uit de cursus ‘Verborgen krachten van de natuur’ – oktober 1970
De aarde is bezield. Deze bezieling is niet te vergelijken met die van een mens, maar toch is het feit dat de aarde leeft van belang voor allen, die op de aarde leven.
Dan is er iets dat eigenlijk riekt naar een pantheïsme, nl. de bezieldheid der dingen. Wij rekenen dan meestal alleen met de vier elementen, omdat dit de oude gewoonte is. Maar daarnaast zullen wij toch moeten beseffen dat vele groeps‑ en rassengeesten ook weer onder zich kleinere geesten hebben die zich bezighouden met de verschillende soorten, maar ook vaak met levensomstandigheden die voor die soorten van belang kunnen zijn. Wij krijgen te maken met kosmische stralingen, die op aarde tijdelijk en soms zelfs blijvend het karakter van het leven of de mogelijkheden ervan veranderen.
Dan zijn er nog grote geestelijke groepen die op de aarde inwerken en die dit doen via natuurkrachten, via natuurverschijnselen. Ook deze zullen wij in onze beschouwing moeten betrekken.
Ten laatste zijn er wezens die in legenden, sagen voorkomen, zoals de witte en de zwarte Djinns. Vreemde geesten die een eigen leven leiden, die soms demonen, soms goden lijken en die een betrekkelijk willekeurig spel schijnen te spelen daar waar de mens met hen in aanraking komt. Ook dezen zijn ergens realiteit en wij zullen ze nader moeten beschouwen.
Het is dus een zeer rijk en veelomvattend programma dat wij voor ons hebben. Ik kan deze inleiding echter niet beëindigen zonder enkele korte commentaren te geven t.a.v. de wijze waarop u moet lezen en studeren.
In de eerste plaats: Het wereldbeeld dat u wordt gegeven is er één dat u kunt overwegen; het is er niet één dat u hoeft te geloven.
In de tweede plaats: Soms zullen voorbeelden of woorden worden gebruikt die overbodig lijken. Neem aan dat dit niet het geval is. Het zal u blijken, dat de meeste van deze schijnbare overbodigheden binnen het kader van deze cursus wel degelijk hun zin en betekenis hebben.
Vele krachten.
Als u in de vrije natuur bent, dan wordt u omringt door een veelheid van leven die u vaak niet beseft. In het gras van een weiland wonen vier, vijf verschillende soorten mieren, elk bestaande misschien uit vele volkeren. Er zijn vele soorten insecten. Het gras zelf kan worden ontleed in vele verschillende soorten plantjes. Men ziet echter de weide als een geheel.
Bedenk nu dat vele soorten een eigen geestelijke achtergrond hebben. Er is ergens in de kosmos een kracht die verbonden is met elke soort afzonderlijk. Dus als er vijf verschillende soorten mieren zijn in dit weiland (mieren, die u niet eens ziet, dan betekent dit dat er vijf verschillende krachten zijn. Als er 20 verschillende soorten gras groeien, kan dit betekenen dat tenminste 20 verschillende entiteiten zich met die weide bezighouden.
Er is een veelheid van krachten die de mens meestal niet beseft. Het is gemakkelijk te zeggen: Er leven geesten in de wind. Dit is inderdaad waar. Het is eenvoudig te zeggen: Er leven geesten in de aarde. Maar dit zijn elementalen, natuurkrachten. Zij worden niet door een hoog bewustzijn gedirigeerd en behoren lang niet altijd tot de een of andere hiërarchie van bewustzijn. Elke geest ‑ hoe klein ook ‑ die zich met een ras of een soort bezighoudt, is echter deel van een dergelijke opbouw, die van een hoog bewustzijn via vele trappen afdaalt tot de kleine entiteit die zich misschien op dit specifieke weiland bezighoudt met deze specifieke grassoort.
Dan moet u rekening houden met het feit dat die weide wordt bezocht door vele dieren. Daar zijn de mollen in de aarde, er zijn regenwormen die rondkronkelen. Maar er zijn ook vogels, die er een ogenblik rusten. Al deze soorten zijn ergens verbonden met een rasgeest. Elk van deze soorten heeft ergens een geestelijke kracht, waarmee ze verbonden is. Laten wij daarom eerst deze krachten wat nader ontleden.
De opbouw die wij zien bij een soort‑ of rassengeest, kan men als volgt stellen: Er is een groot bewustzijn dat zich bezighoudt met een groot gedeelte van de aarde. Daarin zijn mogelijkheden aanwezig om de soorten op te bouwen. Deze worden opgebouwd door entiteiten die a.h.w. onder het gezag staan van de geest, die een bepaald gebied beheerst, maar die voor zover het het ras betreft – autonoom zijn. Deze autonome krachten zullen vanuit zich weer dienaren creëren, die zich bezighouden met bijzondere levensomstandigheden of soms zelfs met bepaalde facetten van ontwikkeling. Onder deze staan dan weer, wat wij kunnen noemen, “kleine geesten” (heel vaak diergeesten) die, zij het voor zeer korte perioden, actief zijn om hun soortgenoten te helpen en te inspireren. Zij dragen impulsen over aan de diersoort, waardoor instinctieve reacties een veel redelijker karakter krijgen dan zonder dit mogelijk zou zijn. Dan heeft elk dier in zich ook nog iets van een goddelijke vonk, dus als persoonlijkheid heeft het ook nog betekenis.
Datzelfde geldt voor een bloem, voor een plantje. Zeker, de ziel van een plant is niet zo sterk verbonden met een zenuwstelsel in het wezen als bij een dier. Meestal is het eerder een aura, een soort draaiing of werveling van levenskracht rond de plant. Heel dikwijls houdt ze zich tijdelijk op in de buurt van bloesem of zaad en kan zich daar zelfs, soms door een helderziende waargenomen, manifesteren.
Al deze entiteiten hebben een eigen reactie. Zij hebben eigen vermogens. Hun vermogens zijn niet te vergelijken met die van een mens, zo min de kleine als de grote. Hun visie op wereld en leven is uit de aard der zaak anders dan die van een mens. Maar zij beïnvloeden wel degelijk het menselijke milieu. De gedragspatronen van een dier tegenover een mens kunnen mede worden bepaald door de verschillen in uitstraling van de geest die het dier geleid ‑ hoog of laag ‑ en de uitstraling van de mens. Hier alleen al zijn dingen die toch interessant genoeg zijn om nader te beschouwen.
Dan hebben wij te maken met planten. Planten verwerken stoffen uit de aarde. Zij verwerken echter‑ ook al zijn ze van dezelfde soort ‑ die stoffen niet altijd in de gelijke verhouding. Nu blijkt dat planten die zich in een voor hen gezond, prettig en harmonisch milieu bevinden, over het algemeen een zeer regelmatige opname hebben. Bij hen is er een eb en vloed in de voedingsopname, waardoor je van dag tot dag kunt zeggen: dat zijn de eigenlijke sap-bestanddelen of voedingsbestanddelen die in de plant aanwezig zijn. Indien zij zich echter bevinden op een plaats die voor hen niet aanvaardbaar is (bv. een plant in een drukke stad met veel verkeer dat voor een trillingsgevoelige plant zeer storend kan zijn, dan zal de opname en de afscheiding van sappen zeer onregelmatig zijn.
Hebben wij te maken met geneeskrachtige kruiden, dan zullen deze alleen betrouwbaar en van belang kunnen zijn, indien zij kunnen worden geoogst op een plaats waar weinig of geen storingen zijn en waar de natuurlijke condities voor de plant goed zijn. Zou u proberen de condities aan te vullen met kunstmest e.d., dan krijgen wij een wijziging in de normale voedselopname en daarmede een verandering in de eigenschappen en sap-bestanddelen van de plant. Dit kan van groot belang zijn voor de mens, ook wat zijn voeding betreft. Wij zullen daarmee rekening moeten houden.
Misschien vindt u het vreemd dat ik hier een vergelijking geef, maar dat is om duidelijk te maken wat ik bedoel.
Als je ganzen hoofdzakelijk met visafval voedt, dan zijn de eieren die zij leggen tranig van smaak. De voeding heeft invloed op de vrucht. Waarom zal dat bij een gans wel en bij een appelboom niet het geval zijn? Het zijn verschillende organismen, maar een gelijke voedingsopname en verwerking. De neerslag van het opgenomen voedsel zal in beide gevallen in de vrucht aanwezig zijn.
Dit is eveneens interessant, als wij ons realiseren dat de vrucht van bepaalde natuurgeesten een verandering van milieu is. Een natuurgeest is op zichzelf niet geneigd stormwinden op te roepen. Hij is ook niet geneigd om vuur feller of warmer te laten branden. Een natuurgeest reageert eveneens op omstandigheden. Hij reageert in de eerste plaats op de samenwerking van natuurkrachten. De aanwezigheid van de luchtgeest zal de vuurgeest tot grotere ferociteit aanwakkeren. Omgekeerd: de afwezigheid van de luchtgeest maakt het de vuurgeest praktisch onmogelijk actief te zijn. Er is geen sprake van geesten die afzonderlijk een bepaald element beheersen. Er is altijd sprake van een combinatie van elementen. Ook hier zijn er vele mogelijkheden. Wij zullen daarop in latere lessen nog meermalen moeten terugkomen.
Als wij te maken hebben met kosmische invloeden, dan komen deze uit de ruimte. Waar zij vandaan komen is tamelijk onbelangrijk in dit geval. Wel is belangrijk dat de aarde daarop reageert. Of men deze reactie nu redelijk wegverklaart of niet, het neemt niet weg dat de reactie er is.
Nu stel ik: wanneer er een grote spanning onder de mensen heerst, dan zal die spanning zich voortplanten in alle aangrenzende gebieden en dus ook de planten, de dieren, de lucht‑ en vuurgeesten, de kleine geesten, die zich bezighouden met de ontwikkeling op aarde, beïnvloeden. Deze spanning zal dan leiden tot een verscherping van de conflicten, disharmonieën en tegenstellingen die aanwezig zijn. Onder die omstandigheden kunnen planten die normaal voedsel zijn, giftig worden; en kunnen dieren, die normaal vrienden van de mensen zijn, plotseling agressief worden en vijanden van de mensen. Het is goed dat men ook dit beseft. Een kosmische inwerking mag dan de aarde als geheel beroeren, maar de plaatselijke omstandigheden die ontstaan, zijn weer het resultaat van een samentreffen van op aarde bestaande condities en een beïnvloeding in een richting van het leven op dat deel van de aarde. Er kan nooit sprake zijn van een algemene tendens die overal hetzelfde is. Het is zeer belangrijk dat u dit begrijpt, want in een gebied waar harmonie is, kan spanning komen. Maar dan zal er eerder een versterkte afweer tegen de storende invloeden ontstaan dan een innerlijke disharmonie. Is er een disharmonie, dan kan ze in een regelrechte strijd ontaarden. Ook: dit punt moet u onthouden. U zult later in vele gevallen zien hoe dit van belang kan zijn voor uzelf.
Dan hebben wij te maken met de aarde zelf. Als wij zeggen: de aarde is bezield, kunt u zich dit leven niet voorstellen als een vergelijkbaar leven voor mens of dier. Het is een besef, inderdaad. Maar een besef dat leeft in een geheel andere tijd en in totaal andere levenscondities. Het is een bestaan, waarin spanningsvelden de eigenlijke uiting en zintuigen worden. Een verstoring echter van het evenwicht in het aardveld ‑ hoezeer dit ook een emotionele reactie van de aarde zelf betekent ‑ heeft grote gevolgen voor de mensen, de dieren en de planten welke op die aarde leven. De aarde zelf kan door haar afstemming voor een groot gedeelte verantwoordelijk worden geacht voor algemeen heersende tendensen, niet voor plaatselijk heersende tendensen.
De veelheid van invloeden wordt u nu duidelijk en kunnen wij onze aandacht gaan richten op enkele meer specifieke punten.
Gesteld: er zijn natuurgeesten. Gesteld: de natuurgeesten hebben een bijzondere geaardheid, waardoor zij worden aangetrokken door het voor hen harmonische en afgestoten door het voor hen disharmonische. Dan mag worden gesteld: elke aardgeest, lucht‑, vuur‑ of watergeest kan zonder meer worden opgeroepen, indien men weet op welke wijze men een harmonie schept voor dit wezen. Men kan zich verdedigen tegen al deze entiteiten, hun invloeden en hun inwerkingen. Men kan hen ‑ en daarmee ook de elementen die zij plegen te bezielen en te beheersen grotendeels van zich afjagen door met hen disharmonisch te zijn.
Wat is nu deze harmonie? Een mens zou denken: het is een rustige sfeer of iets dergelijks. Maar dat is niet waar. Neem het karakter van een watergeest.
Een watergeest is zelf leven, voortdurend in beweging. Als ik een watergeest wil oproepen (dus een harmonie moet scheppen), dan moet er beweging zijn. Watergeesten zijn in hun besef tamelijk star. U zou kunnen zeggen: de watergeesten zijn eigenlijk nog orthodoxer in hun besef dan bv. de aardgeesten. Een starre levenshouding is dus iets wat hen aanlokt. Wanneer ik dit bij bezweringen kunstmatig creëer, dan zal ik dus rekening moeten houden met het volgende: Mijn bezwering moet gebaseerd zijn a) op beweeglijkheid en b) op onveranderlijkheid van inzicht. Mijn gedachten moeten geconcentreerd zijn op één punt en daarvan niet afwijken. Gelijktijdig moet ik dit met vele verschillende bewegingen duidelijk maken.
Dit is voor de andere geesten, elk met een eigen karakter natuurlijk, ongeveer hetzelfde. Ik kan deze entiteiten dus oproepen. Maar zij zijn en blijven gebonden aan hun deel van de wereld. Een aardgeest kan tijdelijk samenwerken met een watergeest, maar het blijft een aardgeest. En zodra de hoeveelheid aarde (dus vaste materie te gering wordt in een oplossing, kan een aardgeest daar niets meer aan doen; hij kan er niets meer over zeggen. Als ik een handvol zout heb, dan kan een aardgeest daarop zijn invloed doen gelden. Werp ik dit zout in voldoende water, dan lost het op en de aardgeest heeft geen invloed meer daarop. De watergeest echter behandelt het geheel slechts als water, niet als een specifiek restant, wat de aardgeest wel zou doen. Er zijn dus een groot aantal verschillen.
Nu zult u begrijpen dat er in de natuur eigenlijk nooit werkelijke hiaten voorkomen. Zij zijn er schijnbaar, maar ze zijn er niet werkelijk. Er zijn altijd tussentrappen. Als wij dus verschillen constateren tussen de natuurgeesten, dan moet hieruit volgen dat ergens een verbindende factor aanwezig zal zijn. Deze factor kunnen wij dan lagere goden noemen of misschien engelen en duiveltjes. Men kan het ook ‑ zoals men in het Oosten vaak heeft gedaan ‑ Djinns noemen. Wezens, die eigenlijk aardgebonden zijn, die ‑ in zekere zin ‑ heersen over en betrokken zijn bij de elementen, maar die daarbij een bijzondere feeling hebben voor het leven op deze wereld.
Deze entiteiten worden door de mens meestal verdeeld in goede en kwade. Maar zij zijn niet goed en kwaad. Ze zijn van verschillende harmonische waarde. En als wij de djinn werkelijk willen ontleden, dan komen wij tot ongeveer 18 verschillende soorten die elk voor zich een bepaalde grondharmonie beheersen. Dit bepaalt het karakter waarin zij voor de mens eventueel kenbaar worden.
Een Djinn is zeker geen wezen dat zich in een zandduiveltje zal uiten. Maar er zijn bepaalde Djinns, die zodanig harmonisch zijn met aarde en lucht dat zij op deze wijze inderdaad tijdelijk gestalte zouden kunnen aannemen, indien zij het zouden wensen. Willen zij zich zichtbaar aan een mens manifesteren, dan zullen zij dus nodig hebben: vocht en materie. Er is een andere Djinn, die misschien alleen met lucht en water harmonisch is. Zij zijn altijd tenminste met twee elementen harmonisch. Een dergelijke entiteit zal ongetwijfeld haar vorm alleen aannemen door lucht en water. Waar er geen voldoende lucht aanwezig is, kan zij geen gestalte aannemen. Waar er een tekort aan water of vloeistof is evenmin. Ik kan dit ook niet vervangen door bloed of het één of ander offersap, want daarop reageert een dergelijke Djinn niet.
Sommige van de djinns zijn zeer sterk verbonden met natuurlijk leven. Zo kennen wij er die sterk verbonden zijn met water, maar ook met plantaardig leven. Zij treden vaak op als de beschermers of herders van dryaden, de boomgeesten. Anderen zijn weer speciaal leven‑ en watergevoelig en spelen bv. met de vissen. Zij zijn vaak de medewerkers van groeps‑ en rassengeesten. Deze overkoepelende tak, die steeds meer elementen en een levensvorm pleegt samen te voegen in een bepaald harmonisch verband, is eigen aan de aarde. Zij kunnen worden gezien als een soort projectie van de persoonlijkheid der aarde. Zodra de bezieling van de aarde wegvalt, zullen deze entiteiten ook wegvallen. Wanneer men dus zegt, dat zij niet bezield zijn (geen ziel hebben volgens de legende), heeft men niet geheel ongelijk. Want zij zullen terugvallen op de kracht waaruit zij zijn voortgekomen. Wij hopen dat de mens ook eens tot God zal terugkeren, zodat wij in deze zin een vergelijking kunnen maken en zeggen: De Djinn is een wezen dat in verhouding tot de bezieling van de aarde staat als de mens tot zijn God.
Dit zijn wezens waarmee wij heel veel te maken kunnen krijgen, omdat zij gevoelig zijn voor leven. En als zij voor menselijk leven gevoelig zijn, dan zijn zij ook gevoelig voor al datgene wat met menselijke levens‑ en denkprocessen in verband staat. Dan is het inderdaad mogelijk een Djinn te lokken met een goede maaltijd, zoals het onder omstandigheden mogelijk is een Djinn te lokken met bloed. Maar dat lokmiddel op zichzelf is niet bepalend. Bepalend is de harmonie met de mens die hierdoor tot uiting komt.
In de veelheid van entiteiten, geesten en krachten die wij zullen ontmoeten, dienen wij ons dan ook voortdurend te realiseren dat het niet-stoffelijke middelen zijn die hen van ons kunnen verwijderen of tot ons kunnen trekken. De stoffelijke vormen en voorwerpen die wij gebruiken, zijn slechts het symbool van een harmonie of disharmonie. Zij zijn a.h.w. een zichtbaar gemaakte band die er bestaat tussen de mens en een dergelijke entiteit.
Nu moet ik natuurlijk ook nog even ingaan op de rassen‑ en groepsgeesten. Want het is niet voldoende te zeggen: Er bestaat een zekere hiërarchie van bewustzijn. Er bestaat ook een zekere strijdigheid.
Als een kleine geest is toegewezen aan bv. de veldmuizen, dan zal hij in strijd kunnen komen met bv. de geest die de huismuizen heeft. En ratten die in het water leven (en ook de geesten die ze leiden) kunnen de vijanden zijn van degenen die alleen op het droge plegen te leven. Zo vreemd als het moge klinken: dergelijke entiteiten proberen hun eigen groep of ras te bevoordelen ten koste van wat voor de mens bijna soortgenoten zijn. Kleine verschillen kunnen bepalend zijn voor een strijd tussen deze kleine geesten. U zult zich afvragen waarom een hogere geest daar geen stokje voor steekt.
Wel, een hogere geest, die dichter bij de oersoort staat, zal heel vaak het werk van de kleine geesten met hun strijdigheden en vijandigheden beschouwen als een middel om de soort te verbeteren. Strijd is op aarde altijd het element geweest dat bepalend is voor de houdbaarheid, de vruchtbaarheid, de belangrijkheid van een soort. Ook hier worden wij dus geconfronteerd met een strijd die eveneens in de geest bestaat. Willen wij een harmonie hebben met de een of andere diersoort, dan zullen wij er dus wel verstandig aan doen ons niet bezig te houden met deze kleinere geesten. Wij zouden het zo dicht mogelijk bij de groepsgeest zelf moeten zoeken. Want dan omvat de harmonie die wij opwekken, een harmonie met alle soorten, onafhankelijk van de disharmonieën die zij onderling kennen. Maar worden wij alleen harmonisch met één bepaald onderdeel van de soort, dan zouden wij ons hierdoor a.h.w. de vijandschap van alle andere soorten op de hals kunnen halen.
Dit is overigens zeer eigenaardig tot uiting gekomen bij enkele fakirs die deze vorm van wat zij magie noemden beoefenden. Er waren er onder hen die in het bijzonder de vriend wilden zijn van de cobra, de heilige slang. Dat is zeer begrijpelijk, want voor hen is het een heilig dier. Maar wat gebeurde er nu? Zij werden op een zo laag mogelijk niveau harmonisch met de cobra en inderdaad, deze giftslang deerde hen niet en beschouwde hen als vriend en soortgenoot. Maar nu bestaat er in dezelfde soort een klein koraalkleurig slangetje dat in de bomen leeft en zich op zijn prooi laat vallen. Nu bleek dat juist degenen die op een laag niveau harmonisch waren geworden met de cobra, zeer vaak door dit kleine koraalslangetje werden gebeten. Zo heeft men in de woestijn gezien dat bepaalde derwisjen voor de hoornadder van de woestijn absoluut onaantastbaar waren, maar dat zij daardoor zich de vijandschap van bv. schorpioenen op de hals hebben gehaald.
De disharmonieën die er in de natuur bestaan, moeten voor ons altijd aanleiding zijn om bij het zoeken naar een geestelijke harmonie ‑ waarvan wij mogelijk stoffelijke resultaten verwachten ‑ zo hoog mogelijk te grijpen, opdat wij in ons harmonisch zijn een zo groot mogelijk deel van planten‑ en dierenleven, ja, van aarde en geest mede kunnen omvamen.
Het is duidelijk dat al deze verklaringen weinig zin hebben, indien wij niet komen tot een praktisch gebruik ervan. Een praktisch gebruik voor de mens zou kunnen betekenen: het vinden van de juiste methode om bepaalde zo genoemde voedingsknollen voort te brengen, zoals aardappelen. Het zou echter voor een mens ook kunnen betekenen: de methode te vinden om niet gestoord te worden door de zoemende stekers, die men muggen noemt. Hoe is dit te bereiken?
Ik kan een mug door een verdamping van iets dat voor het dier minder aangenaam is, natuurlijk afweren. Maar ik kan ook komen tot een zo grote harmonie met het dier, dat ik niet meer reageer ‑ ook niet lichamelijk ‑ op de stoffen, die het dier in mij kan injecteren. Dan blijkt ook dat het voor de mug weinig zin heeft zo’n wezen aan te vallen. Het gebeurt wel eens bij vergissing. Het bloed wordt dan niet verdund, het is niet op te zuigen. Daardoor valt de mens als voedingsbron uit. Hoe u dit bereikt? Heel eenvoudig:
Stel je in op de mug: Erken de reden van bestaan van de mug. Zeg vervolgens tegen jezelf, dat je de reden van bestaan en de zinrijkheid van de handeling van de soort mug erkennende, zelf niet mug bent. Dus niet zeggen: ik ben een mug. Maar zeggen: ik ben niet‑mug, maar ik ben ook niets anders. Ik ben niet de mens tegenover de mug. Ik ben alleen maar niet‑mug. De ontkenning van het begrip “mug”. En vreemd genoeg zal deze uitstraling voldoende zijn om de immuniteit in zeer korte tijd tot stand te brengen en daarmee de hinder van deze vorm van insectenleven weg te nemen.
Er zijn landen waarin men dit ook werkelijk in praktijk brengt. Het verst is men daarmee wel gevorderd bij de zgn. bosnegers die het oerwoud in gevlucht zijn en de negerslaven op het Amerikaanse continent. Dezen moesten met de natuur leven. Ze hadden niet al te veel middelen en konden zich hoogstens met wat modder of met bepaalde bladeren een beetje beschermen. Daarom moesten zij een soort immuniteit ontwikkelen. Zij negeerden zeer veel insecten en daarnaast ook andere dieren. Door dit negeren ontstond er a.h.w. een bondgenootschap. Later is dit in het volksgeloof vaak omgezet in een soort broederschap. In de legenden van die streken hoort men daar dan ook nog steeds van.
Als ik betere aardappelen wil telen, dan moet ik eerst uitgaan van het gewas. Wat is het doel van het gewas? Niet om aardappelen voort te brengen, dat is secundair. Het is in de eerste plaats om te kunnen groeien en bloeien. In de tweede plaats om zich te kunnen voeden met voldoende, maar niet overmatig vocht. Ik probeer te begrijpen wat de aardappel is. Met dit gevoel in mij ga ik de plaats na waar ik de pootaardappelen uitzet. Dan stel ik mij voor: hoe het zal zijn wanneer de zaak rijpt, hoe ik misschien toch mij zal kunnen aanpassen aan meer of minder water. Doe je dit, dan krijg je eigenaardig genoeg een aardappel waarin het watergehalte laag blijft en de smaakeigenschappen vanuit menselijk standpunt betrekkelijk goed zijn en die een zeer rijke ontwikkeling heeft. Het klinkt allemaal zo eenvoudig. U zult zich afvragen waarom men dat niet al meer heeft gedaan? De verklaring is heel eenvoudig:
De mensen hebben zich willen losmaken van bijgeloof. Een bijgeloof waardoor men in de natuur allerhande krachten poneert die sterker zouden zijn dan de mens. Maar in de behoefte zich onafhankelijk te maken van dergelijke begrippen heeft men eigenlijk wel de gehele kinderschaar met het badwater het raam uit geworpen. Want wat is er gebeurd?
De overleveringen die vroeger bestonden ‑ ook t.a.v. veeteelt en landbouw ‑ heeft men terzijde geschoven als zijnde bijgeloof: Men heeft zich alleen aan bepaalde praktijken gehouden, waarvoor een redelijke verklaring was. Zodoende heeft men de harmonieën, die vroeger zelfs met bezweringsriten e.d. tot uiting kwamen, eenvoudig afgedankt. Men heeft gezegd: Dit betekent niets en men heeft zich niet gerealiseerd dat er wel degelijk betekenis in schuilt, ook al behoeft men daarbij niet aan te nemen dat krachten ingrijpen die sterker zijn dan de mens. Het zijn krachten die anders zijn dan de mens. Op deze wijze heeft de mens een soort scheiding tot stand gebracht tussen wat ik dan toch zou willen noemen een geestelijke of occulte wetenschap en de redelijke, logische wetenschap van de mens. Hij is er nog niet in geslaagd om zijn innerlijke wetenschap en zijn stoffelijke wetenschap samen te voegen tot een geheel. Juist hierdoor verwaarloost hij een groot gedeelte van de vele krachten rond hem die inwerken op hem en op de natuur en die vanuit de kosmos vaak worden gestimuleerd tot een gedrag dat de mens ‑ harmonisch zijnde ‑ zou kunnen beheersen, maar dat hem nu ‑ daar hij die harmonie niet kent ‑ voortdurend verrast en in situaties plaatst waarvoor hij geen oplossing weet.
De eindconclusie van deze eerste les mag dan ook luiden: Er zijn zeer vele krachten rond ons. Elk van die krachten kan door de mens worden benaderd of verdreven. Maar daartoe zal de mens moeten uitgaan van de krachten, die gelden voor het gebied van de geest. De stoffelijke resultaten daarvan zal hij kunnen constateren daar de ontwikkelingen dan verschillen van hetgeen redelijk mag worden verwacht.
Regendansen.
Heel veel primitieve volkeren kennen allerlei dansen die zij uitvoeren. Een soort rituele plechtigheid dus, waarmee zij de regen of de zon oproepen. Het zijn dansen die door de Europeaan meestal worden beschouwd als een aardigheidje, maar die aan de andere kant toch wel eens heel onverwachte resultaten geven.
Er wordt verteld dat iemand eens voor de aardigheid een negerstam had betaald om een regendans te demonstreren. Het was absoluut helder weer. Zij begonnen te dansen. Het duurde ongeveer vier uur, daarna kletterde het. De goede man kon toen zijn film weggooien; hij had nl. niet gerekend op regen. Dat demonstreert misschien wel het grote verschil tussen de Westerse en de primitieve beschaving.
De regendans zou je kunnen beschouwen als een van de vele facetten van de groene magie. Groene magie, omdat zij zich bezighoudt met de natuur en alleen is gebaseerd op de natuur en de natuurlijke krachten. Hoe ongeveer kan men zich een regendans voorstellen?
Er zijn bepaalde emotionele elementen bij nodig. In de eerste plaats: er moet werkelijk droogte zijn. Er moet dus een behoefte zijn ‑ hoe die ook tot stand is gekomen ‑ om water te verkrijgen.
In de tweede plaats moet de instelling zodanig sterk worden dat ze al het andere uitsluit. In de regendans zien we dat inderdaad. Zij wordt over het algemeen eerst dan gelast, indien er werkelijk een grote behoefte aan water is. Zij bestaat uit een aantal opeenvolgende plechtigheden die de mensen eigenlijk zinneloos maken. Zij komen dan in een soort trance. De plechtigheden verlopen als volgt:
In het begin komt men samen. Er is een verwachting en dat duurt meestal een tijdje voordat de tovenaar of de sjamaan en zijn assistent zich vertonen. In de tussentijd klinken er wat instrumenten, meestal trommels. Maar dat alles gaat een beetje lusteloos. Dan komt er plotseling een vreemde gestalte die het bovennatuurlijke vertegenwoordigt. En deze begint zich bezig te houden met de groep. In heel veel gevallen zie je dat de tovenaar en degene die hij in zijn gevolg meevoert, langs een kring dansen die de anderen hebben gevormd. Langzaam maar zeker komt er een wat heftiger ritme uit de instrumenten. Ik zag meestal trommen. Zodra dat het geval is, zien we ook dat de mensen gaan meewiegen. Zij beginnen te bewegen op het ritme van de trom. Nu komen er kreten die dan in feite de behoefte aan regen moeten weergeven.
Als de opwinding op haar hoogtepunt is, dan stopt alles plotseling. Er valt een stilte, het wiegen houdt op en nu begint de tovenaar (soms ook het hoofd van de stam een soort litanie te zingen tot de hemel, waarin hij zegt dat hij regen nodig heeft en alle geesten ‑ met name genoemd ‑ oproept om die regen te brengen. Dat duurt meestal een kwartier tot een half uur. Daarna beginnen de trommen te roffelen. Maar nu beginnen ze niet langzaam, maar op volle kracht en met een razend ritme. Gelijktijdig begint het geschuifel van de eerste regendanser, in casu de tovenaar. De anderen voegen zich bij hem. Dat ritme wordt zo sterk doorgevoerd, dat iedereen door het geluid verdoofd is. Elke keer klinkt alleen nog de laatste strofe (de roep om regen, die tenslotte een soort gezang wordt. Die kreet wordt nl. in het ritme ingevoegd, zodat op den duur alleen nog maar overblijft de roes van bewegen en de kreet om regen. De mannen, soms ook de vrouwen, voegen zich langzamerhand bij de dansers, totdat er een soort wirwar van razend ronddansende mensen is, omringd door wat ouderen en wat vrouwen.
Wanneer nu deze dans het hoogtepunt bereikt, vallen er mensen neer; zij vallen in een soort trance. Wij zien dat ook bij voodoo en bij bepaalde goena‑goena methoden. Wij zien dat bij de Afrikaanse magie: Deze mensen die neervallen, worden nu beschouwd als bezeten door een geest. Zij worden toegesproken. Soms beginnen ze uit zichzelf iets te vertellen. Bij een regendans is het echter opvallend dat ze meestal antwoorden. Zij geven dus antwoord op vragen die hun worden gesteld.
Nu komt steeds sterker, steeds dringender, nu ook met alle kracht herhaald door alle dansers, de kreet om regen. Op een gegeven ogenblik is er iemand van degenen die uitgeteld zijn, die plotseling een waanzinnige kreet slaakt. Deze wordt nu de hoofddanser. In een razende bezetenheid, vaak schuimbekkend en schokkend, dansen zij tot zij erbij neervallen. En het vreemde is: als zij neervallen, is het meestal reeds zover dat de regenboog aan de hemel staat.
Dit ritueel klinkt wat ongelooflijk en zeker als je het vertelt aan een meteoroloog. Wat gebeurt er in feite.
Wij hebben in de eerste plaats de beweeglijkheid van de dans. Deze eenzijdig gerichte beweging – want het doel is altijd een en hetzelfde – ,trekt de luchtgeest aan die over het algemeen ook een langere tijd speelt met de lucht in een bepaalde richting. De voortdurende kreet om regen brengt de voorstelling van wolken, het zich bevrijden, a.h.w. de ontlading van de wolken. Door deze suggestie zal elke wind‑ of natuurgeest die in de lucht speelt, geneigd zijn om zijn hoogte te veranderen, zodat als er maar ergens een wolkje is, dat wolkje wordt meegesleurd. Verder is er de enorme roes van de dans en daarbij heel vaak het contact met de natuurgeest. Het resultaat is een sterke onderkoeling van de wolk, waardoor zij dus gaat reageren op de opstijgende warme lucht van het droge gebied. Zij verdicht zich, ze ontwikkelt zich snel, ze trekt alle luchtvochtigheid tot zich in een fijne druppelvorm en de kans is heel groot dat de regen inderdaad met stralen uit de hemel valt.
De mens die de regendans eens heeft bijgewoond, krijgt al heel gauw het gevoel: nu ja, dit is een folkloristisch gebruik. Dat is het natuurlijk, omdat de wijding die erbij hoort en de bezetenheid die er ook bijhoort ‑ juist als ze voor toeristen wordt uitgevoerd ‑ bij dergelijke dansen absoluut afwezig zijn. Er is geen doel. Het is een soort klompendansje geworden, uitgevoerd door negers, Eskimo’s of indianen. Maar de bezetenheid zelf die erin zit, als men dit eerlijk en oprecht uitvoert, is iets heel anders. Je kunt niet zeggen dat het de beweging is of dat het de woorden zijn die de regen bezweren of eventueel ook wel het schieten met pijlen naar de lucht. Het is de manier waarop men de harmonie opbouwt met bepaalde natuurkrachten.
De dansers kunnen op die manier ook andere dingen bereiken. Want als je spreekt over regendansen, dan moet je ook maar eens denken aan bv. de zalmdans die in het Hudsongebied door vele stammen wordt beoefend. Hier wordt de zalm a.h.w. gelokt om naar een bepaalde rivier te gaan. Nu is dat krankzinnig. Je kunt niet zeggen dat werkelijk alle zalmen worden samengetrokken om die ene rivier op te zwemmen. Maar je kunt wel zeggen dat hierdoor een zekere drang wordt uitgeoefend op dieren die op weg zijn, zodat ze in grotere scholen, in grote hoeveelheden naar het noorden trekken. In dat geval zal men zich moeten instellen op de entiteiten die met die dieren verbonden zijn. Er moet dus de voorstelling van de zalm en een zekere verheerlijking van de zalm aanwezig zijn. Het blijkt, als je de plechtigheid volgt, dat dit inderdaad waar is. De zalm wordt niet aangesproken als een begeerlijke jachtbuit, maar als een begeerlijk wezen dat een zekere verering verdient. Er wordt een harmonie geschapen tussen de danser en de zalm, waarbij de begeerte van de danser weliswaar de harmonie bepaalt, maar deze toch tot stand komt en hierdoor weer een bepaalde overdracht mogelijk wordt.
De carbo‑dans van de Kalmukken en van bepaalde Eskimo stammen hebben ook iets dergelijks. Ook hier wordt een harmonie opgebouwd, waarbij het dier niet wordt gezien als jachtprooi, maar als een vererenswaard wezen, als een soort godheid, die komt om de stam in stand te houden. Misschien dat daarmee de relaties die wij ook in de regendansen voortdurend aantreffen, het best is getekend.
De mens, die op deze wijze de natuur benadert, benadert haar niet als een verschijnsel, maar als een godheid, als een deel van zijn bestaan en leven, een deel waarvan hij afhankelijk is. En die uitdrukking van afhankelijkheid schept inderdaad een zeer grote aantrekkingskracht.
Als u te maken krijgt met de eenvoudige mensen die het kunnen laten regenen (er zijn er wel) dan heeft u ook alweer een soortgelijke voorstelling. De mens die het laat regenen, beeldt de regen in zichzelf uit. De gedachte die hij projecteert, is niet alleen die van regen maar ook van de consequenties die dit heeft, de betekenis van de regen. En het is deze betekenis die aan zijn gedachten inhoud geeft.
Zo zijn er mensen, die wolken kunnen wegkijken. Hier in Nederland schijnen ze niet veel voor te komen. Maar ze zijn er wel. Deze mensen stellen zich gewoon de andere toestand voor. Doordat zij zich de toestand op de juiste wijze voorstellen kunnen ze gedaan krijgen dat er een windje opsteekt (alweer luchtgeesten), dat de regenwolken wegblaast. Dat iets dergelijks plaatselijk is, is begrijpelijk.
Degene die denkt aan de primitieve regendans, is geneigd te zeggen: Nu ja, dat heeft niets te maken met hoge geestelijke waarde. Maar we kennen ook nog de Lama’s van Tibet die tegenwoordig niet veel meer hebben in te brengen. De grote magiërs zijn weggetrokken of zijn gestorven. Maar er is een tijd geweest dat een ingewijde eenvoudig op een rots ging staan, tegen de lucht schreeuwde en dan viel er regen daar waar hij die wilde hebben. Of er kwam hagel die de oogst vernietigde, of dan scheen de zon. Hier wordt het proces dus losgemaakt van de bewegingsroes die wij bij de primitieve volkeren meestal zien. Daarvoor in de plaats kwam een sterke identificatie van het ego van zo’n persoon met alle omstandigheden, die regen, hagel of iets dergelijks kunnen veroorzaken.
Wij kunnen hieruit wel een paar praktische conclusies trekken, al kan ik u niet garanderen dat ik u nu plotseling hierdoor tot weerbeheersers maak.
In de eerste plaats is het zeer belangrijk dat u zich kunt voorstellen wat de betekenis is van de toestand die u begeert. Er moet dus niet alleen een verlangen zijn naar zonneschijn, maar er moet een associatie zijn met de betekenis die dit heeft.
In de tweede plaats moet u zichzelf uitschakelen. Je moet jezelf niet beseffen op dat moment. Je moet helemaal opgaan in de voorstelling die je opbouwt en deze bewust uitsturen naar alle krachten die daarmee te maken kunnen hebben. Het heeft geen zin om daarvoor bepaalde geesten op te roepen. Zij kunnen over het algemeen weinig of niets. Maar straal je het algemeen uit, dan krijg je een voorkeurswerking. Die voorkeurswerking kan heel groot zijn. Er zijn echter beperkingen aan verbonden. Om u een voorbeeld te geven.
Als er een zware bewolking is en een voortdurende regenval, dan kunt u bereiken dat voor een ogenblik de zon doorkomt, al is het maar door een gat in de wolken. U kunt niet bereiken dat alle wolken zonder meer wegtrekken. U kunt, wanneer het te droog is, bereiken dat er een plaatselijk buitje valt. Maar u kunt niet bepalen of het een motregentje of een plensregen zal worden. U kunt dus niet de gradatie bepalen daarvoor heeft u veel meer nodig. De eenvoudigste methode is de volgende. Kijk naar de toestand. Als het regent en u wilt het droog hebben, kijk naar die regen. Blijf niet droog zitten. Ga in de regen staan en pas op dat u geen kou vat. Als u in die regen staat, denk aan de zon, aan uw behoefte aan zon. Probeer te ontkennen dat het regent en denk dat er zon is. Laat uw hele geest roepen om zon.
De eerste paar keren geloof je niet aan jezelf en blijft de vraag, of het zal gaan overheersen. Zodra je die kunt vergeten, blijkt echter dat je een afnemen van de regen bereikt en dat je bij meermalige oefening op den duur inderdaad plotseling wat zon voorbij ziet trekken. Wees in het begin tevreden met een beperkt resultaat, anders zou je je uitputten voor niets. Door steeds weer iets dergelijks te doen, leer je de juiste instelling.
Gebruik een dergelijke methode alleen indien het werkelijk noodzakelijk is; dus niet nog een uurtje zon proberen te bezweren, omdat je nog even bruin wilt branden. Je moet er werkelijk een reden voor hebben. Het moet belangrijk zijn voor de wereld, zoals u haar ziet en kent. Doet u dat, dan krijgt u inderdaad resultaten. Het is eenvoudig. De hele concentratie behoeft ‑ als u eenmaal bent ingespeeld ‑ voor regen bij heldere hemel niet veel meer te nemen dan 1 uur. Voor een ogenblik zon bij een voortdurend neervallende regen, niet veel meer dan ongeveer 20 minuten. In het begin zult u zeggen: Anderhalf uur! Daar begin ik niet aan. Maar als uw tuintje helemaal droog staat, dan zal het begieten ervan soms meer tijd kosten. Dus is het toch de moeite waard om het eens te proberen.
De natuurgeesten die reageren doen dat op een heel vreemde manier. Als we het hebben over regen en regendansen, dan zult u begrijpen dat we in de eerste plaats te maken hebben met luchtgeesten en soms ‑ maar altijd secondair ‑ met de watergeesten. De watergeest kunnen we in dit verband niet regeren. De watergeest is actief in het oppervlaktewater. Hij kan wel eens mede invloed hebben in een regenbui, dat is zeker waar. Maar we kunnen die invloed nooit overzien. Voor ons is dus altijd belangrijk de luchtgeest.
De luchtgeest, die reageert, zal nooit reageren op de menselijke wens zonder meer. De luchtgeest is gewend om op het milieu te reageren. Hij reageert dus op omstandigheden of voorstellingen van omstandigheden. Daarom moet u de geest niet roepen om iets te doen; u moet de geest een beeld geven van iets wat gedaan moet worden. Dan heeft u grote kans dat hij het volvoert. Deze geest ziet een voorstelling; en die voorstelling gaat hem overheersen. Hij zegt tegen zichzelf: Ja, zo is het wanneer de zon schijnt; of zo is het wanneer het regent. Hoe moet de lucht bewegen om dit waar te maken? Want dit beeld in mij en het beeld dat ik zie op de wereld, kloppen niet. Hij probeert een congruentie te bereiken tussen de voorstelling in hemzelf en de wereld zoals hij die waarneemt. En dat is eigenlijk het hele probleem: Hoe kan ik een beeld zo sterk aan een bepaalde soort natuurkrachten of ‑geesten overbrengen dat de voorstelling in die geest sterker is dan zijn reactie op de werkelijkheid, al is het maar een ogenblik. Indien ook maar één ogenblik de voorstelling sterker is geworden, dan wordt er een verschil geconstateerd en begint de geest automatisch de innerlijke voorstelling te zien als werkelijkheid en haar waar te maken.
Dat betekent dus dat zo’n luchtgeest niet erg intelligent is, tenminste niet in menselijke zin. Een luchtgeest is een wezen dat heel veel grote dingen van geestelijk belang kan doen. Maar aan de andere kant is het ook een wezen dat eigenlijk niet veel over alles denkt. Voor zo’n geest is “wat ik besef op dit moment” de juiste toestand; wat anders is, moet ik trachten te veranderen voor zover het ligt binnen het bereik van mijn element: dus lucht en luchtbeweging. Hij beredeneert niet: waar komt de voorstelling vandaan? Hij vraagt zich niet af: wat zijn de eindresultaten? Hij vraagt zich alleen af: wat is de voorstelling die er in mij leeft? En vanuit die voorstelling reageert hij.
Dat is trouwens ook van belang ‑ al is dat dan niet in direct verband met regendansen ‑ als u te maken heeft met andere entiteiten. Laten we een heel eenvoudig voorbeeld nemen:
U heeft een kachel, die niet wil branden. Nu kunt u zeggen: Dat ligt aan de trek van de schoorsteen, dat ligt aan de brandstof, dat ligt aan dit of aan dat. Maar wat is het element dat de grootste rol speelt in die kachel? Het vuur. Als ik een voorstelling heb van vuur als een levende gloed (dat laatste is belangrijk; ik moet het zien als iets levend) en ik heb die voorstelling sterk genoeg, dan kan ik met één lucifer zelfs nat hout aan het branden brengen. Omdat de voorstelling “vuur” aanwezig is en als zodanig de entiteiten die juist in de oxidatie leven (dus leven op het resultaat van zuurstof), die zich met andere dingen verbindt, ongeacht de resultaten, zichzelf plotseling daarin herkennen en dan als vlam optreden en dus een hitte‑ontwikkeling mogelijk maken. Een verbranding die anders niet mogelijk is. Het is maar een weet. Als u dus ooit een kampvuurtje stookt dat niet goed wil branden, dan kunt u met de juiste concentratie alleen, de juiste voorstelling, al heel veel doen.
Probeer niet vuurgeesten te bezweren. Als het u lukt en ze verschijnen, dan bent u ongelukkig, want dan brandt u zich. Probeer ze niet op te roepen of weg te jagen. Probeer alleen een juiste voorstelling te geven van hoe het moet zijn. Ditzelfde zal ook bij het doven van vuur of het blussen van brand een belangrijke rol kunnen spelen. Als u ingrijpt met een emmer water, terwijl u denkt aan een steeds verzengender wordende gloed, dan is de kans groot dat er vonken blijven, waardoor het vuur weer fel oplaait. Als u bij dat vuur met dezelfde hoeveelheid water alleen nog maar de voorstelling heeft van vuur dat hier niet meer aanwezig is, dan zal datzelfde water alle vonken doven. Dat klinkt als bijgeloof, maar de geestelijke benadering die je hebt tot de problemen, draag je over aan de natuurgeesten.
Misschien mag ik hier nog het een en ander zeggen over natuurgeesten. De meeste mensen denken aan een natuurgeest als aan een machtig wezen, dan wel aan een heel eigenaardig en lieflijk wezen, een soort aardmannetje dat schoenen maakt als hij een bakje melk krijgt zolang hij maar niet wordt gezien. De werkelijkheid is anders.
Een natuurgeest heeft geen geheugen zoals een mens. De natuurgeest leeft dus van moment tot moment. Door de belangrijkheid van het moment is hij ‑ punt 1: niet gebonden aan zijn vroegere daden en ervaringen. Punt 2: je kunt misschien door veel dressuur zo’n geest ertoe krijgen om een bepaalde actie te verrichten, maar dan moet je er toch wel rekening mee houden, dat dat nooit een complexe actie kan zijn. Je kunt dus bij wijze van spreken een geest ertoe brengen om een wiel te draaien. Maar als je nu ook nog van hem verlangt dat hij daarnaast een hendeltje overhaalt, dan zal je toch werkelijk een tweede geest daarvoor moeten africhten. Aangenomen dat je in staat bent om ze te beheersen.
Als u te maken heeft met erediensten waarbij natuurgeesten een rol spelen, dan moet u dat heel goed onthouden. U kunt een natuurgeest nooit een complexe opdracht geven. Wat u hem wel kunt geven is een voorstelling. Die voorstelling is voor hem geheugen. Daardoor reageert hij volgens die impuls die hij in zich draagt. Dat is de hele kunst van de beheersing.
Nu bestaan er ook bepaalde riten die wel niet direct met regen te maken hebben, maar die toch wel overeenkomst hebben met de regendans e.d. diensten. Hierbij zien wij heel vaak toestanden optreden die de mensen verschrikkelijk vinden, behalve de hippies, die vinden het tegenwoordig normaal. Dat is nl. een soort gemeenschappelijk orgasme dat eruit voortvloeit. Een enorme emotionele gebondenheid, waarbij men zich bezighoudt met personen of met iets anders dan de voorstelling van de rite die men voltrekt. Een voorstelling waarin men dan volledig opgaat en zelfs ook lichamelijke bevrediging uit put. Als dat gebeurt, kun je als westerling zeggen: Dat vind ik vies, dat hoort niet, dat is onzedelijk. Maar als je het van de andere kant bekijkt, dan zeg je; Is dit voor die mensen niet een methode om zichzelf geheel te verliezen in hetgeen ze doen? Om een voorstelling, een begeerte, een angst zo scherp te projecteren, dat niet alleen de natuurgeest maar zelfs alle lagere soort‑ en rassengeesten daarop reageren. Want elke geest, die maar een klein gebied beheerst, heeft besef en bewustzijn, maar is voor de menselijke gedachten sterk gevoelig. En als vele mensen geconcentreerd een en dezelfde gedachte uitstralen, dan is het niet meer dan logisch dat die gedachte op die geest inwerkt en dat deze reageert.
Zo zijn er zeer vele plechtigheden ontstaan. Men spreekt dan over vruchtbaarheidsriten e.d. die eigenlijk de mens helemaal losmaken van zichzelf door lichamelijke methoden van jezelf‑verliezen te gebruiken. De methode van het bierdrinken bv., voordat een dergelijke rite helemaal wordt doorgezet, wordt bij veel negerstammen toegepast. Het gebruiken van bepaalde kruidendranken, vaak rituele kruiden, zoals op het ogenblik nog bij bepaalde indianengroepen in de Amazonegebieden de gewoonte is, zijn alweer een voorbereiding tot het jezelf‑verliezen.
Het jezelf‑verliezen is een zeer magisch element, indien één zeer geconcentreerde bedoeling of voorstelling kan blijven voortbestaan. Want daarmee wordt de voorstelling dwingend voor elke geest die daar ook maar op enigerlei manier harmonisch mee kan zijn of daar mede bij betrokken is. En het is de voorstelling die je in die geest projecteert, de intensiteit en ook de duur waarmede de projectie geschiedt, waardoor je de resultaten kunt bepalen.
Als u ooit te maken krijgt met een regendans of iets dergelijks, dan moet u dus niet meewarig glimlachen over het bijgeloof of zeggen, dat het zo schoon is dat deze oude gebruiken zelfs in deze redelijke tijd nog bewaard zijn gebleven. Vraag u eenvoudig af: Wat gebeurt er? Zou u het bijwonen, laat u dan eens even beïnvloeden door de kracht die ervan uitgaat. De kracht van trommen, tamboerijnen, ratels en stampende schellen. Vraag u eens af: Wat doet dit mij? Ga er eens op in. U zult tot uw verbazing ontdekken dat er een zeer suggestieve werking van uitgaat en dat deze werking voor u heel vaak betekent dat u het gevoel heeft dat u eigenlijk zou willen meedoen. U doet het natuurlijk niet, want u bent westerling. U zou u belachelijk voelen. Maar u voelt u a.h.w. meegetrokken. Deze suggestie zal u duidelijk maken hoe de feitelijke gedachtenuitstraling is, hoe bindend en dwingend de uitgestraalde gedachte wordt voor alle leven, voor u en voor anderen.
Er bestaat een legende. In de tijd dat de Sioux nog dansten om regen en om buit, waren er een paar mensen die speciaal een dans hadden ontworpen ter ere van de adelaar die een totem was van deze stam. In deze adelaarsdans bootsten ze de paardans van de adelaar na, dat is een bepaalde vliegwijze. Nu het eigenaardige; Ofschoon er werd gedanst op een plek waar men hoogstens zo nu en dan een adelaar zag, was tegen het einde van de dans in de lucht een menigte van 50 à 60 adelaars zichtbaar. De mensen hebben dat nooit geloofd. Daarom hebben ze de dans later nog eens herhaald in een toeristendorp. Daar zijn bergen en er is waarschijnlijk nog wel een enkele adelaar te vinden, maar je moet toch veel geluk hebben, als je die ziet scheren, vooral als je buiten het natuurreservaat komt. Een indianenreservaat is meestal geen natuurreservaat, dat zeg ik er meteen bij. Het vreemde is dat toen deze dans werd uitgevoerd er gelijktijdig boven het dorp 12 adelaars werden waargenomen. Dat is zo’n groot aantal dat het zelfs de pers heeft bereikt als een wetenswaardigheid. Maar maakt het niet duidelijk dat zelfs een dergelijke dans dieren kan aantrekken en dwingen?
Er zijn uit de moderne tijd wel meer van die verhalen. Verhalen over Canadezen die met verbazing zagen dat in een rivier waar geen zalm was na de zalmdans ineens volop te vangen was. Je had ze alleen maar op te scheppen bij wijze van spreken. Er zijn verhalen over mensen die een robbendans hebben gezien en die inderdaad zagen hoe kort daarop de robben plotseling verschenen. Er zijn verhalen over mensen die slangendansen hebben gezien in Azië. Daar bleek dat slangen en in een ander geval ook kaaimannen en krokodillen in groten getale zich verzamelden en niet agressief waren. Ik zou zeggen dat dat toch iets betekent.
Deze wetenswaardigheden, deze zgn. legenden die nog steeds opduiken, zouden moeten betekenen dat er toch werkelijk iets aan de hand is, dat er natuurkrachten actief zijn. En als u hoort vertellen en er misschien om lacht, hoe in India mensen proberen met fluitspel de rijst tot snellere groei te dwingen en beweren dat ze resultaten daarmee bereiken, dan is dat geen onmogelijkheid. Het is natuurlijk niet alleen de trilling van het fluitspel die hier bepalend is. Het is wel degelijk ook een harmonie, een gedachtegang, die een rol speelt.
Als u hoort hoe de mahouts (de trainer en berijders van olifanten) met bepaalde kreten en geluiden deze dikhuiden van alles weten duidelijk te maken, totdat het lijkt alsof ze een taal hebben, die speciaal voor de olifant bestemd is, dan is het duidelijk dat dit geen echte taal kan zijn. En als de veelheid van begrippen daarin ligt, kun je natuurlijk aannemen dat een olifant zo intelligent is, dat hij een paar honderd woorden kan leren. Maar zou de werkelijkheid niet veel eenvoudiger zijn? Zou ook hier niet sprake zijn van een harmonie, waarvan deze klanken alleen maar de uiting zijn; dat het telepathisch uitgestraalde bevel op deze wijze tot de dikhuid doordringt, zodat de pachyderm precies doet wat zijn meester van hem verlangt?
Waarom zouden we al die beïnvloedingen door telepathie e.d. uitschakelen? Waarom zouden we aannemen dat het niet mogelijk is natuur en dieren op deze wijze te beïnvloeden? Men gelooft in de heilige legenden van Franciscus van Assisi, die met een boze wolf rondliep die plotseling braaf werd en pootjes kwam geven. Dat het verhaal overdrachtelijk is en eerder te maken had met een edelman die een wolf in zijn wapen voerde, och dat heeft men maar vergeten.
Als je vertelt dat er mensen zijn die zozeer harmonisch kunnen zijn met de natuur, dat ze vlak langs een adder kunnen lopen zonder dat zij toeslaat of dat ze langs een leeuw of tijger kunnen lopen zonder dat het dier ook maar de behoefte heeft weg te lopen of zich zo iemand tot prooi te kiezen, dan zeggen ze: Dat is onzin. Waarom?
Het is meermalen bewezen dat regendansers regen kunnen maken. Men kan dan spreken over toeval en men kan proberen het weg te praten door te spreken over verandering van beweging in hogere luchtlagen, het feit blijft bestaan.
Regendansers maken regen. Bezweerders kunnen soms dieren tot zich lokken die eerst niet zichtbaar waren. Mensen zijn in staat om niet alleen gebeurtenissen op afstand te constateren, maar vaak ook jachtwild te lokken naar een bepaalde plaats. Is dat allemaal toeval? Neen. Als u eerlijk bent, zult u zeggen: Dit kan geen toeval zijn. Er is hier een onbekende factor in het geding. En die onbekende factor heb ik geprobeerd u duidelijk te maken.
Het is het beeld, dat de mens uitstraalt dat voor een minder sterk geheugen, voor een minder vastliggend en bijna orthodox bewustzijn dwingend kan worden en de werkelijkheid kan vervangen. De mens streeft er steeds naar om de werkelijkheid zich aan te passen. Het dier, maar ook de natuurgeest streeft er steeds naar om zichzelf aan te passen aan de voorstelling, die hij heeft van de werkelijkheid. Dat is een verschil. Dat verklaart ook hoe de mens via deze magie kan heersen over elementen en over dieren.