Uit de geest in de stof

image_pdf

uit de cursus ‘Praktische bewustwording’ 1958-1959

Zoals u begrijpt is deze titel niet alleen bestemd om weer te geven hoe de geest in de stof werkt. Want uzelf bent immers ook uit de geest in de stof gekomen. Het gaat hier niet alleen om een reeks van verschijnselen. Het gaat hier om een tweezijdige werkelijkheid, die voor elke mens op aarde bestaat, maar ook voor elke geest, die in sferen leeft, die met de aarde nog verbinding kunnen hebben.

Het is onmogelijk om geest en stof als volledig van elkaar gescheiden te zien. De geest, die zich dit niet realiseert, leeft zoals dit heet in een Zomerlandsfeer. Zij gaat daar haar eigen wegen en haar hele wereld is opgebouwd uit geestelijke impulsen. Maar altijd komt er een ogenblik dat die wereld niet voldoende is. Dan blijkt, dat om verder te gaan het noodzakelijk is iets te veranderen. Die verandering kan in het begin in de Zomerlandsfeer zelf optreden. We hebben dan te maken met een verandering in een zeer fijne materie, maar toch nog materie. Het kan ook heel vaak voorkomen dat die geest zich geroepen voelt op aarde werkzaam te zijn of in een lagere sfeer. Ook hierbij kunnen wij steeds weer spreken van stof, dus van materiaal, dat vormen aanneemt, mits beroerd door een bewustzijn en dat ook alleen via een bewustzijn te veranderen is. Het heeft verder zeer simpele eigen wetten.

Nu is dit zeer algemeen. Voor de mens zelf is in de eerste plaats belangrijk: hoe ben ik in die stof terecht gekomen? Hierover is zo vaak gesproken, dat ik meen met een korte, misschien wat technische uiteenzetting te kunnen volstaan.

Op het ogenblik dat voor de geest geen enkele mogelijkheid tot verder bewustzijn in de sferen bestaat, is het alsof haar gezichtsvermogen, haar gehoor, haar gevoeligheid voor de omgeving beginnen te verminderen. Dit is natuurlijk niet feitelijk waar. Maar een geestelijke omgeving ondergaat een bepaalde ontwikkeling. Wanneer je die ontwikkeling niet kunt volgen, word je achtergelaten. Je eigen subjectiviteit loopt zoveel trager dan die van anderen, dat je niet meer kunt reageren op hun acties, niet meer hun gedachten kunt volgen. Kortom door deze vertraging ontstaat een soort vereenzaming. Deze vereenzaming kan alleen worden opgeheven door een terugkeer tot de lagere sferen. Maar gaat men in een lagere geestelijke sfeer, dan treden daar weer een reeks onaanvaardbare situaties op. Zou men van uit een lichtsfeer naar een duistere sfeer willen afdalen ‑ wat theoretisch mogelijk is ‑ dan zou de geest door haar licht dat zij nog altijd bij zich draagt, geïsoleerd zijn van haar omgeving. De eenzaamheid blijft voortbestaan. Zou zij gaan werken in het astraal gebied, dan blijkt ook hier weer dat ze een ander levensritme heeft en dus niet in staat is zich daar onmiddellijk een voertuig te bouwen dat passend is. Ze kan zich zeker niet zonder voertuig daar bewegen of uiten. Het gevolg is dat de geest teruggrijpt naar die wereld waarin automatische vormgeving plaatsvindt.

Men meent vaak dat de geest op de wereld zelf haar lichaam, haar voertuig vormt. Dit is niet waar. Op aarde spelen zich bepaalde levensprocessen af. Deze levensprocessen brengen met zich mee dat een voertuig wordt gevormd. Wordt dit voertuig niet bezield, dan wordt het door het moederlichaam dood afgescheiden en is er verder niets gebeurd, of het wordt eenvoudig verloren voor die tijd. De geest echter die hier een woning voor zich klaar ziet staan, zal zich hiermee alle moeite besparen en ‑ gelijktijdig contact krijgend met een nieuwe wereld – trachten hiervan bezit te nemen. Nu geldt voor de geest echter dat een zekere gelijkheid van trillingen noodzakelijk is. De trilling die het meest gemeenschappelijk optreedt tussen mensen‑ en geestenwereld, is die van begeerte. Het gaat hier niet om de interpretatie van de begeerte, maar om die begeerte, zoals zij dus psychisch aanwezig is. Deze eenheid van begeerten, gestimuleerd met uitsluiting van andere begrippen, maakt een inbezitneming van een mensenlichaam gemakkelijk mogelijk, mits het zich nog in een periode van vorming bevindt en dus de gestatie‑periode nog niet voor 2/3 voltooid is. Het resultaat is, dat over het algemeen van uit de geest in de stof wordt geïncarneerd op zeer eenzijdige basis.

Slechts de zeer bewusten, die zouden incarneren, zijn in staat om een groter aantal waarden ‑ en dan nog met elkaar harmonisch ‑ te verwerken en hiervoor een overeenkomst op aarde te zoeken. Daar echter lichamen van een dergelijke perfectie zeer weinig worden gemaakt, kan er natuurlijk mee gerekend worden, dat de meer bewusten slechts in zeer kleine mate op aarde zullen terugkeren. Door hun bewustzijn zijn zij namelijk in staat zich voertuigen te bouwen in elke andere wereld, die voor hen aanvaardbaar blijft. Een terugkeer tot een lagere sfeer betekent voor hen dus niet, zoals voor de geest, die minder ontwikkeld is, een grote handicap.

Wanneer onze geest dus deze eenzijdige keuze heeft gedaan, begint zij zich met de zich vormende vrucht ‑ en wel kort na de vorming van het framboosje – te verbinden en daar regelmatig terug te keren. Het bewustzijn is dan betrekkelijk ver buiten het moederlichaam uitgespreid, toch worden de sensaties van de moeder voor een groot gedeelte reeds overgenomen. In deze periode is de geest nog vrij. Wij moeten er dus rekening mee houden, dat zij zich op elk gewenst moment nog kan terugtrekken. Tot bijna de 4e maand is zelfs nog een wisseling van bewoner mogelijk, zonder dat dit voor het voertuig bijzonder kwade gevolgen heeft.

Van uit geestelijk standpunt is de eenzijdigheid zeer te betreuren. Want indien wij ons gaan richten op datgene wat ons verbindt met een lagere wereld, maar gelijktijdig afstand doen van datgene wat ons verheven heeft tot onze eigen geestelijke wereld, komen wij te staan in een volkomen verwrongen situatie. Daarbij geldt verder dat zodra het begeren vervuld is, andere factoren in het bewustzijn onmiddellijk op de voorgrond treden en de plaats van het vervulde begeren innemen. Slechts daar, waar uitgesproken van een geestesziekte sprake is, treedt deze bevrediging niet op en dus ook niet deze vervanging. Dit houdt in, dat wanneer de geest incarneert in de stof en haar begeren naar milieu, naar genietingen, naar sfeer voldaan zijn, zij onmiddellijk zich bewust wordt van datgene, wat zij niet in de stof kon realiseren. Het zal u dus duidelijk zijn, waarom de meeste mensen niet tevreden zijn in het leven. Een deel van hun geestelijke wensen kon vervuld worden, een ander deel echter bleek ‑ gezien het voertuig ‑ moeilijk of niet vervulbaar.

Zolang deze geest nu binding houdt met haar eigen wereld, hetzij, bewust of onbewust door uittreding contact blijft houden met haar eigen sfeer, is het haar mogelijk om dat ontbrekende voor een groot gedeelte bij te voegen, d.w.z. dat de lichamelijke ontwikkeling en een verstandelijke ontwikkeling van uit een geestelijk standpunt gedirigeerd kan worden. Het is geen absoluut dirigisme, omdat bepaalde stoffelijke vrijheden blijven bestaan, waar de geest part noch deel aan heeft. Maar er is van een zodanige beheersing sprake, dat aanmerkelijke structuurveranderingen kunnen plaatsvinden. Wanneer dit gebeurt, geschiedt dit meestal in de jaren kort voor de puberteit, voor sommige mensen is het ook nog mogelijk rond 25e tot 32‑jarige leeftijd dergelijke veranderingen tot stand te brengen. En dan is er nog een periode van 40 tot 45 jaar. Dat ligt aan het type en aan het karakter. Gedurende deze perioden is het dus nog mogelijk om een aanvulling te krijgen van het oorspronkelijk eenzijdig contact dat men opnam met de wereld.

Een volkomen foutieve voorstelling heeft de mens over het algemeen wel van de wijze waarop lichaam en geest met elkaar verbonden zijn. Men stelt zich het lichaam voor als een soort doos, waarbinnen zich de geest bevindt. Niets is minder waar dan dit. 0p het gevaar af dat ik u choqueer met mijn voorbeeld, zou ik hier willen denken aan sommige apen, die een klauter‑ of klimboon hebben op een erf, met daarboven of ook wel daaronder vaak een klein hokje, waaraan zij met een ketting zijn vastgebonden. Wanneer u zich dit beeld voor ogen stelt, kunt u zeggen: De wereld is de paal. De geest is gebonden aan de impulsen die van uit de wereld komen. Dit bepaalt haar werkingsmogelijkheid in haar eigen sfeer. Maar het gaat ver buiten het lichaam, dat alleen maar het hokje is. Op deze wijze gezien zal het u duidelijk zijn dat uw eigen geest voortdurend van uit de geest probeert invloed uit te oefenen op de stof en dat er een voortdurende werking tussen stof en geest blijft bestaan. Hoe meer uw geest in staat is zich te bewegen buiten de onmiddellijke wereldbetrekkingen (in het voorbeeld, hoe langer de ketting is, die ons aapje heeft) hoe gemakkelijker u dus in uw eigen wereld resultaten bereikt en hoe groter de wereld is, waaruit u indrukken kunt halen, waaruit u voedsel kunt verzamelen voor een geestelijk inzicht van het stoffelijk noodzakelijke.

In de praktijk kan worden gezegd dat de menselijke geest voor de geboorte een oppervlakte van 3 tot 400 vierkante kilometer kan bestrij­ken. Na de geboorte wordt dit terrein beperkt. Maar is het kind licha­melijk nog niet bekwaam tot werkelijk handelen, dan is het over het alge­meen toch wel in staat impulsen op te vangen over een oppervlakte van ongeveer 10 tot 12 vierkante meter. Daarna in de vormingsperiode, tot het twintigste jaar loopt die gevoeligheid terug, totdat het kind menselijk is ge­worden in dit opzicht en dus zijn sensitiviteit zich niet verder uitstrekt dan de onmiddellijke omgeving. Zelfs hier treden verschillen op, omdat de intensiteit van een aanwezige gedachtestroming of geestelijke stroming die het kind beroert, niet voor allen gelijk is. Die gevoelig­heid, zoals ze dan is ontwikkeld, is de basis van gevoeligheid (van sensitiviteit) gedurende het verdere leven. Men kan deze natuurlijk weer uitbreiden. Maar ook wanneer verder niet aan ontwikkeling wordt gedaan, kan worden opgemerkt dat het voor jongens op 8‑jarige leeftijd, voor meisjes op ongeveer 10‑jarige leeftijd bereikte niveau van gevoeligheid gehandhaafd blijft gedurende het gehele leven.

De vrouw heeft hier dus wel een voordeel. In de eerste plaats rijpt zij wat sneller dan de man, in de tweede plaats behoudt zij haar capaciteit tot uitbreiding van haar sensitiviteit wat langer. Toch zijn die verschillen vaak niet zo groot in de praktijk als men zou denken. Dit komt omdat menige vrouw niet vanuit de geest in de stof leeft, maar haar stoffelijke belangen als primair gaat zien. Zij sluit dan haar geestelijke impulsen uit, tenzij zij onmiddellijk in verband staan met haar stoffelijke omgeving en wereld: haar eigen belangen dus, zoals die materieel gezien kunnen worden. Wat de man betreft, deze verwisselt maar al te graag zijn gevoeligheid voor een fantasiewereld, waarin hij dus zijn dromen gebruikt als een verhulling van de werkelijke impuls die hij opdoet.

Voorbeeld: De vrouw doet de impuls op van een groot ongeluk. Haar vraag: A. Is er niemand van mij (behorend tot mijn familie, mijn omgeving) bij betrokken? B. Zou ik er iets aan kunnen doen? Bij de man ligt de impulsverhouding anders. A. Kan ik hier iets aan doen?        B. Wat is het? En ‑ is het beeld gevormd ‑ over het algemeen een fantasie van wat hij had willen doen, wanneer de omstandigheden ernaar geweest waren. De heren der schepping houden mij deze opmerking ten goede. Zij is naar mijn beste weten juist.

Het is begrijpelijk dat de wijze waarop men dus als mens leeft vanuit de geest of met een steeds groter beperking en concentratie in de stof, belangrijke gevolgen zal hebben voor de manier waarop men het werken van de geest die niet‑stof gebonden is, in de stof kan waarnemen, daaraan kan meewerken en daarvan gebruik kan maken. Vanuit de geest, die niet‑stof gebonden is, worden nl. tot de stoffelijke wereld grote reeksen van impulsen gericht. Een van de voor de meeste van u belangrijke is die van de genezing. Genezing is niet alleen maar het tot stand brengen van een plotselinge conversie van weefsels of iets dergelijks. Het is ook niet alleen maar het uitstorten van een geestelijke kracht. Het is het aanpassen van een geestelijke trilling bij een stoffelijk patroon.

Wanneer u een figuur hebt gelegd in zand en deze figuur is ten dele verstoord, dan kunt u, wanneer u weet welke grondtrilling eerst deze structuur tot stand bracht, deze wederom herstellen. Een simpele proef met een stemvork en een glasplaat, waarop wat zand, kan u hiervan over­tuigen. Van uit de geest is het mogelijk de grondpatronen van het leven te reproduceren. Helaas is zij toch wel weer beperkt hierbij. De geest kan nl. alleen daar intreden waar geen haar tegenwerkende factoren aanwezig zijn. En over het algemeen mag worden gezegd dat vanuit de geest zuiver stoffelijke waarden als genezing slechts dan volledig bereikt kunnen wor­den, wanneer geen bewuste of onbewuste tegenwerking in de omgeving plaatsvindt. Want de stof-gebonden geest is nu eenmaal uit de aard van haar be­staan op dat ogenblik veel sterker verwant met de materie, dan iemand anders.

Een tweede punt van werking vanuit de geest in de stof ‑ u ook allen bekend ‑ is de mededeling. Deze mededeling wordt bv. gegeven door paranormaal begaafden in de vorm van geziene dus visuele boodschappen, van auditieve boodschappen, van droom- of hallucinatie boodschappen en daarnaast een gebruik van vele middelen tot zelfuitdrukking die lopen van kruis‑en‑bord, via de verschillende klassen van media tot de zwevende trompet toe. (Waarbij ik niet wil zeggen dat die laatste trompet nu juist het belangrijkste wapen is, waarvan wij ons kunnen bedienen.)

Een mededeling die vanuit de geest in de stof wordt geplaatst, kan nooit eenzijdig zijn in haar betekenis. Dat wil zeggen: het is de geest onmogelijk u voor een zuiver stoffelijk geval te waarschuwen bv. een ongeluk, tenzij dat hier bepaalde geestelijke consequenties aan verbonden zijn die voor die geest te overzien zijn en aan de hand waarvan zij haar eerste impuls wekt. Hier vindt u misschien de verklaring van het eigenaardige waarschuwen dat schijnt te gebeuren zo irreëel als maar mogelijk is. Vandaag wordt gewaarschuwd voor een ramp die niet plaatsvindt, morgen wordt niet gewaarschuwd voor een ongeluk dat wel plaatsvindt. We moeten dan onthouden dat beide gebeurtenissen vanuit geestelijk standpunt een gelijke potentie betekenen, maar dat de geestelijke consequentie van de ramp wel voor de geest interessant was, die van het ongeluk niet. Het kan ook omgekeerd zijn. De geest kan nu eenmaal niet volledig in stoffelijke zin denken.

Het zal u misschien moeilijk vallen dit te geloven, waar u voortdurend merkt, hoe wij op de hoogte zijn van al wat er op de wereld gebeurt en u vaststelt, hoe wij toch in staat zijn betogen op te bouwen op een voor de stof zeer aanvaardbare wijze. Maar vergeet één ding niet. Wat wij zelfs hier kunnen weergeven, is slechts een zeer beperkt gedeelte van wat wij geestelijk ervaren en weten. En alles wat wij weergeven, geschiedt op een selectieve wijze. Het gaat ons niet alleen om een bepaald resultaat in de materie, het gaat ons om een geestelijk resultaat. Want de geest die vanuit de geest in de stof werkt, doet dit steeds in verband met eigen wereld, eigen leven en niet alleen in verband met het uwe.

Ik wil hierbij opmerken dat dit geen egoïsme behoeft te betekenen, maar dat dit handelen op dezelfde wijze geschiedt als bv. van Nederland uit t.o.v. een Afrikaanse missie. Wanneer dan goedwillende dames heerlijke jaegerwollen hemdjes zitten te breien voor het arme negerkind, dan is dat wel een klein beetje belachelijk. Maar vanuit het standpunt van die dame is dat het beste wat zij doen kan. Zij ziet het vanuit haar standpunt. Het negerkind zal inderdaad dit kledingstuk dragen, maar het zal waarschijnlijk op een andere manier gebruikt worden dan de dame in kwestie zich ooit heeft voorgesteld.

Dit gebeurt voor de geest regelmatig. Want wij oordelen naar geestelijke normen en niet naar stoffelijke normen. En laat ons nu eens zien, hoe dus vanuit de geest bepaalde boodschappen worden weergegeven naar de stof. De wijze waarop de geest werkt in het geval van helderziend­heid, kunt u zich als volgt voorstellen.

De hersenen van de mens zijn gevoelig voor zeer kleine stroomwijzigingen. Het zou mogelijk zijn om een encefalogram om te bouwen, zodat zij door het induceren van denkbeelden illusies doet ontstaan. Dat dit bij een hersenoperatie kan gebeuren is meermalen gebleken. Het voeren van kleine contacten of zelfs het afsturen van zeer kleine prikkelimpulsen op enkele hersencellen kan door het normale beeld heen een ander herinneringsbeeld doen ontstaan, zodat in enkele gevallen een patiënt bv. midden in de operatiezaal door de dokters en de verpleegsters heen als een tweede beeld de boom zag, waarop hij eens met zijn meisje had gezeten. Op een dergelijke wijze nu fungeert de helderziendheid. Er is dus sprake van een stimulans die wordt gericht op de hersenen, niet van een zich tonen en werkelijk in stoffelijke vorm bestaan. Dat gebeurt maar enkele malen en degenen, die dat doen, behoren werkelijk tot de lagere geest, die zelfs een Zomerlandsfeer nog niet betreden heeft.

Nu zult u begrijpen dat het onmogelijk is om onmiddellijk een juist beeld te wekken. De helderziende wordt a.h.w. getrokken naar een bepaalde plaats. Men ziet op die plaats een figuur, maar men ziet deze niet continu. In het begin is het beeld wazig en vormt zich pas langzaam. Het is alsof deel na deel wordt geprojecteerd en tenslotte is het geheel dus een compositie die door waarnemingen van delen is ontstaan. Dit komt door een voortdurend weergeven van prikkels, die in verband staan met in de helderziende of in het medium bestaande punten. Zo kunnen kleine beschrijvingsafwijkingen dan ook verklaard worden.

Opvallend is hierbij verder dat de boodschappen die niet auditief worden weergegeven op symbolen berusten. Wanneer nl. geen gebruik kan worden gemaakt van het woord, moeten voorwerpen worden getoond. Deze voorwerpen worden zo beschreven dat een ander ze kan herkennen, inderdaad. Maar dat is niet precies het beeld dat die ander zich dan voor ogen stelt. Het is een soortgelijk beeld dat in feite zeer grote afwijkingen toont in de details. Op deze wijze kan bv. een bijbel worden getoond met een opgeheven vinger als een soort vermaan. Er kunnen bloe­men worden getoond als bewijs van geluk, maar ook van zegen, vreugde, enz.

Krijgen wij te maken met het gehoor, dan wordt ongeveer hetzelfde procedé gevolgd. Hierbij wordt de stem geprojecteerd in de hersenen. Dus de eigenlijke zenuwen die de trilling opnemen (de gehoorgang) zijn er niet mee gemoeid. Zadel, hamer, aambeeld, zij blijven in volledige rust.

De stem wordt in de hersenen gevormd, maar zij ontstaat door een directe prikkeling. Bij deze directe prikkeling krijgen wij een weergave, die soms zoveel luider is dan het omringend geruis, dat dit tijdelijk weg­valt. In andere gevallen kan de benadering zo zwak zijn dat het een gefluister is, waar je heel voorzichtig naar moet luisteren met uit­sluiting van alle andere geluiden, desnoods door de oren toe te stoppen. Een ding is echter zeker: er is altijd sprake van zuiver gevormde woord-­symbolen. Want de geest zal haar uitdrukking zoeken in de taal van haar medium. De taal dus van degene, door wie zij werkt. Zij zal dit zoe­ken op een wijze, die vanuit de hersenen (bewust‑ en onbewust herinne­ringsvermogen, dus van het herinneringscentrum) op te bouwen is.

De mededelingen die gedaan worden door middel van bv. sprekende media, zijn vaak weer op een ietwat andere werking gebaseerd. Het is voor de geest vaak zo: je begint met een persoon die dus bereid is te aanvaarden, te beïnvloeden. Op een gegeven ogenblik heb je de vlakke eigen gedachten zover gebracht, dat een plotselinge wijziging mogelijk is. Het is net een helling. Op het ogenblik dat die helling bereikt wordt, schakelt het eigen spreken uit en treedt het inspiratief spreken daarvoor in de plaats. Die helling wordt bepaald door de concepten van de spreker. Je kunt dus bv. niet een priester of een dominee op een preekstoel plotseling een volkomen atheïstische redevoering laten houden. Het is op deze wijze praktisch niet te doen. Alleen dat wat in hem leeft, kan naar buiten komen. Maar wij kunnen sturen. Als een skiër a.h.w. volgt de geest; die inspireert, de ontstane gedachtenlijnen, steeds weer met een enkele impuls een bepaald gedachte-pad verder openend. Zo ontstaat een aaneenschakeling van denkbeelden die behoren tot de spreker zelf, in een volgorde en in een richting, die door de geest voor ongeveer 90 % ‑ in de beste gevallen ‑ kan worden beheerst. Naarmate natuurlijk dit zuiver inspiratieve meer en meer overgaat in trance, wordt de bestuurbaarheid, maar ook de wendbaarheid veel groter.

In de eerste plaats kan naarmate de trance sterker wordt de eigen persoonlijkheid tijdelijk door een andere persoonlijkheid worden vervangen. Ook een hypnotiseur kan ditzelfde tot stand brengen. Wanneer dit echter van binnenuit geschiedt, is het een specifiek trance‑verschijnsel. De wijze waarop de geest spreekt, is dan afhankelijk van de conditie van het medium. Veelal wordt ook hier de methode gevolgd te werken vanuit de voorstellingen en woordenschat van het medium. Terwijl men daarentegen in enkele gevallen, bv. bij hersenen die te weinig ontwikkeld zijn, dan wel bij media die een zeer uitgebreid herinneringscentrum hebben voor klanken maar daarentegen een betrekkelijk kleine woordenschat, overgaat tot het aaneenrijgen van klanken. Opvallend is dan dat ‑ tenzij men een bijzondere training hierbij heeft ‑ over het algemeen een stamelende spraak ontstaat. Ook een karakterisering van de spraak wordt dan moeilijker, zodat een zekere monotonie in het spreken gaat optreden.

Krijgen wij te maken met vol‑trance‑ of diep‑trance, dan is hierbij sprake van een praktisch volledige beheersing van het lichaam. Vol­-trance en diep‑trance kunnen bereikt worden door verschillende suggestieve werkingen, door hypnotische werkingen, maar ook door zelfsuggestie, zelf‑hypnose van het slachtoffer. Het is voor een geest die wat lager staat, dus mogelijk om iemand in beslag te nemen alleen door vanuit de geest in de stof een bepaald denkbeeld zo sterk en met nadruk uit te zenden, dat een concentratie van het sujet hierdoor ontstaat. Door deze concentratie wordt al het andere uitgeschakeld en kunnen de functies stuk voor stuk worden overgenomen. Het eindresultaat is dan bij een werkelijk bereikte diep‑trance een bezetenheid. Bij een trance kan het een tijdelijke bezetenheid zijn, de banden zijn niet zo vast. Bij half­-trance krijgen wij eerder te maken met een aanhechting, dus een aankleven van een voelhoren uit de geest aan een menselijke aura, waardoor een voortdurende wisselwerking ‑ en van uit de geest ook een beïnvloeding ‑ plaatsvindt.

Al deze soorten van mededeling worden door de geest gebruikt om hierdoor haar eigen doeleinden te vervullen; en niet in uw wereld, maar in hun eigen wereld. Het gaat de geest, die u aanspoort tot iets als drinken bv. niet om het drinken zelf. Drinken op zichzelf is onbelangrijk voor die geest. Het gaat om de uitstraling van bevrediging, de roes en wat daarmee samenhangt, waar deze in een gedachte-uitstraling worden waargenomen en als zodanig een kracht worden, die kan worden omgezet in iets van eigen wereld en sfeer. De geest die tracht u iets goeds, iets edels bij te brengen, doet dit natuurlijk omdat zij het goed met u meent. Maar zij doet het tevens, omdat hierdoor de kracht van licht en goed in haar eigen sfeer en voor haar eigen bewustzijn aanmerkelijk wordt uitgebreid. Met andere woorden: wie vanuit de geest op aarde één ziel redt, sta mij toe die term te gebruiken, zal in de geest vanuit de stof het volledige licht dat verworven werd door de persoon op aarde, voor zichzelf herbeleven en zoals een nieuwe waarde in eigen bestaan verwerven.

Vanuit de geest wordt natuurlijk ook op andere wijze ingegrepen. Ik denk hier vooral aan het aangrijpen van gelegenheden, die door mensen zijn geschapen om geestelijke doeleinden te vervullen. Hierbij wordt een suggestieve werking uitgeoefend op bv. een menigte (een volk) of op enkele personen. Het gaat hier dan echter om een verandering van een wereldbeeld, een verandering van een situatie in de wereld en als gevolg daarvan een verandering van een zeker geestelijk evenwicht, een zekere geestelijke harmonie. Onder degenen, die op deze wijze vanuit de geest in de stof werken, vinden wij de Broeders van het Kruis, maar ook de broeders van de Witte Orde, die praktisch alle andere genootschappen met zich zien samenvloeien.

De Witte Broederschap grijpt in op economisch en op politiek terrein door het veranderen, beïnvloeden, wijzigen of zelfs uitschakelen van bepaalde persoonlijkheden in sleutelposities. Zij werkt daarnaast door het doen ontstaan van openbaringen of bepaalde gedachten bij individuen, die op zichzelf misschien niet zo bijzonder zijn, maar die door de verkondiging daarvan in hun omgeving een invloed ten goede kunnen uitoefenen. Deze grotere invloed is eigenlijk de voorloper van de grootste werking die vanuit de geest bestaat in de stof en dat is de geestelijke levenskracht, de levensintensiteit zelve.

Vanuit het totaal van de schepping zal een voortdurende vloed ontstaan naar de twee tegendelen, die binnen deze schepping een voortdurend evenwicht moeten uitmaken. Die tegendelen zijn stof en geest. Dit betekent dat elke verandering in de stof een vergroting van kracht voor de geest betekent. Dat elke uitbreiding van bewustzijn en dus ver­steviging van vorm in de geest voor de stof weer een grotere intensiteit van vorm en vormverandering kan inhouden. Schijnbaar zijn deze beide fac­toren met elkaar volledig in strijd. Wij zien nl. dat de vorm van de geest hoe langer hoe vager wordt, terwijl aan de andere kant de stof haar vorm zo intens mogelijk probeert vast te houden. Men zou zeggen: Daarop moet het evenwicht gebaseerd zijn. Maar dat is niet juist. Want de geest kent een vorm die niet stoffelijk bepaald is, maar die uit te drukken is als een zeer samengestelde trilling kromme, met een grote reeks van mogelijke varianten in intensiteit en frequentie die gezamenlijk ‑ en dat is misschien wel moeilijk voor u om voor te stellen ‑ een vaste krachtfiguur uitdrukken die voor u als vorm net zo irreëel is als bv. een toon, maar even onveranderlijk is als die toon. Of u die toon aanslaat in Nederland of in de V.S., in Rusland of in China, die toon blijft gelijk. Wanneer die trilling bestaat ‑ of dit in de hoogste sfeer is of in de laagste sfeer ‑ blijft die trilling gelijk. Dit is dus een vormend principe dat wij bij gebrek aan beter meestal als “bewustzijn” uitdrukken. Wanneer de complexiteit van al deze werkingen in de geest tezamen heeft gevoerd tot het vinden van het oer-patroon waarin een harmonie met alle andere, binnen de schepping voorkomende tonen of trillingen mogelijk is, dan spreken wij van volmaaktheid.

U zult begrijpen dat dit streven eigen patroon te behouden en gelijktijdig de vatbaarheid van eigen patroon voor andere trilling te vergroten door bijvoeging van kleinere tussentrillingen, zijn stempel drukt op de materie. Maar de kracht van de geest zal daardoor in de materie zich moeten projecteren, zoals zij doet tot de grootsten toe. De grootsten die zich projecteren in hemellichamen als planeten en sterren. De allergrootsten die de vliegende wervelingen en discusvormige sterrennevels beheersen. Allen werken in de stof vanuit de geest.

De logische conclusie die u eruit kunt trekken, is deze: al wat in de stof gebeurt heeft zijn invloed in de geest, maar al wat in de geest gebeurt is de instandhouding van de stof. Op het ogenblik dat er geen geestelijke activiteit is, wordt de stof uitgeblust. Op het ogenblik dat de stof geen vorm meer kent en chaos wordt, is het geestelijk pad van uitbreiding en bewustwording onderbroken.

In het geheel van deze lezing zult u betrekkelijk weinig zgn. praktische punten vinden, althans op het eerste gezicht. Men moet zich echter goed voor ogen stellen, dat het eigen ego een dergelijke geest bevat. Dat deze geest gebonden is aan het stoflichaam, maar daarbuiten ‑ ik verwijs naar mijn aanhef ‑ wel degelijk een groot aantal andere mogelijkheden heeft. Nu treedt voor de doorsnee-mens een vreemd verschijnsel op, dat zich vooral kenbaar maakt, wanneer het leven zijn vormende periode achter de rug heeft. Men zegt daarvoor meestal “middelbare” of zelfs “rijpere” leeftijd. Al datgene wat in u is blijven leven aan geestelijke waarden en stoffelijk niet verwerkelijkt kon worden, wordt wanneer de stoffelijke gewoonten en gebruiken langzaam maar zeker een vast patroon vormen iets belangrijker. U bent echter niet in staat dit volledig te interpreteren.

Zo is een van de typische invloeden van de geest op haar eigen lichaam, dat zij na een bepaalde periode van vorming en werking daarbij een dolen, een zoeken doet ontstaan. Dit dolen of zoeken kan gebaseerd zijn op zuiver stoffelijke waarden. Dan krijgen we dames en heren van rijpere leeftijd, die plotseling series van echtscheidingen produceren. Het kan ook liggen op een zuiver geestelijk terrein. Wij krijgen dan te maken met de zoekers, die vele richtingen volgen, maar elk voor een kortere tijd. De moeilijkheid, die hierin voor de geest is gelegen, is wel haar onvermogen om een eigen uitdrukking te vinden. Want de geest probeert toch steeds ‑ tot het laatste toe ‑ van haar beheersing van haar stoflichaam, om zichzelf uit te drukken in die stof. En zij doet dit niet volgens stoffelijke normen, maar juist volgens al datgene, wat in haar leeft naast de oorspronkelijke gedachte die tot haar incarnatie heeft geleid.

Het is voor de mens moeilijk, om systemen volgende of alleen contact zoekende met andere mensen, te komen tot een zelfs zeer gedeeltelijke realisatie van al deze pressie van de geest. Men voelt het als ontevredenheid, bitterheid. Men kan het voelen als een verlatenheid. Men vindt het soms zelfs in een soort wereldontruktheid. Maar dit zijn schijnvormen die vanuit de geest gezien geen enkele betekenis hebben. Misschien is het een beetje cru gezegd. Maar voor de geest, ook voor uw geest, is het absoluut van geen belang of u nu met andere mensen wel of niet omgaat. Het is niet van belang of u met dezen verkeer hebt, sociaal of in andere zin. Het is voor de geest helemaal niet belangrijk of u goedertieren bent of driftig. Het enig belangrijke voor haar is, dat zij in deze stoffelijke patronen toch haar eigen wezen méér kan uiten. Zij voelt immers aan dat wanneer zij bij deze deeluiting blijft staan, zij na een wegvallen van het voertuig niet volledig vrij zal zijn in haar eigen wereld. Zij beseft over het algemeen niet hoe belangrijk de stof voor haar is en blijft. Want ook dat wordt eerst in een hogere sfeer en rijpere fase volledig beseft.

De consequentie is, dat zij voortdurend haar impulsen afzendt, die de mens tracht te vertekenen en te veranderen naar zijn eigen stoffelijke inzichten en zijn eigen stoffelijk milieu. Deze impulsen worden verder over het algemeen bepaald volgens menselijk psychische complexen, zodat een stimulans van de geest (bv. om meer van de wereld te zien) ontaarden kan in een café‑lopen, een kroeglopen. De impuls van de geest om iets goeds voor een ander te doen, wordt bij sommigen zo geïnterpreteerd, dat het tot bandeloosheid wordt. De impuls om iets na te laten, waaraan anderen iets zullen hebben (dus het nageslacht te dienen) wordt door sommigen veranderd in een soort opleggen van eigen illusies aan anderen als een werkelijkheid. Er zijn dus voortdurend verkeerde interpretaties mogelijk.

Vanuit de geest echter wordt de impuls gegeven die in overeenstemming is met de sfeer. En zo kunnen wij aan de hand hiervan zeggen, dat vooral de oudere mens een voortdurende behoefte heeft aan: grote genegenheid, harmonie in zijn omgeving, rust. Niet rust van de dood, maar van vrede. Dat hij verder over het algemeen de behoefte zal voe­len betekenis te hebben in zijn wereld. Dat komt voort uit de drang van de geest om het harmonische van haar eigen sfeer zo sterk mogelijk en zo bewust mogelijk in de stof te beleven, opdat hieruit een uitbreiding van haar eigen wereld ‑ zoals thans gekend ‑ kan voortvloeien. Haar po­gen om vrede te scheppen, om harmonie te scheppen komt niet voort uit de behoefte aan een harmonie als zodanig op de wereld. Haar zoeken is eerder een begrip van het Goddelijke, waardoor zij ontrukt is aan de be­perkingen en grenzen die haar thans binden. Haar zoeken anderen te hel­pen en anderen te dienen is in feite niet een dienen of helpen van ande­ren. Het is een poging om zichzelf in die anderen ‑ evenzeer als in het “ik” ‑ te realiseren. Want de geest realiseert zich al heel snel en meestal reeds in de tweede fase van de Zomerland-sferen dat slechts in een voortdurende samenwerking en een steeds intenser eenheid met anderen de mogelijkheid ligt om het Groot‑ Goddelijke snel en volledig te beseffen.

Zo spoelt over elke mens vanuit de geest een voortdurende vloed van gedachten. Zo ondergaat de stof voortdurend de dwang van onbegrepen werelden. De mens die naar een praktische bewustwording zoekt, zal zich juist deze factoren in zichzelf en in zijn omgeving steeds weer voor ogen moeten stellen. Eerst op het ogenblik dat u begrijpt hoe van het begin af aan ‑ van vóór uw geboorte tot na uw dood ‑ uw eigen geest voortdurend gebonden is aan die stof en op welke wijze zij haar eigen begeerten vaak te eenzijdig heeft gemaakt tot de binding tussen stof en geest, kunt u voor uzelf een beter begrip krijgen van uzelf. En wanneer u inziet dat dit voor anderen gelijk is, wanneer u begrijpt dat al die impulsen tot hoogverheven daden voortkomen uit de behoefte van de geest niet om hier een meerwaardigheid te bewijzen, maar om een eenheid te vinden, dan zult u uit deze verklaring van uw eigen denken en uit de verklaring van de reacties van uw milieu veel kunnen leren. En ook ‑ wat zeer belangrijk is en dan verwijs ik naar de eerste lessen ‑ kunnen begrijpen hoe eigen geestelijke kracht wel degelijk gebruikt kan worden om de harmonie in de omgeving te versterken, om de gezondheid ‑ geestelijk zowel als stoffelijk ‑ te bevorderen en het geheel steeds meer te maken tot een werkelijk gelukkige maatschappij, die niet alleen op stoffelijke maar voornamelijk op de belangrijker geestelijke waarden is gebouwd.

Daar waar de geest in de stof een willige dienaar vindt, zal de geest door de stof de volmaaktheid van eigen wereld kunnen weerspiegelen in elke materiële wereld, waarin zij heerst.

Band.

Er is een band tussen eindigheid en eeuwigheid.

Een band tussen leven en dood. Een band tussen

licht, geluk en bestaan, ellende, mislukking en

nood. Het Al is één en in het Al wordt eenheid

steeds bewaard. En in die eenheid wordt de

werkelijkheid, het wezen Gods, getoond aan

ieder, die Hem zoekt.

Er is een band, die er bestaat

tussen ons en andere sferen. Er is

een band, die ons verbindt met al

wat leeft en streeft. Er is een

band, die ons uit ‘t Al de nodige

krachten geeft om eigen lot te

dragen, maar ook om zo te schragen

dat, wat in anderen leeft.

De band, die ons allen verbindt, is de

levenskracht van God. De band, die ons

allen verbindt, is Zijn wet, Zijn wil.

Niet een lot, dat ons beheerst en dat

wij ondergaan, beschaamd en stil.

De band, die God heet, geeft ons vrije wil,

besluitkracht om een eigen weg te gaan. Hij

geeft ons echter ook een plicht: met anderen

saam te gaan en met elkander één‑gericht te

zoeken de oneindigheid.

En wordt die band ons eens bewust, dan

kent voor ‘t eerst ons wezen rust. Dan

wordt in ‘t Al geopenbaard dat, wat wij

zijn, ons werkelijk leven. Dan kennen wij

de werkelijkheid.

En is ons dat eenmaal gegeven, wij

zijn gebonden dan voorgoed met

 ‘t Wezen, dat men Kosmos heet, waarin

wij als pulserend bloed de wegen

gaan. Vrij …. en toch tesaam

gebonden door de band van ene Kracht,

Die is het enig waar bestaan.

image_pdf