27 april 1967
Allereerst wil ik u erop wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Ik stel voor te spreken over: Stonehenge en de druïden.
De mensen van heden kennen van het geloof uit oude tijden eigenlijk alleen nog maar enkele geschriften en, waar deze ontbreken, heeft men alleen nog maar de resten van de grootste tempels. Stonehenge is daarvan een der opvallendste in Noord-Europa. Men bewondert de enorme constructie, maar heeft weinig of geen besef van de achtergronden. In de dagen, dat de druïden Engeland in feite beheersten, was Stonehenge reeds oud. De huidige resten stammen van een bouwwerk, dat reeds werd opgebouwd op relieken van een nog ouder verleden. Om te beseffen, wat op de achtergrond van dit enorme bouwwerk ligt, moet men teruggaan tot de dagen, dat de druïden zich begonnen te ontwikkelen tot een afzonderlijke en gesloten kaste.
Men realiseert zich over het algemeen niet, hoe eigenaardig en zeldzaam de structuur van deze kaste was. Wel kunnen wij hier en daar op de wereld vergelijkbare verschijnselen vinden, maar dan toch niet in Europa of het Nabije Oosten. De opbouw van een priesterkaste op deze basis en in deze vorm komt in de gehele geschiedenis van de aarde maar enkele malen voor.
De druïden ontstaan eigenlijk uit mensen, die men misschien het beste als reizende barden kan omschrijven. Zij zijn weliswaar dichters en zangers, maar hun eigenlijke belangrijkheid, hun taak, is het wakker houden van de herinnering aan het verleden. Men kan alleen een dergelijke taak op zich nemen, wanneer men beschikt over een zeer goed getraind geheugen, want men brengt op betrouwbare wijze rapport uit over de ontwikkelingen elders, citeert de geschiedenis, maar zal daarnaast ook in staat moeten zijn om de grondslagen van de kunde van vele stammen en takken aan anderen over te brengen. De belangrijkheid van dergelijke bewaarders van kennis is zo groot, dat men hen a.h.w. als heilig beschouwt. Men zal dergelijke mensen nooit aanvallen en zelfs in de hitte van de strijd kan een druïde – kenbaar door gewaad – veilig tussen de strijdenden door gaan. De druïden verzamelen zo vele afzonderlijke feiten, dat zij daaruit bepaalde takken van weten ontwikkelen. Zij worden bv. tot zeer goede kruidkundigen. Hun informatie is veel vollediger dan die van iemand anders, daar zij overal, waar zij komen, iets van de kruidenkennis van de stam, de groep, meenemen. De druïden hebben verder vaak contact in deze periode met vreemde volkeren, reizigers uit andere landen en van het vastenland. Indien zij medepriesters leren kennen, nemen zij kennis over, wisselt men ervaringen, maar ook vaardigheden en kennis uit. Men kan daarom wel zeggen, dat zij deel uit maken van een net, waarin kennis wordt uitgewisseld, dat reikt van de eilanden tot het Zuiden van Rusland.
In het begin zijn dergelijke uitwisselingen van kennis een toeval, iets, wat voornamelijk door oorlogen en rooftochten bevorderd wordt. Later zoekt men bewust contact met andere “priesters”. Juist hierdoor kan men zeggen, dat drie invloeden voor de vorm en de inhoud van het druïdisme bepalend zijn geweest:
- De oude trektochten van de Kelten. Dezen komen niet zomaar ineens in Engeland terecht. Indien wij de legenden willen geloven, maken zij deel uit van de tweede uittocht uit Atlantis en gingen hun weg rond de Middellandse Zee. Daarna vallen de trekkende groepen min of meer uiteen. Bij elke groep zijn z.g. wijzen, die de kennis van alle volkeren, die men passeert of overwint, bestuderen, om zo eigen inzichten te verbeteren en eigen kennis en aanzien uit te breiden. De voor ons interessantste groep trekt door Anatolië, Noord-Griekenland, Italië, Noord- en Zuid-Frankrijk – een tak komt zelfs tot in het zuiden van Spanje en maakt daar rechtsomkeer. Overal vestigen zich delen van de trek. Via Bretagne en Normandië zijn echter vele Kelten naar het zuiden van Engeland gegaan. Men kan deze toch nog enigszins volgen, wanneer men let op de overal op dit traject voorkomende bijl- of maanringen. Daarnaast is de z.g. dolmenstructuur interessant. Dolmen worden in het gehele zuiden van Europa aangetroffen en zelfs in delen van Azië. Vele volkeren gebruiken deze bouwwerken als wachttorens en worden dan ook wel voor hun bouw aansprakelijk gesteld. De vorm en bouwwijze blijkt echter meer verwantschap te hebben met de constructiewijze, die in Midden en Noord-Afrika lange tijd gebruikelijker was dan met andere, plaatselijk veel meer voorkomende bouwstijlen.
- Aannemende dat de “wijzen” overal kennis opdoen en door geheugentraining deze aan nakomelingen overdragen, zo zal ook moeten worden aangenomen, dat zij de plaatselijke magie en godsdiensten bestudeerd hebben. In Wales bv. treffen wij overblijfselen van natuurverering, die in dezelfde vorm ook in delen van West-Frankrijk voorkwam, maar daarnaast vooral optreden in een gebied, dat zich uitstrekt van de Roemeense bergen tot ongeveer Thuringen. De invloed van de algemeen gekende toepassingen van de magie, verschilt ook in de genoemde gebieden van streek tot streek. Bij nadere beschouwing blijkt echter, dat men hier overal over dezelfde grondprincipes spreekt en van dezelfde waarden uitgaat. De wijzen hebben veel magische kennis en zullen, vooral wanneer zij eenmaal gevestigd zijn – dus niet meer rondtrekken – deze meer en meer systematisch gaan gebruiken.
- De groep bezit nu zoveel “geheime kennis” – welke ook bepaalde vaardigheden omvat – dat het gevaarlijk wordt, zo maar met een bepaalde vrouw te trouwen, die niet tot de eigen kring behoort. Zo een vrouw zou immers aan haar stam of familie de geheimen uit kunnen leveren en daarmede niet alleen het aanzien en de macht van de druïden kunnen verminderen, maar ook een te grote macht over anderen voor hun stam kunnen verwerven. Ik spreek nu maar niet over de ongelukken, die een verkeerd gebruik van bepaalde magische waarden ook voor de druïden zelf zou kunnen hebben volgens hun geloof. Wanneer iemand als leerling wordt opgenomen, zal men dus trachten hem uit te huwen aan een dochter van de een of andere druïde. Ook al is er van een strenge huwelijkswetgeving, zoals die later zal bestaan, nog geen sprake, toch ontstaan meer en meer reeds beperkingen, die een selectie op eigenschappen van het nageslacht bevorderen. Want reeds nu zal men een leerling de laatste inwijding weigeren, tenzij hij huwt met de dochter van zijn leermeester of van een andere druïde.
De verering richt zich – mogelijk via invloeden, die uit het oosten zijn meegebracht – hoofdzakelijk op de maan. Uit deze periode stammen de maanringen, die men zelfs in Schotland nog wel aantreft. Heiige plaatsen worden overal met ringwallen omgeven, waarbij de wal veelal alle kentekenen van de z.g. maanring toont. Het Stonehenge, dat men nu kan zien, is in feite de ruïne van de laatste daar gebouwde tempel, die tot stand kwam in de tijd, dat de Britten waarlijk een groot en rijk aantal, koninkrijken vormden. In het begin was er geen sprake van hoog opgerichte monolieten. Er was sprake van een soort fort, een kunstmatige verhoging.
Ofschoon de ringwal ook hier de rituele vorm had, zo kan men toch m.i. beter spreken van een soort vesting, waarbinnen men de goden rustig kon vereren. Zelfs nu nog zal men, wanneer men Stonehenge gaat bezoeken, bemerken, dat men wat moet stijgen. Ook zal men, indien men daarop let, vast kunnen stellen, dat de helling van de toegangsweg een eigenaardige knik vertoont. Deze knik – nu even binnen het terrein, maar buiten de cirkels gelegen, – is nog deel van deze oudste constructie.
Wanneer een geloof groeit, ontstaat daaruit ook een soort filosofie. De vereerders van de maan als teken van vruchtbaarheid en leven kwamen dan ook al snel tot de conclusie dat de mens leeft tussen twee krachten: de zon en de maan. Onder de maaninvloed rekende men praktisch alle vruchtbaarheidsfactoren en een groot deel der kennis, de z.g. goede of witte magie. De maan is het leven op aarde a.h.w. De zon wordt gezien als de bron van alle leven, maar ook van de dood. Zon en vuur zijn doodssymbolen, maar ook symbolen van hergeboorte in een andere wereld. In sommige van de verhalen, die uit die tijd zijn overgeleverd, blijkt de zon een functie te hebben, die ons aan de Griekse Chronos doet denken: hij brengt het leven voort, maar wil het ook meteen weer verslinden.
Oorspronkelijk vond de verering van de maan steeds plaats op open terrein – bos en veld – terwijl de verering van de zon steeds in kunstmatig afgeperkte ruimten – forten – plaats vond.
Versterkingen en een afweer, die niet slechts naar binnen, maar ook naar buiten toe gericht is, geeft een tweeledig doel aan: verdediging tegen vijanden, maar ook tegen de kracht van de zon, die binnen de heilige plaats beperkt gehouden moest worden. Gezien het voorgaande is dit begrijpelijk. Tegen de maan hoefde men zich niet te weren, daar zij leven was en duizenden mogelijkheden bood, die allen de moeite wel waard waren. De zon echter met zijn gevaarlijke elementen als vuur, geesten, demonen, dood, moest worden afgeweerd en zo men hem al aanriep, moest de mogelijkheid tot een vrij doen uitgaan van zijn dienaren in het land ontnomen worden. In de cultuur van de druïden ontstaat dan ook een splitsing, waarbij wij enerzijds steeds meer worden geconfronteerd met de gewelddadige en bloeddorstige zonnemagie, terwijl aan de andere kant de maanmagie belangrijk blijft. Daarin zal men, via incantaties en offers, maar ook via wetten van overdrachtelijkheid, geneeskunde uitoefenen, kwalen van vee genezen, de juiste zaaitijden aangeven en de oogst beschermen en vergroten. Dit alles behoorde tot de maanmagie, die “wit” was, terwijl de zonnemagie volgens onze huidige opvattingen voornamelijk “zwart” was en zich bezighield met wraak, macht, dood enz.
Hiervan ziet men een twist tussen de priesters ontstaan, die lange tijd aanhoudt. De bouw van het laatste heiligdom bij Stonehenge – dat eerst maantempel, daarna zonnetempel was geweest, moest ertoe bijdragen de eenheid onder de priesters te herstellen. Overigens ziet men de tegenstellingen nog heden ten dage in de vormen van “heksenwerk” in Engeland: er is een groot verschil tussen de zogenaamde heksen van Guernesy en de White witches van Mann. In Guernesy hebben wij te maken van overblijfselen van de zonnecultus en treffen wij vuurverering aan, met daarnaast vooral nadruk op wraakmogelijkheden enz. De cultus van de heksen van Mann kent wel bloedoffers, maar richt zich toch eerder op vruchtbaarheid. Zij zoekt het goede te bereiken en stamt uit de maancultus.
De bouw van het huidige Stonehenge begint met het doorbreken van de buitenring of wal en het aanbrengen van een eenvoudige lage muur van stenen, waardoor de maanofferplaats een meer besloten karakter krijgt. Later geeft men de richtingen, die van belang zijn aan, door in deze muur grote opstaande stenen in te voegen. Wij kunnen hier al spreken van kleine monolieten.
Korte tijd daarna schijnen zon- en maanvereerders het eens geworden te zijn. De maancirkel wordt met grotere stenen verstevigd, terwijl daar buitenom een zonnecirkel wordt aangeduid.
Nu beginnen de bekwaamste bouwers en steenhouwers aan een werk, dat in zijn geheel rond 150 jaren zal eisen: er wordt op de twee cirkels een soort overdekte reeks van zuilen opgericht.
Aan de buitenkant wordt later de cirkel weer tussen de opstaande monolieten door een lagere muur van gestapelde stenen afgegrensd. Er blijven twee “poorten” open. Zij worden oorspronkelijk, ofschoon zij dus door beide cirkels lopen, de poort van de zon en de poort van de maan genoemd. In het begin maakte men binnen dit heiligdom eenvoudig een altaar, waar men het op dat ogenblik, gezien de stand van de hemellichamen enz. nodig had. Later worden echter voor de voornaamste plechtigheden twee stenen altaren opgericht, die een vaste plaats blijven behouden. Men kent die nu wel als het z.g. bloedaltaar en het z.g. troonaltaar of bloemenaltaar.
Daarnaast werd de z.g. troon opgericht, een vaste plaats waarop de leidinggevende priester plaats kon nemen. Naar ik meen is hiervan alleen nog een stukje van het fundament over. Op de “troon” staat de grootste magiër dus. In het begin bevonden zich gelovigen binnen de beide cirkels en op het plein. Langzaamaan ontstond echter het gebruik, dat alle leken, buiten enkele zeer hoge gasten, zich tijdens de eigenlijke plechtigheid en de offers van belangrijke plechtigheden, binnen de twee zuilenrijen op dienden te stellen. De reden hiervan is, dat de eerste of maanring een bescherming biedt tegen de grote en vaak dodelijk machtige geesten, die door de priesters werden aanroepen. Dat de zonnecultus in latere tijd belangrijker is, blijkt uit de gracht, die het geheel ook nu nog omringt. Deze was gevuld, met water – de bronnen zijn sinds lang verzand – zodat geesten daarover niet heen kunnen gaan. Vergeet hierbij niet, dat in de oudheid stromend of fris water haast altijd als afweer tegen boze geesten wordt beschouwd.
In de middeleeuwen stak men een stroom over, wanneer men zich door de duivel of duivelse wezens achtervolgd waande. De duivel en de zijnen konden niet over stromend water gaan en zouden dus machteloos achterblijven. Elders horen wij, dat doden, die levenden achtervolgen, voor stromend water blijven staan enz. Door het gehele perceel dus met water te omringen meende men zich, en vooral het omringende land, beter te beschermen. Maar een boze geest kan wel niet zelf over het water, maar hij zou kunnen gaan gooien enz. Daarna treffen wij de walzijde, die bij een fort of verschansing aan de binnenzijde van de gracht pleegt te liggen, hier aan de buitenzijde aan. Al is die wal wel heel wat afgevlakt in deze dagen, zo kan men zich toch nog wel voorstellen, dat zij eens zo hoog was, dat men recht opgaande daarachter zich kon bewegen, zonder aan de blikken – en wapens – van degenen, die binnen waren, te zijn blootgesteld.
Om te begrijpen, wat zich in deze tempel zoal afspeelde, moeten wij weer teruggrijpen naar het denken der druïden. In de eerste plaats dient men, volgens die opvattingen, leven offeren om leven te verkrijgen. Bloedoffers zijn een normale zaak bij de druïden. Ook in de witte magie speelde – en speelt soms nog – bloed een zeer belangrijke rol: door leven vrij te maken, geeft men aan de krachten, die leven kunnen brengen, een bijzonder houvast, een mogelijkheid sneller en juister op aarde te reageren. Vooral wanneer het gaat om overeenkomsten en smeekbeden is bloed een bindende kracht, die niet zo snel door iets anders geëvenaard zal worden. Bloedoffers – ook mensenoffers – komen dan ook zowel ter ere van de zon als van de maan voor. In het eerste geval grijpt men naar het sprenkelen van bloed op gelovigen en aarde, in het tweede geval is er sprake van verbranden. Kruidenkennis speelt ook een rol. Het verbranden van kruiden is vaak deel van of gaat vooraf aan het brengen van offers aan de zon.
Ook bij de maanplechtigheden gaat men echter na enige tijd steeds meer gebruik maken van vuren en zogenaamde rookpotten.
De grote plechtigheden worden bepaald door de loop van zon en maan. In ieder geval moet het licht van het betreffende hemellichaam door een der ruimten tussen de opstaande monolieten vallen. Al snel zijn de nachteveningen het meest belangrijk. De stand van de maan en de avond ster zijn van het hoogste belang bij het bepalen der juiste tijdstippen bij nachtelijke plechtigheden. De overdag plaatsvindende plechtigheden – ook wanneer dezen de maan als doel hebben – worden bepaald door de stand van de zon. Wie oplet, zal bemerken, dat de schaduw van de “poort van de zon” – zuiden – reikt tot voorbij het tweede altaar en daaraan nog net voorbij kan lopen, zodat het licht door de poort beide altaren kan beroeren. Zodra de schaduw van de overdekte monolieten over het altaar is weggestreken en het licht het midden van het altaar weer bereikt, kan het offer worden gebracht.
Het doel is vooral vruchtbaarheid. Deze had men immers zowel voor zich als voor zijn vee en oogsten nodig. Macht en kracht waren eveneens gewenst. De kracht van de zon, de kracht van het vuur dienen voor verdediging en aanval. Bij dergelijke plechtigheden maakte men wel berserkers. De druïden beschikten namelijk over mengsels van bloed en kruiden, die degenen, die ervan dronken, in een fantastische vechtlustige roes brachten en die voor enige dagen aanhield. Wie eenmaal “aanvaard” was binnen een tempel, kon later ook buiten de tempels dit mengsel gebruiken. Was men niet eerst “gewijd” dan heette het, dat de drank dodelijk zou zijn.
Het geheim van dit mengsel stamt overigens oorspronkelijk uit de Kaukasus. De Germanen maakte wel het veelvuldigst van dit middel gebruik. Bij hen kon de “wijding” door een drinken uit de hand van een “priester” onder elke eik worden vervangen. Ook in Engeland werd echter van deze middelen gebruik gemaakt en bij verschillende highlandclans kan men nu nog overleveringen horen, waarin het principe van de drank en de overmatige heldenmoed een voornaam bestanddeel vormt. Toen oorlogen met machten van buiten eigen land optraden, kreeg de zonnedienst de overhand en werd steeds meer gehoorzaamheid door de druïden gevergd. Wat logisch is: De zon geeft weliswaar de dood, maar ook de kracht tot overwinning en bovenal ook de overwinning van de dood.
De zon is dood en leven in één. Hij heeft te maken met een voortbestaan, dat weinig gemeen heeft met hemel, hel of desnoods walhalla. Men zou dit het beste kunnen omschrijven als een daadkracht, die niet door de dood gestuit kan worden. Daarnaast geeft de zon degenen, die zijn kracht kunnen verdragen, een wijsheid, die zich in bruikbaarheid en betekenis eveneens over de grenzen van leven on dood uitstrekt. Daarnaast kan de zon de macht over geesten verschaffen en inzicht geven in bepaalde omen tekens. Een zonneoffer was oorspronkelijk altijd een offer, waarbij kruiden een belangrijke rol speelden. Dit is begrijpelijk, daar de kruiden een rol speelden bij het optreden van de eigenaardige roes, welke de mens, mede beïnvloed door stampdansen en een eigenaardig horengeschal, de voorstelling gaf, ver boven het normale leven te staan.
Maar door de associatie van zon- en maancyclus komt men tot allerhande afwijkende interpretaties. Zo zegt men bv. na korte tijd, dat het bloedaltaar van de maan ook voor offers aan de zon gebruikt kan en moet worden, omdat dit laatste altaar, al is het gebaseerd op de omloop van de maan, op bepaalde dagen ook in het “offerlicht” van de zon komt te staan. Na deze samensmelting ontstaat een toenemende reeks van bloedoffers, die sterk herinneren aan hetgeen wij ook bij bv. de Tolteken aantreffen; het uitrukken van levende harten wordt een van de belangrijke aspecten, meer en meer worden ook mensenoffers gebracht. De slachtoffers zijn veelal dappere vijanden, die in de strijd werden gevangen. Bij het ontbreken daarvan neemt men echter ook wel een soort veroordeelden, uitgestotenen van de stam, wier familie door het offer zijn eigen status binnen de stam herwint. Men redeneert, dat het bloedoffer de mannenmoed en de vrouwen vruchtbaarheid zal geven. In een bepaalde formule staat letterlijk, dat dit offer de mensen zal helpen goed te strijden en de vrouwen om veelvuldig te baren. De formulering bij bepaalde maanoffers stelt o.m., dat de maan in ruil wijsheid zal geven, zodat men de jongeren alle kunde kan bijbrengen, die zij in hun leven van node zullen hebben, terwijl de jongeren die bij het offer aanwezig zijn voortaan “door de tekenen van weg en beemd” gewaarschuwd zullen worden, wanneer hen gevaar dreigt. Zij zullen kortom in staat worden gesteld door de kracht van de maan in het leven hun taak te vervullen en een goed en belangrijk deel van de stam te vormen.
Dit alles klinkt in uw oren waarschijnlijk als bijgeloof en fantasie. Maar u kunt zich dan ook niet meer voorstellen, hoe de mens van toen leefde in de natuur. U kent Engeland hoofdzakelijk als een land met wat vlakten en weiden, waarin hier en daar wat bos en moeras. Maar eens was dit Engeland bijna geheel overwoekerd door dichte wouden, afgewisseld met levensgevaarlijke moerassen en gevaarlijke bergen. Men werd beheerst door de verschijnselen van de natuur, waartegen men zich niet of ternauwernood kon verweren. Gemeenschappen bestonden veelal uit 5 tot 10 hoeven, elk voor zich ompaald, die elkander konden bereiken en elk 40 tot 50 personen omvattend. Men leefde uitermate eenzaam. Wanneer bv. een bosbrand uitbrak, kon je niets doen dan weglopen en het beste ervan hopen. Als de oogst mislukte, kon men jagen, maar wanneer nu ook de jacht slechte was, kon je alleen nog maar je naaste buren aanvallen, of, wanneer ook die niets hadden, eenvoudig samen wegtrekken tot men hoeven – een koninkrijk noemde men dit ongeveer – aantrof, waar wel voedsel voldoende te vinden was.
Dergelijke rooftochten waren zo normaal, dat men als gevolg daarvan in geheel Engeland nog overblijfselen vindt van oude fortificaties. Aan de kust treffen wij zelfs geheel uit steen gehouwen en gebouwde “steden”. Elders treffen wij terpen, waarop grotere dorpen liggen. De terpen zijn gelijktijdig en soms zelfs hoofdzakelijk verdedigingswerken, daar de op de terp geplaatste palissaden het de vijand haast onmogelijk maken het dorp te beschieten en veroveringen alleen ten koste van zeer grote offers mogelijk maken. Dergelijke “steden” waren dan ook alleen door een aantal samenwerkende groepen te veroveren. De toegangen zijn smal, vaak nog door ophaalbruggen versterkt en zo smal, dat een aanval daardoor, zelfs door middel van list, veel moeilijkheden zal baren. Men leefde ‘kort en goed’: Gevaarlijk, zonder zekerheden.
Het zal u duidelijk zijn, dat de verschillende gemeenschappen maar zeer beperkte contacten met elkander hebben. De druïden zijn in deze gemeenschapsvorm de bindende factor. Zij brengen offers, doen voorspellingen, genezen zieken, geven raad t.a.v. de oogsten, blijven soms enige tijd om leringen te geven op allerhande praktisch gebied, om daarna weer te verdwijnen naar een volgende nederzetting. De trekkende priesters zijn degenen, die het feitelijke band vormen tussen de vele kleinere gemeenschappen en hen van nieuws voorzien omtrent alles, wat er zich in de wereld af zou spelen. Reeksen van kleine gemeenschappen beginnen wel steeds grotere vorstendommen te vormen, maar wanneer wij zien, hoeveel strijders een dergelijk “rijk” op kan brengen, zal men toe moeten geven, dat er slechts enkelen zijn, die macht hebben over een groter gebied en dientengevolge ook in staat zijn met succes grotere oorlogen te voeren.
Misschien kunt u nu beter begrijpen, waarom de goden voor deze mensen eigenlijk het meest belangrijke van het bestaan vormen. Men voelt zich voortdurend in de handen van bovennatuurlijke machten. De druïde is degene, die deze bovennatuurlijke machten kent, die door offers en bezweringen de verhouding tot die machten kan wijzigen, die over vreemde “bovennatuurlijke” kennis beschikt, enz. Het is geen wonder, dat de invloed van de druïden steeds groeit. Zoals het ook geen wonder is, dat steeds meer druïdentempels verrijzen, die veel arbeid vergen en soms meerdere geslachten achtereen de arbeidskracht van meerdere gemeenschappen vergen. Zeker Stonehenge is daaronder de grootste. Maar er zijn veel meer heiligdommen, die vaak een ongeveer gelijke opzet vertonen. Wanneer men bv. op het ogenblik nog over Wales vliegt, kan men, door kleurverschillen in de begroeiing en ligging van het land nog 4 à 5 van die oude tempels onderkennen. Wanneer zich uit de kleinere rijken steeds grotere gemeenschappen vormen, die werkelijk met enig recht zich “koninkrijk” zouden kunnen noemen, is het aanzien, dat men bij de goden geniet, ook politiek van belang. Men komt ertoe steeds meer moeite en tijd aan het bouwen van tempels te besteden.
Bij de steeds meer voorkomende bondgenootschappen tussen dergelijke rijken speelt het feit, dat andere stammen in Europa de zeevaart steeds meer gaan beheersen, een rol. Bovendien hoort men steeds meer van triremen, geroeide galeien met vreemde soldaten uit het zuiden, die vele stammen verslaan. De handelaren brengen berichten over de overwinningen van de Romeinen. De handel met Engeland is namelijk zeer oud. Men realisere zich, dat zich daar bv. zeer oude tinmijnen bevonden. De havenplaatsen worden handelscentra, bepaalde rijken bestaan eigenlijk steeds meer van de handel en de gaven, die kooplieden afdragen om ongestoord handel te kunnen drijven. Het is in deze plaatsen, dat allereerst de verhalen in omloop komen over een vreemd volk, dat geheel Frankrijk beheerst. Men heeft voor deze vreemde soldaten enige angst. De druïden menen echter, dat de goden zullen helpen, wanneer men hen maar goed en voldoende genoeg eer bewijst. In deze dagen wordt o.m. het heiligdom van Stonehenge nog eens geheel opgeknapt. Zelfs tot 300 n.Chr. Blijft men aan deze tempel alle aandacht besteden. De strijd met Rome brengt daarin geen onderbreking. Steeds meer roepen de priesters om macht en wraak, steeds meer wordt de tempel tot een plaats, waar duistere en machtige goden een wel zeer kenbare en bijzondere invloed hebben, een oord, van waaruit demonen kunnen worden gezonden om de vijand te belangen en de legers van eigen volk overwinningen te brengen.
Het feit, dat men inderdaad meerdere malen grote overwinningen behaalde, voordat de Romeinen eindelijk een groot deel van het land onder hun gezag brachten, speelt daarbij natuurlijk een rol. Uit deze periode hoort men over wel zeer vreemde gebeurtenissen verhalen vertellen. Men zou binnen de tempel op meer lijfelijke wijze contact hebben met “goddelijke figuren”, dus van man tot man. In een geheime taal zouden deze verschijningen het volk raad gegeven hebben t.a.v. de krijg, maar ook methoden hebben geleerd om het peil van veeteelt en landbouw aanmerkelijk te verhogen. Daarnaast horen wij, dat in deze plaats vele meer astrale manifestaties plaats vinden als lichten, doorzichtige verschijningen boven de altaren, vooral kort na het offer enz. enz. Het verschijnen van zichtbare gestalten tijdens de plechtigheden wordt in meerdere legenden genoemd, ook al vertelt men deze zelden aan vreemdelingen. Het is duidelijk, dat dit heiligdom, vooral wanneer de heiligdommen, die meer in het zuiden liggen langzaamaan binnen bezet gebied gaan vallen, voor het gehele volk van het uiterste belang is.
Eerst wanneer Rome werkelijk naar het Noorden doortrekt, zodat in feite alleen de hooglanden van Schotland nog vrij zijn en verzet plegen, nemen de offers in Stonehenge langzaam af. Hoe begrijpelijk is het echter, dat men ook in die dagen de druïden nog blijft volgen en hun raad als goddelijk beschouwt. Gezien het verloop van de strijd was immers het bovennatuurlijke het enige verweerwapen, waarmede men hoopte ondanks alles de overmacht de vijand nog te kunnen verslaan.
Voorspellingen spelen daarbij vaak een grote rol en zijn de aanleiding tot het nemen van volgens de rede onaanvaardbare risico’s. Een bepaalde koningin – een van de weinigen, die vele strijdwagens gebruikt in dit land – valt op het gezag van de druïden meerdere malen de Romeinen aan. Wanneer het gevaar dreigde, dat de Romeinen op een bepaald deel van de kust zouden landen, verschenen opeens bij allerhande nederzettingen druïden, die een de heersers het bevel gaven, op die en die plaats de vreemde indringers aan te vallen. Bodicea heeft dit zelfs, toen Rome reeds over meerdere versterkte steden op Brits gebied beschikten, gedaan.
Deze koningin ging meerdere malen met haar gehele leger tot de aanval over, alleen omdat de druïden haar dit bevalen. Zij ondernam meerdere goed geslaagde aanvallen op Romeinse garnizoensplaatsen en werd bij de laatste van haar raids gevangengenomen. Zij is daarop gestorven. Het belangrijke is echter, dat deze vorstin, zoals vele andere heersers, niet aanviel, omdat dit voor hen opportuun was, of omdat men in het bijzonder iets tegen bepaalde Romeinen had, maar omdat de druïden dit bevalen. De druïden zelfs voelden hun gezag en macht steeds meer aangetast door het veel formalistischer Romeins priesterdom, dat veel ruimdenkender was dan zij. Een druïde in deze tijd was altijd weer een fanaticus. Hij wilde in eigen besloten gemeenschap en stand blijven leven. Zijn vooroordelen tegen alles, wat anders was, waren veel feller en groter dan bv. …… de vooroordelen van Octaviani tegen de pil. Wat heel wat wil zeggen….
Enkele conclusies zijn nu op hun plaats.
- Stonehenge is een steen geworden magisch zegel. Het is een plaats voor het oproepen van geesten, het aanroepen van goden en demonen. Plannen van bezweringscirkels, die veel met de opzet van deze tempel gemeen hebben, treffen wij nog tot in de late middeleeuwen overal in de magie aan. De dubbele ring komt steeds weer voor. Vaak worden door bv. stenen of lampen tussen de twee ringen ook de “poorten” aangeduid. De plaatsing van lichten en altaren wordt door kaarsen en een brazier met kruiden weergegeven enz. Sommige van deze zegels en bezweringscirkels doen haast denken aan een luchtfoto van Stonehenge. Het doel van deze tempel was dus sterk magisch.
- De druïden hebben vele oude volksgewoonten, kennis van vele volkeren verzameld binnen een clan, een stam. Deze kennis was gelijktijdig de bron van hun macht en hun verantwoordelijkheid tegenover de volkeren. Zij waren zeker in het begin niet de bloeddorstige priesters, die men wel van hen tracht te maken, maar in ieder geval fanatici. Zij wensten niets anders te erkennen dan de waarde van hun wijsheid en hun magie en vertrouwden daarop evenzeer als de dolle fakirs van de Madhi op hun uitverkoren zijn; of de z.g. onkwetsbaren van Tibet, die nog slechts enkele jaren geleden met pijl en boog het rode leger in Tibet tegemoet trokken. Deze mensen konden zich eenvoudig geen andere wijze van leven en denken voorstellen. Hun eigen leven was geheel met de natuur verknoopt. Hun magie was in feite het door offers scheppen van machten en werkingen in de natuur. Hun goden waren krachten uit de natuur. Stonehenge is daarvan nog heden een getuigenis. En, zoals op vele plaatsen, waar de druïden heilige plaatsen hadden, kerkhoven of heilige bomen kenden en bloedoffers brachten, is ook hier nog voor de gevoelige mens het mogelijk de aanwezigheid van eigenaardige krachten te constateren. Ik zou willen zeggen, dat plaatsen als Stonehenge ankerpunten van het verleden in het heden vormen en de geestelijke krachten van eens – zelfs bepaalde tendensen uit het verleden – nog uitstralen in deze tijd.
- Alle verklaringen, die omtrent Stonehenge gegeven worden, zijn in feite niet geheel juist. Wat wij in deze dagen nog zien daarvan is een tempel, die in ruim 150 jaren van harde arbeid werd opgetrokken. Daarachter ligt echter de voorgeschiedenis van Stonehenge, vol van priesterlijke strijd, duels in magie, enz., die veel verder terugreikt in het verleden en waarschijnlijk teruggaat tot ruim 900 v. Chr. Dit begrijpende kunnen wij zeggen, dat elke geschiedenis, die men tracht te geven van Stonehenge in feite niet veel meer is dan een momentopname, waarbij veel niet geregistreerd wordt. Zoals wij sprekende over de druïden, niet alleen maar mogen denken aan de gevaarlijke en fanatieke strijders, die Rome steeds weer wisten aan te vallen en terug te drijven, maar meer nog zouden moeten denken aan de bewaarders van geheime wetenschappen, aan mensen, die voor de ontwikkeling van land en volk, voor verbetering van landbouw en veeteelt, voor het geven van een juister vorm aan de handel, zeer veel hebben gedaan. Dan moeten wij niet alleen maar denken aan magiërs en heldenliederen zingende barden en dichters, maar ook aan leraren, die de principes van de toen nog primitieve mijnbouw, steenhouwerij, smeedkunst e.d. overbrachten en doceerden. Zij zijn de bindende factor geweest in de maatschappij van het vroege Engeland.
In de druïden en hun denkwijzen treffen wij, naar ik meen, overblijfselen van veel vroegere priesterculten. Wij hoeven daarbij ons niet te beperken tot uitwisseling met verwante stammen als bv. Germanen. Wij treffen in hun denken elementen aan, die evengoed in bv. Indië bestonden, in Tibet, ja, zelfs aan de andere zijde van de Atlantische Oceaan. Ergens geven de druïden een oerwetenschap weer, dat mogelijk ergens op aarde een gemeenschappelijke bron heeft. Daarbij kan men denken aan de legenden over Atlantis en Lemurië. De band met legendarische rijken of met zeer verre volkeren zullen wij echter nu niet meer kunnen bewijzen.
Wij kunnen slechts stellen: Zij zijn de dragers geweest van een cultuur, die heel wat minder bloeddorstig en primitief was, dan men zich nu gemeenlijk pleegt voor te stellen.
Zonder hen zou het eigenaardige Engeland van vandaag niet eens kunnen bestaan. Zonder hen, zo wil ik hieraan nog toevoegen, zouden ook vele elementen in het moderne Europa ontbreken als de eigenaardige karakteristieke denkwijze van menige Bretoen, de magische overleveringen, die nog zo sterk in de buurt van Avignon bestaan. Het loge-principe zou een andere vorm hebben en zelfs de met het christendom gemengde vormen van magie, die wij nu als waarzeggerij en bezwering door heiligen in Italië kennen, zou niet zo bestaan hebben. Zoals volgens mij ook de vormen van bloedeed, die bv. in delen van Griekenland vandaag nog invloed hebben, niet zouden bestaan. De druïden hebben, direct en indirect, een grote invloed gehad op geheel Europa. Zelfs op de denkwijzen van menig Romein. Zij zijn, in meer zuivere vorm, de uitdrukking van een denkwijze en cultuurvorm, die eens bijna geheel Europa omvatte. Daarom zijn de druïden historisch van groot belang. Stonehenge is a.h.w. de piramide, grafteken en inwijdingspunt tegelijk, van Noord Europa.
Vragen.
Is het druïdisme geheel verdwenen, of leeft daarvan in Engeland en misschien andere delen van Europa nog iets voort? In geheime loges, wetenschappen enz. bijvoorbeeld?
Het restant van het druïdisme is nu niet direct geheel geheim. In Engeland bestaat op het ogenblik zelfs een genootschap van z.g. druïden, die op bepaalde tijden samenkomen, o.m. in Stonehenge zelf, om daar bepaalde plechtigheden te vieren. Wil men echter de overblijfselen van het werkelijke druïdisme en zijn denkwijzen zoeken, zo zal men m.i. beter doen niet te kijken naar de vele loges en genootschappen. Ze zijn allen zo sterk beïnvloed door de mystieke denkers en occulte kennis van elders, die tussen 1500 en 1800 Engeland zijn binnengestroomd, dat zij zeker niet als werkelijke vertegenwoordigers van de oude druïden beschouwd kunnen worden. Typisch is wel dat op de achtergrond, in het volk, nog steeds de covens, de z.g. heksengroepen, blijven bestaan, die in vele gebruiken een zeer sterke verwantschap tonen met de druïden van eens. Dit “uit het volk” moet u niet beschouwen als een reeks van domme volksmensen, bij voorkeur alleen vrouwen. De z.g. heksengenootschappen telden onder hun leden ook lords en denkers, hovelingen enz. Opvallend is, dat zodra deze genootschappen een vorm van organisatie gaan vertonen, zij enige tijd bloeien en meer openlijk bekend worden, maar dan ook weer snel ten gronde gaan. Hun kennis blijkt echter voort te leven en steeds weer in nieuwe covens of groepen tot uiting te komen.
Misschien, dat de grote toename van het mystiek heksendom – de z.g. white witches – in deze tijd een herleving is van een aantal zuivere druïdische overleveringen. Ik voor mij meen dit, gezien de wijze van werken, althans wel te kunnen bevestigen. Overeenkomsten bestaan hier met bepaalde magische groepen in het Baskenland, die veel ouder zijn, maar in hun wezen van handelen en denken zeer veel gemeen schijnen te hebben met hetgeen – vaak eerder gezien als een soort happening – op dit ogenblik in Engeland aan het opleven is. Bij de Basken speelden dergelijke groepen een grote rol in oorlogen, zoals die met Karel de Grote, de Moren en zelfs in de laatste Spaanse burgeroorlog. Ook in Engeland speelden bepaalde heksengroepen op de achtergrond een geestelijke rol. Verhalen daarover zijn voldoende in omloop. Ingrijpen van bovennatuurlijke krachten in de krijg en verhalen over mensen, die met een bovennatuurlijke rust of een berserkerwoede weten te vechten, komen daarin steeds weer voor. Oude vrouwen, die voorspellingen geven, zijn eveneens steeds weer deel van dergelijke verhalen.
Opvallend is verder, dat zich nu in Engeland iets aan het ontwikkelen is, wat wij in Italië en Griekenland, zowel als bij de Basken reeds langere tijd aantreffen: het uiteenvallen van de magische kringen in mystieke groepen van vrouwen en een afzonderlijke inwijding van de mannen. Wel komt men samen voor het voeren van de grote feesten, die vaak nu allen de naam sabbat dragen. Ook dit doet denken aan de druïden, omdat de druïden wel huwden, maar hun vrouwen tot priesteressen maakten. Deze vrouwen hadden echter een soort afzonderlijke kennis en dienst, die in vele opzichten aanmerkelijk verschilden van de praktijken en kennis van de mannen. Ik zou dus zeggen: het druïdisme is als zodanig misschien grotendeels vergeten, maar de kennis die zij bezaten en zelfs hun gebruiken, leven nog in grote delen van de wereld. Ik zou er zelfs mijn hand voor in het vuur durven steken, dat bv. in Duitsland, Denemarken, Zweden en zelfs Polen, Estland, Letland, de oude natuurverering met zijn druïdistische achtergronden niet aan het opleven zou zijn. Te zeggen, dat het oude druïdisme in deze dagen nog als een scholing voort bestaat is echter niet juist. Wel is er sprake van een direct hiermede in verband staand overleveringselement, dat inspiratieve openbaringen met zich kan brengen. Zeker is het, dat, mede via deze inspiratief ontstane kennis, groepen de oude kennis, die zij niet als zodanig beseffen, hanteren. Dergelijke groepen worden echter na een bestaan van t.h. 30 à 40 jaar veelal weer uitgeblust.
Is het druïdisme misschien te associëren met vroegere kolonisaties door Atlantis?
Men kan aannemelijk maken, dat de kennis van de z.g. grauwe of zwarte priesters van Atlantis – in tegenstelling dus tot de witte priesters, die hun kennis steeds geheim hebben weten te houden – ook in koloniën van Atlantis is uitgedragen en overgeleverd. Oude vormen van tovenarij, die wij rond de Middellandse Zee, maar ook in bv. Afrika, Engeland en delen van Amerika aantreffen, kunnen wel van Atlantis stammen. Indien men echter denkt aan de Witte Broederschap, zo kan wel aangetoond worden, dat priesters van deze groep een lange tijd in de Sahara een centrum hebben gehad, maar dat daarna de groep naar het verre oosten trok. De centra liggen dan o.a. een tijdlang in de Punsjaab, later in de Karakorums en zelfs deels in Tibet. Van een invloed van deze groep op de druïden, is, naar ik meen, echter geen sprake.
Maar de maanverering dan? Deze vinden wij toch overal?
De maanverering is wel betrekkelijk algemeen. Maar de maanmagie is in andere landen vaak zeer verschillend, zowel in praktijk als achtergronden, van hetgeen de druïden aan maanmagie kenden. Men kan natuurlijk wel bepaalde overeenkomsten opmerken, waarvoor dan een verklaring niet gemakkelijk te geven is. Zo bestond er een tijdlang in Zuid-Frankrijk een vorm van zonnemagie, die berustte op het gebruik van kleuren, die eigenaardige resultaten zou hebben gegeven. Deze zou vooral bestaan hebben in de tijd van rond 200 v. Chr., tot 600 n. Chr. Zelfs christelijke monniken in Frankrijk en later Engeland zouden zich nog later met deze vorm van magie hebben beziggehouden. De opbouw en stellingen, die in deze magie een rol spelen, tonen nu weer een eigenaardige overeenkomst met de z.g. zonnemagie van Benares.
Of wij nu zonder meer kunnen zeggen, dat dit alles uit een en dezelfde bron voortkomt en dat deze bron Atlantis geweest is, blijft echter volgens mij zeer vraagwaardig. Er zijn zo vele plaatselijke ontwikkelingen, die oppervlakkige overeenkomsten vertonen, dat het zelfs niet mogelijk is de grondregels van dit alles zonder meer terug te vinden. Slaagt men daarin uiteindelijk, dan blijken deze grondregels occulte natuurwetten te zijn. Per slot van rekening valt een appel overal naar beneden. Wanneer men dit in verschillende landen erkent en daarop een formule baseert, zo kan men ook niet zeggen dat die formules een gemeenschappelijke bron hebben, maar kan men ten hoogste stellen, dat dit de overal optredende erkenning van een in deze wereld bestaande wet of eigenschap is. Vandaar, dat ik op deze vraag geen definitief antwoord durf te geven.
Maancultus blijkt vaak een vorm van moederverering. Is deze moederverering niet iets uit Atlantis? Wij vinden n.l. de moederverering in het gehele omtrekkingsgebied?
In het gebied, dat beroerd werd door de z.g. tweede uittocht uit Atlantis – ook wel de uittocht van het slavenvolk genoemd – hebben wij te maken met gekoloniseerde volkeren, waarvan delen als slaven naar de eilanden zijn toegebracht. Het ras zelf heeft verschillende kruisingen ondergaan. Men denke hierbij aan de rassenvermenging in verschillende tonen, zoals dit bv. bij New-Orleans opvalt. Dit volk is echter eenvoudiger, primitiever ook dan de eigenlijke Atlantiërs. Bij hen is de verering voor de maan en de Grote Moeder dan ook veel groter dan de verering van de zon. De verering van de zon, van het licht, is overigens, zoals u kunt weten, de eerste basis geweest van de groep, waaruit later de Witte Broederschap is voortgekomen. De maanverering bestond al elders, toen de trektocht begon, maar werd in haar interpretatie zeer sterk beïnvloed door het geloof en de gebruiken van het veroverende zwervende volk van Atlantische slaven.
De verering van de Grote Moeder is ook reeds rudimentair bij andere volkeren aanwezig. Daarbij dient men niet te vergeten, dat het geheim van de geboorte voor vele primitieve volkeren lange tijd wel zeer groot was. Men besefte niet eens, dat de man daarbij ook een rol speelde. Deze primitieve verering voor het moederschap werd op de natuur overgedragen. Door de maanverering krijgt zij echter een andere achtergrond en een geheel nieuwe magische inhoud.
Overigens, indien u wilt weten, rond welke tijd dit alles zich heeft afgespeeld: dit trekkende volk veroverde de eerste nederzetting op de plaats van het latere Troje. Nu kunt u de zaak misschien beter dateren. Als gevolg van deze trek zien wij overal rond de Middellandse zee – dus betrekkelijk plotseling – een verering van de Grote Moeder ontstaan, welke een sterk magisch element bevat. In alle reeds voordien bestaande vereringen van de maan en het moederprincipe zien wij rond dezelfde tijd opeens ingrijpende veranderingen optreden, die o.m. in de romantiek tot uiting komt. Ten laatste zien wij, misschien wel typerende voor de slavenmentaliteit, in dergelijke erediensten de prostitutie opeens een veel groter aandeel krijgen. Een wat later voorbeeld van deze ontwikkelingen vinden wij in de Kybyle verering en alles, wat daarmede samenhing. Juist hier zien wij een vorm van primitieve magie, waarbij kruiden, seksualiteit en bezweringen steeds weer betrokken zijn. Daar een dergelijke ontwikkeling in genoemde gebieden zich voltrekt binnen een tijd van rond 250 jaren – een tijd die voor de trektocht van een betrekkelijk groot volk, dat bovendien nogal strijdlustig is, ongeveer voldoende zou zijn voor het afleggen van deze afstand – mag men wel aannemen, dat voor deze ontwikkelingen inderdaad de trek van het Atlantische slavenvolk aansprakelijk kan worden gesteld. Dit slavenvolk kende echter ook de zonneverering. De zon was vooral de god van hun meesters, het centrum van de gouden tempel. Deze voorstelling van de goddelijke zon als symbool van dood en overwinning van de dood zien wij rond dezelfde tijd zich overal ontwikkelen. Het karakter van de zonneverering ondergaat in dezelfde periode een verandering, die echter niet zo onmiddellijk werkzaam schijnt te zijn als de omwenteling van de maanvereringen.
Ook dit wijst erop, dat deze trek voor de ontwikkeling van nieuwe magische en religieuze concepten van groot belang is geweest. In Perzië tussen rond 865 en 600 v. Chr. vinden wij een zeer sterke en kenmerkende verandering in de gebruikte symbolen. Ten dele kan men dit uit normale veroveringen en verschuivingen van macht en bevolking wel verklaren. Een bijna gelijktijdige verandering van symbolen op vele plaatsen kan echter alleen worden geweten aan het optreden van een vele groepen omvattende godsdienstige revolutie. Men bedenke hierbij, dat degenen, die deze motieven en symbolen gebruikten, vooral handwerkers waren, die uit de herinnering werkten. Een opeens optredende en zeer sterke verandering in de waardering van motieven en symbolen wijst dan ook op een zeer sterke invloed, die het geheel van het volk omvat. Vandaar dat ik uw vraag bevestigend beantwoord.
Wat zijn maanringen?
Maan -of bijlringen? Wel: de maan werd in de oudheid nu eenmaal niet gezien als een wereldbol in de ruimte, maar als een eigenaardig verschijnsel dat meerdere vormen aannam, grote invloed had op de mensen en de oogst, terwijl de voortdurende verduistering van de maan, en het weer aangroeien tot volle maan, zeer geheimzinnig was. Vandaar dat het symbool voor vruchtbaarheid en groei de horen – de sikkel van de wassende maan – is. De volle maan, voltooiing uitbeeldende, werd door een ring weergegeven. Onder maanringen verstond men oorspronkelijk plaatsen, waarop – ten bate van maanverering en magie – met stenen een ring was gelegd, die aan de ene kant iets dikker was dan aan de andere kant, zodat zowel wassende maan, als volle maan in de ring tot uiting kwamen. Aan de “dunnen kant” van de cirkel, word dan vaak een stenen vuistbijl neergelegd als symbool van scheiding van het voltooide, een door de mens veroorzaakte terugkeer tot groei.
Later vinden wij ronde maanringen, die niet meer gesloten zijn, maar worden opgebouwd uit een aantal ronde stenen of ook wel plakken van boomstammen. Daarop getekend of daarin gegrift waren dan weer symbolen van de verschillende maanfasen – en hun werking. Wij spreken dus van de maanring, wanneer aan deze eisen is voldaan. Indien echter ook de bijl voorkomt, noemen wij het geheel ook wel eens bijlring. Ten laatste spreken wij van maanringen, wanneer in een cirkelvormige ruimte met tussenruimte rondom door tekeningen, symbolen of voorwerpen de fasen van de maan – of hun werking – is weer gegeven. In alle gevallen heeft de ring vooral magisch betekenis, is zij zo gesitueerd, dat het licht van de maan daarin op bepaalde dagen – vooral tijdens volle maan – vrij toegang heeft en wordt magie met de krachten van de maan – vaak op vruchtbaarheid gericht – bedreven door o.m. offers te brengen.
De Kelten kwamen dus rond 900 v. Chr. In Engeland aan. Daar waren reeds bewoners, maar waarschijnlijk zeer primitief?
Picten. Maar het jaartal 900 v. Chr. Voor de komst van de Kelten is natuurlijk niet geheel juist. Ik heb het dan ook niet genoemd. Wanneer zij echter in Engeland komen, treffen zij daar vele, vaak reeds betrekkelijk sterke stammen. De Kelten, die veel van hun volk onderweg hebben achtergelaten, zijn niet sterk genoeg, om deze stammen zonder meer te overheersen of te verdrijven. Er is echter ruimte genoeg te vinden. Er ontstaat een interactie tussen twee elkander vreemde vormen van beschaving. Dit begint met strijd. Wij kunnen er echter wel zeker van zijn, dat vele gebruiken, bouwwijzen e.d. van de oudere volkeren door de Kelten worden overgenomen, terwijl zij van hun kant uit, o.m. de potterie en eerste smeedkunst van deze oudere volkeren zeer sterk beïnvloed hebben. Men mag m.i. de Kelten dus niet beschouwen als de brengers van beschaving in de wildernis. Wel kan men hen beschouwen als een volk, dat mede door zijn lange trek, meer begrip had voor organisatie dan de oudere daar reeds levende stammen. Hun organisatietalent is m.i. dan ook aansprakelijk geweest voor het ontstaan van steeds grotere rijken in Engeland en een overkoepeling van vele oorspronkelijk bestaande conflicten tussen de stammen en hun godsdiensten.
Heeft maanziekte en instinctief volgen van de maancyclus ook iets te maken met de maancultus, zoals u die behandelde?
Neen. Maanziek zijn werd wel in de maancultus vaak gebruikt. Maanzieken traden vaak op als profeten en speelden een betrekkelijk grote rol waar de maan werd vereerd. Daarvan is echter meer in het Oosten overgebleven dan in Engeland, het was tamelijk algemeen. De instinctieve reactie van mens en dier op de maancyclus was zo algemeen, dat men dit waarschijnlijk nimmer als zodanig heeft beseft. De invloed van de maan op mens, dier en plant heeft niets met maancultus te maken of met Kelten. We kunnen zeggen, dat het gepolariseerde licht van de maan op het menselijk zenuwstelsel inwerkt, wat dan weer in maar materiële effecten wordt omgezet. Onder invloed van de maan zien wij o.m. geringe verstoringen van glandulair evenwicht optreden. Zodra de maan boven de horizon staat en de zon niet aanwezig is – dus praktisch elke nacht – is er reeds een invloed, die materieel is. Door het maanlicht wordt dit kennelijk aanmerkelijk versterkt.
In dit verband is het aardig te denken aan de z.g. weerwolven. Dit zijn niet mensen, die zich in wolven veranderen, maar mensen die zich, onder invloed van de maan, opeens als dieren gaan gedragen. Dieren reageren op de volle maan vaak in een haast menselijke wijze. Zo zullen bv. hazen in een rustig jachtterrein een soort vergadering houden bij volle maan, waarbij de z.g. stampdansen voorkomen. Ook andere dieren tonen dergelijke reacties. Mag ik hiermede mijn onderwerp beëindigen? Ik heb op uw verzoek nu een onderwerp behandeld, waarin wij voornamelijk de oudheid, de druïden en Stonehenge in het brandpunt van onze belangstelling plaatsten. Maar degenen, die nu leven, weten niet meer wat al die dingen betekenden. Men heeft natuurlijk allerhande hypothesen, maar dat dezen juist zouden zijn, is toch wel zeer vraagwaardig. Ik vraag mij af, wat iemand in de verre toekomst moet denken, wanneer hij bv. een oude closetpot vindt en hoe hij dit eigenaardige kunstwerk, dat zo vele malen voorkomt, wel zal verklaren. U kunt over het verleden weinig weten, veel vermoeden. Om te begrijpen, wat Stonehenge werkelijk is geweest, wat de druïden in hun tijd in feite betekenden, zul je moeten begrijpen, hoe de mensen waren, niet, hoe de overblijfselen, en theorieën van die tijd waren.
Dit nu geldt in zekere zin ook reeds voor uw eigen tijd. Ook wanneer u progressief bent, kunt u dit alleen werkelijk zijn, wanneer u begrip hebt voor de mensen met al hun goede en slechte kanten. Een juist streven in het heden moet gebouwd zijn op een begrip voor de mensen, die in het verleden zoals vandaag, bepaalde eigenschappen hebben. Wanneer u uw land wilt moderniseren, dan kunt u dit alleen op de juiste wijze doen, wanneer u begrip hebt voor de waarde, die de overblijfselen uit het verleden, zoal niet praktisch, dan toch sentimenteel, voor de mensen nog hebben. Men moet dit oude en de sentimenten daaraan verbonden a.h.w. weten in te bouwen in de vernieuwingen. Dit heeft niets meer met het verleden te maken, dit is in wezen de magie van vandaag. Unitas, eenheid, zal nooit kunnen bestaan zolang wij weigeren alle aanwezige factoren te erkennen en te aanvaarden, de eenheid, waaruit de werkelijke vooruitgang, het vreedzame leven en de grote kracht van mens en menigte voortkomt, kan alleen ontstaan, wanneer wij de tegenstellingen terzijde zetten en niet trachten te komen tot een compromis, maar tot een actieve – haast acuut actievere – samenwerking, waarin alles, zowel de waarden en sentimenten van het verleden, die nu niet meer zo bruikbaar lijken als de nieuwste vormen en denkbeelden, gediend zijn. Het betekent een beperken van het actieterrein, dat besef ik. Maar dat is de beste weg om te komen tot een goed denken en beleven.
Wij samen, zoals wij hier zijn, verschillen in zeer vele opzichten van elkander, bv. de wijze van leven, denken, oordeel, bezit, waardering, die zijn bij ons allen anders. Wij hebben echter ook enkele dingen gemeen. Ons hopen op Licht, verlangen naar vrede. Onze afschuw voor alle onnodige lijden bv. Ons begrip voor persoonlijke waarden en rechten ook. Wanneer wij deze gemeenschappelijk bestaande dingen nemen als basis voor ons denken en ons streven, keren wij terug tot dat, wat de essentie is van deze tijd. Zoals een dergelijk samenkomen ook de essentie van werkelijke grootheid was in de dagen der druïden. Voor alle streven, esoterisch en anderszins, moet gelden: de basis is de synthese van alle bekende waarden, waardoor het geestelijk goud en de natuurlijke krachten voor de mens beheersbaar worden en gebruikelijk worden. Ik meen, dat men juist in deze tijd er goed aan zal doen zich dit voortdurend voor ogen te houden.
Het verleden mag interessant zijn, maar de behoefte van heden is niet slechts begrip voor het oude Stonehenge of de betekenis van de piramiden. Er is voor de mens van heden een noodzaak nu te begrijpen, hoe de mensen van vandaag zijn, met de krachten van vandaag te werken en daarbij steeds het voor allen nog aanvaardbare doel allereerst waar te maken. Maak eerst de dingen, die voor allen gelijkelijk van belang zijn, waar, voor mankracht en aandacht te gaat wijden aan minder algemeen belangrijke dingen. Dat de druïden tenonder zijn gegaan, hebben zij vooral te danken aan hun fanatisme, zoals andere groepen ten onder zijn gegaan door een te ver doorgevoerde specialisatie. Hoed u voor deze fouten. Wees nooit fanatiek, maar overtuigd.
Wees nooit specialist zonder meer, maar specialiseer u alleen dan, wanneer de specialisatie uw mogelijkheid tot synthese met al het andere vergroot.
Esoterie.
Het tweede deel met zijn plicht esoterisch te spreken valt mij altijd weer wat moeilijk. Esoterie is m.i. iets, wat een logica zonder basis is, of een basis zonder logica. Het ligt er maar aan, hoe je de dingen benadert. Wanneer men geheel logisch tracht te denken, zo gaat men in alle argumenten uit van eigen onvolledige erkenning van de werkelijkheid, zodat men altijd t.a.v. die werkelijkheid grote fouten zal maken. Naarmate de logische extrapolatie van feiten verder gaat, zullen de fouten, die optreden, eveneens groter worden. Iemand, die aan de hand van menselijke logica op wil klimmen tot God, zal dan ook haast onvermijdelijk een totaal andere bestemming dan de door hem verlangde bereiken. Volgens het geloof zou dit zelfs een warm tegengestelde kunnen zijn. Maar een mens, die begint met esoterie, zal aan de andere kant in die esoterie toch allereerst een begrip moeten vinden, dat voor hem hanteerbaar is. Ik geloof, dat een esoterie, waarin de basis, het punt van uitgang, in zich niet logisch is, geen gezonde basis kan zijn.
De mystiek kan ons misschien nog in de plaats van de rede en het bewuste denken de emotie stellen. Met die emotie kunnen wij dan nog het een en ander bereiken, doordat wij ons één gaan voelen met de godheid en ons daarbij aan het totaal van de menselijke wereld onttrekken. Maar van de mystieke vlucht keer je altijd weer terug. Je bent er wel emotioneel mee verrijkt, maar het is altijd weer de vraag, of dit ook qua bewustzijn en verstand het geval is. Wij zouden dus moeten zeggen: Wie wil doen aan esoterie, moet uitgaan van een redelijke basis. Dat is het eerste punt. Ten tweede moet deze redelijke basis ook logisch omschrijfbaar zijn. Ten derde geldt op het ogenblik, dat wij een redelijke en logisch voldoende omschreven punt van uitgang gevonden hebben voor ons pogen om in het innerlijk het Hogere te bereiken, wij de logica moeten loslaten en daarvoor in de plaats de droom, de fantasie, de verbeelding stellen, waarmee wij het redelijk onmogelijke in onszelf beleven en zo een aanvulling vinden op ons beperkt werkelijkheidsbesef.
Wanneer ik droom, zo bevat die droom altijd weer een element van waarheid, zonder dit kan zij niet bestaan. Wanneer ik fantaseer, hergroepeer ik in feite mogelijkheden en feiten uit de werkelijkheid op een wijze, die mij bevalt. Ik zal dus in droom en fantasie weliswaar een zeer subjectief en persoonlijk beeld vormen van een werkelijkheid, maar de ervaringsmogelijkheid en stimulans tot denken, die daarin ligt, maakt het mogelijk, dankzij deze beelden wat verder te gaan dan eigen logica ooit mogelijk zou maken. Ik kom niet meer tot een extrapoleren van feiten en kom zelfs niets verder dan een filosofische opbouw, die immers altijd toch weer een afleiding van een menselijk logische en feitelijke reeks van omstandigheden en denkbeelden moet zijn. Ik kom tot een uitbreiden van eigen beleven op grond van een aantal, menselijk gezien, geheel irreële stellingen, voorstellingen en emoties. Aangezien echter mijn basis fractueel en logisch omschreven is, kan ik het totaal van alles, wat ik innerlijk beleefd heb, steeds weer herleiden tot de logische basis.
Ik wijk met dit alles misschien nogal af van de gewoonte om esoterie voor te stellen als een reeks van inwijdingen, het gaan door vele poorten enz., vooral wanneer men er rekening mee houdt dat de inwijdingen enz. veelal worden voorgesteld als het resultaat van denken. Iemand, die denkt, kan echter reeds begrijpen, dat het beeld van een gaan door poorten, het a.h.w. met een sprong bereiken van een geheel nieuw wereldbesef, nooit aan de hand van een logische en redelijke ontwikkeling plaats zal kunnen vinden. Integendeel: Het is eigenlijk geheel onlogisch dat men opeens de wereld en het zijn, met één slag, geheel anders zou gaan zien. Nu blijkt dit onlogische veranderen van eigen beleven en wereldbeschouwing voor een groot deel af te hangen van je eigen omstandigheden, het is in feite een emotionele kwestie. Voorbeeld, een meisje kan lelijk zijn als de nacht en een jongen er uitzien als een pukkelige baviaan, die toevallig een pak heeft aangetrokken. Speelt de emotie echter een rol, dan is hij Adonis zelf en is zij de samenvatting van alle begeerlijkheden van alle filmsterren van het gehele firmament. U kunt zeggen, dat dit een illusie is. Maar het eigenaardige is, dat een dergelijke illusie je leven, je beleving, je houding tegenover de wereld, zal bepalen. Wat meer is, wij kunnen stellen, dat het menselijke proces dat men “gelukkig zijn” noemt, nimmer geheel op feiten is te baseren, maar altijd weer voortkomt uit persoonlijke interpretaties, die de mensen eerder vergissingen zouden noemen, of tenminste geheel onlogische en verkeerde interpretatie van eigen waarde en toestand. Zou de God, die het einddoel is van alle esoterische bestrevingen, misschien ook zoiets zijn? Wanneer ik mijn pink hier omhoogsteek en roep: “dit is God!”, zo zal men zeggen, dit is godslastering. Maar indien ik maar kan voelen, mij voor kan stellen dat God in die pink is, zo kan ik God, door daarnaar te zien, beleven. Door die beleving verandert mijn wereld, verandert mijn reactie op en begrip voor die wereld. Ik meen, dat dit het meest belangrijke is.
Esoterie is een vorm van beleving. Het is alleen het beleven, waardoor je opeens en in één slag, inzicht kunt krijgen in dingen, die je duister waren. De rede alleen maakt dit niet mogelijk.
Wanneer je iets nieuws wilt maken, iets nieuws wilt uitvinden, zo kun je dit nooit alleen op grond van de rede en de logica doen. Je doet het altijd op grond van een denkbeeld, dat eerder een fantasie mag heten, het is altijd weer een emotie, die je daarbij drijft. Pasteur vindt een geheel nieuwe benadering voor bepaalde aspecten van de medische wetenschap. Hij vindt deze echter niet, omdat hij logisch denkt, maar omdat hij emotioneel gedreven wordt. Het is zijn emotionele verbondenheid met een wereld, waarin je, ofschoon zij langere tijd alleen in hem bestaat, vrouwen wel kunt redden, wanneer zij door kraamkoorts zijn aangetast, en kinderen wel kunt genezen, wanneer zij door een dollehond gebeten zijn. Een wereld, die, volgens de logica van die dagen, illusoir is. Maar daardoor komt hij tot onderzoek, denken en verwezenlijking, die voor anderen niet denkbaar en geheel onredelijk schijnen te zijn, tot zij door het zien van resultaten – beleving – tot aanvaarding en op de duur tot begrip komen.
Omgezet op God en ik, kan men zeggen: wanneer wij dromen en in ons zelf beelden dragen van een wereld, die anders is dan de onze, van een ik, dat verschilt van het ik, dat wij in eigen wereld kennen, zo vinden wij hierin de stimuli, waardoor wij ertoe komen het schijnbaar onredelijke, onlogische en onmogelijke waar te maken. Wij putten niet uit redelijkheid en logica, maar ontlenen inspiratie en kracht aan emotionele en geheel onredelijk schijnende voorstellingen in onszelf. Want wij gaan dan onze irreële droomwereld nazoeken en willen haar waar maken, omzetten in een daad. Vanuit het fantastische geheel komen wij tot een weer logisch omschrijfbare en binnen eigen wereld redelijk demonstreerbare bereiking.
Zoeken naar God is heel mooi. Maar wanneer je God in jezelf meent te bereiken en dit niet waar kunt maken, is er heel veel kans dat die God ook voor jouw besef in feite alleen maar een illusie is. Wanneer je innerlijk God bereikt, zo zul je, wanneer dit voor waar is, ook een andere benadering en doel in het leven vinden en dezen zullen dan weer materieel en logisch omschrijfbaar zijn. Door de verandering van benadering ga je, in eigen wereld, dan iets waar maken van het onredelijke en onlogische contact met God, dat je innerlijk vindt. Met woorden kunnen wij elkander niet tot God verheffen en met stellingen, hoe mooi ook, kunnen wij elkander niet geestelijk vrij maken. Dergelijke dingen zijn alleen een hulpmiddel, waardoor wij de voor ons aanvaardbare, de binnen onze reden passende basis voor de onredelijke beleving moeten scheppen. De basis moet voor ons in eigen wereld nog hanteerbaar zijn. Maar van daaruit moeten wij komen tot een persoonlijke beleving, droom, projectie. Zo alleen kun je God waarmaken in en voor jezelf. Zo alleen kun je de in feite illusoire waarden als menselijk geluk een werkelijkheidswaarde geven. Want wat mensen zijn en beleven, heeft, gezien hun reactie en waardering maar heel weinig te maken met de werkelijk constateerbare feiten. Zoek daarom God in uw droom en maak hem waar op basis van uw logische beginstelling.