uit de cursus ‘occult practicum’ (hoofdstuk 14) – april 1967
Stralingen.
Stralingen komen in de natuur op vele wijzen en met vele verschillende mogelijkheden en eigenschappen voor. In de magie hebben wij in de eerste plaats te maken met de uitstraling van dode en levende stoffen. Ik zal hier enkele voorbeelden geven waarbij ik uitdrukkelijk opmerk, dat de gegeven afstanden en afmetingen slechts ongeveer benaderd zijn. Ik stel:
Als wij een stuk metaal hebben, dan zal de uitstraling daarvan over het algemeen kenbaar zijn als een blauwe waas en reiken tot rond 4 à 5 cm buiten het voorwerp. Is de massa zeer klein, dan zal het u duidelijk zijn dat in verhouding de uitstraling dus ook kleiner zal zijn. We nemen de uitstraling van 5 cm aan bij een minimum massa van 3 tot 4 cm³. Dit betekent dus, dat de werking van bepaalde krachten in het metaal, die niet onmiddellijk merkbaar is voor de mens met normale middelen, uitreikt tot ongeveer 5 cm.
Hebben wij te maken met stoffen, die door het menselijk denken zijn beïnvloed, dan is er in de eerste plaats sprake van een afwijking van de uitstraling zelf; en wel in die zin, dat het menselijk denken zich kan baseren op de oorspronkelijke uitstraling en ‑ afhankelijk van de sterkte ‑ daarbij een soort tweede uitstraling tot stand kan brengen, die van ongeveer l tot zelfs 60 à 70 cm kan uitkomen boven de eigen uitstraling van bv. het blokje metaal. Dat wil zeggen, dat de intensiteit van de gedachte, die in de materie wordt gelegd, in zeer grote mate bepalend is voor:
a. de intensiteit van het daardoor ontstane secundaire stralingsveld
b. voor de afstand waarop dit veld nog kenbaar zal zijn, gerekend vanaf het voorwerp.
In de magie werken wij met heel veel methoden van overdrachtelijkheid, waarbij wij gebruik maken van metalen, klei, was, hout; kortom, allerhande niet levende stoffen. Daarnaast gebruiken wij kristalstructuren, zoals bv. edelstenen, half‑edelstenen, etc. Elk van deze stoffen heeft een eigen stralingsveld. Voor hout is dat over het algemeen een bleekrood en eveneens met een afstand van ongeveer 6 cm bij een minimum van 3 cm³. Voor steen is dat iets minder.
U zult dus begrijpen, dat wij bij deze ingelegde spanningen ervoor kunnen zorgen, dat de materie onze gedachten:
a. vasthoudt
b. kenbaar maakt tot op een bepaalde afstand buiten het behandelde voorwerp.
Wat is hiervan eigenlijk de achtergrond?
Alles wat in de materie bestaat, heeft wat men noemt een eigen aura, een eigen uitstraling. Indien die uitstraling als basis wordt genomen, kan op grond van de energie van die uitstraling een tweede, nu door de gedachte en dus vrij te moduleren, uitstraling worden veroorzaakt. De geaardheid van de materie zal ongetwijfeld bepalend zijn voor de wijze waarop de energie wordt opgenomen, de aard van de energie die wordt opgenomen en de wijze waarop die uitstraling plaats vindt plus de duur daarvan.
Wij geven voor de witte magie de voorkeur aan edele metalen, waaronder goud, platina en zilver ( een redelijk zuiver zilver) van het grootste belang zijn. Deze metalen nemen weliswaar de kracht niet zo onmiddellijk op, maar zij behouden de secundaire uitstralingswaarden gedurende lange tijd. Zij hebben niet de neiging, zoals bv. lood, zink of tin, om de kwaliteit van de ingelegde straling langzaam te verdoezelen.
Een metaal dat eveneens bruikbaar is om daar krachten in te leggen, die niet al te snel vervagen en hun betekenis veranderen, is messing. Messing (koper) wordt ook wel gebruikt voor het maken van z.g. siderische pendels. Dat is duidelijk, als u weet dat het hier weer gaat om een straling, die zuiver kan blijven en die dus niet snel vervormt. Een redelijk snelle opname, sneller dan bij edele metalen, is bij messing van goede kwaliteit verzekerd.
Praktische conclusies: Alle gebruiksvoorwerpen absorberen uw denken. Alle gebruiksvoorwerpen hebben een eigen straling. Naarmate die straling zuiverder is, zal meer van uw gedachtekracht worden gevergd voordat het voorwerp de zaak weerspiegelt. Maar dan zal het ook gedurende zeer lange tijd teruggeven wat u erin heeft gelegd. Wees daarom voorzichtig met het hanteren van metalen, wanneer u in een toestand van melancholie bent. Het is bijna zeker dat koperen voorwerpen (in mindere mate ook tinnen voorwerpen) een zeer sterke reflectiewaarde voor u hebben, waarbij het messing ongeveer een half jaar de ingelegde emotie blijft terugstralen en uw stemming dus kan aantasten. Edele metalen kunnen dit nog veel langer doen. Indien u perioden van grote neerslachtigheid heeft of grote drift, probeer dan zo snel mogelijk andere, even sterke gedachtewaarden uit te stralen in de nabijheid van uw gebruiksvoorwerpen,
Een tweede punt dat hierbij van belang is: Als ik een overdrachtsvoorwerp gebruik, dat alleen maar voor een korte tijd werkzaam behoeft te zijn, dan zal ik de voorkeur geven aan gebakken aardewerk; en wel bij voorkeur nog uit porseleinaarde vervaardigd. Hier is nl. de opname betrekkelijk groot. De afgegeven energie is tamelijk sterk, zij heeft een redelijke reikwijdte buiten het voorwerp en verdwijnt betrekkelijk snel. Een emotie van normale inhoudswaarde zal, ingelegd in een porseleinen voorwerp met een normale uitstraling van 5 cm, een uitstralingsgebied van die emotie hebben van ongeveer 30 cm en zal ‑ alweer bij een gemiddelde sterkte van de ingelegde impuls ‑ na ongeveer 3 à 4 weken verdwenen zijn. Grof aardewerk en z.g. kleisteen houden weliswaar de invloeden langer vast en stralen ze dus ook langer uit, maar hun uitstralingswaarde is kleiner. Wij kennen daarbij de z.g. vertroebelende en imitatieve elementen, waardoor de eigen uitstraling van de steen bepalend wordt voor de reflex die wordt gewekt. Willen wij iemand op korte termijn helpen, dan is vaak het in intense concentratie hanteren van een stukje steengoed voldoende om een tijdelijke uitstraling in diens omgeving te verzekeren.
U zult begrijpen, dat we dit voor allerhande dingen kunnen toepassen: gunstige suggesties bij genezing; blijmoedigheid scheppen; een tegenhanger scheppen voor bepaalde onevenwichtigheden van het karakter. Het is echter niet aan te raden zeer gespecialiseerde indrukken vast te leggen in voorwerpen met een langere werkingsduur.
Stel, dat u gelijkmoedigheid vastlegt in een edel metaal met een behoorlijk sterke uitstraling. Stel verder, dat dit edel metaal door de persoon in kwestie bij zich wordt gedragen. Gedurende de eerste paar maanden is de werking absoluut gunstig. Maar nu zich eenmaal ‑ dank zij deze inwerking ‑ een innerlijk evenwicht heeft hersteld, komt door het voortgaan van de inwerking een onverschilligheid tot stand, die in eigen leven ‑ geestelijk zowel als stoffelijk – grote nadelen kan meebrengen. Daarom wees uitdrukkelijk gewaarschuwd voor gespecialiseerde tendensen, afgestemd op bepaalde personen. Het is dan raadzaam om daarvoor edele metalen te gebruiken. Gebruikt men messing, dan moet men zeker weten dat deze invloed toch wel een half jaar tot 9 maanden gewenst is.
U begrijpt, dat al die uitstralingen weinig invloed zullen hebben, indien er in de mens niet iets is wat daarvoor ontvankelijk is. Wij kennen bij de mens de eigen aura. Hiervan zeggen wij dat de werkingswaarde van de z.g. stoffelijke aura gemiddeld 40 cm buiten het lichaam uitsteekt. Onder invloed van bv. sterke statische ladingen krimpt dat in tot ongeveer 20 cm; maar bij een compensatie zal tijdelijk dan ook een uitbreiding tot 50 à 60 cm kunnen geschieden.
Deze eerste uitstraling of eerste laag behoort geheel tot het lichaam. Zij is zuiver fijn‑stoffelijk. Alle inwerkingen daarop worden in het lichaam gereproduceerd. Omgekeerd zullen in deze laag van de aura alle in het lichaam plaats hebbende werkingen kenbaar kunnen zijn. In tegenstelling tot dode stoffen, waar we spreken van een vaste kleur van de uitstraling, is er bij de mens wel sprake van een vaste grondkleur (vaak blauw, in andere gevallen geelachtig), maar wij weten dat hier zeer sterke kleurveranderingen kunnen optreden en dat deze kleurveranderingen door de mens bewust kunnen worden beïnvloed.
Buiten deze z.g. eerste laag komt een tweede laag van de aura, die door het denken en het bewustzijn wordt veroorzaakt. Indien wij aannemen dat de eerste laag bij een persoon, gezien diens vitaliteit, ongeveer 40 cm is, dan mogen wij aannemen, dat de reikwijdte (vanaf het lichaam gemeten) voor de tweede laag van de aura kan gaan tot 80 à 90 cm. Alles wat binnen deze laag komt, kan voor een gevoelig iemand een directe beïnvloeding van zijn denken betekenen, ook als dit niet bewust wordt verwerkt.
Dan kennen wij nog de z.g. zuiver geestelijke werkingen. Bij de zuiver geestelijke werking krijgen wij een zeer sterke uitstraling, die echter regelmatig tot bijna nul terugvalt. Er is hier dus geen sprake ‑ zoals in beide voorgaande gevallen ‑ van een tamelijk vaste straling, die een bepaalde afstand gedurende langere tijd beheerst. Er is sprake van een voortdurend uitbreken van gevoeligheidsspitsen op geestelijk terrein, die doen denken aan de enorme uitschieters die we in de corona van de zon zien. Laaiende vlammen die soms 3 à 4 meter ‑ in enkele gevallen zelfs meer ‑ van het lichaam verwijderd actief kunnen zijn.
Deze derde laag is niet te beschouwen als fijn‑stoffelijk. Zij bevat eerder iets, wat vergelijkend gesproken energie is van elektrische of eventueel magnetische geaardheid. Hierdoor is dan ook niet een directe inwerking op een ander of op iets anders mogelijk, maar wel een tijdelijke beïnvloeding van alle bewustzijns- en levensprocessen. Waar geen leven is, heeft deze geestelijke uitstraling weinig of geen betekenis.
U zult begrijpen, dat het gebruik maken van een geladen voorwerp dus bijzonder belangrijk is, indien wij zeker zijn dat dit zich regelmatig in de buurt van de persoon bevindt; en wel zo, dat het tenminste binnen het tweede stralingsveld (de tweede laag van de aura) aanwezig is. Hier immers ontstaan directe contacten en zijn directe beïnvloedingen mogelijk. Daarbuiten zijn er wel enkele inductieve werkingen vast te stellen, maar de intensiteit en betrouwbaarheid daarvan is veel minder dan die welke door een direct contact van beide uitstralingen tot stand komt.
Hier volgen weer enkele eenvoudige conclusies.
Indien ik mij bevind in een omgeving of bij een persoon die mij niet sympathiek is, moet ik rekening houden met de gemiddelde uitstraling van de persoon, het voorwerp of de omgeving. Ik zal mij dus voor iemand, die mij werkelijk irriteert, trachten te houden op een afstand van ongeveer 2 meter. Immers, beider uitstraling kan ongeveer 80 cm uit het lichaam komen. Op deze wijze ontstaat een hiaat en zal de onderlinge beïnvloeding zeer gering blijven. Is de afstand echter 1 meter, dan heeft men schijnbaar wel afstand bewaard t.o.v. de ander, maar in feite wordt men door diens aurale werkingen en speciaal gedachtewerkingen zeer sterk beïnvloed.
Uitwisseling van krachten, het aftappen van krachten, het wekken van impulsen is op deze wijze mogelijk. Indien er personen zijn, door wie u zich zo nu en dan “leeggezogen” voelt, dan is het dus raadzaam om zoveel mogelijk een afstand van ongeveer 2 meter tussen deze persoon en uzelf te handhaven. Ook zonder verdere afscherming bent u dan tamelijk zeker dat er geen grote kracht aan u kan worden onttrokken.
Het is daarnaast natuurlijk ook interessant te weten wat wij zelf kunnen doen. Want zo goed als wij afstand kunnen houden en daardoor de werking van bepaalde stralingen kunnen verminderen, evenzo kunnen wij ongetwijfeld ook iets naar ons toe halen.
Als ik wil psychometreren (d.w.z. de gedachteninvloeden, hechtend aan éen bepaald voorwerp, wil aflezen en daarbij zoveel mogelijk concrete gedachten of beelden wil ontvangen), dan is het logisch, dat ik dit voorwerp op een afstand breng van minder dan 40 cm van mijn lichaam. Daar ik bovendien een zo direct mogelijke reeks zenuwimpulsen wens te ontvangen, is het eveneens logisch, dat ik daarbij de plaatsing van het voorwerp kies in de buurt van een van mijn chakra’s of ‑ zo u wilt ‑ zenuwcentra, zenuwknooppunten. Bijzonder voor psychometrie geschikt is voor degene, die overigens nog niet van geestelijke waarden bewust is, de zonnevlecht; voor degene, die een geschoold concentratie‑ en denkvermogen heeft, is ook heel vaak het voorhoofdschakra geschikt; terwijl voor degenen, die het van inspiratief en impulsief spreken moeten hebben, het in de buurt van het keelkopchakra houden de meest gunstige resultaten oplevert.
Indien ik bepaalde krachten wil ondergaan, is het eveneens duidelijk dat ik hiertoe een zeker contact moet zoeken. Een dergelijk contact zal dus altijd moeten bestaan uit tenminste het raken van de aura’s. Indien het gaat om meer mentale en misschien ook emotionele waarden, is de gemiddelde afstand van 1,50 à 1,60 m. net voldoende om dit contact mogelijk te maken. Gaat het echter om meer stoffelijke waarden en begrippen of om iets wat men meer concreet moet uitdrukken, dan zal rekening moeten worden gehouden met een afstand van hoogstens 70 cm onder normale omstandigheden. Dan immers is contact voldoende mogelijk. Men zal dan in staat zijn elkander beter aan te voelen, beter af te lezen en ook op de ander beter kunnen inwerken.
Ik heb hier t.a.v. de aura wel enkele punten van belang aangestipt, waarmee u ‑ indien u magisch wilt werken ten aanzien van een medemens ‑ zeer zeker uw voordeel kunt doen. Er zijn echter aan die aurale stralingen nog vele andere aspecten verbonden.
Op het ogenblik dat ik overga tot een concentratie op één punt en daarbij emotioneel (dit is zeer belangrijk) en mentaal het andere kan uitsluiten, ontstaat er een uitschieter van geestelijke kracht. Deze uitschieter is ‑ althans theoretisch ‑ niet aan afstand gebonden. Op deze wijze is het mogelijk een afstand van duizend km met evenveel gemak en in dezelfde tijd te overbruggen als een afstand van tien cm.
Het zal u duidelijk zijn dat wij deze gerichte geestelijke krachten alleen kunnen gebruiken, indien wij een ander geestelijk willen bereiken of langs geestelijke weg iets met die ander tot stand willen brengen. Spreekt men over genezing op afstand, dan zal er dus altijd sprake zijn van het gericht uitzenden van een dergelijke geestelijke impuls. En dan zal elk antwoord daarop moeten uitgaan van de geest; en via de geestelijke impuls werkingen moeten veroorzaken in de eerste en tweede laag van de aura van de ontvanger. Eerst vandaaruit kan worden gedacht aan een zuiver lichamelijke inwerking.
Dat de straling van een mens ook op een andere wijze is te projecteren, vinden wij in enkele in het occultisme nogal bekende verschijnselen als: de wichelroede, de pendel, die in feiten een verlengstuk vormen van de mens zelf.
De wichelroede geeft zoals u weet een uitslag. Wat de meesten niet bekend zal zijn, is dat er zeer veel verschillende vormen van wichelroeden zijn. Wij kennen de z.g. rechtlijnige typen, bestaande uit de gevorkte hazelaartak; de z.g. lus van metaaldraad met kogels, de lus met draaihandvatten. Maar we kennen ook de speciaal afgestemde wichelroede. Daarvoor zijn vaak hele figuren van bv. draad (men geeft de voorkeur aan koperdraad en in enkele gevallen aan aluminium) vervaardigd; en deze bezitten eveneens twee handgrepen.
Als ik zo’n voorwerp gebruik, dan laad ik dat met mijn eigen aurale krachten, maar door mijn concentratie gespecialiseerd. De uitslag die de wichelroede geeft, behoeft dan ook niet afgestemd te zijn op één bepaald gebied; bv. water. Het kan net zo goed gaan om gasleidingen of om de aanwezigheid van mineralen. Het kan zelfs gaan om afwijkingen in een gezondheidstoestand; dus het met de wichelroede vaststellen van zieke plekken in het menselijk lichaam en aan de hand daarvan een diagnose stellen. Eigen instelling is bepalend.
De vorm van de wichelroede is van veel minder belang dan men veronderstelt, daar het niet de wichelroede is die ten slotte het resultaat tot stand brengt. Er zijn altijd werkingen van eigen stoffelijke aura (eerste laag) bij betrokken en verder zeer vaak de z.g. onwillekeurige spierreacties en spierspanningen. Wij zien dan ook, dat zeer geoefende mensen op dit gebied werken met de handen of met de vingers. Een van de bekende methoden om water te zoeken is, indien geen wichelroede bij de hand is, ongeveer te lopen als de klassieke voorstelling van de slaapwandelaar met beide handen uitgestrekt. Op het ogenblik dat een impuls wordt gevoeld, slaan de handen omhoog.
Een andere methode, vaak gebruikt als het gaat om het opsporen van voorwerpen e.d., is het spannen van twee vingers in boogvorm, terwijl de beide handen elkaar niet volledig beroeren. Men kan bv. daarvoor de handen sluiten om de duim, met uitzondering van de wijsvingers die tegen elkaar drukken, terwijl er tussen de vuisten een kleine afstand is. Het eigenaardige is dat hier verscheidene reactievormen mogelijk zijn, zodat zowel naar beneden als naar boven een uitslag kenbaar wordt. In gevallen dat er een absoluut storende invloed optreedt, schijnen de beide vuisten met onweerstaanbare kracht uit elkaar gedreven worden. Hier is sprake van een mentale reactie, waarbij de eerste of fijnstoffelijke straling van het lichaam door de gedachtenenergie enerzijds wordt gestimuleerd en zo het onbewuste en onderbewuste ervaren kan reproduceren; terwijl aan de andere kant het opvangen van stoffelijke, maar ook van onstoffelijke stralingen door de projectie, die de gedachten op dit bepaalde punt leggen, op een betrekkelijk grote afstand kenbaar wordt.
Iemand die met een wichelroede werkt, kan een gevoeligheid hebben, die voor bodemonderzoek gaat tot ongeveer 150 tot 200 m diepte; voor afstand gaat die tot ongeveer 50 m. Iemand die met de handen werkt (afhankelijk van zijn getraind zijn en de zuiverheid van zijn instelling), kan diezelfde of zelfs iets grotere resultaten bereiken.
Het is duidelijk dat iemand, die met de wichelroede wil werken om bv, ziekten vast te stellen, daarmede steeds zal werken binnen de aurale straling van zijn patiënt. En dan is het niet goed te werken op een afstand van meer dan 60 cm van het lichaam. Het is zelfs beter dat men werkt op een afstand van 40 tot 50 cm, zodat men zeker is dat eigen auraal veld ‑ via de roede uitgedragen ‑ zich geheel kan vermengen en daardoor zuiver kan reageren op de stralingsverschijnselen die het lichaam van zijn patiënt produceert.
Hieruit blijkt dus alweer dat we met de wichelroede heel wat kunnen doen. Toch is het wichelroedelopen langzaam maar zeker uit de mode geraakt. Iemand, die echter iets wil zoeken en niet in staat is om dit langs normale weg te doen, kan nog steeds ‑ zelfs als betrekkelijk weinig trilling aanwezig is ‑ gebruik maken van de wichelroede, mits hij zich voldoende daarop weet te concentreren. Vraag u nimmer af hoe de uitslag van de roede tot stand komt. Elke concentratie op het “hoe” en het “waarom”, vermindert de kans op een goed resultaat.
Een tweede vorm, die ik reeds heb aangesneden, is de z.g. pendel. De meesten van u weten wat pendelen is. Ik geloof dus, dat ik dat niet verder behoef uit te leggen. Bij het pendelen moeten we rekening houden met het feit dat wij ons niet alleen oriënteren op eigen uitstraling, maar bovenal op eigen onderbewustzijn. Wij kunnen hierbij bepaalde eigen geestelijke en onderbewuste reacties kenbaar maken. Maar wij doen dit in de eerste plaats binnen een aardmagnetisch veld. Dat betekent, dat het bij pendelen het beste is, indien u zich op dat aardmagnetisch veld oriënteert. Keer uw rug naar het noorden; strek dus uw pendel in zuidelijke richting. Het zal u duidelijk zijn dat pendelen berust op onwillekeurige bewegingen of ‑ indien men bij wijze van uitzondering van een standaard ophangingspunt gebruik maakt ‑ van de impulsen in de aura, die langzamerhand die van de pendel kunnen beïnvloeden. Snelle resultaten bereikt men uit de aard der zaak meer, indien de onbewuste en onwillekeurige beweging kan worden overgedragen.
Er zijn hier enkele punten, die ik meteen voor u wil aanstippen:
Een rechte slingering, die dus van noord naar zuid gaat en terug, is een z.g. mannelijke slingering. Zij wordt doorgaans als bevestigend gezien. Een cirkel (u kunt dit het best constateren door te pendelen boven een rond voorwerp of een blad papier, waarop u een cirkel en ‑ als het even kan ‑ ook de noord ‑ zuid en oost, ‑ west verhouding heeft aangegeven), is vrouwelijk. Zij betekent gewoonlijk een ontkenning. Verder geeft zij absorberende elementen aan, terwijl de slingering gevende en dus kracht‑uitstralende elementen aangeeft.
Gaan wij nu kijken wat er daarnaast nog aan figuren kan voorkomen, dan ontdekken we het volgende: Er bestaat de mogelijkheid dat een ovaal wordt gedraaid. Een ovaal is niet bevestigend en niet ontkennend uit de aard der zaak. Het geeft ons echter aan dat er een complexiteit bestaat, waarin de hoofdwaarde van onze vraag of instelling weliswaar juist is, maar waarin enkele bijkomende factoren niet juist waren. Het is dan goed het punt, dat we willen uitpendelen nader te bezien en ons juister op onze vraag, dus op het antwoord dat we willen hebben, te concentreren. We krijgen dan meestal een eenvoudiger uitslag. Hierbij moet ik nog een opmerking maken:
Mensen, die zich niet al te zuiver concentreren of misschien alleen maar receptief werken, zonder dat ze met hun pendelen een tevoren gesteld doel hebben, zullen vaak een uitslag zien. Die uitslag is dan een halve draai, die zowel naar links als naar rechts kan gaan. Als u de figuur zou uittekenen, krijgt u zo iets als de karikatuur van een knakworstje, dat dus licht gebogen is. Meestal zien we de uitslag bij de man rechts, bij de vrouw naar links. De uitslag t.a.v. het middelpunt is hierbij van geen belang. Aanduiding is: bevestigend. Verdere aanduiding is: grotere concentratie is noodzakelijk.
Interessanter maar gelijktijdig moeilijker wordt het, indien wij te maken krijgen met een slingering, die twee en in sommige gevallen ook meer punten omvat, draaipunten. De eenvoudigste voorstelling hiervan is een 8, waar dus voor en achter het middelpunt, waarboven de pendel zich bevindt, een aparte cirkel wordt gedraaid, welke beide cirkels met elkaar verbonden zijn door de beweging. In dit geval hebben wij te maken met een tweeledig probleem en een tweeledige ontkenning. Willen wij hieraan conclusies verbinden, dan is het (zeker voor de beginner) het eenvoudigst na te gaan welke tegenstelling in de vraag of in de concentratie is bevat en een der delen uit te schakelen. Door ze achtereenvolgens te behandelen kan men met de pendel gemakkelijker een, ook voor de ongeoefende mens, bruikbaar resultaat verkrijgen.
Heeft u ‑ wat in enkele gevallen voorkomt ‑ drie, vier of zelfs meer slingerpunten, waarbij de draaiing afzonderlijk nog weer eens rond een middelpunt plaats vindt, dan lijkt het me althans voor de beginner beter om het probleem te staken, daar voor niet‑deskundigen en ‑geschoolden geen uitleg mogelijk is; en zelfs voor geschoolden het beschouwen van het zo tot stand gekomen symbool slechts aanleiding is tot een hernieuwde formulering van gedachte en vraag.
In principe kan iedereen van de pendel gebruik maken. Het gewicht van de pendel is van weinig belang. Gebruikt men een zware pendel, dan is over het algemeen het best deze aan een kettinkje van metaal (bij een messing‑pendel bv. een koperen kettinkje; bij een edelmetalen pendel een zilveren kettinkje) te gebruiken. De pendel, die men gebruikt (de beste is uit messing vervaardigd en heeft onderaan een punt, zoals het schietlood van een timmerman, zodat gemakkelijk de afwijking van de punt en daarmee ook de beweging kan worden waargenomen), kan als ze licht is ook aan een zijden draad worden gehangen. We geven er de voorkeur aan om daarvoor geen kunststoffen als bv. nylon te gebruiken, terwijl ook katoen (vooral z.g. geglansd of gesteven katoen) minder betrouwbare resultaten geeft. De soepelheid van de draad of ketting is van groot belang. Indien u geen messing bij de hand heeft, kunt u wel volstaan met een ring. Maar het pendelen met een ring geeft het grote nadeel, dat niet de zuivere figuur kenbaar is, zodat wel een zeer directe slingering of draaiing constateerbaar zal zijn. Het is daarom eenvoudiger van een eenvoudig metalen voorwerpje gebruik te maken, dat één spitse punt heeft dat naar beneden kan hangen in een redelijk evenwicht.
Ten laatste wil ik t.a.v. het pendelen nog dit zeggen: U kunt er allemaal gebruik van maken. Maar vooral als u begint, zult u niet in staat zijn gelijktijdig goed geconcentreerd te pendelen en de uitslag juist te constateren. Werk in het begin, als u even kunt, met een waarnemer. Laat de waarnemer de verschillende uitslagen constateren. Wilt u het heel erg deftig en netjes doen, gebruik dan voor het pendelen bv. een blad papier, zoals voor een horoscoop wordt gebruikt, met een gradenindeling. Oriënteert u dit zuiver noord ‑ zuid en pendelt u boven een middelpunt, dat u behoorlijk stevig en dicht heeft aangegeven. Trekt u de lijnen door, die de verschillende huizen plegen te beperken, zodat de afwijking van richting eveneens te constateren is. Dit laatste is vaak belangrijk, indien wij de richting, waarin wij iets willen zoeken, willen ontdekken.
Pendelen op z.g. spiritistische wijze wil ik u niet aanbevelen. Het zoeken naar contact met de geest is op deze manier moeilijk en bevat zoveel onbewuste eigen reacties, dat van een zuivere mededeling weinig of geen sprake is. Wilt u het met alle geweld doen, gebruikt u dan een z.g. klankenwaaier, waar u de letters in de waaiervormig gerangschikte vakken invoegt, terwijl de punt, waarop de pendel rust, dan altijd het middelpunt van de waaier vormt. U kunt daarin dan ook bepaalde woorden aanbrengen. De resultaten zijn en blijven onbetrouwbaar.
Als wij andere methode voor het contact met de geest nagaan of voor voorspellingen e.d., dan worden wij eveneens met straling geconfronteerd; en wel in het bijzonder met onze eigen uitstraling. Als wij het aanzitten rond een tafel zien, zoals het bij spiritisten wel gebeurt, als het gaat om meer fysieke fenomenen, als tafeldans, dan vormen wij door de wijze waarop de handen op de tafel worden gelegd, een uitstraling. Hierbij moet worden gerekend met het feit, dat de voornaamste uitstralingsmogelijkheid van de menselijke energie (dat is op astraal vlak gewoonlijk) plaats vindt vanuit het voorhoofdschakra, de zonnevlecht of een ontwikkeld borst‑ of keelkopchakra. Neem echter de zonnevlecht als meest voorkomend punt. En daarnaast door visualisatie en normaal handgebruik, ook zeer sterk de vingertoppen.
Wanneer u zo’n tafel met uw eigen kracht laadt, kan een geest natuurlijk daarvan gebruik maken. Maar uw eigen gedachten, uw gemeenschappelijke gedachten, die met elkaar in contact zijn door de uitstraling van deze mentale aura, vormen een eenheid, die nimmer uw eigen denken volledig weergeeft, maar die de gemeenschap gezamenlijk een soort complex‑bewust geeft. En dit complexe bewustzijn kan in die tafeldans, in klopverschijnselen e.d. wel degelijk optreden als een antwoordende entiteit. Het is dus goed hier even te waarschuwen:
Wie gebruik maakt van een dergelijke communicatiewijze met de geest en niet het fenomeen op zich zoekt, loopt grote kans dat de kring als geheel antwoord geeft op de vragen van een deel van de kring, zonder dat hier een hoger bewustzijn dan dat van de in de kring aanwezigen een rol bij speelt.
Bij kruis‑en‑bord zien wij een soortgelijk iets. De mens heeft in zijn uitstraling een zekere polariteit, al is hij daarvoor niet erg gevoelig. Doordat de aanwezigen over het algemeen allen werken met de rechterhand (of met beide handen, waardoor een gekruiste polariteit ontstaat), is het het veld eenzijdig en t.a.v. de eigen uitstraling van de mens enigszins neutraal. Hierdoor kan kruis‑en‑bord door elk bewustzijn dat gericht kan uitstralen (of het van een mens komt, van een dier, uit een omgeving ‑ vastgelegde indrukken in een gebouw e.d. ‑ of van een geest) bepaalde impulsen mededelen. Deze impulsen worden altijd gesuppleerd door de verwachtingen van de aanzittenden en ook door de in hun bewustzijn aanwezige waarden. Als niemand van u bv. het woord “kakkerlak” gespeld wil zien, dan zal dit zeker ook niet gebeuren. Als u het alleen bewust verwerpt en onderbewust een grote nadruk erop legt, dan heeft u kans dat het woord veelvuldig wordt gespeld. Het heeft echter als communicatiemiddel met de geest of zelfs als zuivere uitdrukking van het onderbewustzijn geen volledige betekenis.
Bij de hantering van een planchette (een schrijfstift) en in zekere mate ook bij automatisch schrift zonder planchette zien wij een beïnvloeding optreden, die gaat via de z.g. tweede of mentale laag van de aura naar de eerste of z.g. lichamelijke uitstralingslaag van de aura. Hierbij kan wederom elke waarde uit het onderbewustzijn een uitdrukking tot stand brengen. Elk geestelijk contact dat men bezit kan hierdoor een meer kenbare vorm verkrijgen. Daarnaast kan een ieder, die op uw aura kan inwerken, eveneens uw reacties helpen besturen. Zo krijgt u dus ook wel resultaten, waarbij de geest inderdaad schrijft of aan het woord is. Van zekerheid kan echter niet worden gesproken. Het resultaat zal op zichzelf en zeer objectief moeten worden bezien, wil men aan de hand daarvan conclusies trekken. Toch is er één aspect ‑ zowel bij het automatisch schrift, het werken met planchette als ook met kruis‑en bord – waarop ik wil wijzen.
De doorsnee‑mens heeft een sensitiviteit, die verder vooruitgrijpt in de tijd dan zijn redelijk bewustzijn kan zien. Juist als er sprake is van een gemeenschap, die aanwezig is tijdens de zitting ‑ of dit nu schrift is, planchette of kruis en bord – zal een vraag t.a.v. de toekomst vaak uit een gemeenschappelijk weten worden beantwoord. Het is wel degelijk mogelijk zo redelijke prognoses te verkrijgen. Men zal zich dan echter wel enige tijd erop moeten specialiseren.
Ten laatste nog een ander punt, waarin deze stralingen een grote rol spelen. Er zijn nu eenmaal altijd stralingen van buitenaf aanwezig. Die stralingen kent u onder bepaalde kleuren, zoals het blauwe licht, het witte licht, het rode licht, enz.. Deze invloeden werken op u in; dat is volledig juist. Maar voor zover het uw handelen en bewustzijn betreft, is er nimmer sprake van de zuivere invloed. Zelfs uw realisatie daarvan is altijd de vermenging van uw eigen uitstraling op mentaal terrein (en eventueel hoger) en de van buiten komende impuls. Voor zover het u stoffelijk betreft, kan dus worden gezegd: Alle van buitenkomende impulsen worden door mij verwerkt als het mengsel van mijn eigen weten en de van buiten komende invloed. Alle stoffelijke resultaten zullen mede door mijzelf kunnen worden bepaald.
Ik heb nu gesteld, dat de mens eigenlijk zelf de kleur van zijn aura voor een deel kan bepalen. Hij kan dus door zijn instelling en concentratie de kleurwaarde ervan veranderen. En dat betekent ook, dat de actiewaarde ervan verandert. Een mens, die weet dat hij aan bepaalde stralingen van buitenaf bloot staat (of dit nu de meer algemene stralingen zijn, zoals deze kosmische lichtstralen of de uitstraling van bepaalde entiteiten, personen of zelfs een omgeving), zal door zijn instelling op de juiste wijze te veranderen een inwerking op zichzelf kunnen verwerven, die voor hem altijd aanvaardbaar en beheersbaar blijft.
Leer uw instelling mentaal, emotioneel en tevens uw houding stoffelijk aan te passen aan uw omgeving, aan de inwerkingen op uzelf, die u vermoedt of eventueel vreest. En hier zijn ook weer enkele meer praktische aanwijzingen van belang.
Indien u lichamelijk een zekere regulatie tot stand wil brengen, dan zijn daarvoor houdingen, die u zo goed mogelijk afschermen tegen alle directe beïnvloeding van het lichamelijke deel van uw aura. De meest ideale daarvan is natuurlijk de lotushouding, maar wij kunnen niet verwachten dat een westerling dit gemakkelijk tot stand brengt. Ik geef daarom een paar eenvoudige richtlijnen voor degene die zich wil afsluiten.
Ten eerste: Zorg ervoor, dat de knieën elkaar niet beroeren, maar kruis de enkels. Laat de handen rusten aan de buitenzijde van de dijen; en wel zo, dat zij met de vingertoppen net de knieën beroeren. En ‑ indien u dit onopvallend kunt doen ‑ sluit duim en wijsvinger tot een cirkel. Strek de andere vingers. Laar de top van de middelvinger de knieschijf beroeren, terwijl duim en wijsvinger gesloten liggen net boven de knieschijf. Zit verder zo recht mogelijk, zodat de ruggengraat zoveel mogelijk één rechte lijn vormt. Laat het hoofd daarbij iets naar voren zakken, zodat u gemakkelijk kunt kijken naar het punt, waar de enkels elkaar kruisen.
Deze houding is een lichamelijk afscherming, die vooral zeer bruikbaar is indien u te maken heeft met geestelijke invloeden en er geen gezelschap in de buurt is, dat zou kunnen helpen een meer ontspannen mentaliteit te bereiken.
Ten tweede: Concentratie en daarmee ook de beheersing van het geestelijke deel der uitstraling geschiedt het best niet door aan niets te denken. Dit is praktisch onmogelijk en leidt vervolgens alleen maar tot een versterking van alle impulsen die tot u komen en het u daarvan bewust worden. Richt u op een voorstelling, die u zeer aangenaam is. Dit kan een zuiver stoffelijke voorstelling zijn: een schilderstuk, een bloem, een plant, een kleur, onverschillig wat. Beschouw deze contemplerend. Zolang u dit doet, bent u niet alleen afgezonderd van de storende invloed, maar u verzamelt gelijktijdig een reserve aan kracht, waardoor bij de verbreking van de concentratie uw weerstand aanmerkelijk groter is en een aantasten van uw wezen door geestelijke entiteiten of door magisch gezonden krachten veel minder lonend en daardoor ook minder waarschijnlijk wordt.
Ten derde: Afscherming kan mentaal tot stand worden gebracht, mits er een emotionele nevenwerking bestaat; want om een juiste afscherming te bereiken, heb ik niet genoeg aan mijn verstand. Dit kan alleen de tweede laag van de aura ten dele concretiseren en daarin werkingen ontdekken en afwijzen. Zodra ik echter geestelijk een eenheid, een gevoel van harmonie bereik en daarbij het doel “afscherming” vooropstel, treedt niet alleen mijn geestelijke waarde op als een versterking van de buitenkant van de aura, doch de aura zelf wordt iets teruggetrokken en geladen met geestelijke kracht. Dit is het z.g. magische schild, dat ook wel wordt gebruikt om magische aanvallen van anderen af te slaan of af te wijzen.
Dan heb ik nog een eenvoudige tip voor u, indien u meent dat u niet gezond bent of indien u het gevoel heeft dat u erg neerslachtig bent enz..
Om de stoffelijke aura harmonisch te maken is een erkenning van de kwaal noodzakelijk. Deze erkenning behoeft niet omschreven te worden, maar zij moet tenminste een erkenning van de symptomen inhouden. Als ik dit eenmaal weet, dan concentreer ik mij erop (dit is dus een mentale werking) om alle kracht juist op deze punten harmonisch te doen vloeien. De mentale delen van de aura gaan nu compenseren voor de z.g. waarde‑ of trillingsverschillen (ook wel kleurverschillen genoemd) in de in het stoffelijk deel van de aura optredende afwijkingen. Het resultaat is een egalisatie van astrale en tot het levenslichaam behorende krachten en daarmee een vitalisering van de delen die zijn aangetast.
Als er sprake is van zenuwspanningen, die aansprakelijk zijn voor de kwaal ( ook dit komt vaak voor), zal de egalisatie de overvloedige kracht uit de betreffende delen van het lichaam via de aura afvoeren en over het gehele lichaam verdelen. Dit is een zeer eenvoudige en praktische methode. Zij vergt echter als alle in onze cursus beschreven methoden natuurlijk wel enige oefening
Ten vierde: Daar mijn eigen straling (geestelijk, z.g. mentaal en zuiver stoffelijk) altijd haar tegenwicht heeft in alle mij omringende wereld en sfeer, kan ik met elk dier stralingen – mits ik haar bewust gebruik ‑ mijn eigen ontvankelijkheid voor anderen vergroten. Een receptiviteit voor ‑ laat ons zeggen de gedachtestraling van anderen kan ik het best vergroten door mij lichamelijk te ontspannen. Ik heb met hetgeen er in het lichamelijke deel van de uitstraling gebeurt niets te maken. Ik gebruik het mentale deel van de uitstraling nu om bewust daarin één zwak punt te scheppen, Ik zal dus geen algehele ontvankelijkheid nastreven (dit zou overigens alleen maar tot zeer verwarde indrukken leiden), maar slechts op één bepaald punt. Om dit te doen kan ik verder gebruik maken van een voorstelling (ik denk aan iets, aan iemand, aan een plaats) en stel mij daarvoor geheel open. Het resultaat is dat in die richting ontvankelijkheid gaat optreden.
Eén waarschuwing echter: U kunt zich nooit voor één persoon alleen openstellen. De openstelling gebeurt op een bepaalde basiswaarde (of dit nu communicatie is, een boodschap, wel willen of iets anders) u stelt zich open voor alle daarmee harmonische waarden, die a.h.w. in dezelfde lijn liggen. En dat betekent dat u altijd een veelvoud van indrukken zult opdoen. Door u echter het beeld van de plaats, het voorwerp of de persoon sterk voor ogen te houden zal één daarvan gaan domineren. Zolang u zich daarop concentreert, ontstaat er voor u een gedachtegang (het is geen horen van woorden, maar een gedachtegang), die in de praktijk voldoende gelijk loopt met hetgeen u aan de ander wilt mededelen of van de ander verwacht, dat van een feitelijk telepathisch contact kan worden gesproken.
Wilt u werken met krachten, dan geldt precies hetzelfde. Het openstellen voor krachten is dat nimmer voor één persoon of één plaats alleen. Het is altijd een openstellen voor harmonische waarden. Door de concentratie op de persoon, de plaats of het voorwerp kan echter worden bereikt, dat de in het “ik” optredende gevoelens (vaak prikkelingen) de weergaven zijn van die speciale kracht.
Omgekeerd voor het zenden: Er wordt eerst een afgeslotenheid voor de gehele wereld in het denken geschapen, gepaard gaande met een scherpe concentratie op persoon, plaats of voorwerp. Daarna wordt het “ik” eveneens opengesteld. Op dit punt van openstelling en vandaaruit wordt dan rustig, maar met grote concentratie en een gevoel van grote stuwkracht, datgene wat men wil mededelen (dus wil uitstralen) uitgezonden. Het is niet van belang dat dit lange tijd wordt volgehouden. Wel is het van belang dat de intensiteit groot is. Een eenmaal tot stand gebracht contact is dan over het algemeen ‑ vooral als het een overdracht van krachten betreft ‑ betrekkelijk eenvoudig gedurende lange tijd te handhaven.
Wilt u dan nog met het volgende rekening houden: Bij telepathische contacten komt het heel vaak voor, dat u met verscheidene personen of entiteiten (want ook geesten kunnen daarbij betrokken zijn) gelijktijdig in contact staat. Het is daarom verstandig voortdurend vóór het begin van een boodschap of zelfs maar een antwoord uzelf zowel als de ander tot wie het is gericht te definiëren. In de eenvoudigste vorm door u een voorstelling van de persoon of van uzelf te maken, of door de namen te noemen, die meestal een automatische associatie inhouden. Op deze wijze is het mogelijk, zowel wat betreft de overdracht van krachten of van gedachten als van emoties, een behoorlijk grote zekerheid van contactwaarde te verkrijgen.
Daarmee hebben we eigenlijk alles gezegd, wat in dit bestek voor u van belang is. Het is een wat lang hoofdstuk. Maar daar, waar wij te maken hebben met praktisch occultisme, zullen wij straling en stralingswaarden voortdurend weer ontmoeten. Dit zijn basisbegrippen. Datgene wat ermee wordt bereikt, is altijd een persoonlijke ervaring. Men kan met bepaalde methoden werken. De wijze waarop zij voor het “ik” een meer concrete vorm krijgen, moet echter zelf worden ervaren. Ook hier geldt:
Werk vanuit de grondbeginselen en tracht uw eigen systeem, uw eigen contactmogelijkheid en werkwijze op te bouwen.
Nog een ding om misvatting te voorkomen. Onthoudt u één ding goed: De menselijke aura wordt door het gewone magnetisme (van een magneet) niet beïnvloed t.a.v. polariteit. De aura van man en vrouw reageren beide volkomen gelijk en gelijkwaardig op noord‑ en zuidpool, zonder daartussen enig verschil te maken. Magnetische werkingen worden echter wel aangevoeld. Statische elektriciteit beperkt tijdelijk de gevoeligheidswaarde en kan een gevoel van opgesloten‑zijn veroorzaken. Maar als de spanning niet meer is aangelegd, ontstaat daarna een verbreiding en vergroting van vermogen, zodat in sommige gevallen het zich bevinden in een statisch veld grote voordelen heeft voor later werken en optreden.
Magie en psychologie.
De moderne psychologe heeft geprobeerd door te dringen in de diepste roerselen van de mens. Het resultaat is, dat men inderdaad begint te begrijpen hoe vele innerlijke werkingen en spanningen in het menselijk leven ook een directe en daadwerkelijke uitdrukking zijn. Men komt er achter, hoe verschillende traumata kunnen ontstaan door zuiver psychische inwerking. Men begint zich te realiseren dat suggestie van zeer groot belang kan zijn voor het wereldbeeld, waarin de mens leeft; en dus ook voor de reacties, die hij t.a.v. de werkelijkheid zal tonen. Men wil zelfs wat verder gaan dan dit en klopt ‑ zij het zeer bescheiden ‑ aan het onbekende deel van het ego, waarin zich niet nader te omschrijven krachten en werkingen schijnen te verhullen.
De magie nu heeft eigenlijk altijd gewerkt met de waarden, die de psychologie tegenwoordig begint te ontwikkelen en waarmee zij tracht het leven te verklaren.
Men leeft in een wereld van begoocheling. Het is voor de mens als het begin van het heksen: 1 x 1; neem 1 en 0, maakt 2 (?). Neem God en neem de illusie (de imaginatie); voeg ze samen en er ontstaat de wereld van tegenstelling, waarin we kunnen leven. En 2 maakt 3. Dat is ook heel begrijpelijk. Want we komen eigenlijk uit deze imaginatie plus de goddelijke werkelijkheid tot de persoonlijke reactie, tot de openbaring van onze versie van leven
De magiër heeft altijd als punt van uitgang genomen: de beïnvloeding van de nul, van de imaginatie, de begoocheling. Als ik mijn begoochelingswaarde (dus mijn wereldvoorstelling) hoe dan ook verander, dan zal God en daarmee de werkelijkheid onaangetast blijven. Maar voor mijzelf wordt het resultaat daarvan een totaal andere. De krachten, die volgens waan A. absoluut niet te uiten zijn, blijken plotseling dominant geworden te zijn, indien ik een ander beeld voor deze waan in de plaats stel.
Het gaat er in de magie niet om de werkelijkheid te omschrijven. Men heeft dit wel eens gedacht. Von Nettesheim bv. heeft pogingen in die richting gedaan. Maar alles, wat met de magie samenhangt, is illusie. Het is echter met de gewone illusie van de goochelaar. Het is niet het handige trucje, waarmee je een ander in de waan brengt dat er een wonder gebeurt. Het is eenvoudig het verschuiven van je eigen werkelijkheidsaanvaarding, waardoor nieuwe mogelijkheden ontstaan. Van die nieuwe mogelijkheden maak je gebruik. En als je dan later terugkeert tot het normale, meer algemeen aanvaarde beeld van leven, dan is er dus een soort mirakel gebeurd. Dat wonder is volkomen natuurlijk geschied. Het was door de wijze waarop je die wereld beleefde, voor jou op dat moment volkomen natuurlijk.
De psychologie leert ons, dat vanuit het standpunt van het sujet elke reactie redelijk is. De krankzinnige handelt vanuit ons standpunt niet redelijk. Maar in zijn eigen wereld zijn zijn reacties wel degelijk redelijk. Ze zijn een direct reageren op zijn eigen wereld. En als de krankzinnige daardoor dingen doet, welke wij niet kunnen aanvaarden in een normale wereld, zo zegt de psycholoog, dan moeten wij proberen de aanvaarding van de krankzinnige terug te brengen naar onze aanvaarding.
De psychiatrie is niet gebaseerd op het genezen van bepaalde aspecten in de persoonlijkheid, maar eenvoudig op het terugbrengen van die aspecten naar de algemeen aanvaarde werkelijkheid. Met andere woorden: iemand die gek is, blijft net zo gek als tevoren; alleen hij ziet het nu zo, dat het de anderen niet opvalt, omdat ze op die manier allemaal een beetje gek zijn.
De magiër is dus ergens eigenlijk ook een soort krankzinnige vanuit het standpunt van de wereld, van de maatschappij. Hij verschuift eenvoudig maar alle erkende basiswaarden. Hij stelt een totaal ander begrip van licht en duister, van goed en kwaad, van moraliteit. Hij schept een ander beeld van werking en van kracht. Hij kent aan zijn gedachten en woorden een heel andere inhoud toe. Hij gaat zelfs zover, dat hij het redeloze en het zinloze tot het toppunt van redelijkheid verheft. Dat is waanzin, vanuit de moderne wereld gesproken.
Maar nu blijkt dat die waanzin resultaten heeft; en daarmee ontstaat een conflict. Want als de magiër resultaat heeft en dat past niet binnen de werkelijkheid van de anderen, dan moeten zij op de een of andere manier dat resultaat aanvaardbaar maken. En daar zien wij dus in deze moderne wereld de rationalisatie ontstaan. Zij is eenvoudig bedoeld om alles weg te praten, wat niet zou passen binnen de algemeen bestaande en vereerde waanvoorstelling. Het is maar goed dat wij in de magie en in het normale leven die ene waarde hebben, waar zelfs de psychiatrie in de laatste tijd niet omheen kan, laat staan de psychologie: nl. God, het Onbekende. Maar een onbekende waarde, die als energie, als kracht, als bestaan voor ons toch wel een bijzonder grote betekenis heeft.
Als ik nu magisch wil gaan werken en ik kan dat niet meer doen, zoals in de oudheid door eenvoudig maar iets te geloven of iets te accepteren als waar, dan kan ik misschien gebruik maken van de methoden die de psychologie heeft ontwikkeld om voor iemand, die buiten de gemeenschap staat, de waarde van de gemeenschap weer aanvaardbaar te maken. Anders gezegd:
De vormen van suggestie, van hypnose, van zelfopenbaring, van zelf uitleven, van het “acteren” a.h.w. van eigen leven of droomleven, die bestaan in de psychiatrie als middelen om terug te komen tot de werkelijkheid, zijn evenzeer bruikbaar als middelen om uit de menselijke werkelijkheid de magische werkelijkheid te betreden. Het ligt er maar aan wat we nastreven. Zo gezien is de magie in feite niets anders dan een vorm van toneelspelen.
De magiër acteert voor zichzelf zijn werkelijkheid. Hij maakt haar daardoor voor zichzelf zo volkomen reëel, dat hij alle waarden, die in hem liggen, daarin kan afreageren. De agressiviteit kun je ‑ zo zegt de moderne psychiatrie – vaak door dit z.g. inspiratief toneel doen afreageren. Laat de mensen hun spanningen op elkaar ontladen in een toneelspel, iets wat ze zelf zien als een spel; zij kunnen er gemakkelijker in binnentreden.
Door de magie zouden we dus ook kunnen zeggen: Naarmate een mens meer het ritueel durft beleven als ritueel, wetend dat het een spel is, wetend dat het eigenlijk geen enkele betekenis heeft in de maatschappelijke zin van het woord, maar gelijktijdig daarin zijn innerlijke waarde verbeeldend en uitend, zal hij die innerlijke waarde voor zichzelf tot werkelijkheid gaan maken. En daarmee betreedt hij dan de wereld van het occulte, van het onbekende.
Wij zien de laatste tijd in uw wereld een voortdurend teruggrijpen naar die wereld van het onbekende. Een modern schilder, die zich “actie‑schilder” noemt, probeert niet meer een voorstelling weer te geven. Hij probeert met kleuren een actie uit te drukken; m.a.w. de verhouding: zichzelf tot de wereld. Het resultaat zal voor velen misschien niet interessant of belangrijk zijn, maar dat doet niets ter zake. Hij heeft daar een magisch element geschapen. En hij kan uit dit magisch ageren met deze actie en met de kleuren voor zichzelf een toestand van bevrediging bereiken.
Maar stel nu eens, dat hij een stap verder wil gaan. Stel eens, dat hij deze actie maakt tot de benadering van een doel, dat voor hem anders onmogelijk is. Zal hij dan niet in zichzelf door dit in feite magisch ageren een tijdelijke vervlochtenheid bereiken met alles in zich, wat normalerwijze voor hem onmogelijk is?
De magie kan u geen gaven schenken die u niet bezit. Dat is een volkomen verkeerde opvatting. Maar de magie maakt het u mogelijk alles, wat er in u bestaat en waarmee u dus in de wereld kunt ageren, te gebruiken. Magie is niet een middel om anders of meer te worden dan je bent, maar om van die delen van jezelf gebruik te maken, die je nodig hebt.
En wat doet nu de psychologie? De psychologie probeert de mens aan te passen aan de bestaande noodzaak. Als men u vertelt dat er nog steeds welvaart in de wereld is, dan is dat in feite ergens een leugen; en dat weten we allemaal. Maar als we nu voortdurend blijven doen alsof die welvaart er wel is, dan zal de mens zich blijven oriënteren op die welvaart, zo denkt men. Zijn reactie t.a.v. het bestaan zal dus zijn, alsof hij welvaart geniet. Daardoor zal de schijn van welvaart, die we nu handhaven, weer de achtergrond krijgen van de menselijk aanvaarding en het menselijk streven; en zij wordt weer tot realiteit. Dit noemt men dan: sociale psychologie. Maar is het feitelijk niet zuiver magie?
Laat ons in de magie van ons standpunt uitgaan. Laten wij zelf proberen niet om het onmogelijke te bereiken, maar eenvoudig om een tijdlang aan te nemen dat het onmogelijke mogelijk is; dat het onvoorstelbare, waarvan we toch innerlijk wel een voorstelling dragen, waar is.
Hier krijg je dan ineens de psychologie als achtergrond voor je magisch werken en streven. Het is niet een kwestie van: bedrieg jezelf voortdurend. Het is gewoon een kwestie van: bedrieg jezelf voor een ogenblik in zoverre, dat je ongehinderd je wezen en je krachten kunt inzetten en gebruiken.
We weten dat dit in het verleden vaak op een heel andere wijze is gebeurd. Wij kennen daar de wat orgiastische erediensten, waarin de mens in een verrukking van zinnen, van dans, van geluid, van kleur, van geuren en wat dies meer zij, zichzelf prijsgaf. Een prijsgeven dat niet ‑ zoals men denkt – ten doel had zich uit te leven, maar om zichzelf los te maken van de normale werkelijkheid; om binnen te treden in een wereld, waarin het andere reëel zou zijn.
Op gelijke wijze maakt men nog in deze dagen gebruik van allerhande middelen. Uw beat‑muziek en vooral de nieuwste vormen ervan met lichteffecten erbij zijn in feite niet veel anders. Ook zij zijn een middel tot werkelijkheidsvervreemding. En degenen, die naar de middelen grijpen als LSD, marihuana of wat er dan ook verder wordt gebruikt, tot het ether-snuiven toe, doen in feite ook niets anders dan proberen hun band met de bestaande werkelijkheid te verbreken. Nu is mijn betoog alleen maar dit:
Alle methoden, die men daarvoor normaal gebruikt, zijn een vlucht voor de werkelijkheid, waarbij de tweede werkelijkheid niet wordt beleefd als iets wat kan worden gebruikt in de werkelijkheid, die men verlaat.
De psychologie spreekt hier van een massale werkelijkheidsvlucht bij de bevolking, die meer en meer toeneemt. En men noemt daarbij zelfs radio, film, literatuur. Men zegt: De mens kan die werkelijkheid niet aan en probeert eruit weg te komen.
Dan zeg ik: Laten we dan magisch denken. Laten we dan niet alleen die werkelijkheid ontvluchten. Laten we ‑ al is het maar tijdelijk ‑ een andere werkelijkheid ervoor in de plaats stellen, waardoor wij kunnen doen wat ons anders onmogelijk lijkt.
En als je dan toch bezig bent, waarom zou je dan de grens alleen maar stellen in het stoffelijke? Waarom zou je alleen maar een beetje sterker, een beetje vlugger of een beetje gezonder willen worden? Waarom zou je niet meteen de geestelijke krachten inschakelen? Je hebt ergens een mentale wereld en je hebt een geestelijke wereld. Voeg die dan in die nieuwe schijnwerkelijkheid in. Werk daaruit. Het klinkt misschien krankzinnig te zeggen: Een mens, die met een volledig geloof aan zijn droom kan dromen, kan zichzelf gezond dromen. Hij kan voor zichzelf geestelijke en zelfs stoffelijke beschermers dromen, zo intens, dat als hij in nood komt, ze hem inderdaad zullen bijstaan. Dat ze voor hem ‑ al zijn ze nog zo subjectief t.a.v. de wereld ‑ zo concreet worden, dat hij daardoor wordt beschermd of dat hij er kracht uit put.
Waarom zou men dat dan niet doen? Waarom zou men die mogelijkheid afwijzen? De gehele situatie wijst ons uit een psychologisch standpunt natuurlijk weer op de vervreemding van de werkelijkheid. Men zegt: Het is niet concreet wat je droomt. Ik voor mij zeg dat wat ik magisch beleef, wat ik emotioneel doormaak, wat ik met mijn daden uitdruk, waar ik in opga, voor mij wel degelijk een werkelijkheid is.
Men kan zeggen, dat een krankzinnige, die door een duivel wordt achtervolgd, alleen maar droomt. Maar is het wel een droom? Is het voor die mens niet een realiteit? Waarom dan alleen duivels? Waarom niet een engel, die ons bijstaat? Laat ons die dan zo reëel maken. Dan zullen we het goede en de kracht ervaren, zoals de krankzinnige de nadelige gevolgen ervaart, die hem ten slotte in een soort coma doen vervallen.
Waarom zouden we dan alleen dingen moeten dromen, die krachten nemen en niet dingen dromen, die kracht geven? Laat ons dan niet zwakker worden, zoals velen die door de droom worden gekweld. De psychiatrie spreekt hier immers van complexen, die over het algemeen in een droombeleving mede tot uiting komen. Laat ons iets dromen wat ons sterker maakt. Want als die dromen krachten kunnen wegnemen, dan kunnen ze ook krachten geven.
Men zal waarschijnlijk erover vechten, of dit allemaal nu wel aanvaardbaar is. Men zal zeggen: Als de magiër in feite niets anders doet dan op de meest grove wijze door middel van zelfhypnose en zelfsuggestie de werkelijkheid terzijde schuiven, mogen wij dat dan wel aanvaarden? Mogen wij dit dan wel als positief stellen?
Mijn antwoord is: Mijne vrienden, indien u door middel van hypnose, van suggestie op de divan van de psychiater genezing krijgt, dan is dat ook een zeer subjectief proces; dan is dat ook niet reëel. Er wordt dan ook gewerkt met allerhande voorstellingen in waarden, die in een concrete wereld, zoals anderen die kennen, in feite geen betekenis hebben. En toch kunt u daardoor genezen. Waarom zou de psychiatrie wel gebruik mogen maken van die dingen en de magie niet? Waarom zou het algemeen bedrog en de algemene suggestie in de handelswereld wel aanvaardbaar zijn en niet bij de mens, die in en vanuit zich tot een nieuwe bereiking tracht te komen? Waarom mogen staatslieden wel een volkomen verkeerd beeld van de werkelijkheid tekenen en dit als een noodzakelijkheid voor de gezondheid van de verhouding der volkeren schetsen? En waarom mag de magiër niet voor zichzelf een ander beeld van de wereld ontwerpen om daarin krachten te vinden om die werkelijkheid aan te kunnen en te overwinnen?
De argumenten: dit is maar zelfbedrog; dit is alleen maar zelfmisleiding; dit is een vlucht voor de werkelijkheid, gelden niet meer, indien wij ons realiseren dat de mens niet leeft in een concrete werkelijkheid. Hij leeft in een objectief niet bestaand Al. Hij leeft in een wereld, die wordt gecreëerd door hem en voor hem. Zijn hele bestaan is niet gebaseerd op feiten, maar op een interpretatie van feiten. Het is niet gebaseerd op werkelijke noodzaken, maar op interpretaties, waarin wenselijkheden zijn verwerkt. Hij wordt gebiologeerd door allerhande dingen, die goed en voornaam heten en die het in feite niet zijn. Zijn hele werkelijkheid is een samenstel van onwerkelijkheden, waarachter de werkelijkheid schuil gaat. Juist daarom meen ik te moeten zeggen:
Deze middelen, deze toegepaste psychologie, die zo’n deel is geworden van uw maatschappij, mag wel degelijk ook magisch worden gebruikt. Wij mogen wel degelijk ook buiten de aanvaarde normen om voor onszelf kracht, gezondheid, genezing, nieuw inzicht, nieuwe vreugde zoeken. Alleen, we moeten begrijpen (en dat is zeer belangrijk) dat de wereld, waarin we die krachten en mogelijkheden vinden, niet gelijk is aan de werkelijkheid die wij met anderen delen. We moeten in staat zijn steeds terug te keren tot die wereld van de anderen. Wij mogen onszelf niet vervreemden van wat samenleving, maatschappij is, wat mensheid heet. Maar wij mogen dus wel gebruik maken van onze niet‑geopenbaarde mogelijkheden en krachten, van onze contacten, inzichten en begrippen om buiten die werkelijkheid om de mogelijkheid te vinden, die binnen onze gezamenlijke werkelijkheid niet bestaat.
De magie is niet ‑ ik herhaal het ‑ alleen maar het werken met de machten van goden en demonen. Het is eenvoudig het terzijde stellen van de algemene werkelijkheid, van de algemene wereld, om tijdelijk in een eigen wereld het “ik” te ontplooien en de contacten en mogelijkheden van dit “ik” ( en niet alleen de toch in feite ook subjectieve opvatting van anderen) het eigen bestaan te laten regeren.
Wie contacten weet te zoeken in de magie en beseft wat hij doet, zal tot zijn verbazing moeten erkennen: ik word niet alleen steeds meer magiër, ik word niet steeds meer alleen de mens, die het schijnbaar onmogelijk kan doen of die de omstandigheden weet te dwingen, maar: ik word ook de mens, die steeds meer inzicht heeft in de werkelijke achtergrond van anderen. Want de magie beoefenen, zonder dat je psychologisch inzicht in anderen groter wordt, is niet denkbaar. Juist hij, die voortdurend de ene werkelijkheid voor de andere ruilt, gaat zien welke concrete waarden er zijn verbonden aan beide werkelijkheden. En hij zal ook in een ander erkennen, wat de objectieve waarde van zijn persoonlijkheid is achter de subjectieve projectie, die men in de wereld werkelijkheid noemt, maar die in feite niets anders is dan de maya, de imaginatie, de fantasie, waarin men gezamenlijk leeft.
Magische werkelijkheid.
Al wat ik ben in de oneindigheid is deel van mijn wezen.
Al wat ik niet besef en ken, behoort tot mij. Al datgene, waarvan ik mij gescheiden acht, is met mij verbonden.
Al wat oneindig lijkt, is eindig, omdat ik het kan beseffen en beleven.
Er zijn geen grenzen, indien ik mij kan ontworstelen aan de grenzen die ik mijzelf heb gesteld. Indien ik kan ontkomen aan de beperking van mijn zoeken naar mijn opvattingen; indien ik mij kan bevrijden van de schijnbaar ondraaglijke drang der dagen, treed ik binnen in het rijk van de magische werkelijkheid.
Het is geen God, die mij tegemoet treedt, eerder een vage schemering van flikkerende kracht, waarin ik voortdurend mijzelf hernieuwd laad met vermogens, waarin mijn gedachten worden tot de communicatie, die antwoord vindt uit duizend punten tegelijk.
Ik ben ontgroeid aan mijn grenzen. Ik heb in mij het vermogen om al wat ik besef waar te maken. De wereld van mijn gedachten is niet meer een droom. Zij is de vormende kracht, waarmee ik de werkelijkheid haar vorm geef, zoals de pottenbakker zijn pot op de draaischijf.
De wentelingen van het noodlot, die mij schijnen te beheersen, zijn geworden tot een erkende functie, waarmee ik de wereld vorm en schep. En mijn innerlijke waarheid is geworden tot de uitdrukking van een oneindigheid, die zelfs in de tijd kan worden bevestigd.
Arme mens, die niet zijn magische werkelijkheid kan beseffen. Die gebonden aan stoffelijk denken en begeren, gebonden vooral ook aan zijn besef van onvermogen, niet in staat is de vrije wereld van krachten te betreden, die zijn werkelijk erfdeel is.
De magische werkelijkheid is de wereld, waarin “onmogelijk” niet meer bestaat. Het is de wereld, waarin “tekort‑schieten” alleen als een bewuste actie kan bestaan. Het is de wereld, waarin een angst slechts een erkenning is van datgene, wat onmiddellijk harmonisch met het “ik” wordt weergegeven en waarin de begeerte slechts de erkenning is van wat in jezelf leeft en dat ‑ erkend in jezelf ‑ reeds de bevrediging inhoudt.
De magische werkelijkheid is de oneindigheid teruggebracht tot de beleving van een mens. Het is de grenzeloosheid van het Al, toegelaten in de beperkte vormuitdrukking van het menselijk bestaan. Het is het “ik”, dat reikende van een schijn van samengebalde vorm en chaos tot het absoluut ongevormde kiest wat het wil zijn, wat het wil betekenen en wat het kan waar raken.
Het is moeilijk deze werkelijkheid te betreden. Maar wie leert daarin langzaam binnen te gaan, is meer dan mens. Zijn menselijke vorm is nog slechts de onbelangrijke weergave van zijn totaal en waarlijk leven en bestaan.
Maya.
Als ik word geboren, is de werkelijkheid Gods zo groot, dat ik haar niet kan zien. Ik spiegel mijzelf in God en noem mijzelf de werkelijkheid. Naarmate ik meer anderen erken die deel hebben aan mijn bestaan, zal ik ons gezamenlijk beeld werkelijkheid noemen. En hoe groter mijn besef en hoe groter mijn wereld, hoe groter Maya, de moeder van de werkelijkheid, die in haar uiterlijk de begoocheling is. Want wie spreekt over de begoocheling, vergeet vaak dat ze alleen kan bestaan, omdat haar kern de waarheid, de werkelijkheid is.
Wie van u werkelijkheid wil zoeken, zal ‑ hij kan niet anders ‑ beginnen bij de waan. Wie zoekt naar de waarheid, begint met de illusie. Het is niet kwaad of verkeerd te beginnen met waan of illusie, indien wij slechts beseffen dat de uiterlijkheden de werkelijke inhoud niet bepalen.
Als wij zelf leren God te vinden, niet meer als ons beeld of evenbeeld, maar als een werkelijkheid waarvan wij deel zijn, zodra wij kunnen deelhebben in het werkelijk denken Gods, als de scheppende kracht Gods voor ons een werkelijkheid wordt waarin wij slechts een deel zijn, dan begint Maya langzaam maar zeker weg te drijven als een fata morgana. Dan lijkt het een ogenblik, of we in het Niet staan. Maar zij, die ooit in de woestijn het spiegelbeeld in de lucht hebben zien hangen, weten: het spiegelbeeld hangt altijd tussen mij en de werkelijkheid.
En zo is het ook hier. Juist degene, die op de begoocheling toestreeft en haar voor zich ziet vervluchtigen, weet dat erachter een werkelijkheid ligt, die van het droombeeld slechts in details en niet in concrete waarde zal verschillen.
Gods werkelijkheid is onmetelijk. Alle mogelijkheden en alle waarheden zijn erin bevat. Niet zoals wij denken. Niet zoals wij ze menen te zien. Ons zien is Maya. Maar achter ons zien ligt de Werkelijkheid, die wij eens bereiken wanneer wij de woestijn van het onaanvaardbaar feit zijn doorgetrokken, de spiegeling der mogelijkheden zijn voorbij gegaan en zijn gekomen aan de bronnen der waarheid.