uit de cursus ‘ Relatie mens en de geest’ ( hoofdstuk 5 ) – februari 1973
De mens, bezien vanuit de stof, is een bouwwerk waarin verschillende strata van bestaan op een bepaalde wijze zijn samengevoegd. Anders gezegd: de mens op aarde is een structuur, waarin kosmische krachten en mogelijkheden van verschillende aard en origine samenvloeien en tezamen het menselijk leven uitmaken. Als men dat zo zegt dan klinkt dat erg gewichtig, maar in de praktijk is het wat eenvoudiger.
Een mens is een biologisch organisme. Daarin leeft een kracht (levensenergie), die grotendeels mede wordt bepaald door een levenslichaam waarvan de lading een pseudo magnetisch veld kan worden genoemd en dat zich openbaart in lijnen en waarvan de organen worden gevormd door versterkte knooppunten. Stel u maar gewoon voor, dat er in de buurt van uw zenuwstelsel allerlei lichtende lijntjes lopen en dat daar op bepaalde punten lichtvlekken zitten; dit is dan uw levenslichaam.
Dat levenslichaam blijkt op een aantal plaatsen gebonden te zijn aan het stoflichaam. Er zijn dus vele verbindingen. De belangrijkste verbinding vinden we ongeveer ter hoogte van het kruin chakra, dan vinden we er één in de buurt van het stuit chakra en nog een in de buurt van het middenrif. Daarnaast zijn er z.g. secundaire of dunne lijnen, die vanuit het levenslichaam naar bepaalde organen in het menselijk lichaam gaan.
Deze levensenergie zouden we kunnen omschrijven te zijn van een orde van grootte als de straling in de kosmos. Dit is niet helemaal juist, omdat we daarin verschillende soorten straling kennen en van verschillende hardheid maar vergelijkbaar is het toch wel. Er is hier nl. sprake van een soort stralingsenergie, die wordt omgezet in een vorm van kosmisch licht of als u het anders wilt zeggen: een vorm van lichtende elektriciteit; een soort statisch effect. Als u ooit een levenslichaam zou zien functioneren, dan doet dat een beetje denken aan een mengeling tussen St. Elmsvuur en een computer. Een computer, omdat er verschillende lichtjes afwisselend gaan branden, St. Elmsvuur, omdat het doet denken aan een blauwachtig, soms ook wit, in een enkel geval ook geel vlammetje, dat heen en weer loopt langs lijnen die je dan net niet helemaal kunt zien. Dit levenslichaam bevat een energie, die ook bruikbaar is op astraal niveau.
Het astrale vlak waarop de mens leeft, brengt de mogelijkheid mee om vorm te dupliceren; en dat gebeurt dan ook. De vorm is eigenlijk incidenteel. Ze is niet een werkelijke voorwaarde voor het astraal aanwezig zijn. De astrale aanwezigheid kunnen we het best uitdrukken als een bewustzijnstrilling, die in staat is in de omringende omgeving losse materiedeeltjes samen te voegen in een instabiel spanningsveld. Het komt er op neer, dat de vorm of zelfs de begrenzing, die astraal wordt opgebouwd geen permanente is. Ze is niet blijvend. Ze kan op elk ogenblik veranderen of in elkaar storten en elders misschien weer verrijzen. Vandaar dat instabiel.
Deze drie factoren samen bepalen voor de mens een groot gedeelte van zijn bestaan. De geestelijke voertuigen en de geestelijke krachten die er zijn, worden samengebundeld als een soort bewustzijn. Het is een drangverschijnsel dat in de mens leeft. De mens zelf is zich echter van de oorzaken en de inhoud ervan maar zelden geheel bewust. Dit bewustzijn is echter wel bepalend en zelfs voor een groot gedeelte voor hetgeen er op astraal vlak mogelijk is. Het astraal niveau wordt daardoor dus mede bepaald.
De geest is verbonden met het astrale vlak en daardoor ook met het levensvlak en via deze beide uit de aard der zaak natuurlijk met de mens, met zijn zenuwstelsel en de rest.
Als je dat zo beziet, komt je tot de conclusie dat er eigenlijk een soort kosmische opbouw moet zijn, waarin die mens als een brandpunt functioneert. Nu klinkt dat erg verwaand ‘als brandpunt functioneren van de verschillende kosmische ruimten”. Maar in de praktijk lijkt het mij toch wel de meest juiste uitdrukking. Je kunt wel zeggen: de mens is het hoogste levende wezen in de scheppingen dan spreek je over veel dingen die je niet weet. Maar als je zegt, dat de mens een ontmoetingspunt, een brandpunt is waarin verschillende kosmische krachten, ruimten en ruimten en sferen samentreffen dan heb je volgens mij alleen maar iets gezegd dat in de praktijk voortdurend weer blijkt.
Wij weten, dat de mens onder omstandigheden helderziend is in ruimte en tijd. Dat wil dus zeggen, dat hij niet gebonden is aan zijn eigen milieu, maar daarvan op een geheel andere wijze kennis kan nemen. En dat kan alleen, indien kosmische krachten, die niet gebonden zijn aan stoffelijke verschijnselen, in die mens tot uiting komen.
We weten, dat de mens althans voor een deel wordt gedomineerd en gestimuleerd door krachten, die wij in de astrologie omschrijven als de waarde van planeten b.v. ofschoon het hier gaat om stralingslichamen en niet om de planeet zelf.
Als ik een horoscoop kan maken, die eigenschappen en gebeurtenissen weergeeft (wat in een progressieve horoscoop die goed berekend is inderdaad het geval is), dan duid ik daarmee aan dat er kosmische invloeden zijn, die in dat menselijk voertuig tot uiting komen, die daarop invloed hebben, die daarvoor zelfs beslissend kunnen zijn. Toch zijn dat invloeden, die helemaal niet op zuiver stoffelijk niveau liggen, die zelfs zuiver materialistisch gezien niet bestaan, die we alleen proefondervindelijk kunnen aanwijzen.
Dan weten we verder dat mensen uittredingen doen. Ze komen dus in andere sferen. Die mensen hebben allerlei belevingen. Waar komt dat allemaal vandaan? Dat kan alleen maar, indien er in die mens op de een of andere manier iets verankerd kan worden dat eigenlijk tot een andere wereld behoort. Het is dus helemaal niet zo dwaas te zeggen, dat de mens het brandpunt is van verschillende kosmische krachten. En daarin verschilt hij niet zo erg veel van de geest, zij het dan dat de nadruk bij de mens op een andere uiting valt dan bij de geest. Het is interessant om dat eens te beschouwen.
Wanneer ik in de geest leef en werk, dan vloeien bij mij ook invloeden uit hogere sferen samen met invloeden uit lagere sferen en onder de lagere sferen behoren o.m. de astrale wereld en de stoffelijke wereld. Ergens kunnen ze mij beïnvloeden. Ze kunnen bij mij impulsen wakker maken. Ze kunnen mij een zeker bewustzijn bijbrengen. Als ik nog een stapje verder ga:
De loop der sterren, die zuiver stoffelijk natuurlijk van zeer grote invloed is, heeft toch ook wel enige invloed op de geest. Ze bepaalt o.m. de mogelijkheden waaronder je je op aarde kunt manifesteren. Ze bepaalt de energie waarover je kunt beschikken op astraal vlak. Ook daar zijn we dus niet zo ongevoelig voor. Ons besef ligt anders, dat is een feit. Maar ik geloof, dat ook wij als geest ergens een brandpunt van verschillende kosmische krachten en invloeden zijn.
En als wij dat stellen, dan lijkt het mij ook logisch te zeggen: Wat doen die kosmische krachten en invloeden? Welke belangrijkheid moeten wij ze toekennen? Dan kun je daarover ontzettend vervelend gaan discussiëren. Maar laten we de dingen gewoon zeggen zoals ik ze zie in de hoop, dat u daarin vergelijkingsmateriaal vindt voor uw eigen voorstelling, uw eigen denkwijze.
Het levenslichaam.
Voor mij is het levenslichaam te vergelijken met een netwerk van krachtlijnen, waarbij echter sommige lijnen onderbroken kunnen zijn of onevenwichtigheden in de spanningen op de verschillende lijnen kunnen voorkomen. Als wij tot geestelijke genezing komen, dan zal in heel veel gevallen de eerste activiteit zijn het weer in orde brengen van de normale krachtverhouding, dus voorkomen dat er ergens kortsluiting is, dat ergens een verbinding helemaal wordt verbroken. Deze kwestie blijkt dus door allerhande vormen van energie te regelen te zijn. De mens kan dat. Hij heeft een zeker fluïde, een uitstraling en die kan hij aan anderen overdragen. Indien hij dat op de juiste manier doet, dan herstelt hij in de eerste plaats de normale relaties in dat levenslichaam. Hierdoor ontstaat de beïnvloeding van het menselijk zenuwstelsel en worden er verder genezingsprocessen gestimuleerd (dat doet het zenuwstelsel) en mogelijk gemaakt (dat doet het levenslichaam).
Aan de ander kant kan de geest datzelfde doen. Zij kan ook haar energie daarheen projecteren. Het is mogelijk een mengeling daarvan te gebruiken. Wij hebben zelfs ervaring opgedaan dat het levenslichaam van de mens en de activiteiten ervan beperkt verandert of tijdelijk zelfs onderbroken kan worden door bepaalde astrale invloeden. Hier is dus sprake van iets wat vanuit de kosmos wordt beïnvloed.
Vraag ik mij af wat die levenskracht is, dan kan ik alleen zeggen: Het is op zich geen agens, geen werkzame stof of invloed, die wordt geprojecteerd. Het is eerder iets wat een werkzaamheid mogelijk maakt. Je zou kunnen zeggen, dat de geleidbaarheid kan worden bepaald door vele kosmische invloeden.
Ga ik nu zien wat de sterren daarbij doen, dan kom ik tot de conclusie dat ook de maan daarbij een rol speelt.
De maan invloed is niet voor iedereen even sterk, maar bij heel veel mensen wordt door de omloop van de maan een pulsatie in het levenslichaam veroorzaakt en daardoor ontstaan er perioden van grote lichamelijke energie en perioden van verminderde lichamelijke energie. Ik zou dit verder kunnen uitwerken, want er zijn astrologisch veel meer invloeden te noemen, die op dat levenslichaam betrekking hebben, maar ik noem hier maar de meest kentekenende.
Dan ga ik verder eens na: Wat doet het astraal eigenlijk?
Een astrale wereld is een fijn stoffelijke wereld. Ze kan energie opslaan. Dat is een belangrijk punt: Ze kan energie vanuit zich ontladen. Ook een belangrijk punt: Ze draagt in zich geen energie met een zodanig groot potentiaal, dat daardoor mens of geest direct kan worden beroerd. Dit kan alleen, indien in een begrenzing binnen de astrale sfeer een dergelijke energie tot stand is gebracht.
Wat doe je nu hiermee? Wel, vanuit de mens gezien is het tamelijk eenvoudig. Een astraal wezen kan alleen van belang zijn:
indien het over energie beschikt.
indien die energie harmonisch is met de persoon waarop ze is gericht.
Daaruit blijkt reeds dat hier geen sprake is van gewone energie. Het is eerder iets wat je kunt vergelijken met b.v., radio. Er moet een zekere afstemming zijn tussen zender en ontvanger, anders is er geen effect.
In de astrale wereld zelf blijkt dit in veel mindere mate te bestaan. Alleen kunnen we hier zeggen, dat een absolute ontkenning van harmonie betekent: een weerkaatsing van energie naar haar oorsprong. Dus als u ooit in een astrale wereld bent en daar komt een duivel met een hels cocktailvorkje staart zwiepend op u af, dan moet u niet zeggen: 0, mijn God, wat gebeurt er en wegvluchten als de maagd voor de sater (er wordt tenminste verteld dat ze is weggevlucht) en in angst er tussenuit trekken. U moet gewoon zeggen: Dit past mij niet, dit is helemaal niets voor mij. Ik heb niets wat voor die duivel te vatten is. Als hij dan naar u prikt, dan prikt hij zichzelf. Dit is misschien een heel eenvoudig voorbeeld, maar daar komt het toch op neer. Zelfs een kracht, vanuit het astrale gebied gelanceerd, die een mens zou kunnen doden, kan astraal worden weerkaatst en treft dan via het eigen astrale voertuig de persoon, die haar heeft uitgezonden. Dat kan een geest zijn, dat kan een mens zijn.
In de magie kennen we het uitzenden van dodende krachten via het astrale vlak. Wanneer dat gebeurt en de ontvanger zegt; “Neen, dank u,” dan is het “retour aan afzender”. En dat betekent dan dat in het astrale voertuig van degene, die de kracht uitzendt een dermate grote spanning ontstaat, dat deze zich ontlaadt naar zijn levensenergie. Die levensenergie kan op een gegeven ogenblik dan niet meer het eigen netwerk instand houden en dan krijgen we de hartcollaps, daar lijkt het nog het meest op, soms gepaard gaande met enige verbrandingsverschijnselen, als namelijk de magiër in kwestie bovendien nog van de lading van de luchtelektriciteit heeft gebruik gemaakt. Die astrale energieën zijn voor de geest ook bruikbaar, indien zij bereid is ze er zelf in te leggen. Maar elke ontmoeting op astraal niveau is afhankelijk van harmonie, van afgestemd zijn. En dat betekent eenvoudig, dat we met een eigen energie niveau op dit terrein geen rekening behoeven te houden, maar dat we alleen rekening behoeven te houden met de daarin gevormde energieopslag hetzij uit de sferen, hetzij uit de wereld.
Dan komen we vanzelf tot de geestelijke werelden. Nu kunnen we daar een mooie naam aan geven. We kunnen zeggen “bewustzijnsniveau” wat dan gewoonlijk als mentaal niveau wordt vertaald, ofschoon de menselijke mentaliteit vaak door het gebruik van de mentale vermogens aanduidt dat van bewustzijn in feite geen sprake is, alleen van denkvermogen.
Deze sfeer, die bewustzijn draagt, zou men weer kunnen ontleden in vele verschillende sferen en invloeden. Ze is echter voor ons belangrijk, omdat hier alle kosmische invloeden a.h.w. samenkomen, die door ons met kleur worden aangeduid. Als wij spreken over het optreden van de stralen, van de kleuren, dan bedoelen we daarmee iets wat op bewustzijnsniveau, dus op een geestelijk niveau gebeurt. Als u wilt weten welk niveau dat ongeveer is, dan kan ik het best zeggen: Het is dat geestelijk niveau dat het dichtst bij het menselijk bestaan ligt; en dat zou voor een bewust mens gewoonlijk zijn de grens tussen schaduw en licht, dus grensgebied Zomerland. Iemand, die enorme uitschieters van bewustzijn heeft, komt wel eens verder, maar dat bewustzijn blijft daar toch wel ongeveer bestaan.
Wat zijn die kosmische energieën? Dan blijkt dat er gedachten zijn, die ergens in de gehele kosmos werken: een denkbeeld, een voorstelling. Iets wat abstract is, maar dat de mogelijkheid inhoudt om tot werkelijkheid te worden gemaakt. Dit is de beste omschrijving, die ik kan geven van zo’n straal. Er zijn eigenschappen en mogelijkheden in, zeker, maar die straal op zichzelf doet niets. Ze is zelfs praktisch onzichtbaar, totdat ze iets ontmoet; en dán is er in die ontmoeting een botsing van trillingen. Misschien spreekt u liever van botsing van harmonieën, dat is ook mogelijk, maar trillingen van verschillende geaardheid ontmoeten elkaar. Door deze ontmoeting ontstaat de resultante. Die resultante is dan het “licht” dat we zien.
Als wij zeggen; het rode licht werkt (wat op het ogenblik voor heel veel mensen het geval is; de emotionaliteit e.d. zijn al wat gestimuleerd), dan, kunnen we niet zeggen dat de uitgestraalde gedachte op zich emotie is. Integendeel, ze is een besef van b.v. de noodzaak om vorm te geven. Rood is vaak een vormende factor. Wanneer de mens dat ontmoet op zijn eigen niveau, dan gaat hij dat vertalen volgens de termen van zijn geestelijke inhoudt. Later volgt de interpretatie, die hij er stoffelijk aan kan geven en daaruit resulteert dan het rode licht, dat in bepaalde districten een heel andere, maar toch ook wel recreatieve betekenis heeft gekregen.
Recreatief betekent in feite herscheppen. Het betekent niet alleen maar spel en ontspanning. Het betekent het hernieuwd tot stand brengen van iets. En ofschoon de mensen recreatie in mijn ogen vaak tot een aanfluiting maken, geloof ik toch, dat we de termen “creatief°” en “recreatief” mogen gebruiken in verband met deze straal.
Er is een vooropgezet denkbeeld. Wanneer deze een andere invloed ontmoet, brengt ze daarin een verandering teweeg. Deze verandering resulteert bij de mens dan vaak in een afwijkende bezinning of een afwijkende daadstelling. Bij de geest is dat precies hetzelfde. Ze betekent een verandering van harmonische mogelijkheden wat voor de geest contact, harmonie is.
Er zijn meer van deze kosmische mogelijkheden dan ik u in een kort bestek kan opsommen. Het merendeel daarvan kan worden beschouwd als van niet stoffelijke aard te zijn, terwijl een zeer groot gedeelte bovendien vanuit ons standpunt van zeer hoog geestelijke aard is. Het betreft hier geen personen in de zin waarin wij het woord meestal gebruiken. Het gaat hier om kracht, meestal op een trillingsniveau dat heel ver verwijderd is van dat wat de mens en ook de lagere geest normaal betreden.
Op dit trillingsniveau is er een bewustzijn, hoe dan ook. Dat bewustzijn beschikt over energie en zoekt regelmatig een resonantie te vinden met andere werelden. Dit zoeken naar resonantie, dat bij de originerende kracht misschien heel anders is dan wij het ervaren, ontmoet onze eigen trilling en brengt daarin een variatie aan; die variatie is datgene wat wij ondergaan. Daarmede hebben wij deze kosmische krachten enigszins omschreven.
Maar als wij dat nu als een structuur willen beschouwen, dan moeten we zeggen: Het is dus niet alleen maar een kwestie van invloeden die optreden, dan moet er ook een relatie zijn. Het is een soort bouwwerk. Dat bouwwerk benader je voor de mens dus het best vanuit de stof. Je kunt het dan als volgt formuleren:
De belichaming is het basismateriaal. Want in de stof bezit je je eigen harmonische trillingen, een eigen uitstraling waarop kan worden gereageerd, terwijl je daarnaast een beperkt besef bezit, dat zich niet alleen behoeft te beperken tot de feitelijkheden van je wereld. Dit basismateriaal heeft dus de mogelijkheid tot reageren op verschillende trillingen, terwijl het andere ongevoelig zal blijven, omdat daarvoor eenvoudig geen responsmogelijkheid is.
Nu stellen we, dat de responsverhouding tussen het basismateriaal (het stoflichaam) en de werkenergie (het levenslichaam) altijd gelijk is. Er is tussen deze beide geen afwijking te constateren. Er is wel een verschuiving in trilling, maar de reactie waarde is gelijk. Het astraal voertuig daarentegen blijkt te kunnen reageren op het totaal van de bewustzijnsinhoud. Het wordt dus niet door de feitelijke structuur van de stof bepaald. Het wordt bepaald door de bewustzijnsinhoud, die in de stof en voor een deel laag geestelijk bestaat.
Deze bewustzijnseenheid betekent, dat je astraal dus veel meer kunt ontvangen, maar ook veel meer zult ondergaan dan je normalerwijs in de stof doet. Het betekent ook, dat het energieverbruik door het astraal voertuig kan veranderen aan de hand van invloeden, waarvoor het levenslichaam en het stoflichaam beide in wezen ongevoelig zijn. Dit dient u wel even te beseffen. Het krachtverbruik gebeurt dus niet alleen door het stoflichaam, maar ook wel degelijk door het astraal voertuig. Het krachtverbruik van het levenslichaam vindt niet plaats door de hogere geestelijke voertuigen. Wel kan daar een stimulans worden gegeven.
Als ik dit zo heb opgebouwd, dan zeg ik: Waar rechtlijnigheid en reactie is tussen stoflichaam en levenslichaam met als een soort zijtak een abstract deel dat astraal uitsteekt, dan moeten er nog andere relaties te vinden zijn.
Nu blijkt het bestaan op Zomerland niveau (mentaal bestaan) weer praktisch rechtlijnig te reageren op stoflichaam en levenslichaam, omdat het gebaseerd is op de ervaringen daarvan. Hier is een rechtlijnigheid met één uitspringer. Daarboven blijkt er een sfeer te zijn (die je harmonisch emotioneel kunt noemen), waarin vormen minder bepalend zijn, waarin ook een van uw voertuigen altijd wel bestaat hetzij rudimentair hetzij ontplooid. En daar nu blijkt een volledige reactie mogelijk te zijn op alles wat zowel voor het astraal als voor de rechtlijnige sequentie mogelijk is. We hebben hier dus dat uitsteeksel en daarboven weer een soort platform. Gaan we dat platform verder ontleden, dan blijkt dat verschillende van onze geestelijke voertuigen, maar ook verschillende van onze eigenschappen, zoals wij die afwisselend in één geestelijk voertuig kunnen manifesteren, afzonderlijk nog een grote gevoeligheid te bezitten voor kosmische invloeden.
Weet u wat we nu eigenlijk hebben getekend? We hebben een structuur gevormd, die een beetje doet denken aan een gestileerde bloem. De rechtlijnigheid van voertuigen met de afwijkende maar in zichzelf geen vruchtbaarheid dragende astrale sfeer (die dus afhankelijk is van de activiteit levende in de rechtlijnigheid) met daarboven het geestelijk niveau dat afzonderlijk kan bestaan, waarop zich a.h.w. bloembladen (afzonderlijke toppen van bewustzijn) zouden kunnen vormen. Wij hebben hier een roos of als u dat liever heeft een lotus.
Het is misschien wel interessant er eens over na te denken waarom de mens de bloem (de roos, de lotus en ook andere planten) vaak gebruikt als symbool voor het totaal van de mens. Ik meen, dat we hier een benadering daarvan hebben gevonden. Een benadering, die niet alleen gebaseerd is op het mooie van een voorstelling, maar ook op de concrete reactie mogelijkheden, die in het ego bestaan zoals die in verschillende sferen actief kunnen zijn.
Dan vragen we ons af: Wat is de feitelijke stimulans? We kunnen wel zeggen; er is levensenergie of noem het mijnentwege sap drift. Als we zeggen: de stengel is de stof met wat hogerop een stuk geest en opzij de bladvorming van een astrale wereld, dan zouden we toch moeten zeggen: Die wordt ergens veroorzaakt. En dan komen we tot de conclusie, dat er iets moet zijn wat vergelijkbaar is met het zonlicht. Zonlicht is datgene wat in de plant de processen stimuleert. Voor ons is dit een algemene straling, die ook wel eens wordt weergegeven als ‘het gouden licht’ of het ‘levende licht’. Het klinkt fantastisch mooi.
Gaan we na waar dit licht vandaan komt, dan komen we terecht bij de Heren van de Stralen. Dezelfde invloeden, die op harmonisch niveau zo sterk kunnen inwerken en via verschillende effecten de stof ook kunnen bereiken. Eén van deze stralen is dus voortdurend actief. Alle leven, dat niet in verband staat met de gouden straal, loopt ten einde; het heeft geen energie en kan op het niveau waarop het niet behoort ook niet verder bestaan.
Wat is dat dan wat het gouden licht veroorzaakt? Ja, de combinatie van alle kleuren is wit. Daarom spreekt men over de daarboven liggende factor als van het verblindende licht. En dan beginnen we meestal heel filosofisch over God te spreken. Maar als we het nu eens anders zeggen.
Er is een oer energie waaruit alle verschijnselen zijn afgeleid, zodat elk verschijnsel slechts een deel verschijnsel is van deze oerkracht of deze oer energie. Dan behoeft dit dus geen God te zijn zonder meer. Die kan nog veel verder weg of veel dichter bij zijn. Maar dan hebben we hier te maken met een kracht, die alles omvat. Wat blijkt nu? En dat is voor de geest gemakkelijker te constateren dan voor de mens.
Het verblindend witte licht is iets waarin je niet verder kunt doordringen zonder gelijktijdig je gehele aard te veranderen. Dat wil zeggen de energie die je had, heb je niet meer. Er blijft een bewustzijns bestaan en dat krijgt een nieuwe vorm. Daarom zeggen wij: Het witte licht is datgene wat alle harmonische mogelijkheden in zich bevat, maar dat geheel als eenheid ervaren bepaalt, dat de harmonische selectie mogelijkheden, die in de mens en in de daaruit voortgekomen geest bestaan, teniet worden gedaan en vervangen door een alomvattende harmonie, welke het totaal van de levensuiting verandert.
Hiermede heb ik dan weer een stukje toegevoegd aan mijn poging om iets van de structuur van het leven kenbaar te maken. Ik ben hier bij een kracht gekomen waarin het leven, zoals wij het kennen, niet meer mogelijk is. Het is een kracht, die gelijktijdig vanuit zich juist alle leven mogelijk maakt, zoals wij het kennen. Dat schijnt misschien een paradox te zijn. Maar ik geloof, dat het gemakkelijker wordt, als wij onszelf en daarmee de krachten, die ons beheersen weer tot de essentie gaan herleiden.
We komen dan tot de conclusie dat de levende energieën, die zelfs voor het stoffelijk bestaan noodzakelijk zijn, niets anders zijn dan refracties (gebroken weerkaatsingen) van dit witte licht. Het witte licht uit zich, maar het wordt gebroken.
En dan vragen wij ons af. Waar ligt hier de brekingsformule, waar is dat prisma waardoor deze lichtende al-harmonische werkelijkheid in diverse harmonische mogelijkheden wordt ontleed? Als ik dit probeer na te gaan, dan kom ik tot de conclusie, dat dat ongeveer gebeurt bij de Heer der Wijsheid. De Heer der Wijsheid waarvan de aarde en ook de geest eigenlijk maar een betrekkelijk klein deel kan verwezenlijken en verwerken. Hier ontstaat in de eerste plaats een splitsing van de energie van het witte licht in twee richtingen. De ene noemen wij geestelijk; de andere noemen wij materie.
Deze eerste verdeling gaat gepaard met een tweede, welke wij plegen onder te brengen bij de Heren der Stralen, ofschoon dit niet helemaal juist is, ik zeg het maar meteen erbij. Wat blijkt nu? Beide delen vallen uiteen in een spectrum, waarin we een aantal hoofdkleuren kennen, zoals u dat kent van het zonlicht. Dat spectrum is bovendien nog zeer interessant, omdat in het spectrum van de materie zwarte lijnen voorkomen, die in het spectrum van de geestelijke ontwikkeling op een andere plaats voorkomen. Er zijn dus in beide spectra a.h.w. blinde plekken. Brengen we die twee weer bij elkaar, dan zien we punten van grootste helderheid op het ene terrein samen vallen met de punten van duister op het andere terrein. En dan krijgen we toch weer een evenwichtigheid. Stof en geest vormen op dit terrein een balans.
Gaan we verder denken en zoeken we na hoe deze kleuren uiteen vallen, dan moeten we wel naar de Galaxis (Melkweg) gaan. In die sterrennevels zijn er een aantal punten, die elk op zich een maximum energie ontwikkelen; en dat valt dan weer uiteen in o.m. materie en antimaterie, daarnaast in zeer hoog frequente en zeer laagfrequente energiegolven in de verhouding waarin wij b.v. licht en radiogolven e.d. waarderen. De energie, die van hier uitgaat, bereikt soms de aarde. Ze blijkt de materie te beïnvloeden; d.w.z. de zon, de aarde, de dode materie, de plantengroei en de lichamelijke mens.
Als we verder nagaan wat er gebeurt, dan blijkt dat verschuiving van massa rond de bron betekent een afdempen of eventueel een versterking van een bepaalde kracht. Voor de aarde is dat volkomen waar. Op andere punten in dezelfde sterrennevel zal er eerder moeten worden gesproken van door massa veroorzaakte snelle fluctuaties. Voor de aarde zijn dat meestal langzame veranderingen. Deze stoffelijke energieën blijken dus in staat te zijn om het menselijk lichaam wat anders te doen reageren.
Kijken we naar de geestelijke krachten, die volgens mij wel regelrecht moeten worden gesteld onder de Heren der Stralen, dan blijkt dat de geest niet behoort tot een gebied waar al die krachten werken. Je hebt één hoofdkleur. Er is dus één trillingswereld waarop je geestelijk in het bijzonder reageert. Je maximale harmonieën liggen binnen dat bereik. Daarnaast zijn secundaire harmonische mogelijk, die dus veel zwakker zijn, met één of meer kleuren.
Misschien mag ik dat primair en secundair wat eenvoudiger uitdrukken. Als u een piano heeft en u slaat een snaar direct aan, dan heeft u een primaire toon; de andere snaren kunnen dan meetrillen, indien ze toon harmonisch zijn. Als u echter een andere toon aanslaat en de eerst gekozen snaar begint mee te trillen, dan hebben we een secundair effect. De trilling van die snaar is dan veel minder sterk en is niet oorzakelijk voor de reacties in de omgeving, maar ze is er de oorzaak van. Op deze manier moeten we die effecten zien. Daar ze voornamelijk van de geest uitgaan, zijn het altijd beïnvloedingen, die in de eerste plaats te maken hebben met het levenslichaam en met het stoflichaam. Daarnaast blijkt ook het astraal lichaam sterk gevoelig hiervoor te zijn, omdat het zijn energie aan het levenslichaam ontleent en omdat het mede wordt gevormd door de totale gedachtewereld, waarin ook het geestelijk denken uit de aard der zaak enige rol speelt. De astrale verschijnselen geven nu in sterkere mate dan de stoffelijke verschijnselen die harmonieën aan wanneer ze optreden. Maar dat komt alleen, omdat ze volkomen veranderen, terwijl het stoflichaam aan een vorm is gebonden en dus alleen de reactie van die vorm kan veranderen; wat minder opvallend is.
Als ik die invloed zo zie, dan ontstaat er voor mij iets wat niet alleen een soort modern kunstwerk is, maar mij ook weer doet denken aan vlechtwerk. Ergens heb ik dat centrum (het witte licht) en dan heb ik de stralen (noem dat ook maar werkelijk stralen), die uiteen lopende tenen en daar doorheen zit dat allemaal gevlochten. Als we aan de rand komen, dan zien we welke relatie tot het middelpunt ontstaat. Welke straal ik ook volg, aan de rand is de vervlechting verder normaal. Het is dus niet ” ik behoor tot een straal en ik ben méér dan jij”. Het is alleen; ik ontvang mijn energie, mijn impulsen en bepaalde mogelijkheden tot denken en tot het scheppen van harmonie op een andere wijze dan jij. Maar het is niet: ik ben meer of ik minder dan jij. Misschien is dat wel goed om dat te begrijpen.
Nu heb ik voor u een denkbeeld opgebouwd, waarbij ik alleen maar lichte werelden heb betrokken. Er zullen veel mensen zijn, die zeggen: Maar hoort in die structuur ook niet de duisternis, de kwade wereld thuis? Vanuit het menselijk denken wel, want het menselijk denken is dualistisch. De duistere wereld is de verwerping van een harmonie, die op zichzelf bestaat. Het is dus de ontkenning van een invloed, die in je aanwezig is. We noemen duistere sferen in dit verband een negatie verschijnsel. Maar aangezien elke negatie gebaseerd is op de positieve opbouw die ik u hier heb voorgesteld, mag zij niet als zelfstandig worden beschouwd. Daarom is het, het eenvoudigst, als u alle duistere sferen en werelden ziet als een spiegelbeeld van de lichtende werelden waarbij echter de ontkenning van de invloed plaatsvindt, die gelijktijdig voor het wezen vormend is.
Het is duidelijk, dat duistere werelden niet erg prettig zijn. Bijvoorbeeld: Er gaan twee mensen wandelen. De een kijkt naar de hemel en zegt: Zie je die schapenwolkjes daar? Een mooie heldere lucht. Het vriest wel een beetje, maar je voelt; de betere tijden komen dichterbij. De ander loopt naar beneden te kijken en zegt: Zie je die rotzooi allemaal op straat? Wat is het hier een rommel: Dan loopt de een in de lichte wereld en de ander in de duistere wereld. Ze lopen dezelfde weg, ze hebben dezelfde mogelijkheden. Op deze manier maak je misschien kinderlijk eenvoudig duidelijk waar het om gaat.
Nu hebben we nog te maken met de astrologische invloeden. Er zijn mensen, die heel erg lopen te pronken met wat ze zijn. Ze zeggen: Nu ja, houd jij je maar koest. Jij bent een Vis. Je praat wel mooi. Ik ben een Maagd. Er zijn een aantal typen op aarde. Nu is dat onderscheid van die typen dat moet u goed begrijpen, iets kunstmatigs. We hebben een kunstmatige indeling geschapen op grond van invloeden, die op aarde een lange tijd regelmatig kenbaar waren. Daar hebben we een naam aan gegeven en nu zeggen we: Dat is een Schutter, dat is een Leeuw, een Vis, een Waterman enz. Dan bedoelen we daarmede een bepaalde karakteristiek van die mens te geven, van zijn mogelijkheden en ook van zijn innerlijke processen, dus ook zijn reactie op harmonische waarden van hogere origine. Maar als wij op deze wijze een indeling maken hoe kunstmatig ook dan geven we daarmede aan dat er een aantal basisinvloeden te herkennen zijn. En aan de hand daarvan kunnen we zelfs voor mensen een type indeling maken.
Hiermede hebben we zuiver stoffelijk geprobeerd iets kenbaar te maken van de kosmische structuur. We hebben dat gedaan aan de hand van het hemelschrift (de tekens aan de hemel), maar wat we in wezen hebben gedaan, is het constateren van harmonische.
Hoe is het nu mogelijk, dat zuiver geestelijke en kosmische harmonische waarden kunnen worden geconstateerd aan de hand van de sterrenbeelden? Nu weet u, dat er voor een horoscoop veel meer bij komt. Er zijn zelfs mensen, bij wie althans uiterlijk de ascendant meer domineert dan het eigen teken, het zonneteken. Dat is allemaal waar. Hoe komt dat? Heel eenvoudig kosmische harmonieën bepalen de geest ook (dat heb ik zo even duidelijk gemaakt) en in vele gevallen dus ook de incarnatie voorkeur van die geest. Aangezien een geest met een bepaald bewustzijn en behorend tot een bepaalde straal een bepaalde incarnatiebehoefte kent, zal zij een voertuig zoeken dat daaraan beantwoordt. En dat zal in zekere perioden het gemakkelijkst geboren worden, het meest voorkomen; dus dat voertuig wordt gekozen. Er is een samenwerking tussen de geest, die de kosmische regeling kiest en het lichaam dat de maximum mogelijkheden geeft voor de harmonieën, welke die geest belangrijk vindt.
Nu kunnen we dat aflezen aan deze kunstmatige verdeling van de hemel in een aantal tekens. En omdat de harmonische die optreden dat vaak met een regelmaat doen, hebben we ook geprobeerd die te koppelen aan de looptijd, aan de plaatsing van de verschillende planeten in het zonnestelsel.
De planeten zelf doen niet veel, maar ze hebben wel een geestelijk voertuig. Dat geestelijk voertuig kan worden uitgedrukt als een energielichaam met een veel grotere capaciteit dan het menselijke natuurlijk, maar ook met een veel hoger eigen trillingsgetal; een heel ander tijdsbesef. En dat is nu juist dat geestelijke “ik” dat zo belangrijk is, want het vertoont verschijnselen met een regelmaat. Het is een soort polsslag van de geestelijke harmonie van een planeet. Deze polsslag ondergaat de mens, maar dan gefractureerd. Terwijl de planeet telt in minuten, telt de mens in duizendste seconden bij wijze van spreken. En daardoor gaat men zeggen: Als die planeet zó staat, dan zijn dit de mogelijkheden. Maar omdat deze invloed altijd een zodanige algemene harmonie betekent dat we niet precies de gevolgen kunnen berekenen, moeten we dat doen via de verschillende pulsaties, want niet elke planeet is harmonisch met dezelfde kracht. We kennen zelfs de toekenning van bepaalde kleuren, bepaalde structuurtekens aan planeten. Ook die zijn verschillend in harmonie.
Het samenwerken van de verschillende harmonieën betekent voor iemand, die geïncarneerd is onder een eigen geestelijke tendens van b.v. Waterman, Schutter, Steenbok etc. een beïnvloeding. Dan moet deze beïnvloeding innerlijk een groot aantal processen veroorzaken. Maar gelijktijdig zal de stoffelijke beïnvloeding (en daarmee ook de evenwichtsverstoringen en veranderingen in het zonnestelsel) materiële gevolgen hebben, die bovendien nog eens worden versterkt door de stoffelijk kosmische straling, die in bepaalde pulsaties ook het zonnestelsel bereikt. En dat gebruiken we dan voor de stoffelijke zaken.
En zo zie je het eigenaardige, dat als je de mens probeert te benaderen vanuit de astrologie, je rekening moet houden met verschillende dingen. Je moet rekening houden met:
a. het geestelijke proces dat in feite een voortzetting is van incarnatie en geestelijk bestaan en dus in een harmoniemogelijkheid zou moeten worden uitgedrukt.
b. met de stoffelijke impulsen, die eerder als een dwangverschijnsel moeten worden uitgedrukt.
Er is dus een dwingen – althans het lichaam en de emoties forcerende invloed- aanwezig op stoffelijk niveau en gelijktijdig een geestelijke impuls, welke alleen op zuiver harmonisch vlak bestaat, die tot het levenslichaam doordringt. En deze twee impulsen samen geven natuurlijk naar gelang het bewustzijn verschuift een groot verschil in waarde. Als de geest heel sterk is, dan kan ze middels dat levenslichaam, waarop ze nog een greep heeft, emoties beteugelen, lichamelijke beïnvloedingen ongedaan maken. Terwijl omgekeerd, als het lichaam domineert dat ook doorwerkt in het levenslichaam. Daardoor wordt de harmonische impuls van de geest tijdelijk verstoord en ook haar vermogen om in te grijpen en toch nog via het onderbewustzijn in het bewustzijn van die mens dirigerend op te treden.
Het is een wonderlijk netwerk van krachten, lijnen en waarden, waarbij de mens, schouwende vanuit zichzelf en zijn wereld, een soort brandpunt is geworden, waarin al die dingen samentreffen. De gehele kosmos ontmoet zichzelf ook in de mens. En de geest, die deel is geweest van de mens, kent dit proces. Maar zelfs als ze geen deel is geweest van het stoffelijk menselijk bestaan, dan nog ondergaat zij op haar manier een groot gedeelte van dezelfde impulsen, die de mens ondergaat. En dit is, geloof ik, bepalend voor de noodzaak tot samengaan en samenwerking, die tussen mens en geest altijd weer aanwezig zijn en ook voor de wonderlijke invloed, die de menselijke geest soms heeft op eigen stof, maar ook op de materie daar omheen.
Hier ligt ergens de verklaring van al die z.g. occulte en paranormale verschijnselen. Het is de tweeledigheid van beïnvloeding, zoals ze door ons wordt ervaren, ofschoon ze uit een eenheid voortkomt. Het is de balans tussen deze beïnvloedingen waardoor onze vrije wil wordt bepaald, onze mogelijkheid om a.h.w. de omstandigheden toch weer te bedwingen en meester te blijven van onszelf of slaaf te worden van de omstandigheden. Hier ligt de bepalende factor.
Er is een kosmische structuur. Mens en geest zijn beiden deel ervan; elk op een eigen wijze. Maar omdat de geest in de stof leeft, wanneer je mens bent op aarde, is de mens ergens bevoorrecht. Want de mens is het brandpunt van meer krachten dan de geest, ofschoon ze deze minder zuiver beseft en naar ik meen ook harmonisch minder goed zal kunnen beheersen.
De mens en zijn bronnen.
Als ik zeg “mens”, dan bedoel ik daarmede in feite de mensheid, maar niet gezien als een anoniem geheel; doch gerepresenteerd in elke mens, die op aarde leeft. En als ik spreek over zijn bronnen, dan denk ik daarbij aan al datgene wat hij buiten zijn eigen lichaam en mogelijkheden gebruikt om zijn milieu te beheersen.
We weten allen, dat de mens de laatste tijd een enorm gebruik heeft gemaakt van de grondstoffen, die de aarde hem ter beschikking stelt. Wij weten, dat die mens veel meer energie verbruikt dan hij kan produceren. Wij weten daarnaast, dat de mens in zijn behoefte om zijn eigen belangen onaangetast te behouden zeer veel evenwicht verstorende factoren in de ecologie heeft geïntroduceerd, waardoor het evenwicht van het leven op aarde sterk wordt bedreigd.
Het is duidelijk, dat wij niet kunnen stilstaan, zeker niet in de korte tijd die ons ter beschikking staat, bij de vervuiling van het milieu of dat we ons kunnen bezighouden met de toename van het bevolkingsaantal; iets wat op zichzelf ook een milieu verslechtering betekent. Zaten we ons eenvoudig eens afvragen: Wat doet de mens met datgene wat hem ter beschikking staat? En dan komen wij tot de conclusie, dat de mens in zijn maatschappij een winstprincipe heeft geïntroduceerd, dat hoewel op zichzelf misschien niet onaanvaardbaar, heeft geleid tot het bewust produceren, met gebruik van vaak kostbare grondstoffen, van voorwerpen, producten of machines, waarvan de bruikbaarheid in tijd kunstmatig is beperkt. Ik wil u hier een vergelijking geven t.a.v. de automobiel.
De T-Ford, een van de eerste voertuigen die in massaproductie werd gemaakt, had een gemiddelde levensduur van 25 tot 30 jaar. Maar met goede verzorging blijkt die levensduur reeds nu veel hoger te kunnen zijn, aangezien enige van deze voertuigen in enkele onderontwikkelde gebieden van deze wereld nog steeds functioneren en goed bruikbaar blijken te zijn. Daar staat tegenover de productie van de moderne doorsnee automobiel, welke een veel hogere kostprijs heeft uit de aard der zaak. In Nederlands geld uitgedrukt zal dit tegen de 10.000 gulden liggen. Deze wagen heeft een feitelijke gebruiksduur van 5 tot 7 jaar. In de T- Ford zat in verhouding minder materiaal verwerkt, er zaten in verhouding minder man en machine uren in. Het product was beter. In de moderne wagen zit enorm veel aan luxe, aan materiaal verspilling. Ook de hoeveelheid afval dat daarbij ontstaat is aanmerkelijk groter. De levensduur is echter aanmerkelijk korter.
Als wij dit verschijnsel op andere gebieden nagaan, dan blijkt dat b.v. de eerste spiraalgloeilamp die werd geïntroduceerd een gemiddelde brandduur had van ongeveer 5000 uren. De moderne, ongetwijfeld meer rendement gevende gloeilamp van hetzelfde principe heeft een levensduur die ligt tussen de 1000 en de 1200 uur.
Hier zien we dus een verschijnsel, waarbij met gebruik van dezelfde middelen één product wordt gemaakt van kortere levensduur. Anders gezegd er zijn dus meer producten en daarbij meer materialen nodig om hetzelfde tot stand te brengen. Ik zou dit een vorm van kwalitatieve ontbinding willen noemen.
De maatschappij is kwalitatief achteruit gegaan naarmate zij zich normatief en quantitatief meende te verbeteren. Er is dus een verschuiving. Door deze verschuiving tast de mens de bronnen, waarvan hij voor het beheersen van zijn milieu afhankelijk is, in steeds sterkere mate aan. Ik wil mij dan afvragen, of hier in de eerste plaats dan geen sprake is van een totaal verkeerd inzicht t.a.v. de plaats van de mens op deze wereld.
De mens beschouwt zichzelf vaak als de spil waar alles omheen draait. Hij realiseert zich niet dat hij zelfs voor zijn spijsvertering mede afhankelijk is van een darmflora, van micro organismen en dat hij zonder deze niet eens in staat zou zijn tot een normaal stofwisselingsproces. Hij realiseert zich waarschijnlijk ook niet, dat zijn gezondheid voor een groot deel mede afhankelijk is van het afwezig of aanwezig zijn van bepaalde bacteriën in zijn lichaam. Indien hij alle bacteriën doodt, dan doodt hij ook deze organismen, die hij voor zichzelf nodig heeft. Hij maakt daarmede dus zijn eigen levensmogelijkheid aanmerkelijk geringer.
Op dezelfde manier zien wij dat in de natuur. Wij kunnen natuurlijk stellen, dat wij meer producten krijgen in de landbouw, indien wij gebruik maken van allerhande stimulerende methoden. Dat is volkomen waar, maar als wij daarbij gebruikmaken van stoffen, die voor het menselijk lichaam op welke wijze dan ook schadelijk kunnen zijn, dan zullen deze door de plant voor een deel aan de mens worden overgedragen. Er ontstaat mogelijk een resistentie daarvoor. Maar indien deze resistentie voor de mens bestaat, dan is het de vraag, of ook dezelfde organismen, die hem als gastheer gebruiken en mede zijn leven mogelijk maken daar ook niet tegen bestand zijn. En zo zij daartegen bestand worden, of ze daarbij hun normale eigenschappen blijven behouden; de eigenschappen, die noodzakelijk zijn voor het leven van de mens. Laten wij dat niet vergeten.
De praktijk wijst uit dat de mens in toenemende mate – zeker in de hoogbeschaafde landen – behoefte heeft aan kunstmatige toevoeging van stoffen, die eens voor het merendeel natuurlijk in zijn lichaam ontstonden ofwel op natuurlijke wijze via de voeding hem werden toegediend. De mens heeft dus kennelijk een deel van de slag hier verloren.
Een tweede punt, waarover wij ons zouden kunnen druk maken, is de vraag of de mens wel voldoende beseft wat de atmosfeer voor hem betekent? Als hij uitgaat van het standpunt dat een enkele boom nu heus wel niet zoveel zuurstof produceert, dan heeft hij feitelijk gelijk. Maar hij realiseert zich niet dat het circulatieproces, het omzettingsproces dat door de plantengroei mede wordt bepaald, niet alleen maar zuurstof produceert, maar gelijktijdig een evenwicht bepaalt in de atmosfeer; althans in de samenstelling van de daarin aanwezige gassen. En het is dit evenwicht dat voor zijn welzijn belangrijk is.
Als hij dan vreemde bestanddelen aan de atmosfeer gaat toevoegen, zoals de vele vluchtige stoffen die in de laatste eeuw in de atmosfeer zijn uitgebraakt, dan bestaat de mogelijkheid dat niet slechts de lucht vuil wordt, maar dat het evenwicht in die atmosfeer verandert. En dat veranderde evenwicht betekent dat zijn organisme niet meer zo goed kan functioneren. Het zou b.v. kunnen inhouden dat hierdoor een andere toevoer van o.m. zuurstof en stikstof naar de hersenen zou plaatsvinden. Dit zou weer betekenen, dat zijn denk en reactie processen daaronder gaan lijden. En dat betekent dan weer, dat zijn benadering van de wereld nog minder rationeel wordt. Zuivere lucht is één van de grote bronnen van welzijn voor de mens.
De mens bestaat voor een goot gedeelte uit water. Dat wil zeggen, dat hij dus voortdurend een belangrijke hoeveelheid water tot zich moet nemen in zo zuiver mogelijke vorm, eventueel verrijkt met enkele metaalsporen en wat zouten om op deze wijze zijn lichaam in stand te houden. Maar stel nu eens, dat dat water niet meer zuiver is. Dat wij het kunstmatig gaan zuiveren en dat wij niet in staat zijn om daaraan precies die samenstelling van zouten en metaalsporen toe te voegen, die in de natuur vroeger gebruikelijk was. Dan betekent dit, dat belangrijke bouwstenen voor de opbouw van het lichaam gaan ontbreken. Sporen kan men eventueel aanvullen. Maar ik geloof, dat het beter is om natuurlijk water met wat ijzeroxide te drinken dan staalpillen te gebruiken, als u begrijpt wat ik bedoel.
De mens zal echter, indien hij water kunstmatig gaat zuiveren, als hij dat gaat ontsmetten door b. v. toevoeging van bepaalde chloriden, in zichzelf bepaalde giften opnemen. Zaken die niet giftig zijn in die zin dat ze het leven beëindigen, maar die wel giftig zijn in die zin, dat ze een verandering van intern evenwicht tot stand brengen. Dan heeft de mens door de vervuiling van zijn bronnen niet alleen zijn eigen levensmogelijkheid geschaad, maar hij heeft daarnaast ook de vitaliteit en de rationaliteit van zijn bestaan in gevaar gebracht. Ik meen, dat dit in toenemende mate het geval wordt, als wij ons gaan bezighouden met wat er gebeurt in de beschaafde wereld.
In de beschaafde wereld beschermt men zich tegen allerhande kwalen en tekorten. Het is wel verwonderlijk, dat deze geciviliseerde wereld lichamelijk zoveel zwakkere mensen voortbrengt; in wezen zwakker dan degenen die onder minimale levensomstandigheden moeten bestaan in de verschillende ontwikkelingsgebieden. Indien wij namelijk deze mensen op tamelijk jeugdige leeftijd natuurlijk, voordat blijvend verval zal zijn ontstaan, alleen maar voldoende voeding geven, blijken ze tegen vele ziekten meer resistent te zijn. Wat spierkracht en aanpassingsvermogen betreft, zullen zij zich de meerderen tonen van de beschaafde mens. Dit is iets waarover men toch wel dient na te denken.
Als ik u vertel, dat vele geslachten, met grote namen, lange tijd geleefd hebben van het beste van het land, maar dat ze daarbij voor zichzelf niet voortdurend de proeve van bekwaamheid behoefden te leveren die anderen wel moesten doen, dan zult u zeggen: Ja, dat is waar. We weten ook wel, dat er een zeker verval is in vele oude geslachten; dat nakomelingen daarvan op de een of andere manier onevenwichtiger zijn, lichamelijk en soms ook geestelijk minder capabel dan, gezien de voorvaderen ,zou kunnen worden verwacht. En kijkt u nu eens naar het nieuwe talent: de werkelijk grote ontdekkers, de werkelijk grote staatslieden, de grote zakenlieden, dan zult u tot de conclusie komen dat het merendeel van hen niet stamt uit die oude geslachten, die toch qua relaties, qua bezit e.d. alle kansen hadden. Al vele eeuwen lang komen deze talenten hoofdzakelijk van het platteland of uit milieus, waarin het bestaan een zekere mate van spanning kent. In de neiging om alle strijd en tegenstelling uit het leven te bannen heeft de mens ook zijn eigen weerstand, zijn aanpassingsvermogen in gevaar gebracht en daardoor dus één van de bronnen vervuild, die moeten voeren tot zijn vermogen de meerdere te blijven van zijn milieu.
Laten wij dan niet verder ingaan op de grote dwaasheden van het rationalisme. Want ook het rationeel denken is een vervuiling van het menselijk leefmilieu. Velen van u zullen mij deze uitspraak wel kwalijk nemen. Maar realiseer u wel:
De mens heeft altijd bestaan in een al of niet bewust beleefde balans tussen de ongeziene wereld en de werkelijkheid én de geziene wereld en de werkelijkheid. Hij heeft de verschijnselen aanvaard, zoals ze waren. En hij heeft daarmee geleefd, hij heeft ermede leren werken. Nu komt men op een punt, waarop die mens alles wil verklaren. Hij beperkt dus de wereld tot het voor hem redelijk mogelijke. Gelijktijdig ontkent hij daarbij vele invloeden en werkingen in zijn persoonlijkheid. Hij verwerpt vaak zelfs het onderzoek van bepaalde feiten, die door anderen dan toch kunnen worden aangetoond. Hij wil eenvoudig dit andere deel van zijn wezen, het meer geestelijke element, niet toelaten in zijn denkwereld. Wanneer hij al gelooft, dan beschouwt hij dit geloof als een soort mystieke ervaring, volkomen separaat van zijn normaal denken en leven. Een vervuiling, een aantasting van de mensheid. Want de mensheid heeft juist haar grootste krachten altijd ontleend aan haar verwantschap met de ongeziene wereld om naar vermogen daarin de krachten te vinden, die ze nodig had om op verstandelijk niveau (dus lichamelijk terrein) de oplossing, de aanpassing te vinden.
Een mens probeert strijd uit te roeien. Voor zover het hier gaat om de industriële moordpartijen, die men tegenwoordig oorlog noemt, ben ik het daarmee wel eens. maar strijd is datgene waarin de mens leert zichzelf te kennen, zichzelf te beproeven. Strijd, dus de onzekerheid en de noodzaak zichzelf aan zichzelf en de wereld te bewijzen, is datgene waardoor de mens wordt gebracht om het beste dat er in hem schuilt reëel in de wereld te manifesteren. Op het ogenblik, dat wij in plaats daarvan een zekerheid stellen, ontnemen wij de mens de mogelijkheid en de drang om het uiterste van zijn kunnen te bereiken, om zelf betekenis te gewinnen. En daarmee ontnemen wij aan de mensheid ook de mogelijkheid tot reële vooruitgang.
Er zijn heel veel van die dingen aan te geven. En elk daarvan maakt duidelijk: de wereld van vandaag gebruikt haar bronnen niet goed.
De mensheid van heden heeft zinloze dingen gesteld boven het natuurlijk evenwicht in het bestaan, de natuurlijke ontplooiing en groei van het menselijk zijn. En als wij dit constateren, dan moeten wij nog een laatste punt eveneens noemen.
Juist in een wereld, waarin de mens niet wordt gebracht tot het experiment met zichzelf (het zoeken naar de uiterste mogelijkheid en bereiking), waarin de mens de mogelijkheid niet meer heeft om zich te ontworstelen aan datgene wat hij maatschappelijk gezien misschien zou moeten zijn, ontneemt men hem ook de mogelijkheid om zichzelf geestelijk te ontwikkelen. Men ontneemt hem de ervaringen, die aan het menselijk leven vanuit geestelijk standpunt gezien de grootste betekenis geven. Men ontneemt hem misschien veel zorg en smart, dat is waar. Maar gelijktijdig ontneemt men hem groei, initiatief, de vreugde van het zelf bereiken. Men ontneemt hem kort en goed een deel van de mogelijkheden, die hij in elke incarnatie geestelijk zozeer van node heeft. En dat betekent voor velen de noodzaak tot een snellere hernieuwde incarnatie in de stof. Het betekent voor velen een veel moeilijker vinden van het juiste bestaan na de overgang. Ook hier heeft de mens de bronnen van zijn bestaan, het element van zelfbeproeving, van strijd teniet gedaan en daarmede de geestelijke betekenis van het menselijk leven reeds nu in waarde aangetast.
Zou de bestaande ontwikkeling voortgaan, dan rijst de vraag, of het bestaan als mens voor iemand, die een redelijk peil heeft bereikt, nog wel aanvaardbaar is als incarnatiemogelijkheid.
Nu ik u al deze punten heb opgenoemd, zo zult u kunnen begrijpen waarom ik zeg, dat de mens de bronnen van zijn bestaan, de werkelijke mogelijkheden en reden van bestaan in geestelijk opzicht zowel als zijn stoffelijke mogelijkheden op een verkeerde wijze exploiteert. Dat hij veel van hetgeen zuiver en goed zou kunnen zijn langzaam maar zeker heeft gemaakt tot goedkope imitaties van de werkelijkheid.
Als ik dit aan u voorleg als mijn conclusie, zo mag ik van u niet eisen dat u het met mij eens bent. Maar ik mag wel stellen, dat de wereld zoals ze nu is, met al haar schermutselingen om onbelangrijke dingen en gelijktijdig verwaarlozing van al datgene wat voor menselijk leven en geluk en bewustwording essentieel is, zeker aan een revisie toe is. Er is een herziening nodig van de menselijke mentaliteit. Er is een herziening nodig van de menselijke wijze van leven. Er is een herziening nodig van de wijze waarop de mens datgene wat de wereld hem ten gebruik geeft, gebruikt. Met deze conclusie wil ik mijn onderwerp beëindigen