21 december 1962
Wij zijn niet alwetend of onfeilbaar, dat weet u nu wel. Mijn onderwerp voor heden gaf ik de titel: Stal te huur…
Voordelig, eventueel in huurkoop aangeboden: mooie kerststal, inclusief herders, schapen, Driekoningen, Jozef, Maria en Kerstkind. Zeer vrome uitvoering. Dit is misschien fantasie, maar komt helaas dicht bij de werkelijkheid van het kerstfeest. Natuurlijk betreft dit aanbod een stal in volkse uitvoering.
Daarnaast bestaat er natuurlijk ook de intellectuele stal. Die is prijziger en geeft de mogelijkheid, ook op Kerstfeest het onderscheid tussen intellect en volk te handhaven; het laatste type heeft bovendien amusementswaarde, want vaak moet je lange tijd denken voor je weet, welke menselijke trekken er in de abstracte vormen verborgen zijn. Het komt er op neer, dat men een intellectueel kindje Jezus moet betalen met minstens 15 gulden, terwijl de volkse kindjes Jezus al verkrijgbaar zijn vanaf 98 cent. Wanneer u hierom lacht, hebt u gelijk. Het is een dwaze toestand. Maar zo is het in uw dagen.
Wanneer je de oude vrome sfeer van het kerstfeest tracht terug te vinden op aarde, blijkt zij er niet meer te zijn. Op de een of andere wijze is het kerstfeest meer leeg geworden. Wanneer je spreekt over de engel, die uit de hemelen komt om de mensen de blijde boodschap te verkondigen, is dit voor de mensen geen werkelijk wonder meer. Een enkele cynicus trekt zelfs onwillekeurig een vergelijking en denkt aan een minister van buitenlandse zaken, die op het vliegveld – zo juist aangekomen – een verklaring aflegt. De kerststal, die voor de mensheid lange tijd gevuld was met figuren van Licht en wijsheid, is nu voor velen een onderdeel van commercie geworden. De stal staat leeg. Maar een lege stal is niet aanvaardbaar. Daarom nam ik als titel: “Stal te huur….”
Wat is nu de feitelijke toestand? De mensen geloven nog steeds in God. Maar nu menen zij ook, dat God dus iets voor hen moet doen. Dit laatste lijkt mij minder gepast, want God heeft al zoveel voor de mensen gedaan. Hij heeft hen het leven gegeven, geheel de wereld geschonken en alle mogelijkheden verschaft om gelukkig te worden. Maar de mensen menen nu, dat God maar moet ingrijpen en hen zo even gelukkig moet maken. Hij is almachtig, nietwaar? En op die manier kost het je als mens veel minder moeite. Vele mensen geloven nog in Jezus Christus, die voor de mensheid op aarde is gekomen. Maar het Kerstgebeuren is hen vreemd geworden. De aankomst in Bethlehem wordt niet verder overdacht, niet beleefd. Wanneer men dit wel zou doen, zouden velen geneigd zijn te vragen: kon de sociale werkster van het dorp dan niets beters vinden?
De mens van heden wordt nog wel geroerd door het oude verhaal, maar kan zich de werkelijke inhoud van dit alles niet meer voorstellen, evenmin als hij zich nog kan indenken, dat voor de christenen vroeger, deze dagen vol van geestelijke gevaren waren, vol van geesten, die ronddoolden in het duister. Zowel het verlossend karakter van het kerstfeest, als het demonische karakter van de Midwinterwende, zijn voor de mens van heden teloor gegaan. Dit is ook geen wonder.
Wie kan zich nog een stilte voorstellen, waarin het kraken van een takje door de vorst, voor de sidderende mens bij zijn turfvuur tot de voetstap van een demon wordt? De mensen van heden leven in een wereld vol licht, booglampen en lantarens, een wereld, waarin het rumoer van de mensenwereld altijd meeklinkt, hoe vaag het oor dit ook registreert. De intense en emotionele beleving van het Kerstgebeuren, zoals dit in de middeleeuwen nog bestond, is verloren gegaan. Daaraan kunnen de duizenden kerstbomen en kerststalletjes niets veranderen. Het kind Jezus zelf krijgt het karakter van een lieve legende. Daaraan kan niemand iets veranderen.
Toch blijft er ook heden nog iets over van de ware kerstsfeer. Ook heden nog ontstaat er rond deze dagen in alle mensen een sfeer van stille verwachting, de behoefte iets voor anderen te doen, de drang om ook in het leven van anderen iets te betekenen, iets te zijn. Men erkent deze drang wel in zich, maar eigenlijk weet men niet goed, wat men er mee aan moet. Dan stort men wat geld voor een liefdadig doel en reserveert zich een plaats voor een ‘diner de Noël’, eventueel dansant. Men begint dan met een ‘consommé Bethlehem’, om na vele gerechten voldaan te eindigen met een ‘coupe Père Noël’. Daarbij branden dan op de tafeltjes kaarsen en spreekt men van een “echte Kerstsfeer” Maar eigenlijk is dit alles doelloos, leeg. Toch moet een mens wel degelijk een doel hebben in het, leven.
Zodra de mensen iets zien, waarin een voor hen aanvaardbaar doel ligt, iets, waaraan zij zichzelf kunnen geven, leven zij opeens op. Hun versuffing maakt plaats voor eendracht, hun zelfzucht wordt vergeten in het beleven van de ware naastenliefde. Dan is er wel degelijk een echte Kerstsfeer. Meerdere acties in de laatste tijd hebben het bewijs geleverd, dat de mensen wel degelijk graag zichzelf willen vergeten in een streven voor anderen. Ik noem er enkele: Acties voor de slachtoffers van een brand in Paramaribo. In Nederland speelgoedacties, het Dorp, hongersnood in India, armoede in Griekenland. Daarvoor gaven de mensen zich moeite, daarvoor ontzegden zij zichzelf iets. Opvallend is, dat de mensen dan opeens wel de juiste sfeer van samenhorigheid weten te vinden. Dan is opeens christendom geen leeg woord meer, dan is er werkelijk meeleven met anderen, dan wordt het stoffelijke streven tot een geestelijke verlossing, een aanvaarden van de Christusgeest.
Mijn inziens kan een waar kerstfeest niet meer bestaan – evenmin als een waar christendom – wanneer het leven voor de mens niet een voortdurende uitdaging is. Zodra het leven een voortdurend geborgen zekerheid is geworden, waarin alles wel voor je wordt gedaan, geregeld en bedacht, denkt de mens alleen nog maar aan zijn belangrijke “ik-je”, aan zijn eigen behoeften, verlangens en mogelijkheden. Voor een werkelijke Verlosser is dan geen plaats meer.
Daarom herhaal ik: “Er staat een stal te huur ….” Daarmede wil ik zeggen, dat er eigenlijk geen plaats meer is in de mensen voor alles overheersende gedachten aan een Verlosser, een Kindje Jezus, aan een alles omvattende naastenliefde. Zelfs God krijgt steeds meer een figurantenrol toegewezen in het menselijke denken. De oplossing is: geef de mensen een doel, iets dat voor hen een uitdaging betekent. Maar welk doel? Dat moet dicht bij hen staan, zodat zij het niet gemakkelijk kunnen vergeten of terzijde leggen. Maar dit is moeilijk te vinden. Wanneer ik tracht de menselijke gedachtewereld te ontleden in deze dagen, blijkt mij, dat de doorsnee mens het verkeerde zoekt en doet, omdat het goede hem onmogelijk is gemaakt.
De mens kent in deze dagen een zekere zelfvoldaanheid en zoekt onbewust zijn verlossing niet meer in de richting van een werkelijk werken en streven met stof en geest, doch geeft de voorkeur aan heerszucht, zelfzucht, sensualiteit. Hij leeft deze dingen op haast onnatuurlijke wijze uit, omdat hij klaarblijkelijk niets beters weet te vinden. Wanneer men het Kerstkind, of het Licht van deze dagen, voor elke mens tot een beleefbare werkelijkheid wilt gaan maken, zal men er zorg voor moeten dragen, dat voor een ieder het bestaan weer tot een voortdurende uitdaging wordt. Want de mens is alleen in staat de hogere waarden werkelijk in zich te beleven, wanneer hij uit kan trekken om iets te veroveren, wanneer hij de mogelijkheid vindt om zelf en vanuit zichzelf iets tot stand te brengen.
Om een voorbeeld te geven: men zou als arme mens moeten kunnen beginnen en toch eindigen als miljonair, als analfabeet moeten kunnen beginnen en toch eindigen als een beroemd schrijver. Essentieel is hierbij niet het resultaat, maar de mogelijkheid om zelf iets te bereiken, om door strijd zichtbaar belangrijke dingen voor zich en anderen te verwerven.
Hier is een vergelijk met het nabije verleden mogelijk. De arbeiders in het verleden voerden een fellere en moeilijkere strijd, dan velen zich op het ogenblik kunnen voorstellen. Zij waren niet zo goed georganiseerd in deze dagen, maar wanneer er staking was, kwam het toch niet voor, dat de een vetpot had en de ander niet eens een magere korst brood. Men werkte samen, droomde samen, vocht samen en voelde zich voor elkander verantwoordelijk. Daarin lag de sfeer van Kerstmis eerder vast dan in alle stalletjes, in alle gezangen enz. Zelfs onder hen, die niet meer in Christus konden of wilden geloven, was zijn geest meer vaardig, dan men zich kan voorstellen.
In de bezettingstijd vindt men in Nederland een dergelijke instelling. Men was voor of tegen. Men moest kiezen. Wie een keuze had gedaan, stond echter niet meer alleen. Hij moest voor zich uitmaken, wat hij geven kon, wat hij alleen of gezamenlijk met anderen, kon presteren. Men offerde zich voor anderen op, men vroeg niet naar verschillen van stand, opvoeding e.d. In alle strijd, in alle ellende, ja, zelfs met alle haat, stond men in die dagen dichter bij het Kerstkind dan heden. Want voor alles moeten wij beseffen, dat de stal van Bethlehem de plaats is van een offer. Er kan geen Kerstmis zijn zonder offer.
De relatie mens-God is evenzeer getekend door het offer. Er bestaat geen godsdienst of kerk op de wereld, waarin niet een werkelijk of symbolisch offer wordt gebracht. Een leven waarin geen plaats meer blijft voor het offer, ja, zelfs een leven, waarin men meent elk offer te moeten dramatiseren en de gedachte aan een offer niet kan aanvaarden als normaal deel van het dagelijkse leven, staat ver van alle geestelijke waarden.
Met dit alles zijn er echter geen figuren meer in onze stal. Het kindje Jezus op zijn bedje van stro is folklore geworden, een lief en sentimenteel gebruik uit het verleden, dat vooral door kerken levend wordt gehouden. In feite is het slechts een herinnering aan een kinderlijke mentaliteit, die op aarde uit dreigt te sterven. Alleen al daarom meen ik, dat het Kind in onze stal niet meer past op de gebruikelijke wijze. Want zo leeft het niet werkelijk meer.
Wat kunnen wij dan als bezielende kracht gebruiken? Het Witte Licht van deze dagen misschien? Maar dat licht is zo koud, zo onpersoonlijk. Het is als het licht van de maan; je weet wel, dat het maanlicht is, maar ziet toch eigenlijk alleen de spookachtige blauwe schaduwen, die met de menselijke rede schijnen te spotten. Men ziet wel de uitwerking, maar niet het Licht zelf. Wanneer wij staan voor het Witte Licht, zo staan wij in wezen voor iets, dat ons abstract is.
Wie in zijn kerststal alleen dit Witte Licht stelt, is dichter bij de waarheid van het kerstfeest dan zij, die haar slechts met poppen bevolken. Maar het Kerstgebeuren gaat daardoor nog niet opnieuw tot leven komen. Toch moet er ergens iets zijn dat aan dit alles weer leven inblaast. Iets, dat het leven en streven van de mensen, maar ook het contact tussen mens en Goddelijke Liefde opnieuw kan symboliseren. Iets, dat de hopeloosheid van deze dagen verandert in het warme leven met de Goddelijke Krachten. Ik denk dan aan de dagen van december, vol van koude vochtigheid, duister. Dagen, die zich onderscheiden door regen, sneeuw, vorst. De situatie van de wereld is ongeveer hetzelfde. Ook daar de koude van een oorlog, die steeds weer dreigt, ook hier de lichtloosheid van een toekomst, die steeds weer duister schijnt te zijn.
Toch maken velen in deze dagen reeds voorbereidselen, waardoor zij klaar staan, wanneer het zo dadelijk lente wordt. De boer, de bollenkweker, de couturier, allen bereiden zich reeds voor op de dagen die gaan komen. Men kijkt vooruit. In de toekomst vindt men de redenen voor de activiteiten van nu. Niet alleen hebben daardoor ongeteld veel mensen nu werk, maar dit zich voorbereiden op alles wat gaat komen geeft aan hun werken en leven betekenis en inhoud. Om inhoud te geven aan het leven, aan de figuren van de kerststal, dient men reeds nu zich op de toekomst voor te bereiden. De kracht van het kerstgebeuren kunnen wij alleen ondergaan, wanneer wij in de stal ook het beeld van een toekomst bouwen. Een toekomst, waarin alle mensen rechtvaardig zijn, medeleven en liefde kennen. Een wereld, waarin Gods goedheid wordt erkend. Daarom stel ik: geef de lege stal weer bewoners, door het streven voor geheel de mensheid daarin te leggen. De vrome christen kan dit beeld dan desnoods doen overheersen door een stralende Heiland. Maar a.u.b. geen beeld van Gods Goedheid, die alle dingen in orde zal brengen. Want dat is niet eerlijk.
Wanneer de mensen in deze wintertijd zich niet reeds zouden voorbereiden op de behoeften en noodzaken van lente en zomer, zou er geen oogst zijn, geen welvaart. Dan zouden zomer en lente misschien goed weer brengen, maar verder alleen maar zorgen en gebrek. De kracht, die onze stal weer bezielen kan, is het eigen streven. Geen roep van: “de Verlosser is ons geboren, nu wordt alles goed, halleluja!” Wij dienen eerder te roepen: “Met de goddelijke liefde is ons het bewustzijn geboren, is ons het streven gegeven. Herboren is ons wezen. Wij zullen ons een weg zoeken, daarbij onverschillig voor alles wat er de afgelopen eeuwen was, wat het verleden leert.” Zo, strevende uit het heden, de liefdesklacht Gods belevend, zullen wij een toekomst scheppen, schoner, zuiverder dan te voren, aangepast aan de behoeften van de mens, afgestemd ook op de Goddelijke Waarden in de Schepping.
Goed. Het Goede, het goede streven. Dat klinkt mooi. Maar het valt de hedendaagse mensen zo moeilijk om te streven en te werken zonder onmiddellijk loon. Men wil iets terug hebben voor zijn moeite, als is het maar de voldoening, dat het goede wordt erkend, de zekerheid, dat het goed zal komen. Logisch is deze eis echter niet. De boer, die in de winter zich voorbereidt op de werkzaamheden van de lente, weet ook niet, of dit alles wel werkelijk noodzakelijk is, of dit wel het meest juiste is. Er kan wel een overstroming zijn, die zijn land onder water zet. De oogst kan zo dadelijk rotten op het land door te veel regen, of verdrogen door te grote hitte. Maar desondanks bereidt de boer zich voor. Hij weet, dat de nu erkende noodzaken tenminste een mogelijkheid zijn in de toekomst. Een waarschijnlijkheid zelfs. Het leven met mogelijkheden, het werken voor een onzekere toekomst is nu eenmaal deel van het menselijke leven. Ook wij mogen geen onmiddellijke zekerheid verlangen. Ook wij dienen ons te baseren op de waarschijnlijkheden en mogelijkheden van morgen. Leef vandaag, maar bereid je voor, opdat je morgen bouwen kunt. Ook wanneer de wijze waarop, en de tijd waarop men kan gaan bouwen, nog niet zeker zijn, zal men door zich in het heden voor te breiden, de enige mogelijkheid scheppen voor zich, om morgen iets te bereiken. Vraag niet naar zekerheid; dat is de mentaliteit, waardoor de Kerststal leeg is komen te staan.
Het stellen van een doel in de toekomst, dat men heden voorbereiden kan, brengt echter vele moeilijkheden. Wij kunnen bv. stellen, dat wij ons voorbereiden op een wereld, waarin mensen en geesten met elkander kunnen streven, werken en spreken zonder enige beperking. Maar dan zullen er mensen zijn, die dit zien als een werk van de Satan. Wij kunnen zelfs ons doel niet onmiddellijk in termen van het Licht stellen, er zijn op aarde veel te veel glimwormpjes, die zichzelf voor de zon houden. Later is dit misschien mogelijk. Maar ons doel moet voor anderen aanvaardbaar zijn, of geheel geheim kunnen zijn. Daarom doen wij er mijn inziens goed aan, wanneer wij ons doel, ons streven tegenover anderen zelfs niet stellen in termen van hét Licht, dé kosmos, dé Goddelijke werkelijkheid enz., zelfs wanneer deze waarden in ons streven steeds de achtergrond vormen. In de ogen van velen zijn deze dingen immers geloof of theorie, waarover men tot in het oneindige kan strijden. Houden wij ons echter, althans naar buiten toe, aan de praktijk, dan verspillen wij minder tijd met theoretische strijd.
Praktisch streven is echter niet mogelijk, wanneer er geen beeld bestaat van de werkelijkheid, waarnaar men streeft. Daarom wil ik een beeld geven van alles, wat de mensheid én de wereld in de toekomst zouden moeten zijn.
Punt één: Er moet begrip zijn tussen alle mensen. Begin dus al vandaag te proberen uw medemensen te begrijpen. Misschien dat u morgen zover komt, dat u zich weet te gedragen op een wijze, waardoor anderen u kunnen gaan begrijpen. Overmorgen bent u dan misschien zover, dat men elkaar kan gaan begrijpen.
Punt twee: Onderling begrip wordt onmogelijk gemaakt door afgunst, nijd, jaloezie, standen- verschil, enz. Bedenk, dat misschien het begrip klassenstrijd uit de mode is, maar dat afgunst, wantrouwen enz. de menselijke verhoudingen nog steeds vertroebelen. Daarom zal men afstand moeten doen van standenbegrip, op uiterlijke waarden gebaseerde fatsoensnormen enz. Alleen zo zal men iets kunnen bereiken. Bovenal mag men zich niet spiegelen aan anderen. De schrijvers eisen subsidie. De schilders krijgen die immers reeds zo lang… Maar daarbij vergeet men een ding: kunstwerken worden geboren uit de strijd om het bestaan, uit de frustratie, de nood. Subsidies maken misschien de kunstenaar zeker van zijn brood. Maar ware kunst gedijt niet in een broeikassfeer of in een volière. Evenmin als men kan verwachten, dat een vogel sterke vleugels ontwikkelt, wanneer hij steeds in een kooi zit.
Punt drie: Wij moeten iets vinden, waardoor de onderlinge afgunst en het te ver doorgevoerde streven naar eigenbelangen verdwijnt. Begin ook hier bij u zelf. Probeer nooit ergens boos over te worden, afgunstig of jaloers over te worden. Laat ons elkander alles gunnen, wat wij bezitten en ons verheugen in dát, wat hij reeds bezit. Pas dan zullen wij in staat zijn uit alles, wat het leven ook ons biedt, iets moois, iets belangrijks te maken.
Punt vier: Wij leven heden eerst werkelijk, wanneer het heden tevens de toekomst voorbereidt. Laat ons daarom niet denken aan het verleden, aan ons gemis van heden, onze onvolmaaktheid en de bezwaren van de wereld, maar onze aandacht zoveel mogelijk vestigen op alles, wat wij morgen hopen te bereiken. Stel in de plaats van lege termen daden. Laat ons a.u.b. afstand doen van het geklets. Stelt u voor, dat alle onbelangrijke dingen, die om een waarlijk belangrijke zaak heen geweven plegen te worden, eens terzijde zouden worden gesteld. Hoe helder zou het leven worden. Hoe duidelijk zou men zijn mogelijkheden en plichten kunnen beseffen.
Punt vijf: Weest realist. Streef naar de kern der dingen. Zoek steeds de waarheid. Onderga het leven, de woorden van anderen enz. niet als een milde regen, maar tracht het waarom, de reden ervan te vinden.
Indien wij ons aan deze punten houden, zal het onderling begrip tussen de mensen groeien en zal ook de kosmische harmonie eenvoudiger te benaderen zijn. Overigens, een van de allereerste dingen, die hierbij een rol spelen, is wel: niet te veel vragen. Wanneer iemand iets geeft, bv. aan het Rode Kruis of zo, heeft het geen zin u af te vragen, waarom dat gebeurt. De ander heeft misschien dezelfde redenen als u, misschien ook niet. Houdt u daarmee niet al te veel bezig. Pas wanneer iemand u iets geeft, mag u zich een ogenblik afvragen waarom.
Daarentegen is het belangrijk, dat men zelf steeds weet, waarom men iets geeft, onverschillig of dit nu aan een vriend, een missionaris of een bedelaar gebeurt. Vraag u bij alles steeds weer af: waarom doe ik het eigenlijk? Wie eerlijk en in oprechtheid wil streven, dient toch tenminste zijn eigen beweegredenen te kennen. En op het ogenblik, dat wij iets eigenlijk voor ons zelf geven of doen, dienen wij ons eerst nog eens af te vragen, of dit nu voor de anderen ook goed is. Bedenk hierbij dat, zo het voor een ander goed is wat wij doen en deze ander dit eveneens erkent, niets in te brengen is tegen onze handelingen. Ook al houden wij misschien ons eigen belang nog het meest in het oog. Want wanneer iets voor onszelf goed en aangenaam is, terwijl het niet in strijd is met de belangen van anderen, mag het aanvaardbaar worden geacht.
Sommigen zullen nu opmerken, dat men zich toch ook wel in de eerste plaats aan de regels dient te houden. Ik acht echter de regels niet meer van beslissend belang. De mens immers heeft zovele regels voor zich en anderen gemaakt, dat het overtreden van regels eigenlijk tot regel is geworden. Wanneer wij willen streven naar alles, wat de toekomst voor de mensheid zal brengen aan samenwerking, naastenliefde, vrijheid en onderling begrip, zullen wij met het bouwen van die toekomst echter zelf en bij ons zelf dienen te beginnen. Daarbij zullen wij ons moeten hoeden voor het stellen van een té hoog doel. Wanneer wij stellen, wij willen de kosmische liefdeskrachten in ons ontvangen en deze aan de mensheid uitstralen, dan hebben wij wel een mooi doel gekozen, maar de vraag blijft bestaan, of wij dit nu ook werkelijk zullen kunnen. Want zo iets kan lang niet iedereen. Kiezen wij ons een hoog doel, maar kunnen wij dit niet tot een praktische werkelijkheid maken, dan verflauwt onze aandacht. Dan staat de kerststal bij ons weer te huur.
Wanneer wij tot God roepen, maar geen antwoord krijgen, krachten op willen roepen en geen kracht kunnen wekken, wanneer wij mediteren en niet eens beseffen, waarom en waarover wij mediteren, blijft er van alle goeds, dat wij willen volbrengen, maar bitter weinig over.
Wanneer het u alleen gaat om de mooie ideeën, kunt u dit alles natuurlijk als niet gezegd beschouwen. Koop uzelf dan een Kerstkindje van 98 cent of 98 gulden, leg het in de stal van uw hart en bewonder sentimenteel uzelf om eigen vroomheid. Streeft u eerlijk, dan zult u echter van de feiten uit moeten gaan. Laat ons dan de feiten stellen. Laat ons nagaan, waarom het noodzakelijk is, dat een ieder in zich en door eigen streven de Christus hervindt, vooraleer het Kerstgebeuren werkelijk inhoud kan krijgen.
- Het merendeel van de mensen denkt niet aan waarheid en geeft maar weinig aandacht aan de dingen, die voor het Ik zowel als anderen van werkelijk belang zijn.
Men houdt zich bezig met dromen en wensen, omdat men bang is voor de werkelijkheid. Wie naar waarheid en innerlijke harmonie wil streven, zal de feiten onder ogen moeten zien, zowel omtrent zichzelf als ten aanzien van de wereld, waarin hij leeft.
- De mensen baseren in deze dagen hun leven en werken steeds meer op rechten. Door steeds meer rechten voor zich te eisen en anderen geen gelijke of grotere rechten toe te kennen, bevordert de mens zo een feitelijke rechteloosheid. Wanneer wij willen terugkeren tot de werkelijke harmonie van mensen, die met elkaar leven en streven, die gezamenlijk werken, zullen wij moeten ophouden met steeds maar weer over onze rechten te spreken. Iemand, die de harmonie wil bevorderen, zal zich steeds weer afvragen, wat feitelijk zijn plicht is en die plicht vervullen.
- De mensheid legt bij voorkeur de nadruk op punten en feiten, die niet werkelijk belangrijk zijn. Zo is het bijvoorbeeld helemaal niet belangrijk in de ogen van de wereld, dat men iemand met zijn auto doodrijdt. Men vindt het natuurlijk erg voor u en de ander. Maar geschokt is men daardoor toch niet echt. Wanneer je echter getrouwd bent en even vriendelijk naar een andere vrouw kijkt, spreekt men onmiddellijk schande daarvan. Men is geschokt, nijdig en weet onmiddellijk te vertellen, wat er werkelijk gebeurd is en in welke slaapkamer dat wel gebeurde, al is er ook niets van waar. Dan is men wel geschokt. De mensen zijn geneigd hun oordeel te verschuiven naar het onbelangrijke, dat eigen zekerheid en gemak dient. Daarbij erkennen zij het recht maar niet op vrijheid, op leven van andere schepselen. De werkelijke verhoudingen worden niet aanvaard, omdat de onbelangrijke punten meer bevrediging schenken.
Wie werkelijk de harmonie in de wereld wil bevorderen, zal in de eerste plaats en bovenal het leven, het levensrecht, de leefwijze en de levensvreugde van anderen moeten respecteren – ook al is men het er niet mee eens.
- De mensheid oreert over alles, wat zij later voor anderen zal doen, over wat anderen voor anderen zouden moeten doen, of smeekt God om alles te doen, wat men zelf maar moeilijk kan doen, of misschien geheel niet wenst te doen voor anderen. Iemand die werkelijke harmonie wenst, iemand, die de toekomst reeds nu wil voorbereiden, zal zijn aandacht echter richten op het nu reeds tot stand brengen van iets positiefs – al is het ook nog zo weinig. Hij zal niet vragen: “God, zorgt Gij hiervoor”, maar zeggen: “Ik begin, God. Als het goed is zult Gij mij wel helpen.”
Wie positief gericht streeft, zal zeggen: zo zie ik het, zo kan ik dit beleven, dus doe ik het ook zelf. Want indien ik zelf niet eerlijk leef, zal het andere immers geen waarde hebben?
- De mens van tegenwoordig is vaak bang voor het dragen van verantwoordelijkheid. De moderne mens is vaak zo bang voor verantwoordelijkheid, dat hij zelfs zijn kinderen geen verantwoordelijkheid durft te laten dragen. Iemand, die streeft naar een toekomst van vrede, harmonie en Licht, moet nu eerst beginnen met voor zich persoonlijk zijn aansprakelijkheden te aanvaarden en deze ook aan anderen te laten, zelfs wanneer hem dit minder aangenaam is. Ook zijn kinderen zal hij, naar hun begrip en vermogen, hun eigen verantwoordelijkheid zoveel mogelijk laten dragen. Bedenk wel, dit geldt voor een kind alleen voor zover als het door geestesvermogens en groei daartoe in staat is.
- Alles wat zich op het ogenblik in de wereld met het geestelijke inlaat, is geneigd in mooie theorieën te verdromen, ofwel alleen te streven naar een ook geestelijk exacte zakelijkheid. Onder hen, die geestelijk streven, kunnen wij namelijk twee hoofdsporen onderscheiden. Zij, die, onverschillig voor al het andere, met hun gedachten de hemelsferen binnenstormen, en zij, die beladen met de lasten van anderen door de wereld sjokken. Deze laatsten zijn bovendien geneigd anderen precies te vertellen, wat God nu eigenlijk wil en verlangt, terwijl zij zelf echter God nooit innerlijk ontmoet hebben. De mens, die echter werkelijk leven en streven wil, ook in geestelijk opzicht, zal moeten beseffen, dat er een stoffelijke wereld bestaat, waarin hij leeft, moet werken en aansprakelijkheden bezit. Gelijktijdig dient men te beseffen, dat er naast de stof een tweede werkelijkheid bestaat, waarin de goddelijke kracht onmiddellijk werkzaam is en het Ik in waarheid zichzelf kan zijn.
Ten laatste zal de geestelijk strevende mens moeten beseffen, dat men slechts door beide werelden in zich te verwerkelijken en werkelijk te beleven op harmonische wijze – daaraan ook door daden uiting gevende – hij de door hem begeerde resultaten kan verwerven.
- Om innerlijk zowel als stoffelijk in harmonie te kunnen leven, zal de mens weer moeten leren waarlijk te geloven. De doorsnee mens heeft wel een geloof, maar zal de daarin gestelde waarden niet als onmiddellijk waar en in eigen wereld beleefbaar beschouwen. Men dient te beseffen dat door te stellen, dat men iets waarlijk gelooft en het toch niet in de praktijk te brengen wat men stelt, tot een levende leugen wordt. Misschien zal dit de mens zélf nog niet eens zo opvallen. Maar anderen bemerken dit wel en zullen zich met deze strijdigheid bezig houden. Harmonie, samenwerking en vertrouwen zullen hieronder steeds lijden. Wie dus de harmonie van de Lichtende krachten in deze wereld tot uiting wil brengen, zal eerst moeten beseffen wat hij waarlijk gelooft, om vervolgens alle waarden van dit geloof ook werkelijk in de praktijk te brengen. Dit geldt zelfs, indien wát men gelooft, anderen dwaas of waanzinnig lijkt.
Ten laatste: niemand heeft het recht een ander iets als geloof of waarheid te verkondigen dan wel voor te houden, wanneer hij niet met eigen leven en bereiken de waarheid daarvan kan bevestigen, die dit voor hem inhoudt.
Dit waren dan een paar punten, waarmede wij rekening zullen moeten houden. Indien wij aan alle eisen, die gesteld werden, vervullen, staan wij losser, vrijer in het leven. Maar het leven is ook wat moeilijker geworden. Voor het Ik is dit zeer belangrijk, toch is het slechts een begin. Net zomin als het poppetje in een kerststal Jezus is, net zomin is dit begin van ons streven reeds een kenbaar maken van de Christus op aarde, of een algehele verwerkelijking van onze taak de vervolmaking van het Ik. Ons streven is een voortdurend bouwen. Er is geen einde aan. De mensen die nu een kerststalletje hebben staan, pakken na 6 januari alles weer in. Zij blazen het stof van het kribbetje af, pakken het kindje in in zijdepapier en daar gaat alles dan weer. Tot het volgende jaar 21 december, wanneer zij de zaak weer opzetten. Wanneer wij zo willen streven, kunnen wij beter niet eens beginnen. Wij dienen iets te scheppen in onszelf, dat waarlijk geestelijk leeft, voor onszelf zowel als voor anderen. Verder zal ons werk ook een stoffelijke praktijk moeten kennen. Er moet iets uit voortkomen, dat geluk en Licht betekent, voor ons zowel als voor anderen. Ten laatste zal, hetgeen wij scheppen, niet tijdelijk mogen zijn, maar zal het gebaseerd moeten zijn op de eeuwigheid, zodat het steeds blijft bestaan.
Dat wij daarbij het wonder van de stal tijdelijk verlaten, is niet te vermijden. Ook Jezus heeft na enige dagen de plaats van zijn geboorte verlaten, toen begon de vlucht naar Egypte. Misschien zal men Jezus niet helemaal kunnen volgen op zijn weg. Maar in ieder geval zal men niet in de romantiek van het stalletje mogen blijven zweven, doch dient men te pogen de Christus in Hem te begrijpen. Al na enkele dagen moest immers ook eens de romantiek van een stal, van vertederde herders en aanbiddende koningen, plaats maken voor een wereld die andere kinderen doodde uit haat tegen Jezus. Daarom mogen ook wij niet te lang in de vertedering van ons voornemen koestering blijven zoeken. Wij moeten eveneens de harde werkelijkheid aanvaarden. Daarbij zullen wij echter steun kunnen vinden in het vervolg van het Kerstverhaal.
De H. Familie vluchtte naar Egypte. De redenen, die juist dit land als toevluchtsoord aanwijzen, kennen wij niet precies. Misschien was het een opdracht van een engel, misschien ook had Jozef daar relaties. Hier echter brengt Jezus de eerste jaren van zijn leven door. Jezus en Mozes beide worden in Egypte opgevoed. Beiden zijn zij verlossers van hun volk. Al is Jezus’ volk dan de mensheid. Nu is Egypte het vreemde land, waarin eens een mystieke en geestelijke wijsheid kon ontstaan, die voerde tot een esoterisch zowel als een magisch inzicht in de werkelijkheid, zoals sindsdien alleen in verborgen plaatsen in Azië nog heeft bestaan. Zeker is er geen enkel land waarin juist de mystiek een dergelijk vormende invloed op een geheel volk heeft gehad. Een land van wijsheid.
Jezus zal eerst zijn verlossingswerk beginnen, lang nadat hij uit Egypte terug is gekeerd. Mozes wordt opgevoed als prins van Egypte en zal eerst nadat hij weg is gevlucht, zich van zijn zending bewust worden, om uiteindelijk als verlosser terug te keren. Wij mogen wel aannemen, dat beiden, wat menselijke kennis en mystiek aangaat, zich baseren op Egypte.
Wanneer wij even het geloof terzijde stellen, treffen wij in het christendom twee verschillende elementen aan: de mystieke leer van Jezus, die steeds weer bewijst dat hij krachten beheerst en het geheim van de geestelijke inkeer kent. Egyptes wijsheid komt hierin sterk tot uiting.
De tweede invloed is die van Paulus. Deze tracht vele Egyptische tendenzen terzijde te schuiven ten behoeve van praktijken die stammen uit de hem waarschijnlijk beter bekende Griekse mysteriën.
Wij zullen ongetwijfeld moeten kiezen tussen de strakke religieuze stellingen en discipline van Paulus en de mystiek van Jezus. Wij zullen, naar ik meen, het tweede kiezen. Dit betekent dat, na de geboorte van ons voornemen, de reis allereerst voert naar de wijsheid, die Egypte bezat.
Het was een eigenaardig land, vol Goden, vol schijnbaar tegenstrijdige leringen. In de Isis – Osiris verering komen praktijken voor, die men heden misschien verwerpelijk acht. Om hier even Indische termen te gebruiken, het Egyptische beeld van harmonie wordt grotendeels door de harmonische band van lingam en yoni bepaald. De godsdienst en de wijsheid van dit land zijn niet alleen opgebouwd uit geestelijk weten, maar gaan wel degelijk ook uit van de materie. Kennis van het lichaam, kennis van de stromingen in het lichaam, zijn even belangrijk als de kennis van het pad van de geest. In de leer is de kennis van eigen lichaam en de daarin optredende stromingen haast primair te noemen, vooral bij de ingewijden. Maar dit alles heeft tot doel het eigen lichaam te maken tot het bewuste voertuig van een hogere kracht. Ook de mens zal behoefte hebben aan de waarden van deze oude wijsheid, die
niet ergens met de 37ste sfeer begint of met een levenslichaam, maar met eigen wereld. De Egyptische wijsheid stelt: ik leef in deze wereld. Rond mij zijn vele goden, demonen en krachten. En daaraan voegt men aan toe: ik leer mij die krachten begrijpen en gebruiken, opdat ik leer werken met de goddelijke wetten, met de magische geheimen en de krachten van de natuur. Voor de bewuste mens, die door zijn streven, een nieuw leven heeft willen leggen in de leeg geworden Kerststal, betekent dit, dat hij, om zijn streven inhoud te verschaffen, allereerst zal moeten grijpen naar het mystieke geheim. Hij zal verder begrijpen, dat dit mystieke geheim niet ergens boven hem, in een andere wereld, te vinden is, maar gevonden zal moeten worden in zijn eigen wereld.
Blijft men hierbij echter stilstaan, dan zal men alleen tot magiër worden. Men zal dan weinig of niets bijdragen tot het brengen van schoonheid, harmonie en recht op de wereld, terwijl men misschien veel levensvreugde van anderen en veel schoons op de wereld bewust of onbewust zal vernietigen. Te zijner tijd moeten ook wij, evenals Jezus deed, terugkeren uit Egypte. Want ook wij moeten – maar dan wetend omtrent het magische geheim en de mogelijkheden van het mystieke werken kennende – terug durven keren in een wereld, waarin deze dingen niet gebruikt worden. Wij dienen ons niet van anderen te onderscheiden door ons denken, onze woorden en dromen, maar alleen door onze daden, die tevens het bewijs vormen van de waarheid, die wij verkondigen. Voor de wereld heeft ons inzicht, heeft onze wijsheid alleen waarde, wanneer wij volgens ons geloof leven, al levende een illustratie zijn van onze opvattingen omtrent goed en kwaad, door ons leven de innerlijke erkenning van harmonie voor anderen zichtbaar makend.
In de praktijk betekent dit, dat iedereen allereerst zal moeten zoeken naar de magische praktijk en de innerlijke mystieke beleving. Onmiddellijk daarna echter zal men zich af dienen te vragen: hoe kan ik dit alles in de praktijk kenbaar maken, zonder door anderen vreemd of onaanvaardbaar ervaren te worden, hoe kan ik dit uitdrukken in de wereld waarin ik leef? Deze regels gelden altijd, onverschillig of men nu leeft in een geestelijke sfeer of in de stof.
Indien wij dit alles volbrengen, dienen wij ons te realiseren, dat zelfs Jezus in een leven van 33 jaar slechts drie jaren werkelijk leraarde en daarna gekruisigd werd. Zo zal het ook de bewusten gaan. Verwacht dus niet, dat men, wanneer u eenmaal bereikt hebt, men u met kreten als Rabboni, te voet zal vallen. Zeker zal er een tijd zijn, dat anderen erkennen, dat men kan genezen, kan spreken enz., of zelfs een geest vrij kan maken. Maar al spoedig zal men ook u met modder en stenen werpen. De mensen zijn nu eenmaal zo. Daarom mag men dan niet boos worden, zich terugtrekkend in hoge eenzaamheid, of zelfs magische banvloeken uitsprekend tegen de menigte. Deze verwerping, dit miskend worden is een offer, dat de bewuste mens dient te aanvaarden.
Wanneer er een ogenblik komt, dat eigen belangen en vrijheid op het spel komen te staan, mag men zich rustig afvragen, of dit nu werkelijk onvermijdelijk en noodzakelijk is. Zelfs indien men voor zich geen andere uitweg ziet, mag men nog bidden: “Heer, indien het Uw Wil is, laat deze kelk aan mij voorbij gaan.” Indien men echter harmonie op aarde wil brengen, het leeg geworden kerstfeest nieuwe inhoud wil geven, zal men het Licht als zijn leidsman moeten aanvaarden als de enige werkelijke kracht, waaruit men leeft. Dit Licht dient men te volgen, zelfs wanneer dit grote offers betekent. Daarnaast zult u er zich van bewust moeten zijn, dat men u dom, dwaas, of zelfs misdadig zal noemen, wanneer u de waarheid alleen dient. Men zal zeggen, dat wat u doet, zondig en slecht is.
Jezus kwam op de wereld als een mens zonder eigen huis. Daarna werd Hij de door Herodes vervolgde. Uit de gebedshuizen werd Hij in schande uitgedreven. Door de priesters van zijn Vader werd Hij vervolgd en uiteindelijk ter dood veroordeeld. Door de Romeinen werd Hij gedood. Dit is het leven van een ware Meester, het leven van de hoog-bewuste, die ons aller voorbeeld dient te zijn. Ook u zal men waarschijnlijk vervolgen. De wereld is niet bereid om vreugdig en zonder meer een nieuw priesterschap, een nieuwe leer, een nieuw Licht te aanvaarden. In het begin van uw werken zult ook u misschien weg moeten vluchten. Zolang u past in het milieu, waarin u leeft, zal men u aanvaarden. Dan zal men u het recht toekennen, de heilige geschriften voor te lezen. Wanneer u de gave van het woord bezit, zal men u zelfs toejuichen, wanneer u de mensen de waarheid omtrent zichzelf vertelt. Maar voeg u dan naar hun gebruiken, spreek dan alleen in de gangbare formules. Want wanneer u de innerlijke waarheid brengt, iets van uzelf durft zeggen, zal men u uit de gebedshuizen uitwerpen.
Dit alles is echter noodzakelijk. Wie bewustzijn vindt, kan niet de wegen, die nu gangbaar zijn, blijven gaan. Want wat betekent het kerstfeest, wat betekent geestelijke rijping voor een wereld, waarin de verkoop van kerstartikelen haast belangrijker is voor de mensen dan het kerstgebeuren zelf, waarin de plaatsgelden van de nachtmis of kerstdienst in menige kerk van meer belang worden geacht, dan de vrome aandacht van de gelovigen? Ook al zal men dit niet toe willen geven. Het oude heeft reeds gefaald. Wij dienen te streven naar nieuw begrip, nieuwe wetten, nieuwe vormen van harmonie. Het oude tracht het nieuwe te doden door vrijelijk denken, persoonlijk handelen, het stellen van persoonlijke waarden en het erkennen van een nieuwe moraal, te verbieden en te bestrijden. Dit zijn waarlijk nog de duistere dagen. Maar het Licht zal steeds sterker worden, dag na dag, uur na uur. Dit, is een overgangstijd, maar de krachten van het Licht zullen steeds sterker kenbaar worden, dag na dag.
Er komt een ogenblik, dat titels als “Stal te huur …” geen zin meer hebben. Dan zullen wij het persoonlijke antwoord moeten geven op de vragen van de Eeuwige, die in de tijd kenbaar worden. Wij zullen dan onszelf moeten afvragen, of wij alles gedaan hebben, wat wij doen konden, alles gegeven hebben, wat wij geven konden. Dan zullen wij een eerlijk antwoord moeten geven op de vraag, of wij werkelijk zonder enig voorbehoud de kracht hebben gediend, waarin wij geloven. Kan men dan eerlijk en zonder meer een “ja, altijd” laten horen, dan heeft men in de plaats van het dode gipsen beeld weer een levende kracht in de kerststal gebracht. Dan zijn wij de stenen wanden van de grot, waarin de mensheid samenkomt met de werkelijke Christusgeest, verstild de geboorte van de Werkelijke Liefde ondergaande. Dan zullen allen meer bewust deel kunnen hebben aan de kosmische Kracht, die ons aller Zijn heeft voorzien, gehandhaafd en de bewuste beleving van dit aspect van de Vader heeft voorbereid.
Nu hoop ik maar, dat u mij niet voor zult werpen, dat er weer eens een “kerstpreek” werd gehouden, maar eerder de waarheid van dit alles zult beseffen en daaruit de juiste conclusie voor uzelf zult trekken, een conclusie die m.i. zou moeten luiden:
“Vanaf heden vestigen wij onze hoop niet meer in de eerste plaats op de gaven van het kind in de stal, maar op de Offeraar. Mijn hoop ligt in het erkennen van de Christus en het volgen van de weg, maar de hoop voor de wereld …. ben ik.”
“Wat ik ben, wat ik doe, de wijze, waarop ik beantwoord aan de eisen van het Licht, mijn werken met de krachten van het Licht en mijn vertrouwen en geloof in het Licht zal bepalen, wat de wereld waarin ik leef, morgen zal zijn.”
Ik wens u allen werkelijk prettige en gelukkige kerstdagen toe. Verheugt u daarin. Maar verder wens ik ons allen toe, dat wij door het Ware Licht, dat zich in deze tijd openbaart allen verbonden mogen zijn door ons waarlijk streven naar vernieuwing.
De inwijding van het Licht.
In het eerste deel van deze avond werd het kerstfeest belicht op een wijze, die sommigen van u misschien zelfs geschokt heeft. Het is echter noodzakelijk, de feiten te zien.
Nu ik, aansluitend daarop, u mijn visie moet geven op hetzelfde gebeuren, ben ook ik geneigd, bij wijze van uitzondering, een titel te gebruiken. Want indien het kerstfeest juist erkend wordt, betekent het voor ons: De inwijding van het Licht.
In het leven van elke mens ligt op de achtergrond zijn zoeken naar een grotere waarheid. Het kerstgebeuren op zichzelf brengt met zich, dat wij zien wat er in een mens mogelijk is. De mens gelooft namelijk in het hoogste Licht, de hoogste Kracht, zoals deze zich geuit hebben in Jezus. Maar dit hoogste Licht en die hoogste Kracht kunnen dan ook leven in elke mens op aarde. Dit heeft Jezus zelf geleerd. Misschien geschiedt dit niet precies zo, als dit bij Jezus zelf het geval was. Maar toch zijn dit Licht en deze Kracht wel degelijk kenbaar, merkbaar en voelbaar, wanneer zij zich in een mens uiten.
Wanneer wij beginnen, onze inwijding naar het Licht door te maken, zal de eerste tijd er een zijn van luisteren en bezinning. Dit is een tijd, waarin je af moet rekenen met jezelf en met de wereld, waarin je leeft. Eerst wanneer je waarlijk hebt beseft dat de wereld, waarin je leeft en de kracht, waardoor je bestaat, twee verschillende dingen zijn, kun je overgaan tot de volgende fase.
Er komt een ogenblik, waarin God voor jou ‘niet’ schijnt te zijn. Hij is: ‘het Niets’. Juist het ogenblik waarop wij worstelen met een God, die Niets schijnt te zijn – wat de wijsgeren wel “Ain Soph” noemen – staan wij voor het eerst aan de grenzen van de werkelijkheid. De komst van Jezus betekende voor zijn dagen in zekere zin het ‘Niets’: het oude is voorbij, het nieuwe wordt eerst dan geboren. Tussen het einde van het oude en het kenbaar worden van het nieuwe nu ligt de voor mensen de onmetelijk grote afstand van waan tot werkelijkheid, tussen het bestaan in de tijd en het werkelijke leven.
Die afstand wordt eerst duidelijk, wanneer wij beseffen dat het oude voor ons veel betekent. Wij hebben een intens geloof, wij kennen – naar wij menen – de vaste wetten en regels en zijn gelukkig met onze geborgenheid. Wij kennen dan vele mooie voorstellingen en beelden, die voor ons een heiligdom vormen, dat wij in ons zelf ten zeerste koesteren. Op het ogenblik echter, dat wij voor het eerst met dit ‘Ain Soph’, dit ‘Niet’, geconfronteerd worden, storten al onze zorgvuldig gebouwde geestelijke kathedralen als kaartenhuizen ineen. Onze mooie filosofieën, waarmee wij zolang meenden God naar waarheid te kunnen omschrijven, blijken niets waard te zijn.
Zelfs ons eigen leven, dat wij tot op dit ogenblik dan toch wel zeer deugdzaam en goed hebben geacht, blijkt zinloos, vol van onredelijke beperkingen, vol van ontwijkingen, vol van niet aanvaarde lasten. De beperkingen, die wij onszelf hebben opgelegd, blijken zonder zin te zijn. Wij weten niets meer, weten niet eens innerlijk meer, of onze zonde een zonde dan wel een deugd, of onze deugd een deugd dan wel een zonde is. Dit is het ogenblik van de persoonlijke kerstbeleving, het is het uur van kerstnacht, dat betekent een ontwaken van een Nieuwe Werkelijkheid.
Daarna treedt men binnen in een nieuwe wereld. Dit is de tweede fase, die wij gevoeglijk de fase van de klank kunnen noemen. Hier is de trilling ons al belangrijk geworden. In ons ontstaat opnieuw een bewustzijn van het Hogere. Weer erkennen wij God, maar nu minder definitief dan eerst. Hij is voor ons geen persoonlijkheid meer, maar eerder een vreemde reeks van trillingen, die het eigen wezen beroeren. Ook de voorstelling, die je je van jezelf had gemaakt, wordt nu vervangen door een ander beeld: Je voelt je ongeveer als een knoop in het net, waarmee een onbekende Goddelijke Visser in de wateren van de eeuwigheid vist. Je vraagt je dan wel eens af, wat voor zin je leven en bestaan nog heeft. Het is een periode, waarin men zijn weg naar het Licht en de waarden van de verdere inwijding vooral innerlijk zal vinden.
De trillingen, die je als Goddelijk hebt erkend, zijn een kracht die jou innerlijk beweegt. Gedachten zijn nog vaag, maar toch weet je jezelf soms beroerd door Hoogste Machten. De trillingen zetten zich echter om en worden tot een begrip. “Noûs” wordt de kracht, waaruit je ook in het denken herboren wordt. De verbondenheid, de banden tussen het Ik en het Goddelijke, zijn echter niet het werkelijke mysterie, waarnaar je vroeger hebt gezocht. Het is niet de bron van Krachten, waarop je in het verleden steeds weer trachtte je te beroepen. In de plaats van de trillingen ontstaat echter een steeds helder wordend ‘weten’. Deze fase van de bewustwording wordt wel allereerst gekenmerkt door een je steeds meer bewust worden van de waarden van het Hogere, dat in je leeft en zich in je openbaart. Daarmede is dan de eerste fase van de inwijding naar het Licht geheel voltooid, en wel in drie trappen. De zoeker is herboren tot een nieuwe wereld, een nieuw erkennen van waarheid en het Ik.
Nu begint het Werkelijke Licht in ons te leven. Werelden versmelten met elkaar. Als een pasgeborene neemt men vaag, maar met toenemende verbazing, de wereld waar, waarin men onder zoveel pijn en met zoveel zoeken geboren werd. Misschien kan men hier nog uitroepen: “Wees verheugd, een Kind werd ons geboren”. Maar zelfs deze woorden zijn slechts betrekkelijk toepasselijk. Daarom moet ik hier, evenals mijn voorganger zo-even deed, het zo populaire Kerstkribbetje en alle daaraan gehechte vertedering vaarwel zeggen. Het verdere is geen verhaal meer van een mens, die naar bewustzijn streeft en geboren wordt in een wereld van Lichtende Werkelijkheid, maar het verhaal van het Koninkrijk Gods, dat in de mens beseft en verstaan wordt.
Wij kunnen niet meer volstaan met een engel, die komt om te boodschappen, wij kunnen niet meer volstaan met een Meester die ons persoonlijk leidt of met een trilling, die in ons tot een bewustzijn van Lichtende kracht wordt. Het is ons persoonlijk niet meer voldoende, enkel deel te zijn van een kosmisch geheel. Het Licht in ons zal immers eerst werkelijk voor ons leven, wanneer het straalt. De Inwijding van het Licht vormt de mens om van de ‘aanvaardende’, tot de Stralende. Als geest, als mens, als ziel, wordt hij een bron, van waaruit de Goddelijke kracht onbeperkt en oneindig uitgaat, werelden en zielen beroerend.
Soms stroomt de Lichtende Kracht door de bewuste met een warme felheid als de zon op een wolkeloze zomerdag, soms vloeit zij haast aarzelend voort, koel en bezonnen als het late licht op een dag vol regen en wolken. De bewuste echter gééft Licht aan de mensheid. Dit geven van het Licht, dat in hem leeft, is lange tijd de zin van het leven en wordt tot de werkelijke zin van het bestaan. Maar het geven van Licht wordt al snel ook tot een wekken van het nieuwe in de mensheid. Je trekt uit om te vernieuwen, niet slechts met een geestelijk denkbeeld, maar met de straling van geheel je wezen. Je gaat voort met de brutaliteit van een, die weet. Je durft een ander te zeggen: “Laat uw werk rusten en volg mij”.
Op zo een ogenblik is de inwijdende werking van het Licht groot. Maar nog heeft de tweede fase van inwijding zich nog niet helemaal voltrokken. Er komt een ogenblik, waarop je ontdekt, dat met al dit inwerken, met al dit wekken van het nieuwe, in feite de eeuwigheid zelf, zoals je deze innerlijk begint te ervaren, niet geheel gerealiseerd kan worden. Je gaat beseffen, dat het ras, waarbinnen je leeft – deze mensheid, die in wezen een golf van zielen is – maar een beperkt deel is van de Goddelijke werkelijkheid. Je gaat beseffen, dat er eens een nieuw ras en een nieuwe mensheid komen zal. Dit kan een schokkende ontdekking zijn. Misschien heb je dit theoretisch al langere tijd geloofd. Maar nu wordt de eindigheid van het mensdom dat je kent, tot een innerlijk beleefde werkelijkheid. Dan moet je, hoewel dit moeite kost, afstand doen van eigen identificatie met het mensdom, dat je kent.
Voor het eerst treed je buiten jezelf, voor het eerst laat je vorm en vormbewustzijn terzijde en stel je geen menselijke beperkingen meer aan de werkelijkheid van het Goddelijk Licht. De waarde van het Licht wijzigt zich: Het Licht wordt tot ‘De Kracht’. Het Ik wordt zich bewust van zijn plaats in de tijd, maar beseft tevens de tijdloosheid van eigen Zijn. Het begrip eeuwig wordt meer werkelijk, het begrip tijd verliest steeds meer van zijn betekenis. Je werken en streven, je uitstralen van kracht geldt nu niet meer één enkele golf van bewustwording, maar álle bewustzijn. Je leeft niet meer voor een enkele mensheid of een enkele planeet, maar je wordt je bewust van alle leven en alle werelden.
De tweede fase van bewustwording nadert hier zijn voltooiing: de Inwijding van het Licht wordt nu kosmisch. Het Ik gaat nu door werelden en sferen, uit zichzelf niet slechts Licht gevend, maar scheppend. Daarbij schept men niet alleen het nieuwe, maar men herschept ook alles, wat oud is. Men leert waarheid te scheppen in de beperkingen van ander bewustzijn. De dienende taak wordt tot een bewust offeren van het Ik, om aan anderen bewustzijn te brengen en hen een weg te banen naar de Goddelijke werkelijkheid. Wanneer het offer van de beperkingen van het Ik volledig is, is hiermede tevens de tweede fase van de inwijding van het Licht voltooid.
De laatste fase van deze inwijding komt niet tijdens een menselijk bestaan voor. Zij kan niet gezien worden in verband met een menselijke wereld. In deze fase wordt het Ik tot een directe functie van de Grote Kracht. Je bent je daarvan bewust. Je bent je voortdurend bewust van alles, wat je geschapen hebt of in anderen hebt wakker geroepen, maar gelijktijdig ben je elders, je bewust van alles en allen. Je bent geworden tot een harmonisch resonerend wezen, dat beantwoordt aan elke klacht, antwoord geeft op elke bede, elke roep. Boven je staat de Vader, de voortbrenger. Maar ook aan deze fase van werken en besef komt een einde. Er komt een ogenblik, dat je beseft, dat het niet meer voldoende is slechts te antwoorden, wanneer men roept of klaagt.
Zo wordt men tot roepende, de Kracht wordt dan tot het ZIJN, waarvan je deel bent. Het ZIJNDE zelf pulseert door het Al, de vraag uitzendende en de vraag beantwoordende. Je voelt je deel van het Goddelijk wezen, zoals het zich uit in de schepping, zich uitende in een uitdijend Al, dat aarzelend wacht op het ogenblik, dat het tot zijn kern kan terugkeren.
Ter voltooiing van de Inwijding van het Licht blijft er nu nog slechts één fase. Het wezen, dat scheppen kan, dat geschapen heeft en daarbij toch, de werkelijke Schepper in en boven zich erkende, is nu bijna geheel één geworden met de Schepper. In het doven van alle bewustzijn rond je kun je dan kiezen: Zal je een Heelal scheppen? Óf zal je terug vlieden in het niet? Want je weet nu, dat het NIET de plaats is, waar het Ware Licht leeft.
Het is deze inwijding, die door het Kerstfeest sterk wordt gesymboliseerd. Het heidense gebruik van de kerstboom als symbool van het eeuwige leven geeft de stoffelijke aspecten weer van de eeuwigheid en staat beschermend naast het toneel van de Geboorte, een gezel van het Kind, dat tot symbool werd van het geestelijke eeuwig leven.
Wanneer ik deze inwijding en haar symbolen beschouw, móét ik echter tot de mens terugkeren. Want slechts sprekende vanuit de mens kan ik begrip verwachten. Het is tot de mens, zoals deze op aarde leeft, dat ik mij zal moeten richten.
Wanneer je, o mens, jezelf wat hebt leren kennen, meen je al veel volbracht te hebben. Je meent dan in de vertedering van het geloof en de groei van je bewustzijn, dat je nu al het noodzakelijke bereikt hebt. Elk ogenblik weer, wanneer je een schrede verder bent gekomen op het pad van de innerlijke kennis, van werkelijke bewustwording en inwijding, zul je tot jezelf zeggen: “Rijker dan ik nu ben, kan ik nimmer worden. Beter dan ik nu ben, zal ik nooit kunnen zijn.” En elke keer weer komt er, na het ogenblik van verrukking, de leegte, het wachten en de steeds zich herhalende vraag, of dit alles wel zin heeft.
Meen niet, dat dit iets is, wat alleen u treft, dat het iets is, wat alleen u persoonlijk treft. Want ook dit alles is deel van de Inwijding van het Licht. Het is onvermijdelijk, want elke nieuwe bewustwording, elke nieuwe ervaring, moet geassimileerd worden in ons wezen. Zeker, wij moeten in onszelf bouwen. Maar wij kunnen slechts bouwen met dat, wat wij hebben, met dat, waarvan wij ons reeds bewust zijn. Daar de bewustwording van hogere kracht of waarheid altijd allereerst een zich aanpassen betekent in onze eigen wereld en binnen ons eigen bewustzijn, zullen wij keer na keer een periode van schijnbare stilstand door moeten maken. Dat, wat met grote rijkdom innerlijk beleefd werd, moet concreet worden. Het moet worden ervaren, zo wordend tot wijsheid, tot kennis. Eerst wanneer dit alles plaats heeft gevonden, kunnen wij verdergaan en weer bewust een deel van de weg afleggen. Tot we weer moeten blijven staan en wachten op de noodzakelijke ervaringen en inzichten bij een volgend punt.
U zult zich na dit alles misschien afvragen, waarom wij ons dit maal zo zeer met het Kerstfeest bezig houden en onze betogen zozeer hebben gericht op het Licht. De reden daarvan zal u echter duidelijk worden, wanneer ik u er aan herinner, dat wij op het ogenblik allen kunnen antwoorden op de Kracht van Licht, die de aarde bereikt, zo tevens antwoordend op het Licht, dat in ons leeft. Een antwoord op deze Lichtende werkingen is nimmer een irreëel antwoord. Het is zeker niet alleen, het antwoorden op een innerlijke roep met overwegingen en waarden, die in jezelf geborgen blijven.
Het is de inwijding, die de mens in deze dagen beroert. Maar het is de kracht van de inwijding, die de mens in deze dagen zijn beproevingen oplegt, die het feitelijke raadsel stelt door werkingen in het leven. Uit deze raadsels moet je allereerst jezelf hervinden. Het Licht van deze dagen geeft de mensen de mogelijkheid, in zichzelf te keren en zich zo bewust te worden van veel, wat tot op dit ogenblik niet gekend werd. Wij mogen dan ook wel zeggen, dat deze periode bij uitstek het begin kán zijn en voor velen het begin ís, van een grote inwijding.
Degenen, die dit ondergaan, zijn dan helaas al te vaak geneigd aan te nemen, dat dit dan het geheel, het totale gebeuren is. Mijn voorganger heeft u er op zijn wijze al op gewezen, dat dit alles alleen maar een begin kan zijn. Er is een gezegde, dat op dichterlijke wijze deze waarheid weergeeft: “Wie blijft dolen in de tuinen van wijsheid, plukt zich edelstenen als vruchten. Maar deze voeden hem niet, zodat hij dreigt te verhongeren.” De vrucht van je eigen leven, je eigen wereld, je eigen besef, je werken als mens en je werken als geest, allen tezamen, zijn het voedsel, dat men nodig heeft, om de weg van inwijding te kunnen gaan.
Inwijding veronderstelt verder volgens het algemeen geldende denkbeeld, dat de meeste mensen dan ook koesteren, een inwijder, een Meester. Maar in een tijd, dat het Licht heerst, zal men deze inwijder niet kennen, vóór de inwijding eenmaal plaats heeft gehad. Want de hergeboorte vindt plaats uit het Licht zelf, de inwijder helpt u slechts dit Licht te vinden en de wereld van waarheid te betreden. Nu kent een kind, dat pas op de wereld komt, zijn moeder ook niet bewust. Van een werkelijk en menselijk kennen van de moeder kunnen wij pas spreken, wanneer het kind reeds enkele maanden oud is. Eerst dan heeft het kind een langzaam groeiend besef van de betekenis van de moeder voor zijn bestaan. Langer zal het duren, voor het kind beseft, dat het geboren is door de moeder, dat deze het kind in deze wereld heeft gebracht en het in het leven van deze wereld heeft ingewijd.
Zo is het nu ook in geestelijk opzicht: Inwijding is pijn. Het is het verlaten van een geborgenheid of zekerheid die je bezat. Dit vindt plaats onder de leiding van hoge en Lichtende krachten.
Denk echter niet, dat men onmiddellijk, of misschien reeds vóór de werkelijke inwijding, deze krachten zal leren kennen. Meen niet dat een van deze Lichtende krachten tot u zal komen met de glorieuze tijding: “Nu is het ogenblik gekomen”. Inwijding is als de geboorte, een wonderlijk gebeuren, dat toch in wezen geheel natuurlijk is. Je eigen bewustzijn de groei van je innerlijk weten en je innerlijke krachten, maakt het je onmogelijk nog vrede te hebben met de wereld en het leven, zoals je dit reeds zolang kent. Het leven wordt echter als het ware té beperkt en dwingt je om te kiezen. Nu kun je het Licht aanvaarden, zonder dat iemand het je zegt, aanvaarden, omdat dit de enige mogelijkheid is in de krampen, die de innerlijke groei veroorzaakte.
Je kunt natuurlijk ook het Licht verwerpen. Je kunt je vast blijven klampen aan alles, wat je reeds bezit. Maar ook dan is er de kramp, die je dreigt uit te drijven uit je zekerheid, je geborgen zijn. Je kunt weerstaan. Maar dit staat gelijk aan een sterven, want wie het Licht niet aanvaardt, moet het duister kiezen. Wie de krachten van inwijding aanvaardt, zal zichzelf in een ander Licht beschouwen dan voorheen. Daardoor kun je je leven opbouwen op andere waarden dan voorheen. Andere gedachten en praktijken vloeien wederom haast gedwongen hieruit voort. Je kunt natuurlijk ook nu nog weigeren jezelf aan te passen, jezelf te veranderen. Maar dat houdt in, dat je het Licht moet afwijzen. Wie zich dan bewust blijft, ontdekt na enige tijd vol ontsteltenis, dat hij leeft in het volkomen duister, omgeven door een wereld, die haar samenhang en zin verliest. Wanneer het Licht komt, moet je een antwoord geven, zelfs wanneer je niet beseft, wat het is. Er is geen andere mogelijkheid.
Degene, die zoekt en streeft, zoals wij naar ik meen, hier allen doen, zal daarom op een onverwacht ogenblik geconfronteerd kunnen worden met de verschrikkingen en verrukkingen van het leven, het innerlijke leven vooral. Zo iemand zal met verbazing ontdekken, dat hij meer en anders is, dan hij ooit heeft gedacht. Nog zal zo iemand geneigd zijn de oude waarderingen en termen op zich van toepassing te verklaren. Hij zal soms een oordeel spreken over de waarden van het nieuwe leven, van eigen taak, met de termen die eens werden gebruikt om juistheid en onjuistheid van het beperkte menselijke leven weer te geven. Want zo snel doet men geen afstand van het verleden, nietwaar? Ergens zul je innerlijk echter een waarheid omtrent jezelf ervaren, die niet prettig is. Toch is deze de basis van je eigen leven. Geloof mij, dit alles is even belangrijk en even juist als alles, wat mijn voorganger te berde heeft gebracht.
Allen zult u in de komende tijd geconfronteerd worden met het ‘nieuwe’. Dit zal voor u soms zelfs een periode zijn van zielennood, van een voortdurend je af vragen, “waarom?”. Beseft, dat dit slechts de pijnen zijn, die gepaard gaan met een geestelijke wedergeboorte. De Inwijding des Lichts herbegint voor deze wereld!!! Voor de mensen van deze dagen is de mogelijkheid tot inwijding aanwezig, wanneer zij ook maar enigszins rijp hiervoor zijn en bereid zijn de weg van inwijding te gaan. Voor hen begint in de komende tijd weer het moeizaam zoeken naar eigen gestalte, eigen wezen, eigen werkelijke taak in het leven.
Zeg niet, dat u geheel gerechtvaardigd bent in alles, wat u nu volbrengt, in alles, wat u nu bent. Zeg slechts, dat u de Kracht erkent van het Licht dat u leidt. Zeg niet, dat uw oude taak nog steeds belangrijk is, maar besef, dat zij in deze dagen van wezen verandert en tot een nieuwe taak kan worden. Werk, dat misschien jarenlang vruchteloos in uw handen heeft gelegen, dromen, die nooit uit wilden komen, liggen nu binnen uw bereik. Maar het zal anders zijn, het zal anders gaan, dan u nu droomt.
De Inwijding van het Licht gaat in deze dagen herbeginnen. Ik heb getracht u daarop voor te bereiden, want dit kan voor u een zeer moeilijke tijd zijn, waarin u zich vele vragen zult stellen, zonder antwoord te krijgen. Het is een periode, waarin u vele vroegere denkbeelden zult moeten herzien. Het is echter tevens, dit mag u niet over het hoofd zien, het begin van een lang proces, waarin u steeds meer Licht in uzelf zult erkennen en in steeds sterkere mate een bron van Licht zult mogen zijn voor anderen.
Ik kan het niet genoeg herhalen: ondanks alle onaangenaamheden, die u misschien zult ondergaan, is dit een begin van het bewustwordingsproces, waardoor gij uzelf in waarheid zult leren kennen en de God in u ontmoeten. Want inwijding is de tocht uit het niets, dat de mens “wereld” noemt naar het schijnbare “Niet”, dat de Scheppende Kracht Zelve is en de Eeuwige Werkelijkheid. Meer wil ik hierover niet zeggen. Ik hoop slechts, dat u mijn onderwerp in verband met het voorgaande wilt bezien en niet daarvan gescheiden wilt beschouwen. Alleen op deze wijze kan de volle betekenis van het gestelde in deze dagen duidelijk worden en begrip vinden.
Vrienden, ik dank u allen voor uw aandachtig gehoor. Moge het ons allen gegeven zijn te antwoorden op het Licht, dat in deze dagen tot ons komt.