De vader van leven is de gedachte

image_pdf

17 maart 1969

Wij zullen vanavond een gastspreker hebben met een wat eigenaardige filosofie en daarom zou ik het eerste gedeelte graag willen beschouwen als van ietwat solipsismisch.

Er is een wereld, maar die wereld bestaat voor mij alleen zolang ik die wereld concipieer. Anders houdt ze voor mij op te bestaan.

Ik zie mensen, maar mensen die ik zie, gedragen zich zoals ik ze zie. Ik ben het zelf die voor een groot gedeelte het karakter en het wezen van de dingen vastlegt. En wanneer ik een antwoord krijg uit de ruimte, uit de mensheid, uit de wereld, dan is het voor mij altijd weer de vraag: antwoord ik mijzelf of krijg ik een werkelijk antwoord? U begrijpt het wel dat dit voor u een beetje vreemde benadering van het bestaan is. Maar ze is een doorgevoerde filosofische uiteenzetting, gebaseerd op enkele Hindoeïstische, of moet ik zeggen Brahmaanse wijsheden.

Ik sta in de wereld, de wereld beïnvloedt mij. Ik ben het brandpunt van de wereld. Dit middelpunt van de wereld, die ik ben, zendt vanuit zich de beleving uit, de kracht, waardoor een deelgenootschap met die wereld kan ontstaan. Ik ben het zelf die uitzendt, ik ben het zelf die ontvangt. Wat ik doe is als een vleermuis in een grot met een soort radar aftastend wat er is. En ik merk alleen de hinderpalen en misschien de voor mij begerenswaardige aspecten van het leven, maar veel ervan gaat mij voorbij. Wat ik doe wordt bepaald door mijn wereld, maar wat mijn wereld is wordt bepaald door mij.

Hier hebt u eigenlijk het hele probleem in een nutshell, het probleem waarmee men zich eeuwenlang – dat moogt u rustig geloven – heeft beziggehouden. En ofschoon ik dus niet zover wil gaan als de solipsist dit doet, dus zeggen: ik ben de enige die bestaat en al het andere is maar waanzin, dat is maar illusie. Zo geloof ik toch wel, dat je voor jezelf ergens iemand bent, die leeft op de echo van het eigen ik, zoals die weerklinkt uit de wereld. En dat brengt met zich mee dat alles wat er in mij bestaat aan onrust in de wereld, voor mij kenbare onrust wordt. Wat er voor mij aan vertekening van werkelijkheid bestaat in mijzelf – b.v. een ontvluchting van feiten – zal weerkaatst worden in de wereld.

We kennen allemaal het kind dat Oost-Indisch doof is. Het wil een bepaalde roep niet horen: bv. “naar bed” of “kom eten”. Het kind hoort het werkelijk niet. Het hoort het wel, maar het hoort het niet omdat het niet wenst te horen en schakelt de ontvangen impuls dus eenvoudig uit. Wanneer het kind zegt: “ik heb u niet gehoord, moeder”, dan is dat kind volledig eerlijk, het is niet alleen maar een brutaliteit, al komt dat wel voor. Het is in heel veel gevallen een werkelijk niet horen, omdat men niet wil horen. Men wil niet gestoord worden. Dat Oost-Indisch doof zijn, dat zien wij elders weer bij mensen, die blind zijn voor bepaalde aspecten. U kent het allemaal. De uil denkt dat al zijn jongen schoonheden zijn, zegt men weleens. Wij zien schoonheid, wij zien afzichtelijkheid, niet aan de hand van een reële maatstaf, maar aan de hand van onze eigen gevoelens en aan de hand van onze eigen benadering. Er kunnen wezens zijn, die monstrueus zijn voor anderen en die toch in hun eigen kring normaal worden geaccepteerd, ja, van wie men bepaalde schoonheden ziet, die in de totale indruk voor de ander teloorgaat. Het is misschien een beetje overdreven als ik het zo stel – dat geef ik graag toe – maar dat die feiten bestaan dat deze dingen weleens voorkomen, dat weten wij allemaal.

Wanneer ik deze stelling verder ga uitwerken en ik ga dus uit van die eenvoudige feiten, dan kan ik op een gegeven ogenblik dus zelf zeggen: wat ik ben is bewustzijn. Dat bewustzijn is gevormd door misschien vele levens. Door die vele levens zie ik het bestaan op een bepaalde manier en bepaal ik zelf de wereld, waarin ik leef. Het is maar een denkbeeld natuurlijk en wij weten allemaal dat de wereld bijzonder reëel is. Wij kunnen wel met een groot gebaar zeggen dat die wereld ons niets doet, maar tenslotte krijgen wij toch op onze kop en soms krijgen wij onverwacht een beloning. En omdat die wereld voor ons een realiteit is, moeten wij als realiteit daarmee leven. Het gaat dan ook deze denkers niet in de eerste plaats om de praktijk van het leven zelf, want daaraan kun je je niet onttrekken. Neen, het gaat hen eerder om een andere benadering van de waardering in het leven.

Op het ogenblik dat alles wat ik tekort meen te komen, ook ergens in mij ligt, dan houdt het verwijt op. Ik ben niet meer in strijd met de buitenwereld, maar ik bezie mijzelf. Ik heroriënteer mijzelf. Wanneer al het goede dat uit die wereld tot mij komt, ergens iets is wat ik zelf ben, dan behoef ik er niet dankbaar voor te zijn. Dan behoef ik mij er ook niet aan te hechten. In de oude filosofieën is de onthechting vaak een zeer belangrijk iets. En denkt u niet dat het alleen maar een kwestie is van het hindoeïsme of het boeddhisme, het is al veel vroeger geprobeerd en in het christendom vinden wij precies hetzelfde terug. Onthechting, los worden van de dingen. Maar hoe kun je loskomen van de dingen, wanneer ze je vasthouden. Die wereld houdt je vast, je kunt er niet aan ontsnappen. En het antwoord wat de filosoof er op gevonden heeft is: “Wanneer ik die wereld zie als een volledig deel van mijzelf, dan kan die wereld mij niet meer binden, dan behoef ik mij aan niets te hechten, want wat is, is deel van mijzelf. Ik kan het nooit feitelijk verliezen, ik kan het alleen voor mijn eigen denken tijdelijk verliezen en dan moet ik mij gewoon heroriënteren.”

Om deze stellingen allemaal helemaal uit te werken, zou tamelijk ver voeren. U begrijpt, wat ik hier geef is maar een zeer korte samenvatting, Maar ik zou op grond daarvan wel enkele beschouwingen willen geven en hoop dat u daar aandacht voor zult hebben.

Ik weet nl. – ik leef nu eenmaal in een sfeer en daarom weet ik het. Voor u is het een kwestie die u maar moet geloven – dat gedachten bepalend kunnen zijn voor plaats, maar ook voor sfeer. Voel ik mij regenachtig dan regent het, voel ik mij zonnig dan is er zon. Dat heeft niets te maken met de wereld zoals ze dat voor een ander is, dat is mijn persoonlijke ervaring. Er bestaat een liedje dat u ook wel kent: “singing in the rain”. Daar moet u even over nadenken. Waarom zou u zingen in de regen? Omdat je de regen zo heerlijk verschrikkelijk nat vindt? Of misschien omdat de regen je niets meer doet. Innerlijk is de wereld zo zonnig, die regen is eigenlijk een onbelangrijke bijkomstigheid geworden. Je kunt in het leven heel veel tot bijkomstigheden reduceren. Je kunt veel z.g. hoofdzaken terzijde schuiven. Je kunt daarentegen heel veel dingen die voor jezelf nu misschien alleen begerenswaardig zijn, meer reëel maken. Want in de sfeer is mijn instelling regen en ik heb regen. Is mijn instelling zon dan heb ik zon. Dan vallen uw feiten, uw materiele werkelijkheid weg. Die zijn er niet. Wanneer ik zeg: ik ben in Washington dan ben ik in Washington Zeg ik: ik ben in Parijs, dan ben ik in Parijs. Maar een dergelijk beeld van een wereld die je helemaal beheerst, is niet zo dwaas: De enige moeilijkheid is – in de geest eveneens – ik beheers die wereld niet alleen door mijn wil, maar door mijn wezen.

Mijn wezen is erg complex. Het bestaat uit schuldgevoelens, angsten, begeerten, waarderingen voor bepaalde dingen, onderwaarderingen en misschien het verwerpen van andere dingen en daarmee bouw ik mijn wereld op. En nu geldt eigenlijk dit in de geest: Het concept dat ik heb, dat ik reëel heb, dat voor mij een rol speelt in mijn wezen, of dat voor mij nu iets is, wat aangenaam is of iets waarvoor ik doodsbenauwd ben, maak ik waar. Ik maak dus naar buiten toe alles waar, wat er in mij bestaat. En dat lijkt mij toch enigszins een parallel te hebben met het bestaan in uw eigen wereld. Er bestaan van die leuke rijmpjes:

“De mens lijdt nog het meest

door het lijden dat hij vreest,

doch dat nimmer op komt dagen.

Zo heeft hij meer te dragen

dan God te dragen geeft.”

U hebt dat ook weleens gehoord. Maar dat is natuurlijk heel aardig van een buitenstaander af gezien. Maar als je bang bent, dan lijd je. Het is niet alleen het lijden dat je vreest, neen, het is de vrees zelf, die het lijden realiteit verschaft, of het dan lichamelijk waar wordt of niet. Het is niet alleen maar de kwestie van het mooie wat ik morgen verwacht en dat dan een feit wordt. Het is de vreugde, de spanning van de verwachting, die bepaalt wat ik ben. En wanneer ik dus een zekere instelling heb tegenover de wereld – ook als mens volgens mij – dan bouw ik daardoor een selectiviteit op, waardoor die wereld enigszins verandert. Zij krijgt de stemming, de sfeer, de indruk, die eigenlijk bij mij behoort. Het is erg vervelend als je het zo zegt. Je zou dan ook moeten zeggen: je kunt nooit leven in een wereld, die je niet verdiend hebt. Als de mensen zeggen: waar heb ik het aan verdiend, moeten ze maar eens beginnen met zelfonderzoek. Maar achter al die mooie praat liggen de nuchtere feiten. De mens, die bang is voor ziekte, leeft onder spanning en wordt daardoor vatbaarder voor ziekte. Een mens, die bepaalde ziektesymptomen bijzonder vreest, maakt die symptomen voor zichzelf een beetje waar. Als hij lang genoeg doorgaat, heeft hij die ziekte. Dat zijn de feiten. Zou het dan ook niet omgekeerd kunnen zijn? Dat een mens, die dus vreugde heeft, of een aanvaarding, een vrede met de aspecten van de wereld, daardoor de dingen voor zich prettiger maakt en ook zichzelf beter aangepast bij die wereld. Als je het zo gaat bezien, dan is er geloof ik voor de benadering veel te zeggen.

Maar een tweede punt – en dat heb ik daarnet maar niet gesteld, want dat is zo’n enorme geschiedenis – wanneer ik in een bepaalde incarnatie eenmaal een samenhang heb gevonden, onverschillig waarmee, dan zal die samenhang verder blijven optreden. Als ik twintig levens terug een bijzondere voorliefde heb gehad voor peterselie, dan zijn er ogenblikken, dat ineens deze onredelijke affiniteit voor alles waar peterselie bij te pas komt, mij parten gaat spelen. Ik kan niet redelijk zijn, ik word in mijn redelijkheid emotioneel gericht. En mijn redelijkheid is in vele gevallen niet veel meer dan de rationalisatie van de impulsen, waarvoor ik verder geen verklaring weet.

Heb ik dit geaccepteerd, dan zou ik kunnen zeggen: niet de feiten die ik waar maak, maar de stemming, de sfeer en de neiging, die van mij uit bestaat in die wereld, zijn deel van het totaal van bewustwording – dus van vorige levens en de rest. Hierdoor ontstaat een eenzijdigheid in beleving, een eenzijdigheid in interpretatie, maar daardoor ook een wereldbeeld dat met de werkelijkheid weinig of niets te maken heeft.

Wat ik namelijk voor mijzelf nodig heb in de wereld – en dit is een stelling uit de oudheid – is:

  1. Een reden om te leven
  2. Een bewijs dat die reden voor mij bestaat
  3. De illusie van een bereiking die al of niet reëel is.

Dat vormt de mentaliteit. Ik weet niet of u weleens met jonge mensen te maken hebt gehad. Dat zijn van die mensen die zeggen: alles of niets. Of ik ga helemaal naar de … of ik zal iemand zijn, waartegen de gehele wereld opziet. Een tussentrap is er niet. Daarom is het wereldbeeld van de jongeren ook zwart‑wit. De tussenliggende nuances, daarvoor hebben ze heel weinig begrip. Ze weten wel dat ze er zijn, ze moeten er nu eenmaal mee leven, maar voor hen wordt toch alles wel zeer extreem uitgedrukt. En omdat hun wereld extreem is, zullen ze zelf extreem zijn. Hoe ouder ze worden, d.w.z. hoe minder de verwezenlijking van het oorspronkelijke “ik zal belangrijk zijn in de wereld, hoe dan ook, goed of kwaad” dus waar wordt gemaakt, hoe meer ze gaan werken met nuances; hoe meer ze allerhand tinten van grijs tussen zwart en wit gaan projecteren.

En dat doen ze omdat met die nuancering het mogelijk is zichzelf te vertellen dat ze het er nog niet zo slecht afgebracht heb­ben. Begin dus extreem, maar je zakt af naar een steeds grotere reeks van nuances en daarin plaats je jezelf zo gunstig mogelijk

Nu hebben die oude denkers gezegd: “De wereld is niet wat ik haar denk te zijn. Zij is niet wat ik in haar onderga, maar ze is mijn eigen waardering t.a.v. de wereld en het ondergaan.”

Het is een filosofie, je kunt het niet anders noemen, waarbij dit verschijnsel van de veranderende waarden en waarderingen niet – zoals in het westen heel vaak aan de wijsheid van de ouderen wordt toegekend – maar wordt gezien als een normaal verschijnsel van het verschuiven van mogelijkheden. En nu citeer ik letterlijk: “Hij, die het totaal der dingen beseft, beheerst het totaal der mogelijkheden. Maar daar, waar hij beheerst, zal hij zijn macht niet uitoefenen. Want ziet, het is genoeg om in staat te zijn te beheersen. De beheersing zelf doet niet ter zake. Het is belangrijker te begrijpen dan te weten. Zij die begrijpen, verlangen niet meer te weten. Zij beseffen voldoende. Zij, die in zichzelf onzeker zijn, zullen luidkeels hun wijsheid verkondigen. Zij, die in zichzelf zeker zijn, zwijgen. En zij die in zichzelf de waarheid omtrent zichzelf gevonden hebben, zij delen ten hoogste hun gedachten met anderen.”

Als je dat citaat eens bekijkt, dan zie je daar dus eigenlijk de stelling in van: je moet loskomen van de wereld, je onthecht jezelf. Maar er zit nog iets anders in. Het is namelijk de poging de belangrijkheid vast te stellen. Ze zeggen dus niet: degene die niets meer hebben wil en daar in zijn eentje langs de weg zit, is een heilige man. Dat hebben de mensen ervan gemaakt. Ze zeggen doodgewoon: hij kan alleen tevreden zijn met wat hij is, wanneer hij al de dingen, die hij volgens ons mist, ergens kan beheersen.

Dat is in de praktijk overigens – dat kan ik u er wel bij vertellen – niet waar. Er zijn heel wat z.g. yogi’s die eigenlijk grote komedianten zijn en zoals vele anderen hun onvermogen verbergen achter het ideaal.

Dat is één van de bekende punten, zoals u weet, mensen dus, die in feite niet voldoende presteren of kunnen presteren, gaan idealen huldigen om in het zich verbonden gevoelen met het ideaal niet meer geconfronteerd te worden met eigen onvolkomenheid in de feiten.

Zo zegt men ook weleens: een mens, die mislukt in het persoonlijk bereiken, wordt dogmaticus, vaak politicus. Want hij kan op die manier zijn woorden in de plaats van feiten stellen. Dat klinkt erg hatelijk. Het is ook niet van mij overigens. Maar wanneer je die dingen gaat bezien, dan kun je niet zeggen: het is zo. Ik kan er niets aan veranderen. Zo is het. Maar je moet zeggen, er zit een zekere waarschijnlijkheid in. Het is verklaarbaar dat men zo denkt. En het is tot op zekere hoogte wel aanvaardbaar ook dat hetgeen gesteld wordt, soms maar niet altijd waar is.

En daarmede kom ik tot een punt dat voor ons belangrijk is, wanneer wij die spreker zo dadelijk willen begrijpen. Want anders drijven wij weg op de wolken van oosterse vaagheid en vergeten wij de werkelijkheid, waarin wij leven en dat is niet de bedoeling. We weten dat die dingen mogelijk zijn, maar ze zijn niet noodzakelijk. Een idealist kan een idealist zijn, omdat hij een ideaal waar kan maken. Hij kan net zo goed iemand zijn die vlucht in een ideaal, omdat hij niets waar kan maken. Een mens kan geloven in wat dan ook, omdat dat geloof in hem leeft, omdat het een kracht is waaruit hij put. Maar hij kan ook ergens in geloven, omdat zonder dat zijn leven onzinnig wordt, geen betekenis meer heeft, dat wat hij doet leeg is.

Er zijn heel veel mogelijkheden en lang niet alleen de filosofisch gestelde mogelijkheden. Maar laten wij verdergaan met het beschouwen van de grondmaterie. Er bestaat geen schuld. Tjonge, wat is dat heerlijk. Er bestaat geen schuld. Er bestaat slechts het feit, zoals het in ons leeft. Dat is minder leuk. Dat zou je nu ook opzij moeten kunnen schuiven. Hier gaan de denkers proberen de verhouding van de mens ergens met het heelal te fixeren, hoe dan ook. En dan stellen ze – en ik zal dan maar wat samenvattend citeren:

“Ik kan nimmer schuldig zijn, daar mijn daden niet de werkelijkheid zijn, zoals ik ze zie en hun betekenis een andere zal zijn, dan ik veronderstel. Ik kan mij ten hoogste schuldig gevoelen t.a.v. datgene wat ik in mij t.a.v. mijn daden vermoed of gevoel. Maar dan is de schuld een vorm van zelfbeklag. En zelfbeklag is doelloos, omdat degene die zichzelf beklaagt meestal zichzelf niet kan helpen. Hij, die zichzelf niet beklaagt, kan de kracht vinden zichzelf te helpen.”

Dat is op zichzelf alweer een hele geschiedenis. Maar nu het leuke:

“Daarom zal ik t.a.v. de wereld en mijzelf geen schuld erkennen. Ik weet immers dat aan het einde alle dingen evenwichtig en daardoor nietig zijn. Laat mij dan zonder erkenning van schuld of verdienste leven met dat, wat ik ben, opdat ik in mij herkenne wat voor mij belangrijk is en deze belangrijkheid uiten. Naarmate ik meermalen geboren ben, zal ik meer wijsheid bezitten. Deze wijsheid is geen verdienste. Het zondigen tegen deze wijsheid is geen schuld aan de wereld, maar daar waar ik inga tegen mijzelf zal ik mijzelf vernie­tigen. Daarom moet ik mijzelf erkennen zoals ik ben, leven zoals ik ben en uit de totaliteit mij vrij maken van alle dingen die mij binden. Want ongebonden zal er voor mij geen besef meer bestaan, buiten dat ene ik ben.”

(Een samenvatting van de oorspronkelijke boeken, die op losse bladen geschreven zijn en het zijn bijna twintig bladen die ik heb samengevat)

Waarom alweer die poging om je los te maken? Het idee, ik ben ergens zelf schepper van mijn wereld en slachtoffer van mijn eigen schepping, want daarop komt het neer. Ik geloof, omdat men beseft: ik kan in de wereld mijn wereld nooit beheersen en ik kan mijzelf niet beheersen. Ik kan wel doen alsof, maar ik beheers mijzelf niet werkelijk. Maar ik kan wel voor mijzelf een evenwicht vinden. Zodra ik alles eigenlijk tot illusie maak wordt het onbelangrijk, Wanneer het onbelangrijk is, dan kan ik mij richten op de dingen, die voor mij van grotere belangrijkheid zijn. De verklaring “er is geen schuld en er is geen verdienste”, aangenaam en schokkend als ze moge zijn voor de mensen, is in feite niet bedoeld te zeggen dat er geen verdienste mogelijk is en dat je je niet schuldig kan maken. Maar doodgewoon dat die dingen als begrip voor jou absoluut zonder betekenis zijn. Een schuld of een verdienste, waar je je mee bezighoudt, houdt je alleen maar terug van het leven dat je toch voortdurend opeist. Je moet voortdurend je eigen wereld scheppen en herscheppen a.h.w. en zolang je je bezighoudt met het verleden, kom je er niet aan toe het heden af te werken. En schijnbaar hadden die oude filosofen een enorm respect voor een afgewerkt verfijnd en volledig product.

Het denkbeeld t.a.v. de kosmos en de sterren is voor ons een beetje vreemd, wanneer ze zeggen: “De sterren kan ik doven. De sterren kan ik doen oplichten.” Is dat dichterlijk bedoeld? Eigenlijk niet. Ik kan zeggen: die sterren zijn er niet en voor mij zullen ze er niet zijn. En omdat deze mensen uitgaan van het standpunt, alleen wat ik ben is belangrijk, zeggen ze dus “wanneer ik die sterren niet zie, moeten ze er voor een ander ook niet zijn. En als een ander zegt dat hij ze nog ziet, dan is dat een fout in mijn wereldconcept. Dan moet ik dat ook uitschakelen. Dat is een ontvluchting aan de werkelijkheid.

Het is dus geen theorie – begrijp mij goed – die ik u aanbeveel. Maar het is de basis van een denksysteem. En in dat denksysteem heeft men dus een soort uitdrukking voor het “ik” willen formuleren En het is die uitdrukking, waar, naar ik aanneem, onze gastspreker van zo dadelijk ons in de eerste plaats mee confronteert. Wanneer ik weet wat ik ben, wanneer ik besef wat ik ben en wat ik kan doen, dan is mijn wereld eigenlijk niet zo belangrijk. Mijn wereld is maar een werktuig, waarmee ik mijzelf beter uitdruk. Misschien een uitdrukking, die ook weer beeldend is en die heb ik ook weer van een oosterse dichter weggehaald en die zegt: “De mens beeldhouwt zichzelf in de tijd. Ik vorm mijzelf. Ik haal er stukjes af, ik polijst de zaak, geef het vorm.” Nu, als het zo gaat, dan zijn er natuurlijk wel heel veel standbeelden in buitengemeen ruwe staat op het ogenblik. Maar het denkbeeld dat ik mijzelf vorm en dat dit vormen van mijzelf het meest belangrijke is, dat bepaalt eigenlijk voor een groot gedeelte de waardering die je hebt voor het leven. Het bepaalt de waarde die de dingen hebben. Want ergens ben ik het dan toch wel, die zegt wat belangrijk is. Waarom is de ene mens doodongelukkig, wanneer hij een dubbeltje verliest en begint een ander te lachen, wanneer hij zijn tweede miljoen is kwijtgeraakt? Waarom die reactie? Je weet het niet. Misschien zijn die dingen voor beiden wel even belangrijk, voor de één het dubbeltje en voor de ander het miljoen. Maar wij kunnen daar niet inkomen. Waarom is de één zus en de ander zó? Dat kan alleen maar omdat de ene mens de belangrijkheid van zijn wereld en delen van die wereld anders stelt dan de ander.

En daarmee is dan toch wel mijns inziens aangetoond dat je dus je wereld voor een groot gedeelte zelf maakt. Tenminste zoals je ze ondergaat. De betekenis van je wereld bepaal je zelf. Dat lijkt mij een feit.

En nu wil ik graag mijn eigen conclusies daaraan gaan verbin­den. Want ik heb al duidelijk laten blijken dat ik het met deze oosterse filosofieën, die alles tot nul reduceren behalve het Zijn, en het Zijn zelve dat verbleekt en vervaagt ook nog ergens, niet erg eens ben. Ik zal het in een reeks regels samenvatten.

  1. De betekenis van je leven ligt niet in wat je bereikt, maar in dat, wat je daadwerkelijk nastreeft.
  2. Er is nooit een vaste waardering, waarin je de gevolgen van je daden en je levenshouding kunt uitdrukken. Het heeft daarom geen zin je daar al te druk over te maken. Wel zal elke daad op zichzelf voor jou een betekenis hebben en deze betekenis is uitermate belangrijk. Daarmee leef je en daarmee vorm je het leven, zoals je het ook morgen zult ondergaan.
  3. De relativiteit, de betrekkelijkheid van alle dingen is voor ons theoretisch aanvaardbaar. In de praktijk niet. Laten wij daarom beseffen: de werkelijke maatstaf, waarmee ik alle dingen meet, ben ik zelf. Wanneer ik mijzelf tracht te meten met een maatstaf, anders dan die ik voor de wereld gebruik, schep ik een conflict in mijzelf waaraan ik zelf ten onder kan gaan. Ik zou ook willen zeggen:
  4. Alle verleden, of dit levens zijn op aarde of in sferen, of het leringen zijn die je ontvangen hebt, of misschien krachten die je moet uiten, vormen tezamen steeds weer een heden. In dit heden kan ik nooit mijzelf volledig verloochenen. Ik kan de waarde van de wereld verloochen, maar niet mijzelf. Ik moet dus steeds leven met datgene wat ik van mij zelf a.h.w. gemaakt heb. Dan moet ik beginnen met mijzelf in de eerste plaats te accepteren, zonder daar verder teveel drukte over te maken en in de tweede plaats moet ik mijn actie in de wereld, altijd op mijzelf baseren. Het is de enige wijze, waarop ik voor mijzelf juist kan reageren.
  5. Alle werelden, waarvan wij ooit deel zijn geweest, zullen deel zijn van ons wezen. Maar in hoeverre die werelden voor ons bestaan, wordt bepaald door hetgeen wij nu zijn. Het heeft daarom geen zin werelden na te streven, die niet als vanzelf in ons beseft worden. Wij moeten ons niet bezighouden met het erkennen en bereiken van werelden of mogelijkheden die wij nu nog niet bezitten. Wij moeten eenvoudig verdergaan met het uitbouwen van ons besef en onze beheersing t.a.v. de werelden en verdere waarden, die wij nu bewust wel bezitten. Door te bouwen aan hetgeen wij nu hebben, zullen wij misschien het andere zo dadelijk mogelijk maken. Dat weten we niet.

Hier kom je dus vanzelf tot een zekere ontkenning van een groot gedeelte van die oosterse filosofie. De oosterse filosofie zegt: de daad op zichzelf is zonder betekenis. Ik ben het daar niet mee eens. Ik zou zeggen: de daad is voor de mens de enige mogelijkheid om tot uitdrukking te brengen wat hij is. En wanneer hij dat gedaan heeft, dan moet hij niet proberen om dat met de daad ook terzijde te stellen. En daar zit voor mij de menselijke fout. De oosterse filosoof heeft geprobeerd om al die consequenties van die daden dan maar weg te schuiven, door te zeggen: het is niet echt. Ik voor mij zou zeggen: het is wel reëel, maar wat ik ben op een gegeven ogenblik, waarom ik iets doe, dat is toch ook de uitdrukking van mijn persoonlijkheid. Dat is de uitdrukking van wat ik op dit moment voel. Het ene ogenblik ben ik driftig en dan neem ik een voorhamer en ik sla de boel in elkaar en morgen ben ik vertederd en ik sta alles te strelen alsof het een eierschaal is. En overmorgen ben ik misschien weer anders. Ik moet mij niet bezighouden met de daad, als iets wat altijd van gelijke waarde is. U moet begrijpen, de daad is iets, waardoor ik tot uiting breng, wat ik ben. En wanneer ik dan accepteer wat ik ben, zal ik mij over de daad geen zorgen maken, hoogstens over wat ik ben. Want de daad kan mij een besef geven, waardoor het “ik” verandert Blijven wij nu meten met de oude toestand, met de oude daad, dan kom ik nooit verder. Maar op het ogenblik dat ik in staat ben te zeggen: nu is er een nieuwe, een andere daadbehoefte in mij en daardoor manifesteer ik wat ik nu ben, dan zullen wij dus de progressief harmonische daad krijgen, waarbij elke daad, omdat het vorige eenvoudig geaccepteerd wordt – waar het besef in een nieuwe daad tot uiting wordt gebracht – steeds meer een harmonie vormt met onze wereld en dan mag het misschien ons beeld van de wereld zijn en niet de werkelijkheid, maar voor onszelf is die harmonie er. En uit de harmonie kunnen wij die wereld beter verstaan. Om het beeld te nemen, wat ik daarnet heb gebruikt, onze radar begint beter te werken. Wij zijn nog steeds vleermuizen, gaan nog steeds door die grot heen,  maar in plaats dat we alleen maar enkele hinderpalen hebben gezien en misschien een enkele prooi, zien wij nu een milieu. We gaan zien wat onze omgeving is. We gaan beter begrijpen, waarom wij vliegen zoals wij vliegen. Ik geloof dat dat erg belangrijk is.

Het lijkt mij absoluut verkeerd te stellen dat je maar eenvoudig moet uitdoven op een gegeven ogenblik en je daarmee dan het hoogste hebt bereikt. Misschien ben ik er niet rijp genoeg voor, dat is best mogelijk, maar juist omdat ik die oosterse sprekers ken en zelfs waardeer ergens, moet ik ergens ook protesteren. Ik moet protesteren tegen een algehele ontwaarding van het leven, een ontwaarding van de daad, van het leven, van de werkelijkheid, door te zeggen: het is er eigenlijk niet. Ik zou zeggen: het is er wel. Het is een intrinsiek deel van mijn leven, van mijn wezen. Maar ik kan mijzelf slechts door de daad uiten en de daad op zichzelf betekent voor mij een benadering van het leven. En wat ik eruit leer, verandert mijn benadering. Het verandert mijn leven niet.

Ik wil proberen mijn eigen standpunt tot uiting te brengen, en dan moogt u erover denken wat u wilt. Ik ken de sferen en ik weet wat het is om te leven in een wereld, die bepaald wordt door je stemmingen. Het is heus niet een kwestie van zonneschijn en van leven. De monsters die in mij bestaan, worden buiten mij werkelijkheid en ze vallen mij aan en ik word er slachtoffer van. Tenzij ik besef dat zij deel van mij zelf zijn. En de schoonheid die in mij leeft, dat wordt die hemelweide, waar ik overheen dartel als een soort in Dante verdwaald schaap. Of die schoonheid van leven en vormen, zelfs de abstractie van licht, bestaat ergens in mij. Anders kan ik ze niet waarmaken, dan bestaat dat niet voor mij. Maar wanneer ik iets doe, zelfs wanneer ik hier praat, verander ik. En wanneer ik verander, verandert mijn wereld. En nu is uw wereld natuurlijk concreter dan de mijne, dat weet ik. Maar ik laat mij eenvoudig niet aanpraten dat die wereld – ook al stamt zij ook uit mijzelf in die sferen – dat ze op zichzelf alleen maar deel is van mij. Anders zou ik hier niet met u kunnen praten. Dan zou het geen zin hebben om nu nog wat te doen. Dan zouden al mijn pogingen om bewuster te worden alleen maar een vorm van zelfbedrog zijn. En ik geloof dat wanneer dat tenslotte toch nog waar zou kunnen zijn, ergens het nog dwaas is om dat aan te nemen, zolang je iemand bent, die alleen door het stellen van uitersten, door het zoeken van een bereiking, kan leven. Wat ik zo‑even heb gezegd over de jeugd is waar. De jeugd denkt zwart‑wit en hoe ouder je wordt, hoe meer grijs er is, tot je tenslotte zo oud bent, dat je vergeet wat je zelf bent – en dan word je weer zwart-wit in je denken – óf het vervaagt zo grijs, dat het hele leven eigenlijk in een nevel zonder oordeel schijnt te verdrinken.

Kijkt u eens, ik wil niet zwart‑wit denken, maar ik wil nog liever zwart‑wit denken, dan in een betekenisloze nevel ten onder gaan. Dat is misschien mijn protest. Zelfs wanneer die nevel het uiteindelijke is. Dan komt ze misschien een keer. Maar dan moet ik haar niet bewust gaan zoeken, want ik kan er nog niet mee leven. Ze verstikt mij. Wanneer de kastelen die ik bouw luchtkastelen zijn, goed laten het luchtkastelen zijn, zolang ik er in leven kan. En zolang de burcht waarin ik woon, betekenis heeft, zo lang er ergens in die wereld iets is dat mij een antwoord geeft, of het nu het realiseren van iets in mijzelf is, of wat anders waardoor ik groei, waardoor ik verander, dan heeft de daad zin en heeft het leven betekenis.

Conflicten zijn er plenty en een conflict heeft alleen maar zin naar ik meen, wanneer wij het conflict niet alleen beseffen als zodanig, maar wanneer wij het zien als een aanleiding tot het stellen van een daad, waardoor het conflict verandert. En omdat we – geloof ik tenminste – zelfs wanneer al die andere figmenten (vinding van het denken) van ons eigen denken zouden zijn, we ze toch beleven als persoonlijkheden, dan moeten wij ze als persoonlijkheden behandelen.

Ik heb mijn naaste lief gelijk mijzelf, niet omdat ik zelf mijn naaste ben en alle naasten in mijzelf omvat. Maar doodgewoon omdat ik moet beginnen met het erkennen van de gelijkwaardigheid tussen mijzelf en dat andere, zelfs wanneer het mijn schepping is. Omdat ik alleen zo de daad kan vinden, die mij doet beseffen wat de essentie van het leven is, wat de betekenis van mijn bestaan is. En alleen met deze groeiende erkenning van de betekenis, steeds meer metterdaad beproeft, steeds weer uitgedrukt, kom ik op een ogenblik dat ik misschien zal kunnen accepteren, dat al het andere onbelangrijk is. Dat is voor mijzelf als een dovende ster in een stervende nacht van Brahman, ergens mijzelf verduisterend omdat ik zeg: het heeft geen zin. Misschien kom ik zo ver. Maar de mensen zijn zover nog niet en daarom heb ik een verweer gericht – eigenlijk onbeleefd – bij voorbaat. Misschien in de hoop dat het nog een zekere invloed kan uitoefenen, ook tegen datgene wat naar ik vermoed de basis is van denken en betoogtrant van onze gastspreker van vanavond.

Het is eigenlijk een gemene streek, maar het is een daadstelling die voortvloeit uit mijn wezen. En met die daadstelling, want dit is het tenslotte – heb ik voor mijzelf geprobeerd te begrijpen wat het verschil is tussen mijzelf en de gastspreker. En ik heb gelijktijdig geprobeerd om voor u een tegenwaarde te scheppen, een wisselwerking te scheppen, waardoor de betekenis van die gastspreker niet meer voor u de overrompeling is, maar de vergelijking, waardoor u voor uzelf weer kunt komen tot en persoonlijke erkenning Dit is voor mij betekenisvol, dat is voor mij het leidsnoer voor de daad.

En daarmee heb ik een inleiding gehouden die, gezien de praktijk van een esoterische avond van de laatste tijd misschien wat buiten de norm valt, maar die, naar ik hoop, u niet verveeld heeft en die, naar ik aanneem, u kan helpen onze gastspreker van zo dadelijk te begrijpen.

Ik wil er nog een ding bijvoegen. Wij hebben op de zondaggroep een priester‑koning gehad, en ik weet wat hij gezegd heeft. Het was mooi en erg abstract. En nu krijgt u deze keer nog erger te maken met een hindoe‑filosoof, die zich tenslotte zelfs aan het hindoeïsme ontworsteld heeft, zonder dat hij ooit een boeddhist of wat anders is geworden. Zo’n man, die de wereld rond zich laat sterven om alleen over te blijven als een pure gedachte, bij wijze van spreken.

Wat hij te zeggen heeft is ongetwijfeld de moeite waard, maar wanneer wij het aannemen als een evangelie, dan zou hetgeen wat voor hem, met zijn bereiking normaal is, voor ons weleens de ondergang kunnen betekenen. En ik geloof dat dat juist de aanleiding moet zijn tot een protest. Laten we zelfs tegen al die hogere wijsheid protesteren, zolang wij zelf niet in ons besef en in onze aard waardig kunnen zijn aan die wijsheid.

De gastspreker.

De vader van alle leven is de gedachte. De gedachte schept alle waarden. Daarom is de gedachte de uitdrukking van alle kracht. En zo wij kunnen spreken van een godheid, is de gedachte de directe uitdrukking van de godheid. Al wat wij denken is waar. Maar wij denken onvolkomen. Denken betekent heel vaak één zijde zien van wat een geheel is. Hij die denkt, is als iemand die in een dal staat en kijkt naar een bergwand, maar de tweede achter hem niet ziet. Maar het dal wordt niet bepaald door één wand, maar door twee wanden. Daarom moeten wij trachten in de gedachte een volledigheid te verkrijgen, waarbij wij niet de dingen tegenover elkaar stellen, maar ze met elkaar doen versmelten tot één geheel.

Wie denkt, schept. Iedere denker is een schepper, maar iedere denker die onvolledig denkt, wordt slachtoffer van zijn schepping; want als hij denkt aan licht, zo schept hij duister. Schept hij schoonheid, de monsters en demonen staan achter hem klaar. En wanneer hij het duistere schept, dan is er achter hem het licht dat hem overrompelt. Wij denken, maar wij denken niet zuiver. In het denken ligt de enige belangrijkheid van het leven. Al wat er in de wereld geschiedt, is uiteindelijk slechts het resultaat van de gedachte. En wij weten niet of datgene wat naar onze mening geschiedt, werkelijk is geschied. Wij zijn voortdurend in twijfel over onszelf en over de wereld, omdat wij de wereld als een werkelijkheid aanspreken.

Maar wanneer wij beseffen dat de gedachte de enig werkelijke is, dan zullen wij zien hoe de rest van de wereld verbleekt. Wij leven alleen met onze schepping. Wat schept gij? Wat zijn de tekorten in uw wereld? Wat zijn die golven die u steeds weer overspoelen? Wat denkt gij? Want ge denkt die dingen, anders zouden ze u niet kunnen overmeesteren. Wat is het wat u ziek maakt of droevig? Het is de gedachte. Want buiten de gedachte is er niets wat vorm kan geven voor u aan het Zijn, aan het heelal. Gij leeft in een wereld, waarin ge de daden prijst. Maar waar is de daad zonder gedachte? Eerst moet de gedachte de vorm geven. De daad kan niet meer doen dan de gedachte of een deel ervan bevestigen. Ik leef in het midden van een oneindigheid en deze oneindigheid is gevuld met mijn eigen gedachten. En al wat die wereld mij geeft is niets dan hetgeen ikzelf daarin heb gelegd. Ik ben meester en slaaf van mijn eigen schepping. Maar als ik slaaf ben omdat ik meester ben en ik wil geen slaaf zijn, moet ik ook geen meester willen zijn.

Wie één deel van een tegenstelling erkent moet het tweede deel aanvaarden. Wanneer gij naar macht vraagt dan zult ge de onmacht tegenover u vinden, maar ook in uzelf. Ge kunt daaraan niet ontkomen. Wanneer ge rijkdom vraagt en rijkdom wordt u gegeven, dan staat daar tegenover een armoede en ge zult u er niet aan kunnen onttrekken.

Er is niets wat ge werkelijk kunt hebben of bezitten of maken met uw gedachten, tenzij ge beide zijden ziet, beide zijden samenvoegt tot één geheel. En dat geheel is dan een besef en een evenwicht, dat geen uiting meer behoeft. Mijn denken zal u ongetwijfeld vreemd voorkomen. Ik spreek tot u, ik spreek tot mijzelf. Mijn woorden zijn nietig, want zij zijn gedachten. Mijn gedachten ken ik in mijzelf. Zo wat ik uit, is slechts de omschrijving van wat ik reeds ben. Zinloos in zichzelf, maar de zinloosheid drijft ons steeds weer. Hij die zich terugtrekt in eenzaamheid en de gehele wereld ontkent, hij zal zich voeden, al is het maar met enkele korrels gierst. Hij zal drinken, al is het maar wat dauw of regen, die in de bladeren is achtergebleven. Want nog kunnen wij niet het geheel van het Zijn ontzeggen. En toch is de ontzegging van het Zijn het antwoord, naar ik meen. Wij zien de wereld van goden. Maar tegenover de goden staan de demonen. En de goden, die wij eren, kunnen ons niet beschermen voor de demonen die wij vrezen. Want wanneer ik mijn God machtiger maak, maak ik de demon machtiger.

Daarom geloof ik niet in de zin van deze dingen. Maar wanneer ik zeg: ik geloof, dan bedoel ik: ik weet in mijzelf en ik strijd met mijzelf, omdat ik de tegenstelling van dat, wat in mijn geloof gesteld is, nog niet volledig tot eenheid heb gemaakt met hetgeen ik geloof. De eerwaarde inleider, die mij vooraf is gegaan, heeft het juist bevonden zijn gedachten te stellen. Zijn gedachten zijn de gedachten van iemand die nog werkt met de eenzijdigheid. Maar is eenzijdigheid bewonderenswaardig? Wanneer wij erkennen dat ze bestaat, moeten wij ons richten op het opheffen ervan. Wanneer wij uit wijsheid herboren worden, is onze hergeboorte dwaasheid. Wanneer wij ons beroemen op ons meermalen geboren zijn, zo zijn wij dwazen. Maar wanneer wij de dwaasheid beseffen die ligt in ons beroep op wat wij zijn, worden wij eerst werkelijk.  Gij mijne vrienden, gij zijt hier. Gij streeft en gij leeft. Gij denkt, maar wie van u weet de tegenstelling alleen maar in te leggen in zijn erkenning van zijn gedachten en zijn doen? Wat ge wilt zal waar worden, maar is wat ge wilt en wat waar wordt, niet gelijktijdig een antithese. Dit moet ge beseffen. Ik wil u niet bespiegelend herleiden tot dat deel van mijzelf dat de daadloosheid beseft als grootheid en gelijktijdig als een nietigheid in het Zijn. Want ook ik ben onvolledig. Hoe zou ik anders spreken?

Maar mijn onvolledigheid en die van u verschilt. Ik besef mijn onvolledigheid en in mijn besef kan ik haar opheffen. Gij kunt dit niet. Want wat dreigt u, wat jaagt u? Wat streeft ge? Ge streeft naar het hoogste licht, maar weet ge dan niet, dat het hoogste licht gelijk het diepste duister is? Indien ge naar het hoogste licht streven wilt, moet ge beseffen dat het tevens duister is. Want licht kan zo intens zijn dat men meer verblind is dan in de meest psychische duisternis. Besef dit en zo ge dan nog streven wilt, streef.

Ge meent dat dingen in het leven belangrijk zijn. Besef dat elke daad en elke gedachte zijn tegendeel met zich brengt. En besef, dat alles zichzelf tenslotte opheft. Als ge dan nog streven wilt, streef.

Wanneer ge handelen wilt, handel. Er zijn duizenden werelden en in elke wereld lijdt een mens door zijn eigen gedachten. Er zijn duizenden hemelen en in elke hemel bejubelt een mens zichzelf en ervaart hij slechts de beelden van zichzelf. Maar wee hem, die zijn hemel wil maken tot zijn werkelijkheid, want ziet, ze verkeert hem in een hel. En gelukkig hij die de hel doorstaat zonder haar te haten en te vrezen, want als hij haar haat en vreest, zal hij haar liefhebben en weigeren haar te verlaten. Maar als hij haar aanvaardt zonder te haten en zonder te vrezen, zij wordt hem tot hemel, want de dingen wisselen.

Daarom zeg ik u: niets is werkelijk belangrijk. Gijzelf zijt voor uzelf belangrijk. Maar hoe meer ge uzelf belangrijk acht, hoe onbelangrijker gij zult zijn. Het is voldoende te bestaan.

Bestaan is zijnde, niet‑zijn en niet‑zijnde, zijn. Het is gelijktijdig het Niets omvatten en het heelal. Het is weten hoe elke wet zichzelf opheft en toch een wet gehoorzamen of een wet opheffen.

Werkelijkheid is illusie, maar illusie is werkelijkheid.

Hoe vaak droomt gij en meent ge, dat dromen bedrog zijn? Voorwaar, indien gij uw dromen aanvaardt, zullen uw dromen meer waar zijn dan wat u werkelijkheid noemt. Want al wat er in u leeft wordt waar. Elke flard van gedachten wordt uitgezonden, een projectiel, dat kaatst tegen de wanden van een onbegrepen eindigheid en terugkerend brengt het de illusie van een oneindigheid.

We leven in een blaas, als een insect gevangen en wij kaatsen tegen de wanden en dat noemen wij feiten. Maar de feiten gebeuren aan ons. De blaas reageert niet. Zij is. Er is een schepping, ongetwijfeld, die niet van mij is en niet van u. Er is één gedachte, die uw gedachten en mijn gedachten en alle mogelijkheden misschien omvat. Maar wat wij feiten noemen, is niets anders dan het botsen tegen dit beeld van gedachten, zonder dat wij er iets aan veranderen en zonder dat wij in feite zelf anders worden.

Daarom zeg ik u dat het goed is na te gaan wat de werkelijkheid is, uw werkelijkheid.

Maakt het verschil of ik spreek of niet? Ge denkt, ge verwacht. Moet ik dan spreken om uw verwachting waar te malen? Is uw verwachting niet eerder de waarde in zichzelf, die u zoekt? Zij is meer dan ik u geven kan. Ze is anders dan ik zijn kan. Maar uw verwachting is uw antwoord, niet mijn woord.

Het is goed om trouw te zijn aan eigen wet. Eigen wet is deel van eigen denken, maar de wet die wij onszelf stellen is gelijktijdig de wet die wij overtreden. En dat wat wij onszelf stellen als nietig is gelijktijdig datgene wat wij belangrijkheid verlenen.

Gij leeft in een wereld, hartstochten hebben u misschien gezweept en voortgejaagd door de jaren. Onvrede en ontevredenheid hebben u doen buigen onder de arbeid. Gedachteloosheid hebben u problemen gebracht, die in doorwaakte nachten voortdurend herhaald werden in uw gedachten. En zijt ge anders geworden? Wat zijt ge dan werkelijk veranderd?

Kracht? Hebt ge kracht gekregen? Maar als ge kracht hebt, wekt ge dan niet krachteloosheid? Ge hebt geestelijk licht be­reikt, is uw wereld dan niet duisterder geworden? Wat wilt gij? Laat mij kiezen uit de veelheid van denkbeelden die in mij voortgaan, zoekend naar datgene wat zij zal opheffen. Ik droom van een wereld van vrede, want ik wil vrede zijn. Maar mijn vrede is nog te positief en daardoor baar ik strijd. Ik droom van een rust, die ongeschonden is zoals op de eerste scheppingsmorgen, toen de pas gekarnde wereldzee in blauwe pracht lag voor de schepping die komen moest en het eerste land aarzelend de lucht proefde.

En zo schep ik de wereldondergang. Ik droom. Mijn dromen wervelen rond mij en zij geven zin aan mijn bestaan. Ik droom dat ik spreek tot u en tot velen en dat ik hen leer de rust in zichzelf te zoeken, die zij niet elders kunnen vinden, al zoeken zij nog zo lang. Ik droom dat ik spreek tegen mensen, die zich met schuld beladen gevoelen en hen duidelijk maak dat hun schuld en hun verdienste elkaar opheffen. Ik droom dat ik mensen leren kan, hoe de zinloosheid zelf de zin van het leven vormt. Maar ik heb nog geen oplossing gevonden.

Ik droom zoals u. En in het spel van mijn dromen en in het web van mijn dromen dat ik weef, weet ik dat ik zelf de goden weer doe leven. Weer danst de godheid en klinkt zijn spel door de dalen. En weer verplettert de toornige met zijn voeten de mensheid, tredend bloed uit hun schedels, als één die vruchten verbrijzelt onder zijn voeten.

Want ik faal en in mijn falen ligt mijn slagen. Zou ik mijzelf opheffen, ik zou eerst werkelijk bestaan en ik kan geen werkelijk bestaan aanvaarden, nog niet. Daarom droom ik.

Maar wat zegt dat? U, in uw wereld, in uw denken. U, die oplossingen zoekt. Gij zijt ziek, maar als ge ziek zijt draagt ge de gezondheid in u. Vindt uzelf. Gij zijt in uw bereiking achtergebleven, herboren misschien en op een plaats die u niet aangenaam is. Dan draagt u de bereiking in zich. Denk wat ge kunt zijn en ge zult het zijn. Wanneer de uitgeworpene zich bewust wordt wat het is om uitgeworpen te zijn, waarlijk hij is wijs als de vele malen geborene.

En laat degene, die de uitspattingen van zijn wereld proeft, beseffen wat hij doet en hij verwerpt alle dingen. Bodhisattva. Levende uit het onbetekenende en de volle betekenis, gelijktijdig. Gij kunt zijn wat ge wilt, wanneer ge maar beseft, dat gij van al wat gij zijt en zoekt, het tegendeel in u draagt. Wanneer ge beseft, dat het eni­ge antwoord dat de wereld u geven kan, het antwoord is wat ge zelf eerst gesteld hebt.

Hij, die een vraag stelt, stelt een antwoord. Hij, die onwetendheid stelt, stelt weten. Hij, die krachteloosheid stelt, stelt kracht. Gij kunt de dingen niet scheiden van elkaar, je kunt de wereld niet samenknijpen tot één mensheid en één godheid en één leven.

Ge kunt alleen in uw tegenstellingen zijn en uw tegenstellingen samenvoegen. En let op wat ik u zei: Gij, zoals ge hier zijt, ge kunt alle dingen waar maken, wanneer ge aanvaardt dat al wat ge waar maakt, het tegendeel inhoudt. Zoekt ge perfecte liefde, ge zult ook haat vinden. Zoekt ge een wereld om te regeren, ge zult regeren en geregeerd worden. Al wat ge wilt ligt voor u in de wereld. Maar ge zult het betalen met de tegenstelling, tenzij ge beseffen kunt, hoe uw dal van leven tussen de twee wanden van tegenstelling is ingesloten en de tegenstellingen ziet. En dan zal uw dal beschermd zijn.

Hij, die de tegenstellingen ziet, ontvlucht daarom nog niet aan de aantasting daarvoor. Te zeer weet ik zelf, hoe moeilijk het is om te ontvluchten. Maar wetend dat ze er zijn, kiest hij bewust zijn weg en hij zal soms stijgen te linker of te rechterzijde van zijn dal en elke maal zal hij vinden wat hij zoekt, omdat hij weet wat de waarden zijn en de mogelijkheden van zijn leven.

Wanneer gij vrede zoekt, sterf als een held voor uw leger. Wanneer gij heldendom zoekt, ontzeg u zelf geweld. Dat zijn waarheden. De waarheid is altijd een samenvoeging der dingen. Ik heb alle dingen altijd samengevoegd. Ik heb gevonden de eenzaamheid, waarin de hele wereld voor mij pas intens bestond. En ik ben afgedaald in de drukke wereld en ik heb daarin de eenzaamheid gevonden, die mij op de bergtoppen ontbrak.

Ik ben een dwaas en in mijn dwaasheid heb ik wijsheid gevonden.

En wijsheid in zichzelf betekent voor een mens dwaasheid. Ik ken mijzelf. Daarmee ontvlucht ik nog niet aan mijzelf. Want er is één ding, waaraan ik niet ontkomen kan: mijzelf, mijn ik. Al wat ik geweest ben, al wat ik samenvoeg aan mogelijkheid en dromen, het heft zich op in werking voor de wereld. Maar het is deel van mijn wezen en ik leef ermee. En zonder dit kan ik nog niet leven.

Waarlijk, eerst hij is groot die niet slechts zijn wereld overwint, maar leert zichzelf te ontkennen. Maar wie ontkent zichzelf? Lang heb ik gestreefd, maar mijzelf ontkennen kan ik nog niet. Daarom zeg ik tot u: gij die de waarheid zoekt, de weg is lang en daarom misschien onmetelijk kort, wanneer wij beseffen hoe haar te gaan. De bereiking is onmetelijk ver van ons, maar als wij dat beseffen, kunnen wij een hand uitsteken en de bereiking is de onze.

Laat ons leren in de tegendelen te zijn, zelf. Laten wij leven in onze illusies, gedachten en dromen en ze erkennen, opdat de werkelijkheid van ons eigen wezen geboren wordt en beseft wordt.

Laat ons uit gedachten onze werkelijkheid bouwen en onze werkelijkheid worden tot een gedachte die alle Zijn voor ons kan omvamen. Misschien dat wij dan het punt bereiken, waarop wij nederig terneer zitten, het licht ontnemen aan onze dromen en het duister drinken, tot zelfs geen vergetelheid blijft en dovende de waarheid vinden.

Een man gaat uit in de wereld. En uitgaande in de wereld vindt hij zijn woning. Zijn woning verdedigend sterft hij voor de wereld en ziet: omdat de woning verdedigd werd en hij zijn wereld verloor, vindt hij een wereld, groter dan al wat hij verloren heeft. En dan zoekt hij zich een woning. En die woning is een paleis, groter en sterker dan al wat hij gekend heeft. En hij ziet zijn paleis aangevallen door de wereld en hij verdedigt het en hij gaat ten onder. En zo sterft hij, omdat zijn woning de zijne is. En hij ontwaakt in een wereld, groter. Haast oneindig herhaalt zich het spel voor hen, die willen spelen. Maar zij die het spel moe zijn, zij ver­dedigen de woning niet tegen de wereld de en de wereld niet tegen de woning. Maar zijn beiden en vinden zo de rust die het einddoel is van eenieder die wijsheid van leven begeert.

Dat zijn mijn gedachten en mijn woorden. Ik weet niet of ze u bereiken of niet. Maar ik weet dat ze voor mij de tegenstelling vormen tot dat wat ik ben. Een ijle droom.  Eén ogenblik heb ik vastheid gegeven aan de vaagheid en daardoor is mijn vaagheid toegankelijker.

Ik heb gedachten gedeeld met u en daardoor zijn de gedachten meer de mijne geworden. Gij hebt uw gedachten gedeeld met de mijne. Mogen zij daardoor meer uw gedachten worden en zo de gedachteloosheid voor u scheppen, waarin de gedachte tot schepping wordt en de dromen zich opheffen in tegendelen tot blijft de vrede, waarin men vaag dromend zich voorbereidt op die laatste stap: de ontkenning van de zin van elk geuit bestaan.

Moge het u gegeven zijn, gaande tussen de tegendelen, voortdurend uw verlangen te ontmoeten, tot gij alle verlangen overwonnen hebt.

image_pdf