‑ voor u denkbaar wordt.
Wij geloven in de noodzaak de wereld juist in en door haar contrasten verder te helpen. Wij weten dat er dingen zijn (in de natuur bv.), waaraan wij niets kunnen veranderen. Wanneer de aarde moet beven, dan kunnen wij misschien het effect van de beving iets verschuiven, maar wij kunnen de beving niet wegnemen. Dat is nu eenmaal deel van de wereld. Hoogstens kunnen wij er gebruik van maken. Wij kunnen gebruikmaken van een situatie die bestaat. Als ergens de gemoederen verhit zijn en de mensen met alle geweld oorlogshandelingen willen plegen, dan kunnen wij hen niet helemaal tegenhouden. Wij kunnen er hoogstens voor zorgen dat hetgeen zij zijn en doen een demonstratie wordt; iets waardoor zij zelf moeten nadenken en waardoor anderen over hen zullen nadenken zodat er toch een begrip ontstaat.
De basis van wat wij tezamen zijn, ondanks onze tegenstellingen, is onze gezamenlijkheid. En dat betekent voor mens en geest datgene wat wij mens‑zijn noemen. En uit dat mens‑zijn moeten wij dan de rest maar opbouwen: de grote God, de eeuwigheid en al die dingen meer. De dingen, die onbelangrijk zijn, omdat je de torenspits niet van een haan kunt voorzien en die vergulden, voordat je je kerk hebt gebouwd. En dat is bij ons altijd weer het belangrijke.
Wij zijn geneigd om hoge koepels als droombeelden boven de wereld te verheffen zonder fundamenten te leggen. Ergens maakt ook Spinoza zich hier en daar schuldig aan dit even verliezen van de fundamenten, dit even a.h.w. wegzweven in een droom van gedachten, waarbij de wereld te ver weg, te onbelangrijk schijnt.
Wij moeten terug naar de wereld. Wij kunnen dromen dat we goden zijn, maar we zullen eerst mensen moeten worden. Zodra we dat begrijpen, zien we in hoe belangrijk het is om samen te leven. Niet om denkbeelden te hebben over een hiernamaals, naar om mens te zijn met de mensen, om de krachten te gebruiken die in de mens leven, de talenten van de mens te gebruiken niet om tegenstellingen te scheppen maar om een eenheid te scheppen. Dan zie je in hoe belangrijk het is niet meer te willen zijn dan een ander, zonder daarom je recht om anders te zijn dan een ander ooit te verloochenen. Daar ligt de basis van onze wereld en de belangrijkheid van dit alles voor ons.
Wij leven in een wereld, waarin gedachten de leugen vaak bijna uitsluit. U leeft in een wereld, waarin de meeste gedachten in een bal masqué van leugens gekleed gaan. Daar is niets aan te doen, tenzij we begrijpen waarom die maskers er zijn. Omdat we niet zeker zijn van onszelf, omdat we bang zijn voor onszelf en voor de wereld. Op het moment dat we leren onszelf zoals we zijn te delen met de wereld, om vreugde te betekenen voor onszelf en gelijktijdig het goede te doen voor de wereld, zal de leugen in de mensenwereld minder noodzakelijk worden. De schijn, de illusie is de vertekening van de werkelijkheid en de werkelijk ethische norm van het menselijk bestaan ligt vooral in de eerlijkheid waarin de mens is wat hij moet zijn, waaraan hij zich niet kan onttrekken. Het zijn deze denkbeelden, die ik u aan dit slot wilde meegeven.