23 juli 1965
U weet, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Om in de sfeer van het actuele te blijven, gaf ik mijn onderwerp de titel: Uitverkoop van de menselijke waardigheid.
Mens-zijn wil zeggen: Een wezen zijn, dat eigen verantwoordelijkheid draagt en streeft naar een volkomen beheersing van zichzelf en zijn omgeving. Mens-zijn betekent, de geestelijke waarden, die de kern van het eigen ik vormen, projecteren in het stoffelijke bestaan en zo iets van de goddelijke waarheid, die in de mens bestaat, ook in het stoffelijke leven kenbaar maken.
Dit zijn mooie zinsneden, die volgens mij behoren tot de waarheden, die over het menselijke bestaan gesteld kunnen worden. Aan de andere kant worden wij in deze tijd echter vooral geconfronteerd met situaties en toestanden, die juist de kern van dit mens-zijn dreigen aan te tasten.
Je zou kunnen zeggen, dat er een soort uitverkoop gaande is van de vele waarden van het stoffelijke bestaan die je eerst waarlijk tot mens maken en de mogelijkheid inhouden, ook werkelijk als mens te leven.
Persoonlijke aansprakelijkheid, is niet aangenaam. Het is vervelend, wanneer je steeds weer de schade en schande moet dragen, al zul je juist daardoor, volgens het spreekwoord, wijs kunnen worden. Het is aangenamer, schade en schande op anderen af te wentelen en je op de een of andere wijze vrij te maken van alle – voor het menselijke bewustwordingsproces echter zeer belangrijke – onaangename consequenties. De mens heeft dit dan ook zoveel mogelijk gedaan.
Het is misschien in uw ogen dwaas, wanneer ik in een tijd als deze fulmineer tegen bv. sociale verzekeringen, die verplicht zijn. U zult, zoals zovelen voor u, stellen, dat deze verplichting wel noodzakelijk is, omdat de mensen nu eenmaal niet wijs genoeg zijn om zelf en vanuit zich de noodzakelijke verzekeringen af te sluiten. De solidariteit van de mensen onderling, zo stelt men dan graag, moet op deze wijze tot uitdrukking worden gebracht. Maar van een bewuste solidariteit is hier geen sprake meer. Ik ben het dan ook niet met dergelijke voorschriften en wetten eens en acht dergelijke procedures tot zekerstelling van de “welvaart” een uitverkopen van de belangrijkste waarden van het menselijke bestaan: Het zelfstandig leven. Men vermijdt zo de onzekerheden, waardoor je in het leven voortdurend gedwongen wordt tot streven en tot het scheppen van persoonlijke zekerheden.
Wanneer een aantal mensen uit eigen wil een onderlinge verzekering willen sluiten en zo gezamenlijk bepaalde schade – of schande – willen dragen en de gevolgen daarvan bestrijden, zo is dit hun eigen zaak. Zij zijn hierbij persoonlijk betrokken. Het is vrije wil, het gevolg van een persoonlijk en op grond van eigen overwegingen genomen besluit. Niemand zal anderen het recht willen ontzeggen, op deze wijze ziekte e.d. te beroven van de vaak onaangename consequenties, vooral zover deze op pecuniair terrein liggen. Maar wanneer ik echter iemand dwing hiertoe, zo moge het schijnen, dat de schade voor anderen hierdoor gemakkelijker te dragen zal zijn, dat het risico beter verdeeld kan worden, maar in feite zal men de hulp van de verzekering niet als een hulp, een door eigen keuze gewonnen gunst beschouwen, maar haar eerder zien als een recht, dat men nu eenmaal bezit en daarom ook zoveel mogelijk moet uitbuiten.
De positieve benadering, die ligt in een vrijwillig solidair zijn wordt op deze wijze door een negatieve vervangen, het door gezamenlijk streven zekerheid scheppen wordt in het gedachteleven van velen vervangen door de lust, ten koste van de gemeenschap zoveel mogelijk te profiteren. U zult het met mij eens zijn, dat dit laatste zeker niet positief of gunstig voor de ontwikkeling van een menselijke persoonlijkheid genoemd kan worden.
Een ander punt, waarbij ik ook wel weer op tegenstand van velen kan rekenen, is mijn visie op de kinderbijslag en de vele sociale voorrechten en zekerheden, die ook in andere landen bestemd heten te zijn, om er voor te zorgen, dat het kind aan zijn trekken kan komen. Ik meen, dat twee mensen, wanneer zij gezamenlijk een kind verwekken, gezamenlijk iets groots tot stand brengen. Zij brengen een ziel op aarde en geven een geest de gelegenheid in de stof volgens eigen wezen en wensen binnen een meer of min bewust gekozen milieu te leven en te werken. Maar zij hebben tegenover dit kind verantwoordelijkheid en zijn tijdens de jeugd voor dit kind aansprakelijk. Wanneer ik deze aansprakelijkheid, hoe groot of gering deze in de ogen van anderen ook moge zijn, ga verminderen door te zeggen: “Wanneer er een kind meer komt, is dat niet zo erg, wij zullen de kosten daarvan helpen dragen”, zal men al snel zeggen: “Van de zorg ben ik deels af, maar de moeite van het opvoeden blijft nog steeds voor mij; hoe kom ik van deze moeite af?”
Ook dit lijkt u misschien onredelijk of negatief gesteld, maar het berust toch ook op feiten. Wanneer ik door een verzekering, de met de komst van het kind verbonden zorgen ga weg nemen, zal vooral voor geestelijk onrijpe het kind niet meer een persoonlijke zaak, een zaak van het gezin zijn, maar zal het eerder beschouwd en gevoeld worden als een factor in de relatie tussen gezin en gemeenschap, waarvan men dan alweer meent te mogen plukken en profiteren voor eigen belang – en niet alleen maar in het belang van het kind.
Ook hier wordt een deel van de menselijke waardigheid aangetast, doordat een groot deel van het offer en daarmede ook van de trots van de ouders, wanneer zij hun kind iets zien bereiken, te niet wordt gedaan. De ouders zullen eerder geneigd zijn na te gaan, in hoeverre zij van de prestaties van hun kind kunnen profiteren, terwijl het kind op zijn beurt het recht van de ouders daarop niet meer zal beseffen. De projectie van de ouders in het kind valt zo voor een groot deel weg en wordt door egoïsme vervangen. Helaas gaat al eerder daarbij ook de verantwoordelijkheid, die de ouder voor het gedrag van het kind voelt, ten gronde en zal eigen voordeel en eigen gemak in wezen de verhouding ouder-kind gaan bepalen.
De problemen, die de moderne jeugd schept, spreken hier voor zichzelf, vooral wanneer wij ons realiseren, dat zij grotendeels worden veroorzaakt door in eerste instantie tekort schieten van de ouders. Het tekort schieten van deze ouders wordt bevorderd, doordat men hen een deel van de lasten, maar daarmede ook van de waardigheid van het ouderzijn ontnomen heeft. Waar het gevoel van zwaar persoonlijk offer wegvalt, zal ook het gevoel van persoonlijke verdienste wegvallen, en waar geen gevoel van persoonlijke verdienste meer kan ontstaan, zal al snel een zekere lauwheid en onverschilligheid de plaats in gaan nemen van de sterke band tussen ouders en kinderen. Door de zuiver dierlijke genegenheid van ouders voor hun kinderen – en de even natuurlijk haat, die vele kinderen in hun diepste wezen voor hun ouders koesteren – kan de juiste relatie niet meer in stand gehouden worden.
Wanneer wij in de moderne maatschappij de persoonlijke verantwoordelijkheid van de eenling verder nagaan, zo blijkt, dat ook op ander terrein ongeveer gelijke ontwikkelingen plaats vinden. Wanneer men vroeger zag, hoe een medemens door een rover werd aangevallen, zo gevoelde men het als een plicht, die andere bij te staan. Deed men dit niet, zo gevoelde men zich schuldig, het openbaar gezag was immers niet in staat, en dit wist eenieder, allen te beschermen. Zelfs de overheid gaf dit toe. Nu stelt de overheid, dat het beschermen van de burger haar taak is en het gevoel van verantwoordelijkheid voor de naaste wordt zo in vele gevallen overgedragen aan een instantie, een onpersoonlijk wezen met vele hoofden. In deze tijd hoort men dan ook maar al te vaak: Is iemand in moeilijkheden, dan moet hij maar naar de betroffen instanties gaan, naar de politie, de brandweer, de sociale diensten. Hierdoor gaat de persoonlijke verbondenheid met anderen in het gebeuren teloor. Een mens voelt zich waarlijk mens, zolang hij betekenis heeft voor zijn medemensen. Door deze betekenis voor anderen op voor omschreven wijze of op andere manieren te verminderen, ontneemt men de mens een deel van zijn menselijke waardigheid, tast men de persoonlijke levensrechten van de mens in ieder geval op geestelijk vlak aan.
Kunnen leren, mogen studeren, zijn kostbare zaken voor de mens, want kennis is in zijn bestaan zeer belangrijk. Op het ogenblik, dat leren echter niet meer een voorrecht is, maar een plicht, een soort onaangename noodzaak wordt, blijft er steeds minder over van de prikkel tot leren en vooral ook van de lust, om zelf en persoonlijk ook iets belangrijks te doen met de verworven kennis. Wanneer je zegt, dat studenten bv. recht hebben op studieloon, zo klinkt dit zeer sociaal en fraai. Men vergeet echter, dat zoiets alleen mogelijk en aanvaardbaar zou zijn, wanneer er inderdaad een arbeidsverhouding tussen de student en de betalende instantie zou bestaan, waarbij de prestaties voortdurend worden beoordeeld en zelfs de wijze van leven in zekere mate beheerst wordt, zodat de vrijheid van de student evenzeer wordt beperkt, als het geval zou zijn in een normale werkkring. Iets wat men hier te lande niet tot stand kan brengen, omdat het hier bestaande systeem van hogere studies zich eenvoudig voor het scheppen van dergelijke relaties niet leent.
Toch heeft overheidssteun een steeds grotere rol gekregen bij het mogelijk maken van alle studie. Het gevolg is geweest, dat steeds meer studenten hun studie hoofdzakelijk zijn gaan beschouwen als een taak, die men volbrengt om daarmede later winst te kunnen maken en telt bij velen de eis, welvaart te bereiken meer dan de wetenschap, waaraan zij zich z.g. wijden. Het is kenmerkend voor deze ontwikkeling, dat de menselijke trek, de hang naar het onbekende, de lust tot onderzoek, steeds minder wordt en hoofdzakelijk nog plaats vindt op zuiver commerciële grondslagen, terwijl de beste wetenschapsmensen in dienst zijn van staat en bedrijf – en zich rustig voor laten schrijven, wat zij wel en wat zij niet mogen onderzoeken.
Wie zal in deze tijd nog zo dwaas zijn, persoonlijke onderzoekingen te doen en daaraan alles, eigen welvaart en desnoods eigen gezondheid en geluk op te offeren? Dat zijn er maar zeer weinigen. Men heeft de mens a.h.w. zijn honger naar het onbekende ontnomen en daarvoor in de plaats slechts de hang naar goede beloning en maatschappelijk aanzien gesteld. Het zoeken naar het nieuwe is vooral vervangen door een eis naar zekerheid. Daarmede heeft men de verstandelijke en innerlijke progressiviteit van de mensen grotendeels vermoord. Voor deze Griekse gave van zekerheid heeft men hem in feite een deel van zijn menselijke waardigheid en onderzoekingsdrang weggenomen, zonder daarvoor iets van innerlijke waarde in ruil te geven.
Dit alles klinkt zeer negatief, zoals ik het naar voren breng. Maar dit is nu eenmaal een tijd, waarin het negativisme bij de massa en ook bij het individu voortdurend toeneemt. Wij hoeven ons natuurlijk niet al te druk te maken hierover. Maar wat gebeurt er? Kinderen verdrinken, terwijl honderden mensen langs de kant staan en belangstellend toezien of politie of brandweer nog tijdig redding zullen kunnen brengen. Men laat honden in een sloot verzuipen, omdat zij de kant niet op kunnen komen, zonder dat iemand van de omstanders een hand uitsteekt om het beestje te helpen. Het is typerend voor deze tijd, evenals het feit, dat jongelui in een toch heus niet verlaten straat een mens het ziekenhuis in kunnen schoppen en slaan, zonder dat iemand een hand uitsteekt. Zoals het typerend is voor deze tijd, dat iemand, die normaal door zou werken, ook al voelt hij zich wat minder goed, nu snel naar een arts stapt en probeert er vooral een redelijk lang ziekenverlof uit te slaan? De verdiensten gaan immers toch wel door. Indien men bewust tot een dergelijke houding komt, heb ik zelfs daartegen weinig bezwaar, maar men kiest niet eens meer bewust. Men ondergaat alles eenvoudig en probeert voor zich het beste te bereiken ten koste van alle anderen. Het leven is in vele opzichten voor de mensen der westelijke wereld eenvoudigweg te gemakkelijk.
Voor een deel kunnen wij deze ontwikkelingen wijten aan het feit, dat men de mensheid probeert aan te praten, dat de enige macht en mogelijkheid van het individu is gelegen in een vorm van solidariteit, die in wezen alleen op egoïsme is gebaseerd, zodat het begrip solidair zijn in wezen een illusie is. Wanneer men uitroept: “Arbeiders, verenigt u”. Zo antwoord ik: Inderdaad, dit is goed, maar dan zonder dwang, wel in een verbondenheid, die niet alleen gebaseerd is op wat men daardoor hoopt voor zich te verkrijgen, maar ook op een gevoel van onderlinge aansprakelijkheid, verantwoordelijkheid voor anderen – al behoren zij desnoods niet tot eigen groep – die men aanvaardt en waarvoor men offers wil brengen.
Men bereikt dit niet door voor anderen rechten te eisen, die het ik niets kosten, maar wel, door bv. de taak van een ander vrijwillig op zich te nemen, wanneer deze daartoe tijdelijk niet in staat is. Men houdt het echter liever op eisen, die de eenling niets kosten en een beperken van het werktempo, een beknotten van de vrijheid tot werken en streven van anderen. Daardoor bereikt men in wezen slechts, dat degenen die iets zouden willen bereiken door harder te werken – al is hun doel daarbij ook nog zo geestelijk of materieel – de gelegenheid daartoe niet wordt gegund. Zo iemand wordt door deze suggestie van zelfzuchtige solidariteit in wezen beperkt in zijn mogelijkheden tot werken, verdienen, voorwaarts komen. De eenling wordt daardoor gehandicapt in zijn persoonlijke bereikingen en komt er toe om, in plaats van door studie en arbeid op het werk promotie te zoeken, via een tweede job, dat alleen geld, maar verder meestal weinig mogelijkheden biedt, zijn werklust uit te leven. Dan zien wij arbeiders ‘s avonds behangen, nachtwacht spelen, timmeren e.d. Wat er op neer komt, dat zo velen de mogelijkheid tot een werkelijk vooruit komen in het leven wordt ontnomen en zo de prikkel tot bereiken kan verminderen, terwijl daarbij vooral ook het gevoel van sociale verbondenheid en mogelijkheid bij zeer velen plaats maakt voor een neiging, iets voor niets te verkrijgen, desnoods door geweld.
Volgens mij is het echter een recht van elke mens, om ook volgens eigen inzichten en mogelijkheden te kunnen streven en iets te bereiken, zelfs wanneer anderen dit onaangenaam zouden vinden, of hierdoor op eigen nalatigheden en luiheid worden gewezen, maar wie kan nog iets voor zich bereiken in deze dagen? Waar zijn degenen, die door ijver en eerlijke arbeid rijkdom kunnen verwerven en zonder oplichterij, protectie en relaties nog iets belangrijks in het leven kunnen worden? Waar zijn de mensen die, zoals bv. nog niet zo lang geleden in Leiden gebeurde, ook ten koste van eigen fortuin en mogelijkheden onderzoekingen doen – in dit geval om het absolute nulpunt te benaderen? Dergelijke mensen treft men in deze dagen haast niet meer aan.
De mensheid is arm geworden aan innerlijke streven, aan hardheid tegenover zichzelf. En deze armoede vloeit niet noodzakelijk voort uit de maatschappelijke situaties. Er is – in vergelijking tot vroegere dagen – sprake van een zekere algemene welvaart. Want al is die welvaart niet zo groot, als men pleegt voor te geven, zo bestaat zij toch wel degelijk. Dat men daarvoor wat meer belastingen moet betalen dan vroeger is niet zo erg, want iets voor niets is op de wereld nu eenmaal moeilijk te vinden. Maar dat hierdoor bovendien het ik wordt vastgelegd in een levens- en werkpatroon, dat niet strookt met eigen wezen en aanleg, zodat de drang tot persoonlijk werken en bereiken bij vele eenvoudig wordt weggenomen of zich verplaatst naar het maatschappelijk van weinig belangrijk zijnde terrein van vrijetijdsbesteding, is volgens mij verkeerd.
Een mens moet zijn God zoeken. Ieder doet dit op eigen wijze. De een zoekt God in de materie, in eigen belangrijkheid en eigen functioneel zijn in de korte tijd van bestaan, anderen zoeken het in komende incarnatie, die hoger en beter moet zijn of in het bereiken van een “hemel”. De theorieën zijn ook heden nog mooi. Maar waar blijft de prikkel voor de mens, om uit te grijpen naar dit andere, naar dit betere? Ook hiertoe schept het sociaal patroon in zijn verankerde waarden steeds minder drang. Er was eens een rozenstruik, die aardig bloeide, men veredelde daarom de bloemen. Het aanzien van de struik werd steeds mooier. Maar men vergat de wortels lucht te bezorgen en voeding. Waarop de wortels verrotten en de gehele struik tot ieders verbazing afstierf. Want de struik zag er toch zo mooi uit, nietwaar? De wortels van het mens-zijn kun je omschrijven als het persoonlijk leven, de persoonlijke strijd om het bestaan, het persoonlijk strijden in en met jezelf, om zo innerlijk een waarheid te vinden. De wortel van het mens-zijn is vooral wel de vrijheid van de eenling, om zichzelf te zijn en te leven. Wanneer je dit wegneemt, neem je de werkelijkheid, de waarde van het menselijke leven weg.
De kuddegeest van deze tijd is misschien aardig, wanneer men haar alleen van buitenaf beziet, maar wat vloeit hieruit voort? Dwang op anderen, geboren uit eigen onzekerheid.
Iedereen heeft 14 dagen vakantie. Dus moet een winkelier ook 14 dagen vakantie hebben. Tot zover klinkt het redelijk. Onredelijk wordt het eerst, wanneer men verder gaat. Indien hij dus zelf die vakantie niet wenst te nemen, moeten wij hem dwingen, zijn zaak voor die tijd te sluiten. Dit laatste acht ik niet juist. Wanneer iemand zich dood wenst te werken, zo is dit zijn recht. En indien hij dit niet wil doen, zo zal hij zelf de gevolgen daarvan moeten nemen en het risico lopen, dat anderen er anders over denken. Dit is een zaak, waarin de mens zelf alleen het recht heeft te besluiten.
Men zal nu wel stellen, dat mijn veroordeling van bv. de winkelsluitingswetten asociaal is. Laat ons het daarom anders stellen. Waarop heeft een mens meer recht, op zijn vrijheid om naar eigen inzicht te handelen, zelfs wanneer dit misschien wat dwaas is in de ogen van anderen, of op vrije tijd en vakantie? Welk recht is het belangrijkste, gerekend vanuit menselijke waarden en waardigheden? Wat is voor een mens, geestelijk zowel als moreel van groter belang? Het recht eigen leven te leven, of de verzekering van een bepaald inkomen. Men wil deze keuze in deze tijd niet maken en vooral niet beseffen, dat er dingen zijn in het menselijke leven, die van groter belang zijn dan vast inkomen, sociale zekerheid en opgelegde verplichtingen. Daarmede ontneemt men de mens voor de geest zeer belangrijke mogelijkheden. Ik wil trachten dit duidelijk te maken.
Wanneer de geest in de stof komt, is zij niet, zoals u misschien veronderstelt, alleen maar gesteld op een aangenaam stoffelijk bestaan. De geest komt naar de materie, omdat er voor haar een probleem bestaat, waarvan de oplossing haar noodzakelijk lijkt. Het gaat altijd weer om een betere erkenning van eigen wezen of een juistere erkenning en omschrijving van de wereld. Om dit te bereiken zal zij zich niet alleen binnen een lichaam moeten begeven, maar zal zij ook in de stof de problemen moeten uitdrukken, die in haar bestaan en aan de hand van de zo optredende ontwikkelingen en gebeurtenissen voor zich een mening vormen over de richting, welke zij in streven en denken verder zal moeten volgen en te kennen, zodat zij de hiaten, die zij in eigen bestaan of erkennen aantreft, weet te vullen.
Dat men de geest dit vaak belet, is te wijten aan een eigenaardige reeks opvattingen, die indirect uit het christendom voortkomen. En toch heeft Jezus nooit gezegd, dat je iemand moet beletten naar de duivel te gaan, wanneer hij dit eenmaal wenst. Hij heeft alleen gezegd, dat je eenieder de mogelijkheid moet bieden het koninkrijk der hemelen te bereiken, indien hij dit wenst. Maar Hij spreekt nimmer van dwang als een aanvaardbaar middel. De bekende woorden: “Dwingt hen om in te gaan”, zijn niet van Jezus, maar van Paulus. Bij Jezus en bij alle andere grote leraren op aarde was er steeds weer sprake van de noodzaak tot een vrije geestelijke ontwikkeling te komen. En dat is begrijpelijk; iemand, die zich naar het duister wil wenden, zal men zelfs met dwang tot uiterlijke vroomheid niet kunnen redden, terwijl iemand, die het Licht als bewust doel heeft gekozen, dit pad zal blijven volgen tegen alle aardse machten en zelfs tegen de pijnigingen van een inquisitie in.
Men kan het de mens stoffelijk wat gemakkelijker maken, maar zal hem daardoor ook vaak de mogelijkheid tot persoonlijk leven en streven deels ontnemen. De geest echter zoekt niet naar stoffelijke welvaart als enig doel, zij zoekt de problemen van de stof of de maatschappij niet op te lossen, maar richt zich op haar eigen problemen alleen. Al het andere is voor haar slechts werktuig, hulpmiddel. Wanneer men de geest de kans ontneemt van alle mogelijkheden in het leven gebruik te maken volgens eigen inzichten en de zekerheid, dat zijzelf de daaraan verbonden consequenties zal ondergaan, ontneemt men haar tevens de vrijheid een maximum aan bewustwording tijdens haar stoffelijk bestaan te bereiken. Volgens mij is het recht op eigen wijze bewust te worden en te leven een van de belangrijkste rechten, die een mens kan bezitten, geestelijk zowel als anderszins. Ik meen, dat dit de basis is, waaruit alle menselijke bereiking, ja, de gehele beschaving zijn weg heeft gevonden. Hieraan ontleent de mens zijn grootste waardigheid. En dit recht wordt eenvoudig verkocht voor wat stoffelijke macht, of wat welvaart zonder te veel eigen streven. Vooral de minder ontwikkelde, minder bewuste mensen worden er vaak toe gebracht, deze rechten en mogelijkheden in te wisselen voor een paar lege beloften en enkele vage, maar nimmer tot werkelijkheid wordende leuzen.
Het menselijke ego, juist omdat het zowel tot de wereld van de geest als tot de wereld van de materie behoort, leeft tussen de stoffelijke en de geestelijke realiteit in. Vanuit een z.g. redelijk standpunt zal deze mens daarom het slachtoffer zijn van allerhande bijgelovigheden, allerhande onlogische en onbegrepen tendensen en zal gedachtefouten in zich bergen. Men vergeet daarbij echter, dat de kern van deze onlogische reacties en bijgelovigheden voor die mens als geest, als wezen dat “bewustzijn” zoekt een uitdrukking van persoonlijke waarden en problemen betekenen. Wanneer ik tracht een mens deze eigen inzichten hoe onlogisch zij mij ook mogen toeschijnen, te ontnemen, zal ik hem daarmede in vele gevallen ook de mogelijkheid ontnemen, waarlijk zichzelf te zijn.
Dit alles brengt nog iets anders met zich. Wanneer je als meer bewuste geest de mogelijkheden van een nieuwe incarnatie overweegt en ziet, dat deze je de mogelijkheid niet zal bieden de voor jou belangrijke vragen op te lossen, zul je niet incarneren. D.w.z. dat vele hogere geesten, die misschien in enkele levens een volmaakte bewustwording zouden kunnen bereiken, weigeren op de wereld te komen – althans in die delen van de wereld – waar de misverstane beginselen van humanist te ver worden doorgevoerd. Wij zien dan ook een voortdurend afzakken van het geestelijk peil juist in die gebieden, waar men de stoffelijke problemen voor de eenling ongeveer heeft opgelost, maar dan ten koste van zijn persoonlijke vrijheid van leven. Voor hen, die op de aarde leven, voert dit tot een nog grotere gelijkschakeling en zo een verdere afname van de mogelijkheid tot stoffelijke bewustwording tijdens het leven.
Men kan stellen, dat er maar één waarheid bestaat. Dat is waar bij God. Maar onder de mensen kent men heel wat verschillende waarheden. Zo zegt men dat het belangrijk is, als deskundige staathuishoudkundig te overzien, wat de mogelijkheden en eisen van de toekomst zijn, om zo te bepalen, wat de toekomst brengt. Dit is voor zeer velen in uw Westelijke wereld een waarheid als een koe. De praktijk leert ons, dat in een niet al te groot bedrijf economen nuttig kunnen zijn, omdat zij door hun overzicht de daar optredende situaties zo nodig kunnen corrigeren en zo leiding kunnen geven aan de ontwikkeling van het geheel. Zodra echter hun terrein van arbeid te groot wordt, zoals bv. een staat of groot concern, blijkt dat zij niet meer nuttige aanwijzingen kunnen geven, maar op niet praktische gronden komen tot een structuur, waaraan zij het volk of het concern willen dwingen te beantwoorden. Zij rechtvaardigen dit door te wijzen op de goede resultaten, die zij zo wel eens behalen. Maar bij nader onderzoek blijkt dan meestal, dat anderen, die geheel andere wegen volgen, of de wetenschap der economie als sprookje beschouwen, ongeveer dezelfde resultaten behalen. Gaat het fout, dan spreekt de econoom onmiddellijk van het optreden van door niemand te voorziene omstandigheden – waarbij hij schijnt te vergeten, dat het grootste deel van het leven uiteindelijk daardoor wordt bepaald en niet door vaste, door de mens gestelde, of zelfs maar erkende regels. “Wij moeten echter”, zo gaat hij dan verder, “het leven wetenschappelijk blijven benaderen, omdat alleen zo een verantwoorde planning mogelijk is. Men zal zich dus aan onze inzichten en besluiten moeten onderwerpen.”
Mijn vraag luidt: Heeft men het recht dit te stellen, zolang men niet in staat is ook de onvoorziene waarden te klasseren en het innerlijke leven van de mens – en zo de menselijke reacties, die meestal de aanleiding zijn tot het optreden van de onvoorziene omstandigheden – eveneens wetenschappelijk kan erkennen en benaderen? De essentie van de mens, de waarden in hem, die hem aansporen tot een streven van niet alleen materiële aard, de waarden, die hem doen slagen of falen in het leven, ondanks de stoffelijke omstandigheden, die kent men niet.
Men heeft inderdaad al enige kennis van psychologie. Maar daarmede kan men een afwijking nog niet eenvoudig genezen. De patiënt ligt ook nu nog vele uren op de bank van de psychiater en zal aan het einde van de behandeling misschien vrede met zichzelf gevonden hebben en zo een zekere aanpassing aan de maatschappij bereikt hebben. Maar genezen is hij dan nog niet.
Er bestaat tot op heden geen methode, om het innerlijke wezen van de mens werkelijk, zonder voorbehoud en met kennis van alle processen te benaderen. Wanneer wij de mens echter alleen vanaf een zuiver materieel en economisch standpunt benaderen en zijn leven alleen op basis van deze waarden willen beheersen en regelen, doen wij de mens te kort en overschatten wij zo de mogelijkheden, die men heeft tot regelen en beheersen. Men ontneemt dan de mens het meest levende, het belangrijkste wat er in hem bestaat: Zijn ziel, zijn werkelijke ik, zijn persoonlijke bewustwording en ontwikkeling. Waar men in de moderne maatschappij deze laatste waarden gemakshalve voorgeeft te vergeten of niet te kennen, spreek ik van een uitverkoop van de menselijke waarden en waardigheid.
Een vraag, die men vermijdt zich te stellen, luidt: Kan een mens of een groep van mensen op dezelfde wijze worden gehanteerd en georganiseerd als bv. een bepaald terrein van het maatschappelijk geheel, zoals waterstaat of sociale zaken? Naar ik meen, is dit niet mogelijk, zonder zich daarbij te beroepen op beloften die men niet houden kan, voorspiegelingen, die niet op feiten berusten. Er zijn zovele factoren van niet logische aard in de mens, dat een organiseren van de mensen alleen op grond van feitelijke en in de stof bestaande waarden niet blijvend mogelijk is. In uw tijd weigert men echter zijn onvermogen op dit terrein te erkennen en tracht men zijn onvermogen tot het scheppen van een sluitende en blijvende organisatie van mensen te verhullen door steeds meer regelingen te treffen en steeds meer bindende maatregelen te nemen op steeds meer terreinen die het menselijke leven betreffen. Het enig werkelijke, het enig werkelijk belangrijke, het innerlijk geluk, de tevredenheid, het gevoel iets te kunnen bereiken bij de mens, moet men daarbij dan wel buiten beschouwing laten.
Daarnaast wil men voor alles humaan blijven en zal hierdoor komen tot maatregelen en inzichten, die niet stroken met de werkelijkheid. Zoals bv. de vraag, of een jongen van 16 jaar, die een moord begaat, daarvoor minder streng en langdurig bestraf zal moeten worden dan een man van 22 of 23 jaar. In een maatschappij als de uwe is een gelijke bestraffing niet denkbaar: De jonge mens weet, zo zegt men, immers nog niet goed, wat hij doet. Maar in feite weet de jonge mens naar al te goed dat hij iets doet, wat onjuist is, en hij rekent maar al te vaak juist op zijn jeugd en de heersende inzichten om het zonder al te veel risico te kunnen en mogen doen.
Wanneer deze jongere mens zonder meer en volgens dezelfde regels als ouderen bestraft zou worden en alleen naar betoonde revalidatie, een herwinnen van moreel inzicht en persoonlijke waarde een misschien betere kans zou hebben dan een oudere, om weer snel in vrijheid te komen, zou dit voor de jonge mens en voor de maatschappij beter zijn.
Wanneer iemand een psychisch defect heeft – niet geheel toerekenbaar is – zal men in de moderne maatschappij zo iemand niet willen bestraffen. Dit zou onrecht zijn. Maar gelijktijdig hanteert een maatschappij als deze in zeer vele gevallen maatregelen, die in wezen onrecht zijn “ter handhaving van de openbare orde”. Is het strafrecht nu een middel om de openbare orde te verzekeren of is het een reeks van strafmaatregelen? In het eerste geval dient het ter bescherming van de maatschappij als geheel en zal de vraag van “rechtvaardigheid” steeds in de tweede plaats komen. Gaat het alleen om een bestraffing van onrecht, dan zal men op andere wijze moeten handelen, maar zal de openbare veiligheid en de bescherming van de maatschappij geen argument mogen zijn bij de bepaling van strafmaat en het tot stand brengen van nieuwe wetten. Men tracht beide dingen te mengen. Het gevolg is, dat een mens zich beroepen kan op het feit, dat hij door omstandigheden geen bestraffing verdient, om zo het recht te verkrijgen, verder de openbare orde in gevaar te brengen. Anders gezegd, de veiligheid van volk en staat wordt minder geacht dan de uitvlucht, waardoor men zich aan de strafmaatregelen onttrekt, terwijl gelijktijdig de wet in volle zwaarte neerkomt op hen, die waarschijnlijk niet tot een herhaling van hun daad zouden komen en dus voor de gemeenschap geen werkelijk gevaar vormen. Dit is niet alleen in Nederland zo, maar overal in de “beschaafde wereld”.
Denk u nu eens in, dat ik als geest in de stof leef en ontdek, dat mijn milieu geen vaste regels en wetten kent. Naarmate ik mij zelf minder één toon met dit milieu heb ik minder plichten en meer rechten. Voor een sterke, meer bewuste geest zal dit alleen onaangenaam zijn, een minder bewuste geest zal echter daardoor verleid worden tot een prijsgeven van alle menselijkheid en in wezen tot een soort anti-mens worden, zo alle harmonische waarden verliezende, die voor hem belangrijk zijn. Asociaal zijn lijkt op het ogenblik eerder een deugd dan een smet, want degene, die asociaal is, krijgt alle hulp en steun, die hij maar begeren kan van de gemeenschap, dankzij zijn houding tegen die gemeenschap, die een werkelijk lid van de gemeenschap vaak zal moeten ontberen.
Nu denkt u, dat ik spreek als een waar bolwerk van de reactie, alsof ik een van die oude pastoors of dominees was, die liberaal christelijk tegen alle sociale ontwikkelingen in het verleden waren. Toch spreek ik zeker niet vanuit een dergelijk standpunt. Maar men zal een keuze moeten doen, wil men iets bereiken. En deze dagen leggen de mensheid een keuze voor, die, eenmaal gedaan, beslissend zal zijn voor het lot van de mensheid gedurende langere tijd en ook geestelijke ontwikkelingen en mogelijkheden binnen de menselijke sfeer zal bepalen. De vraag, wat u kiest, wordt u door het leven voorgelegd, niet door de staat of middels verkiezingen, maar door het leven zelf, door de gebeurtenissen, die dit leven nu beïnvloeden.
Wat wilt u? De natuur is in oproer. Wilt u persoonlijk trachten de oude heldenmoed te herwinnen en medemensen te helpen en desnoods ten koste van uzelf te redden, of meent u, dat u recht hebt op hulp van buitenaf en anderen maar moeten wachten, tot iemand ook hen te hulp wil komen? Wat wilt U? Een mens zijn met persoonlijkheid of alleen maar een deeltje van het mechanisme mensheid, dat langzaam maar zeker steeds meer gaat gelijken op een bijenstaat.
De gebeurtenissen, in eigen land en elders, vergen een keuze, een houding. Voorbeeld? Wanneer uw leverancier vandaag of morgen uit gemakzucht verklaart, niet meer te willen bezorgen, terwijl hij dit voordien steeds deed, blijft u dan nog bij hem in de winkel komen of niet? En wanneer u een winkel betreedt om een half uur te mogen wachten voor men zich verwaardigt zich met u als enige klant bezig te houden, wat doet u dan? Ergert u zich en loopt u weg, of wacht u geduldig, of tracht u de ander duidelijk te maken, dat er een bepaalde relatie bestaat tussen koper en verkoper, waarbij ook dienstvaardigheid een rol speelt? Wanneer iemand maatregelen neemt, die niet op noodzaak of recht zijn gebaseerd, maar een uitvloeisel zijn van gemakzucht of onredelijke winzucht, wat doet u dan? Zo men u zegt, dat u zelf het verbruik van gas, water en licht moet aflezen en dit verbruik zelf op straf van boete persoonlijk moet komen melden, terwijl dit niet noodzakelijk is, wat doet u dan? U schrijft waarschijnlijk netjes alles op en gaat. U onderwerpt zich, omdat een verzet kostbaarder en lastiger zou zijn. U verloochent hiermede echter uw rechten, uw vrijheid van leven, uw recht binnen de maatschappij en maakt zo uzelf tot een wezen, waarin alleen frustraties kunnen ontstaan, omdat in het werkelijke leven eigen besef, wil en mogelijkheden geen rol meer spelen.
Maatschappelijk gezien is dit alles nog wel aanvaardbaar. Maar geestelijk betekent het, dat alle eigen leven en denken wordt onderdrukt, dat u uit gemakzucht of angst gelooft, wanneer men u zegt te geloven en verwerpt, wanneer u gezegd wordt dit te doen. Reeds nu denken weinigen zelf. Het is hen te lastig om zelf na te denken. Maar hierdoor ondervinden zij geestelijk steeds groter wordende schade en zal de mogelijkheid tot bewustwording steeds minder worden. De vraag is, of iemand, die niet meer zelfstandig wil of durft denken en leven nog wel recht heeft op de naam ‘mens’. Dit alles wordt de inzet van vele geschillen en problemen de komende dagen. U moogt reeds nu rekenen met een behoorlijk aantal stakingen, waarbij de stakers met zeker geweld hun wil zullen trachten door te zetten, daarbij een beroep doen op uw steun en hulp. U zult dan niet moeten kiezen voor de sterkste of degene die de gemakkelijkste oplossing biedt, maar voor hen, die in hun recht zijn. Ondanks alle verwarringen zult u uw eigen houding zelfstandig moeten bepalen, onafhankelijk van de meningen, die men u zal proberen op te dringen.
Staatkundig komen er binnenkort ook een paar eigenaardige dingen uit de bus, onder meer in Nederland, België en Frankrijk. Zover dit u aangaat, zult u zelf moeten bepalen, of u het er mee eens kunt zijn of niet, en dan, ongeacht de moeilijkheden, zult u volgens die overtuiging moeten handelen. In deze tijd zult u zelfs steeds meer uw houding moeten bepalen en beslissingen moeten nemen, hoe moeilijk die ook vaak zullen zijn. Wanneer u dit niet wilt of kunt, verliest u veel van uw menselijke waardigheid. En men zal trachten u een keuze en een zelfstandig reageren en denken onmogelijk te maken, want men houdt uitverkoop van menselijke waarden en de menselijke waardigheid van het individu. Mens-zijn is niet alleen maar “goed” zijn en je naaste lief hebben omdat het zo hoort. Het betekent de relatie met de naaste bewust op een bepaalde wijze kiezen, omdat men dit als juist ervaart en niet, omdat het toevallig gemakkelijk of de mode is. Recht en rechtvaardigheid zijn niet alleen maar leuzen. Deze dingen moet men innerlijk vinden en gebruiken, om eigen houding tegenover de medemens te bepalen. Wanneer men niet uitgaat van eigen gevoel van recht en niet rechtvaardig is volgens beste vermogen, is men geen echt en waardig mens meer, maar een dier of een marionet.
Verantwoordelijkheid voor en verbondenheid met de naaste zijn geen dingen, die via instanties, heffingen, collectes en leuzen kunnen worden afgedaan. Het zijn waarden, die men in zich zal moeten gevoelen, innerlijk zal moeten beleven en steeds weer deel maken van eigen bestaan, niet alleen, wanneer dit toevallig gevraagd wordt, maar altijd, omdat het een deel is van je leven. Anders ben je geen werkelijk bewuste mens meer.
Wanneer er vandaag of morgen een oorlogsdreiging ontstaat, zult u zelf moeten kiezen, of u voor of tegen bent. Zelfs al kan het dan wel eens veel gevaarlijker zijn voor uw leven en welzijn om nee te zeggen dan om mee te doen, u zult moeten beslissen wat voor u juist is of niet. Dit is alleen uw verantwoordelijkheid. Men heeft de menselijke waardigheden aangetast en dreigt ze te vernietigen door de mens meer en meer tot een massawezen zonder eigen bestrevingen en inzichten te nivelleren. Men staat de massa toe eens per periode te mekkeren, mits zij dan onmiddellijk verder de bekken dichthoudt. Zij heeft op bevel ja gemekkerd en daarmede staat vast, dat alles, wat de bevelvoerders van haar eisen, nu ook haar wil is, nietwaar? Wanneer de voorlichting u zegt ja te roepen roept u ja, wanneer men u zegt dat het juist is om ba te roepen, roept u ba. Zo is het toch maar al te vaak? Maar wanneer denkt men dan zelf, heeft men zelf geen oordeel meer? Heeft men zelf geen bewustzijn en streven meer? Wat is dan nog de waarde van het menselijke leven? Wat is dan het geestelijke nut van alle stoffelijk bestaan?
Het is moeilijk, niet vanuit het standpunt van volk, partij, kerk of gezin te spreken en te denken.
Toch zal men een eigen oordeel moeten vormen en daarnaar moeten handelen, zelfs al komt men daardoor vaak tussen de partijen in te staan en krijgt men van twee kanten de klappen. Men wil u dit onmogelijk maken en stelt, dat dit voor uw bestwil is. Gehoorzaam nu maar, dan komt alles in orde, zo roept men u toe. Maar zij, die dit suggereren, zijn degenen die bezig zijn uw menselijke rechten en waardigheid te verkopen voor macht, die zij begeren, of voor een illusie van zekerheid en welvaart, die niet feitelijk bestaat. Een mens, die waarlijk menselijk leeft, heeft rechten. De rechten, die hij zichzelf verwerft, niet de rechten, die men hem geeft. Aan het feit, dat men een menselijke gedaante heeft, ontleent men nog niet zonder meer rechten, terwijl dit feit ook niet betekent, dat men bepaalde plichten zal moeten aanvaarden, wanneer men dit niet wenst.
Vanuit menselijk standpunt kan men het feit, dat men op de wereld is gekomen, zien als een soort toeval. Want wie van u weet nog, dat hij zelf dit leven en dit voertuig eens gekozen heeft?
Wie van u is zich nog bewust van de redenen, die zijn geest ertoe brachten zich met veel pijn en moeiten één te maken met wat materie, om, geboren als mens, de problemen van het menselijke leven op te lossen en zich zo nieuwe krachten en inzichten te verwerven? Voor de meesten ligt het zo: Zij zijn de wereld ingeschopt en nu moeten zij er maar iets van maken, nietwaar? Als je dan geen geloof hebt, geen doel, geen persoonlijkheid bent, zal dit leven voor jou geen werkelijke zin hebben. Voor de geest zal dan alle streven naar de stof alleen maar tot teleurstellingen voeren.
De menselijke waardigheden hebben, vanuit de geest gezien, een veel groter belang dan men zich als mens kan voorstellen. Je bent als mens niet alleen maar deel van de mensheid voor de korte tijd van ongeveer 60 jaren. Je bent als mens niet alleen maar deel van de ontwikkelingen van de mensheid op aarde. Dit is de verschijningsvorm van iets anders. De mens is ook deel van een eenheid buiten de tijd, die wij de tijdloze-mensheid, het eeuwige wezen mens kunnen noemen. Als bewust wezen zal deze tijdloze mens alleen kunnen bestaan krachtens het bewustzijn van de delen, de mensen op aarde en in de sferen. Wanneer de delen van dit grote geheel zich niet meer bewust zijn of in bewustwording falen, is het kosmische, het tijdloze wezen niet meer waar en geheel levend, het wezen buiten de tijd wordt dan tot een chaotische reeks van problemen in de tijd. Het verliest dan zijn vorm en vermogen en staat weer aan het begin van zijn ontwikkeling. Alleen wanneer de mensen, de delen van deze tijdloze mensheid, bewust en niet alleen meer door omstandigheden en instincten geleid gaan reageren, maar een eigen keuze weten te doen, zal dit wezen bewust zijn plaats innemen in de ordening van de Goddelijke werkelijkheid.
Daarom incarneren wij in de materie en zoeken wij naar een harmonie, die wij eenheid met de mensheid of harmonie met God plegen te noemen, doch waarin wij in werkelijkheid zoeken naar de bewuste eenheid met de totaliteit, waaruit wij ontstaan zijn. En deze is voor ons in de eerste plaats deze kosmische of tijdloze mens, dit beeld van alle mensheid door alle tijden. Elke maal, wanneer men faalt in een persoonlijk leven en denken en niet komt tot het zoeken naar en gaan van een eigen pad, elke maal, wanneer men weigert eigen verantwoordelijkheden te dragen, schiet men tekort ook t.a.v. de kosmische mens. Elk falen gaat dan ook niet alleen ten koste van het eigen ik, maar schaadt ook het geheel. Voor mij is het dan ook duidelijk, dat men steeds weer uit moet gaan van het standpunt: Binnen de goddelijke wetten en de mogelijkheden, die bestaan binnen de schepping voor ons, moeten wij, bewust en persoonlijk strevend, onszelf leren kennen en zo onze verhouding tot de rest van het levende en de kosmos in waarheid en bewustzijn leren bepalen. Alleen wanneer wij dit volbrengen, zijn wij waarlijk en waardig deel van de mensheid.
Nog een enkel woord over Meesters, geleidegeesten, ras-geesten e.d. Dezen zijn deel van de tijdloze mensheid. Hun impulsen kunnen eenzijdig zijn. Zolang wij niet persoonlijk bewust leven en reageren, kan een geleidegeest, rasgeest, of Meester, wel trachten ons in het juiste spoor te brengen en te houden, maar deze kan in wezen ons alleen zeggen, wat wij moeten ontwikkelen, doch niet bepalen in welke mate wijzelf dit – op voor ons wezen en onze persoonlijkheid passende wijze – moeten doen. De geestelijke begeleiders en grote krachten, die voor het lot van de wereld vaak van een bepalend belang kunnen zijn, zijn voor uw geestelijk bestaan te zien als stimuli, die niet uw gehele leven bepalen mogen, maar u alleen duidelijk kunnen en mogen maken, wat op het ogenblik de meest harmonische instelling voor het geheel zal zijn. Uw plaats binnen dit geheel moet u nog steeds zelf bepalen en alleen aan de hand daarvan moogt u op hun invloeden reageren. Wij zijn dus, ondanks alle krachten uit de kosmos en alle Meesters, steeds verantwoordelijk voor een eigen en voor het ik juiste reactie op alle omstandigheden van het leven. Deze omstandigheden zijn voor eenieder anders. Geen gemeenschap en geen kracht kan dezen geheel voor ons bepalen. Ten hoogste kunnen wij zeggen, dat de omstandigheden, die voor ons op kunnen treden, vastgelegd en beperkt zijn door de goddelijke wetten. De vorm, waarin zij optreden, zal vastgelegd worden door de tijd, waarin wij met een eigen bewustzijn en dus ook een eigen houding tegenover alles wat gebeurt, leven.
Het is steeds nodig op dít moment, de nu juiste reactie te vinden; dus niet een reactie, die past bij de mogelijkheden van morgen of overmorgen. Eerst met het heden afhandelen. Daartoe moeten wij erkennen, wat er nu voor ons in de wereld bestaat, nu de middelen en mogelijkheden gebruiken, die voor ons bestaan en er zorg voor dragen, dat geen tekorten bestaan in het heden. Daarnaast mogen wij, zover het mogelijk is, zorgen, dat binnen afzienbare tijd geen tekorten op zullen treden. Wij zijn a.h.w. een evenwicht scheppende factor, waardoor het bewustzijn van het goddelijke in de kosmische mens ontstaat; dit is de zin van ons streven en de achtergrond van ons bewustzijn. Uit een beantwoorden aan deze bestemming vloeien voor ons gevoelens van harmonie en innerlijke zekerheid voort. Op het ogenblik, dat de mens de mogelijkheid en lust verliest, om in alle hem betreffende zaken van het leven zelf als arbiter op te treden, is zijn waarde en waardigheid als mens aangetast en is de waarde van het werkelijk bestaan, de functie, die men heeft binnen de kosmische of tijdloze mensheid, eveneens aangetast. Zo men dus afhankelijkheid en onzelfstandigheid nastreeft, heeft men chaos geschapen, waar men dacht te vormen. Ook daarom stelde ik, dat veel van hetgeen op het ogenblik zich ontwikkelt en plaatsvindt, in wezen een uitverkopen is van menselijke waarden en waardigheid.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Vragen.
Gemeenschappelijk leven en streven kan toch creatieve waarden bezitten? Dit meen ik niet gehoord te hebben.
U heeft dit van mij inderdaad niet gehoord, omdat in de nu algemeen geldende interpretatie hiervan de mogelijkheid wel theoretisch, maar vanuit geestelijk standpunt niet praktisch bestaat. Op het ogenblik, dat ik begin met een gemeenschappelijk streven, moet ik een gemeenschappelijke norm stellen als maatschappelijk en geestelijk bepalend. Aan deze norm moet men dan het streven en denken der mensen verbinden. Ik moet dus de vrijheid van streven voor de deelnemers beperken. De norm wordt echter door de mens als blijvende waarde gezien. Om haar verder te kunnen handhaven, zal men, naarmate een eerste doel bereikt wordt, de vrijheid van de delen van de gemeenschap steeds verder moeten beperken en alle streven verplicht moeten doen aanpassen aan het volgens de norm gestelde. Het wordt voor de eenling, die lid is van de gemeenschap, onmogelijk, zich daaruit los te maken. Ik stel daarom, dat de creatieve waarde- van het gemeenschappelijk streven alleen dan kan bestaan, wanneer de gemeenschap geen bindende, maar slechts een vrijwillig en tijdelijk aanvaarde gemeenschap is voor degenen, die er deel van uit maken.
Maar ook geestelijke vrijheid is toch altijd het streven geweest van de sociale gemeenschappen?
Binnen het kader van de stellingen van die gemeenschappen wel. Men kan zeggen, dat de vrije tijd, die men tegenwoordig kent, dienstig kan zijn voor een verdere geestelijke ontwikkeling en een zich verdiepen in geestelijke zaken. Er is een tijd geweest, dat men in het werk een deel van zichzelf kon leggen. Men leefde gelijktijdig in en door zijn werk. Nu heeft men het zover gebracht, dat het werk alleen een noodzaak is, omdat men leven moet, en wat men de recreatieve mogelijkheid noemt in wezen de periode wordt, waarin men al datgene uit, wat men in deze leggen en geven kan, of wil. Er is dus een verdeling van dingen geschapen, die vroeger gelijk lagen en in wezen één en hetzelfde waren.
Vroeger werd er veel langer gewerkt dan vandaag … .
Dat is waar. Maar vroeger werd er in een heel ander tempo gewerkt dan vandaag. Dit schijnt men vergeten te zijn. Vroeger had je meer kansen om ontslagen te worden. Maar je had ook heel wat meer kansen dan heden om het verder te brengen, zodat er inderdaad sprake was van loon naar werken en de mogelijkheid tot bereiken, dit is men vergeten. Vroeger was er minder sociale zekerheid. Maar daarvoor waren er veel meer mensen, die zich, vaak met inzet van hun gehele persoonlijkheid, wijdden aan degenen, die hun hulp werkelijk van node hadden.
Vroeger was het mogelijk een keuze te doen en eigen weg te volgen in denken en handelen, wanneer men de gevaren daarvan maar wilde aanvaarden. Velen hebben dit gedaan en zijn groot geworden in zaken, weten of geestelijke waarden. Nu, binnen de sociale gemeenschap in zijn nieuwe vormen, is dit alles niet meer mogelijk.
Men is geneigd om alleen het slechte van het verleden te zien, dit te verwerpen en uit te roepen: Onze tijd is beter. Het oordeel hierover is uit de aard der zaak een kwestie van persoonlijke instelling en waardering, maar laat mij u een vraag stellen: Wie is er beter aan toe, de arbeider in een groot concern met alle rechten en sociale bescherming van deze dagen, die uiteindelijk een nummer is en arbeid verricht, waar hij uiteindelijk aan het resultaat ervan weinig of geen deel heeft, ofwel de slaaf van een goede meester in Rome, die hem beschouwde als deel van zijn gezin en zo de slaaf een gemeenschap gaf, waartoe hij werkelijk behoorde, waarin en van waaruit hij leefde? U meent, dat ik ongelijke grootheden vergelijk. Maar dezelfde gewetenloze uitbuiting, die wij eens zagen bij slechte slavenhouders, zien wij ook nu nog – in een wat andere vorm – bij hedendaagse bedrijven. U herkent de vorm, waarin dit geschiedt, alleen niet meer als een vorm van slavendrijverij.
Is het u bekend, wat het gemiddelde percentage van zenuwkwalen was bij het personeel van de girodienst van de PTT in de laatste 5 jaren bv.? Dit was bijna 16%. M.a.w., men wordt sociaal verzorgd, werkt in moderne ruimten enz., maar onder omstandigheden, die kennelijk de geestelijke gezondheid en het zenuwstelsel van de mensen aantasten. U meent misschien, dat goed loon en goede sociale voorzieningen het geluk van de mensen bevorderen. In de mijnstreek is het verval van zeden, de besteding aan drank en nutteloze luxe artikelen, als vlucht voor de werkelijkheid van het dagelijks bestaan zo groot, dat gesteld kan worden, dat ruim 35% van de arbeiders daar aan deze kwaal lijdt. Wanneer wij bv. kijken naar het voorkomen van – meestal wederkerig aanvaarde – echtelijke ontrouw bij een van de grotere vleesverwerkende industrieën in het zuiden van Nederland, zo blijkt deze op het ogenblik 29% van het betrokken personeel te omvatten en dit percentage beweegt zich nog steeds in stijgende lijn.
Waarmede ik maar wil zeggen, dat de sociale gemeenschap met zijn schijn van vrijheid en geestelijke vrijheid kennelijk bepaalde voor de mens belangrijke elementen ontbeert, iets dat niet kan worden opgevangen door tijd voor recreatie, daar juist een teveel daarvan tot ongebondenheden voert. Het zo geschapen milieu blijkt eerder een bedreiging voor de geestelijke en zelfs morele vrijheid van de mens te bevatten.
Dit kan niet worden opgevangen door sociale diensten, hoera-toespraken en luidruchtig idealisme, dat geen werkelijke weerklank meer weet te wekken. De mens verliest meer en meer een eigen oriëntatie in het leven en wordt meer en meer gelijk geschakeld en zo, met eigen medewerking, ook steeds meer uitgebuit. Dat zijn de feiten. Er zijn natuurlijk ook vele positieve voorbeelden te geven, maar ik blijf bij mijn stelling, dat de negatieve waarden steeds meer gaan overheersen. Ik vrees, dat, zo men nog 50 jaren voort zal gaan op de ingeslagen weg, alleen nog maar negatieve waarden over zullen blijven. Dan wordt de sociale gemeenschap in wezen een vorm van absolutisme, waarin de vrije tijd wordt ingenomen door gedwongen “vrijwillige” arbeid, zoals nu reeds in Rusland, waar men, in korte tijd komende van middeleeuwse toestanden tot een industriestaat, geen mogelijkheden had, voldoende middelen, voor positieve recreatie te scheppen. Daar stelt men arbeid voor sociale doeleinden na de eigenlijke arbeidstijd verplichtend, stelt men verplichtend of dwingt het bijwonen van politieke en andere cursussen af, waaraan men deel moet nemen of men wil of niet, om als goed lid van de sociale gemeenschap aanvaard te worden en zijn rechten binnen die gemeenschap te kunnen behouden. Alleen op deze wijze hoopt men daar de positievere mogelijkheden van de voor recreatie beschikbare tijd te kunnen ontwikkelen en het destructieve karakter van een te veel aan vrije tijd – minder dan bij u – weg te nemen.
De theorie is mooi, de praktijk is anders, zodra een idealisme over het punt van evenwicht met andere waarden komt, wordt het tot een destructieve macht en kan het zich alleen handhaven door zichzelf te verloochenen. Want op dat ogenblik wordt de mens de mogelijkheid tot persoonlijk leven en denken meer en meer ontnomen en maakt men hem het dragen van eigen verantwoordelijkheden onmogelijk, hem dwingende zich in te voegen binnen de gemeenschap op een wijze, die eigen denken verwerpt, voor het ik onaanvaardbaar is en ten hoogste voert tot een vlucht voor de werkelijkheid in leuzen en dromen, maar geen reële beleving van geestelijke waarden meer toelaat.
Bestond die dwang ook niet in de maatschappij van de middeleeuwen?
Men had hier te maken met wat men tegenwoordig een dorpsmentaliteit pleegt te noemen: Sterke onderlinge verbondenheid, maar ook sterk gevoel van onderlinge aansprakelijkheid. De gemeenschap treedt ook hier dwingend op t.a.v. het individu, ofschoon de uiterlijke moraal en bekrompenheid, die u kent van de middeleeuwen, maar zelden in feite hebben bestaan. De mens, die bij de gemeenschap en de eisen, die zij stelde, niet paste, kon zich daarbuiten gaan bewegen, van de ene stad naar de andere trekken en zo zelfs zijn verleden
achterlaten. De eenling kon zoeken en zocht dan ook vaak langere tijd, tot hij een gemeenschap trof, waarin hij volgens wezen en aard op zijn plaats was. Die mogelijkheid bestaat nu niet meer.
De organisatie van de middeleeuwen is op haar wijze even machtig als de organisaties van heden. Zij heeft echter veel minder een ander en frustrerend en voor allen dwingend karakter.
Zelfs waar regentenfamilies het gezag in handen hebben, zijn zij steeds weer het slachtoffer der volkswil, wanneer zij te ver gaan. Men hangt hen op, ranselt ze af enz., maar gaat geen besprekingen voeren en laat zich niet sussen. Daarnaast had het duel, de tweestrijd, in de middeleeuwen een functie, die men zich nu niet meer kan denken. Het was geen kwestie van eerzucht – zoals hij de decadente Franse aristocratie, maar een middel om problemen uit te vechten, het was een vorm van rechtshandhaving. Dus: Het milieu is kennelijk anders. Er is de mogelijkheid om aan dit milieu te ontsnappen, wanneer men dit wenst. De zekerheid in dit milieu is niet gebaseerd op het feit, dat men toevallig daar deel van is, maar berust op de prestaties en de aanpassing, die men binnen de gemeenschap heeft weten te vinden. Wederom: Geen gebondenheid. Zelfs wanneer er sprake was van een schijnbaar centraal gezag, bleef er een sterk plaatselijk gezag, dat zich aan de eisen en behoeften van de streek kon aanpassen, alleen reeds door de afstanden, die toen in tijd zoveel groter waren.
Wat is volgens u de juiste sociale toestand?
Wanneer eenieder in moet staan voor eigen leven en daden, zijn verdiensten mag behouden en slechts een minimum af hoeft te geven voor verzorging van anderen, maar wel begrip zou hebben voor eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid tegenover minder gelukkige mensen, dan zou er maatschappelijk een veel juistere verhouding ontstaan.
Kort gezegd: Ik vind het krankzinnig, dat iemand, die niet naar de kerk gaat en misschien de kerk haat, moet bijdragen aan de bouw van nieuwe kerken; dat iemand, die zijn kinderen naar de openbare school stuurt, moet betalen voor de vaak duurdere voorzieningen van bijzondere scholen; dat iemand, die niet houdt van ballet, betalen moet, omdat de ballettomaan niet voldoende voor zijn entree wenst te besteden; dat iemand, die ziek wordt van opera, mee moet betalen voor operagebouwen en salarissen van het operapersoneel. Ik acht het onjuist, dat iemand, die niet van voetbal houdt, mee moet betalen, opdat anderen goedkoop kunnen voetballen; ik acht het dwaas, dat iemand, die zelf niet autorijdt moet betalen voor speciale autowegen. Ik vind, dat eenieder in de eerste plaats moet zorgen voor, en betalen voor alles, wat hij werkelijk wenst.
Indien er inderdaad zoveel mensen zijn, die in Nederland een eigen opera willen hebben, zo kunnen zij de prijzen betalen die voor zo iets ook in het buitenland betaald worden voor dergelijke dingen. Dan kan de opera daarvan bestaan. Laten degenen, die van voetbal houden, de accommodatie en niet alleen maar iets voor hun plaats betalen. Dan kan voetbal nog steeds bestaan, al zal men geen krankzinnige transfersommen meer kunnen betalen en zullen minder voetballers een salaris krijgen. Laat de sport sport blijven, of maak er een vertoning van en vraag dan ook de prijzen voor een eersteklas voorstelling. Indien de lasten, die het autoverkeer opbrengt, zo worden gesteld, dat daarvan wegenaanleg en verkeersvoorzieningen kunnen worden betaald, maar dan ook niets van die gelden een andere bestemming krijgt, zal Nederland binnen korte tijd over een perfect wegennet kunnen beschikken en zullen de belastingen niet verhoogd moeten worden. Laat de consument zelf consumeren wat hij wil en beperk de staatsconsumptie van diensten en goederen. Enz.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Esoterie: De innerlijke weg.
In de korte tijd, mij bemeten, wil ik ingaan op een enkel punt van de innerlijke weg, daarbij aanhakende bij alles, wat in het eerste, onderwerp naar voor werd gebracht.
Wij hebben een eigen innerlijk met een geheel eigen verbondenheid met Al en kosmos. Deze verbondenheid is een voor ons zuiver persoonlijke verbondenheid. Wij kunnen onszelf niet brengen tot een volkomen gelijkvormigheid met anderen en zullen in zeer vele gevallen ontdekken, dat ons innerlijk bestaan en leven voor een buitenstaander niets eens te begrijpen, laat staan aanvaardbaar is.
Het is onder die omstandigheden vaak zeer moeilijk jezelf door te zetten. Al snel denkt men: Wanneer allen zeggen, dat ik verkeerd denk, moeten zij toch wel gelijk hebben. Maar de relatie die ik heb met God, de verbondenheid met het Goddelijk Leven en Bestel via de straal, waartoe ik behoor, de invloeden van de persoonlijke leiding die ik kan ontvangen en ook mijn vorig bestaan – voor ik deze maal op aarde kwam – hebben voor mij een geheel eigen band met het Allerhoogste gevormd. Een afwijken daarvan betekent, dat ik de harmonie verwerp.
Het is misschien moeilijk, deze innerlijke harmonie steeds boven alles te stellen. Maar deze verbondenheid in het ik doet ons de Hoogste Kracht beleven. Wij vinden niet alleen langs de weg van de rede, maar ook door een innerlijke gevoeligheid, die niet te omschrijven valt, de waarheid van ons eigen leven, het antwoord op onze problemen, die wij alleen juist op onze eigen wijze voor onszelf op kunnen lossen. Door onszelf te zijn, door vanuit eigen denken en leven God te dienen, maar ook de waarheid omtrent God en onszelf te beschouwen, vervullen wij de taak, die ons in het leven is gesteld. Wie in zich de weg naar God zoekt, gaat zijn eigen weg naar het einddoel, dat voor allen gelijk is.
Wie zich laat overbluffen door het gelijk zijn van het einddoel en aanvaardt, dat er voor allen ook gelijke wegen bestaan, zal over het algemeen geen werkelijk innerlijk bereiken kennen. U zegt zo vaak, dat het goed is anderen een waarheid te leren beseffen. Maar wanneer ik anderen spreek van bv. Jezus of Boeddha, dan zal men zich deze voorstellen op zijn eigen wijze. De Jezus van de middeleeuwse schilders is een middeleeuwer in gestalte, Maria is in kleding en vorm een middeleeuwse vrouw. Zelfs Jozef wordt tot een gewoon man, zoals men in de straten in die tijd regelmatig tegen kon komen. In China is Jezus een Chinees, Maria een Chinese en Jozef een handwerkgezel, zoals in China op het platteland voorkomt. In Afrika zijn zij zwart. Zo gaat het overal.
Men kan u zeggen, dat deze dingen een leugen zijn of een aanpassing. Maar is de waarheid niet, dat deze Jezus in wezen het symbool is voor een bepaalde benadering van de oneindigheid?
Deze benadering kunnen wij nimmer vinden vanuit de maatstaven en waarden van een ander ras, een ander volk, vanuit een ander mens. Wanneer ik moet denken aan Jezus en Hem mij voor moet stellen, wordt hij tot mijn persoonlijk beeld, mijn eigen ideaal, zoals ik ook aan alle anderen gedaante een vorm pleeg te geven, die passen bij mijn wezen en leven. Want alleen zo is de leer die Jezus brengt voor mij ook een persoonlijke leer. Wanneer ik in het evangelie lees, zal ik dit zeker ook op mijn eigen wijze lezen en een eigen nadruk leggen. Zo krijgen de woorden voor mij een betekenis, die zij voor anderen misschien niet bezitten. Zo maak ik dit alles tot deel van mijn eigen weg, mijn innerlijk.
Het is en blijft harmonisch met mijn persoonlijk bestaan. Men mag dan zeggen, dat ik spreek als individualist. Maar is de esotericus niet in de eerste plaats juist dit? Iemand die zoekt naar het bewustzijn van zijn eigen wezen, naar de kern van eigen bestaan en het gebruik van de krachten en gaven, die in hem persoonlijk berusten, kan niet anders zijn. Leef volgens de kracht, die in je is. De voorstellingen die je je maakt van de innerlijke weg, zijn niet belangrijk – die bouw je zelf. Wanneer je echter in jezelf die weg gaat en alles van die weg blijft stroken met eigen wezen en denken, met uw taak en mogelijkheden, zal die weg zich openbaren door een steeds grotere kracht van eigen wezen, hij wordt tot een macht en wetenschap, die je niet met anderen kunt delen, maar waaruit je voor jezelf voortdurend putten kunt.
Gezien de weinige tijd, mij bemeten, wil ik nu enkele punten stellen over dit innerlijk pad:
- Het innerlijk pad, dat ik kan gaan, is mijn weg, niet de weg van anderen. Slechts door het pad te gaan, dat in mij ligt en leeft, bereik ik het einddoel, dat voor allen gelijk is.
- Ik kan de waarheid, die in mij leeft, niet zo vormen, dat een ander deze volledig kan aanvaarden en begrijpen. Ik kan haar echter wel volledig beleven en tot uiting brengen. Belangrijk is het een waarheid te vinden en te uiten, niet daarbij ook door anderen verstaan te worden.
- Naarmate ik in mijzelf een juistere harmonie bereik met de waarden van hoger bestaan en hoger ik, zal ik in mij de krachten bezitten, die ik nodig heb om op mij passende wijze, alles, wat in mij bestaat in de wereld te uiten. Deze krachten kan niemand op gelijke wijze bezitten of bereiken. Zij zijn mijn persoonlijk eigendom en werktuig. Ik dien ze daarom ook steeds zelf te gebruiken.
Ten laatste! Boven alle woorden gaat de innerlijke erkenning, die immers alle woorden te boven gaat. Wat ik in mijzelf aanvoel als waarheid, is voor mij deel van de juiste weg. Leer daarom uzelf in het licht van deze aangevoelde waarheid beoordelen en zien ten opzichte van de wereld, zowel als van het Hogere. Door de kennis, zo omtrent eigen ik opgedaan, zult u binnen de kosmos op juiste en harmonische wijze uitdrukking geven aan de Kracht, die u het leven schenkt.
Als maatstaf voor het dagelijkse leven wil ik daaraan nog toevoegen: Alleen wat u werkelijk innerlijk beroert, is waarlijk deel van uw bestaan. Druk daarin uw innerlijke bereiking en aanvoelen uit. Al het andere is bijkomstig. Laat het aan u voorbijgaan als een stroom, die door de weiden loopt, waar gij rust. Want alleen dat, wat innerlijk erkend en aangevoeld kan worden, heeft in het leven werkelijke betekenis. De krachten en wetenschappen in uzelf, die gij niet kunt uiten, zult gij daarom in uzelf verborgen houden, maar wat gij als kracht en deel van uw wezen tot uiting kunt brengen, zijt gij verplicht in de wereld werkzaam te maken.
Verg geen aanvaarding van uw stellingen of leer, maar tracht uw kracht te geven, waar men die aanvaarden wil.