17 maart 1959
Wanneer wij deze maal willen proberen om weer eens wat aan esoterie te doen, staan wij zoals steeds weer voor een keuze. Zullen wij ons richten op de wetenschap, op de redelijke achtergronden, of zullen wij een ogenblik trachten: verder te gaan dan de rede.
Te gaan buiten de rede is vaak zeer moeilijk. Want achter dat gebied van rede, redelijkheid, redelijk denken schuilt een ongepeilde wereld van gevoelens, van emoties, van ervaringen, die je jezelf niet durft realiseren. Menigeen zal in de esoterie vastlopen in het nog juist redelijke, het nog juist filosofisch aanvaardbare, omdat hij bang is voor hetgeen zich verschuilt achter deze redelijkheid, achter dit ijzeren pantser, waarmee je tracht je te verdedigen tegen een werkelijkheid, die te groots is en die je benauwt. En toch … wanneer je die rede voor een kort ogenblik terzijde kunt zetten, wanneer je zelfs de torenende opbouw der gedachten, die men filosofie noemt, een ogenblik kunt vergeten, ligt er dan geen wonderbaarlijke wereld voor u open? Een wereld van beelden, van kleuren, een wereld met melodie, met eigenaardige persoonlijkheden, die – steeds vervloeiende – duizenden gezichten hebben en toch dezelfde blijven. Want achter de rede en achter het verstand ligt de weelde van de kosmische oneindigheid. U zult zich misschien gaan afvragen? Wat kunnen wij, tijdgebonden wezens, doen met die oneindigheid? Ja, wat kan een kind doen met het feit, dat het geboren is, dat het oud zal worden en zal sterven? Misschien op dit ogenblik weinig, maar het geeft een idee van de richting, die dat leven heeft. Het geeft beperkingen aan, maar gelijktijdig ook mogelijkheden. Zo gaat het ons, wanneer wij een ogenblik de redelijkheid terzijde zetten en schuilen in die verborgen afgrond van ons wezen, wanneer wij ons verschuilen tegen een schijn, die een contact met God zo vaak onmogelijk maakt. En als je de rijkdommen ziet, die het leven daar voor je heeft uitgestald, geloof ik niet je dat zal berouwen die stap in de innerlijke wereld te hebben gedaan, die de nieuwe vreugde en de nieuwe vrijheid betekent.
Daar is dat vreemde, verblindende licht, waarvan een enkele straal uitpiekt in een onmeetbaar duister. En je weet: in die straal leefde ik. Je ziet vele planeten. Sommige kaal en vreemd van kleur, sommige rustend onder de sneeuw van ijs en zuurstof, van gassen, die neergeslagen zijn, andere misschien met de dorre, rode woestijnhitte van een Mars of het verkoelend groen, de drijvende wolken van een aarde. En overal zie je jezelf. Hier ben je misschien alleen een werveling geweest in de lucht,- spelend met andere wervelingen, niet beter wetend dat dat dit een leven is. Daar ben je misschien de kern geweest van een kristal, opbouwend uit jezelf de mathematische structuren, die je instinctief aanvoelt als de enig juiste vorm. Misschien ben je ginds een plant geweest en daar een dier. En dan zie je al die menselijke gestalten, die zich in je verborgen hebben. Misschien de trotse mens uit Atlantis en de kleine verkromde slaaf, die wegvluchtte in de oerwouden, om een voorloper te worden van de pygmeeën. Je ziet het statige gelaat van India, het hebzuchtige gelaat van Rome, het onderdanig berustend gelaat misschien van een middeleeuws Europa. Vorm na vorm, sfeer na sfeer. En daartussen zie je steeds weer de lichtende schichten van alle werelden. Je vraagt je niet meer af: is dit redelijk?
Je zegt slechts: dit ervaar ik. Wanneer je zoiets aanvaardt, vloeien langzaam – haast onmerkbaar – al die gestalten samen. Daar vereent zich de lichtstraal, de nevel, het kristal, de plant, het dier, de mens, allen tezamen. En ze vormen een wonderlijke gestalte als uit één van de visioenen van Johannes.
Een dier misschien met het gezicht van een mens, gevleugeld, liggend als een eeuwige wachter aan de voeten van de troon der Oneindigheid. Je beseft voor jezelf wat je bent. Niet waarom en niet hoe, maar wat! En is dat niet het meest belangrijke voor elke mens en voor elk wezen? Als je dan terugkeert uit zo’n beslotenheid, zo’n in jezelf verzonken zijn, dan wordt het als geest en als mens noodzakelijk om toch weer de dingen om te zetten in iets, wat nog past bij die redelijke wereld, waarin je nu eenmaal hoort te bestaan. Onwillekeurig leg je de maatstaven aan, die je gewend bent te gebruiken en je bouwt stellingen. Stellingen, die even dwaas en onredelijk lijken in de ogen van anderen, als je beleving voor hen onvatbaar is.
Stellingen anderzijds, die een grote inhoud hebben, die voor jezelf een sleutel zijn tot dit ongekende rijk van eeuwigheid. Een dergelijke tocht kan ik niet met u maken. Dat kunt ge alleen zelf doen. Want wanneer men komt tot de grootste geestelijke krachten, dan kan men dat alleen in eenzaamheid doen, alleen. En al zouden er duizenden rond u zijn, u zult alléén zijn en als eenling staan tegenover de Oneindigheid. Maar ik kan u misschien iets vertellen van de regels, die ons soms bewegen en die u misschien ook een beeld geven van hetgeen wij aan conclusies trekken uit deze buiten-de-tijd-staande beleving. Een vorm is een onbelangrijke waarde. Hij is voor ons slechts een constatering van een bepaalde norm op een bepaalde tijd. De vorm die een mens bekleedt, de wereld waarin een geest leeft, zijn niet belangrijker dan de streepjes, die een minuut begrenzen op een klok voor een wijzer, die voorbijraast. Een ogenblik werkelijkheid en dan weer verbleekt. Een vorm heeft weinig betekenis. Maar er zijn andere dingen. Er zijn dingen, die je leert, die je denkt. Al wat je leert en wat je denkt wordt belangrijk, wanneer je het gebruikt om jezelf te leren kennen. En dat zelf-kennen mag dan misschien zeer egoïstisch lijken of egocentrisch, maar het is de enige weg. Wanneer een mens tracht te leven als heerser, als rechter t.o.v. anderen, dan zal hij nooit zijn eigen waarheid kunnen bevestigen, kunnen “beleven of kannen erkennen. Wij zijn allen wezens, die noodzakelijkerwijze het “ik” moeten kennen, voordat wij in een werkelijkheid treden. Isis, vorstin van het leven, verbergt zich achter de sluier van gestalten en van vormen. God, het oneindig Licht, is ons verhuld door het onbegrip, de sluier van tijd en z.g. toevalligheden. Slechts wie in zichzelf leeft en slechts vanuit zichzelf handelt kan tot een werkelijke bewustwording komen. Wanneer wij de fasen van het leven bezien, dan hebben wij zoveel verplichtingen. Wij moeten op bezoek bij deze of gene, want dat hebben wij toch beloofd, niet waar? Wij moeten zorg dragen voor deze en de arbeid voor gene op de juiste tijd afleveren, want dat hoort zo in de maatschappij, nietwaar?
Wij moeten ons houden aan de wetten, die anderen hebben opgesteld, onverschillig of ze recht of onrecht zijn. Want een ieder dient de wet te kennen en die te gehoorzamen, nietwaar? Je moet de leringen aanvaarden van degenen, die als wetend omtrent de godsdienst tot u doceren, ook wanneer ge voelt dat hetgeen zij zeggen in feite een leugen is. Want het hoort zo, dat men deze dingen aanvaardt, nietwaar? Wie de gemeenschap maakt tot een norm van zijn eigen beleving en de mening van de gemeenschap tot de heerseres over zijn eigen denken en gevoelen, verwerpt elke waarheid en accepteert de waan. Slechts wie in de wereld vanuit zichzelf oordelend over zichzelf voortdurend tracht de zin van die wereld te begrijpen, is in staat in zichzelf die wereld terug te vinden. En slechts in jezelf kan die wereld als deel van het geheel buiten alle roes van tijd en gebeuren worden geplaatst op de juiste wijze.
Moeilijk, ongetwijfeld. Maar ik vraag u: Hoe kunt ge in de uiterlijkheid en in de beoordeling van anderen ooit iets van de werkelijkheid vinden? Hoe kunt ge begrijpen wat de kern van het leven is, wanneer ge de uiterlijkheid maakt tot maatstaf? Het is zo’n oude, veel herhaalde waarheid: In u leeft God, Zeker. In u leeft God met Zijn totale schepping. Alles. In u geborgen in een geheimzinnig hoekje ligt dat eerste begin, dit eerste oplichten, dit eerste woord: “Het zij licht”. In dat hoekje geborgen ligt de eerste werveling van de materie, het spel van de gloeiend spattende, door drang gedragen klompen stof, die eens sterren zullen worden. In u ligt de eerste aarzelende, nog zoekende baanwerveling van planeten, als kinderen voortgekomen uit het huwelijk der sterren. Het oerslijm en de laatste verblekende, gedachte van een wereld, die ondergaat in ijs of vuur, zij liggen in u begraven. Want God leeft in u.
Wanneer wij al deze dingen in ons bezitten, wanneer er niets is buiten ons, niets wat ons werkelijk kan overrompelen, omdat het in ons nog niet bestaat, hoe kunnen wij ons dan gaan richten naar die onbelangrijke, kleine details, die buiten de wereld vormen, terwijl in ons het heilig vuur en de eeuwigheid en de kracht bestaan. Nu ja, dat is natuurlijk niet redelijk. De rede zegt, dat je de wereld moet accepteren, zoals zij is. Dat je uit de kennis van de wereld je supposities kunt opbouwen, totdat je een torenend bouwsel van gedachten hebt gekregen, dat misschien een ogenblik terloops roert aan het Goddelijke. Misschien speel je met theorieën en gedachten als een kind met zijn blokkendoos, bouwend bouwwerk na bouwwerk, en als het klaar is, onbevredigd het kapotslaande en dan weer bouwend met steeds dezelfde bestanddelen, zonder ooit volledigheid te vinden. Wat heb je eraan? Wat je nodig hebt, dat leeft in je. Alle waarheid, die we omtrent God of omtrent onszelf kunnen ontdekken in die esoterie, leeft in ons. Waar we ook zijn en wat we ook zijn, of we een vuurvonk zijn ergens in de oneindigheid, een mens of een reuzen scheppende god, altijd blijft één ding waar: in ons is het leven en in ons is de kracht.
Wat kun je dan zeggen omtrent die wereld “buiten je, wat bepalend is? Ge kent elkander? Ge meent dat ge de geheimste gedachten van een ander leest? Vergis u niet. Ge kent misschien de gewoonten, misschien de oppervlakkige methode van denken. Maar veel van hetgeen gij die ander toedicht is een illusie, is een beeld, dat slechts een -weerkaatsing is van uw wezen, mogelijkerwijze tot een streven van eenheid versterkt, zodat er een gemeenschappelijke illusie ontstaat maar nooit werkelijkheid. De werkelijkheid leeft van binnen, elders niet. En in die werkelijkheid, gecentreerd in onszelf voor onze eigen mogelijkheid tot bewustwording, bestaat de kracht van de eeuwige harmonie. Eén klank. God is harmonie. God is absoluut evenwichtig. God is het lied der schepping in een enkele toon misschien. En wij zijn misschien de delen van een akkoord, dat Hij heeft geschapen, wie weet.
Maar zeker is het, dat wij harmonie moeten vinden. Niet alleen met een God buiten ons of met een wereld en een mensheid, met een sfeer. Harmonie moeten wij vinden in onszelf met de kern van ons wezens met God. Wat die harmonie is? Het klinkt zo eenvoudig. Trillingen, die elkaar aanvullen, tot ze gezamenlijk besloten zijn en buiten hen niets schijnt te bestaan. Het houdt zo veel meer in dan je met woorden kunt zeggen. Misschien kan ik het best een paar voorbeelden nemen. Jezus is moe. Zijn leerlingen hebben hem voor de aanstormende zieken teruggebracht in een huis. Daar zit hij nu bleek en vermoeid en bezweet. En ineens gaat het dakluik open. Er komt een bed naar beneden dalen met een zieke mens erop. Iedereen zou zeggen: “Is het nu eindelijk afgelopen, dit storen van zelfs dit ogenblik, dat ik voor mijzelf de rust vraag, die ik zo hard nodig heb! Ik offer toch mijn leven en mijn tijd. Mag ik dan niet één ogenblik alleen zijn?” Dat zou disharmonie zijn. Wat doet Jezus? Hij kijkt die mens aan. Hij dwingt zich a.h.w. om wakker te blijven en die mens te begrijpen. En hij ziet in die mens hetzelfde, wat hij in zichzelf kent: God, volmaaktheid, kracht. Dan zegt hij alleen maar: “Mijn…zoon, gij zijt genezen. Gaat heen, neem uw bed op en wandel.” Heel eenvoudig. In die eenvoud zelf ligt de sterke uitdrukking van harmonie, die Jezus voelt met de Oneindigheid.
Geen aarzeling, geen twijfel. Dit is iets, wat hij kent in zichzelf. Hij spreekt niet tot die jongeman op die baar, maar hij spreekt tot wat hij in zichzelf kent, dat wat in hem leeft. Jezus ligt in de Hof der Olijven. Hij voelt de spanning opbouwen in de stad. Zo dadelijk zullen ze Jezus – die misschien wel de Messias is of een oproerkraaier – gevangen nemen. Hij voelt dat aan. Hij staat open voor de wereld. De begoocheling – de waan met al zijn pijn, zijn rumoer, zijn mogelijkheid tot ontvluchten en aanzien – komt op hem af. Wat doet Jezus?
Begint hij met zijn leerlingen te troosten? Neen. Hij vraagt hun wel: “waakt met mij”, zodat er tenminste nog een paar sympathieke gedachten in zijn buurt zullen zijn. Dan trekt hij zich terug. En dan komt die waan zo sterk op hem af, dat het haast niet meer te dragen is. Hij zou in verzet willen komen tegen het geheel, maar in zichzelf gekeerd erken hij:” Dit is mijn lot, dit is voor mij de enige mogelijkheid: dit is voor mij de eenheid niet het Goddelijke: dit kan ik niet verloochenen zonder gelijktijdig de waarheid te verliezen.” Dan ontvangt hij toch die wereld van waan van buitenaf, al die gedachten. Hij kronkelt zich als een slang misschien om er onderuit te komen. Kan ik nu niet dit, of kan ik nu niet dat? “Mijn God, neem deze beker van mij weg, laat die aan mij voorbijgaan.” Maar God spreekt niet. De mensen verwachten altijd dat God spreekt met een stem als een bazuin. God is de stilte, die in jezelf leeft. Ook in Jezus. En in die stilte ligt iets van de waarheid van zijn eigen wezen. En het is misschien het eerst wel hiertegen, dat hij zegt: “Niet mijn, maar Uw wil geschiede. Ik erken de innerlijke waarheid en daarvoor accepteer ik alle uiterlijke omstandigheden.” Dat is harmonie. Een mens is ongelukkig. Zijn wereld is leeg en al die uiterlijkheid, al die beweging zonder rede schijnt zo inhoudsloos. Die mens haat zichzelf en eigenlijk ook de mensheid. Dat is disharmonie. Maar nu zoekt die mens in zichzelf naar een noodzaak. Hij zoekt in zichzelf iets van dat kleurige weten te erkennen, dat zich openbaart als een stralend licht, als je maar een ogenblik jezelf en je eigen gedachten opzij durft te zetten, durft te voelen en durft te leven en te aanvaarden. En dan komt zo iemand ineens op de gedachte “Ja, ik ga wat voor anderen doen.” O, dat doen zoveel mensen. Maar dat is nog geen harmonie. “Ik ga wat voor anderen doen, maar zo, dat het niet opvalt, dat ze het niet merken. Omdat dit streven voor mij de uiting is van het gevoel van eenheid, dat in mij leeft.” En dan is dat harmonie. Soms zingt een zanger, een Caruso bv. En dan na de vele tonen komt er één toon, die trilt door. De glazen springen kapot door die ene trilling. Behalve een enkel glas. Dat blijft meezingen en breekt niet. Waarom? Er is harmonie. Dat ene glas kan al die trillingen verwerken, omdat zodra ze het beroeren, ze onmiddellijk worden omgezet en weergegeven, niet verstorend het moleculair patroon, maar uitstralende een zingende klank, die zwelt, totdat de zanger een duet schijnt te zingen met het glas, dat blijft meefibreren. De zanger is God. De glazen zijn wij, in onze vorm, in onze gedachten. God zendt Zijn toon van volmaaktheid uit in de wereld, Zijn woord, als ge het zo zeggen wilt. Zolang wij proberen onze eigen toon, onze eigen kwaliteit uit te zingen, breken we. Maar zodra we leren datgene, wat God ons schenkt, te geven uit onszelf en in onszelf, zoals God het ons schenkt en niet zoals wij menen dat het hoort, dan blijft er van ons iets uitgaan, dat steeds meer een scheppende kracht wordt. Dan bouwt die innerlijke wereld een vermogen, een potentie op, die uitslingert in de wereld als een geweld, overstemmend alle dingen, totdat je wezen in die perfecte harmonie weerklinkt met hetzelfde woord, dat God gesproken heeft, dat God is: Eeuwige harmonie. Er zijn natuurlijk ook wetten van harmonie.
Men heeft die wetten op duizenderlei manieren getracht te omschrijven en te vinden. Men heeft ze vastgelegd in meetkundige formules, getracht ze vast te leggen in melodieën. Men heeft ze neergelegd in een cijferleer en in het geheimzinnig abracadabra, waarin zich steeds herhalende klanken steeds vollediger worden en toch de piramide onvoltooid blijft, Babels toren, verwarring van begrippen. Want zeg me, vrienden, als wij langs stoffelijke weg bouwen tot aan de hemel, zullen wij dan nog in staat zijn onze medemensen te verstaan? Het is zo’n mooi symbool. De mensen willen bouwen tot aan de hemel, niet alleen met stof maar ook met gedachten. Maar hoe dichter zij bij die hemel komen, hoe meer ze hun eigen interpretatie geven, hun eigen zin. Hoe meer ze menen dat een ander hen niet begrijpt en niet verstaat, omdat ze in de eenzijdige gerichtheid van hun uiterlijk streven de innerlijke kracht en de waarheid niet meer ontdekken, Babels toren bleef verlaten, half voltooid, een ruïne, zo zegt ons de overlevering. Want zij, die bouwden, verstonden elkaar niet, omdat de Schepper hun tongen had verward.
In feite is het zo: Niet een Schepper heeft die spraakverwarring tot stand gebracht, maar de mens. Omdat hij niet afging op dat ene innerlijke, de drang God te kennen, maar op zijn rationalisatie daarvan, zijn redelijk overleg, zijn redelijk beeld. U kunt ze overal rond u zien, de bouwers aan een geestelijke toren van Babel. Daar staan ze, sommigen met een paus aan het hoofd, anderen misschien met een vorst: sommigen door een concilium of door een kerkenraad geleid, anderen door een krijgsraad. De namen zijn velerlei: Ze noemen zich politici, democraten, liberalen, boeddhisten, nationalisten. Ze noemen zich filosofen en wijsgeren of materialisten. En ze zoeken allen naar hetzelfde.
Dezelfde kracht, hetzelfde woord, dezelfde taal. Maar ze verstaan elkaar niet. Wanneer er één roept: “God”, dan roepen alle anderen onmiddellijk: “Ja, mijn God, zoals ik Die zie, zoals ik Hem omschrijf.” Ze zeggen niet: “God is een toon, een klank. Die mijn wezen beroert, mij geheel doortrilt en doorsiddert, totdat ik – mijn wereld verliezende – Hem ken als enige waarheid.” Ze roepen: “vrijheid!” En ze verstaan niet de vrijheid van een goddelijke kracht, die de gehele schepping openlegt voor alle beleven, voor alle kennen en ervaren, in een lichtende vrijheid van binnenuit. De een zegt: Vrijheid is de vrijheid om een staat te dienen. De ander zegt: Vrijheid is te doen wat je wilt. De derde zegt: Vrijheid is om aan de wet te gehoorzamen. Een ieder heeft een andere term en een andere norm. We hebben de vrijheid, zo zegt de één, om Gods wet te volgen of te weigeren? Terwijl een ander weer beweert dat vrijheid de illusie is, waardoor je aan de dwang van het leven probeert te ontkomen. Wat weten we van die innerlijke vrijheid af, die daar bestaat in die geheimzinnige kloof, dat ravijn, waarin ons wezen zich bergt voor de waan? Als je van binnen droomt, als je van binnen leeft – egocentrisch, ik geef het toe, maar niet egoïstisch – ben je dan niet vrij? Kun je niet leven in het eerste licht of in het laatste doven van het Al? Staat het je niet vrij de paden van de scheppende geesten te gaan of onder te duiken in de kleine microwereld: waarin een onbelangrijk stofje een melkwegstelsel wordt? Het staat je vrij. Zo vrij ben je, geestelijk innerlijk.
Zolang je niet begrijpt, dat dat de enige vrijheid is, ach…. dan weet je niets van harmonie af. Dan kom je tot die chaotische wanklank, die men samenleving noemt, gebaseerd op conventies, op waan, op begrippen, die met God niets meer uitstaande hebben. Een esotericus kan zich daarin niet verdiepen. En komedie spelen is geen kunst. De hele wereld speelt komedie. Het is voor ons helemaal geen kunst om maatschappelijk en sociaal aanvaardbaar onze wegen te blijven gaan en toch die innerlijke kracht te beleven. Het is geen kwestie van uiterlijkheden, het is geen kwestie van breken met alle dingen. Het is een kwestie van in jezelf de waarheid der dingen te beleven en daar op afgaan, daarmee handelen, daarmee streven.
Als je dat kunt, dan weet zo eigenlijk pas, wat je innerlijke wereld inhoudt. Dan zie je niet alleen maar de elementen van je eigen bestaan. De vele gezichten, die je hebt gehad, ze vormen zich samen tot een naam. Die naam ken je, het is de naam van het eerste begin. Je ziet alle vormen van werelden, die je ooit betreden hebt of betreden zult. En ze vormen samen een melodie en een woord, dat wordt gesproken? de naam van God, die in je leeft. Je ziet hoe dood en ondergang, geboorte en vernieuwing voortdurend als een razend vuur woeden in het begrip van tijd. Maar je ziet de tijd sterven. Je ziet de verandering haar wezen verliezen en alle fasen – aaneen gerijd – worden een beeld. Een beeld, dat met lijn en vorm tot je spreekt, zodat je niets anders meer zien kunt. Dat is het beeld van je God. Gij leeft. Maar zolang ge alleen maar leeft in die uiterlijkheid, zijt ge levende dood. Wanneer ge sterft, sterft ge een tweede dood, want de waarheid is u gesloten. Doch zo ge de waarheid aanvaardt, zo ge de kracht kent, die in u leeft, voorwaar ik zeg u, ge zult de tweede dood niet sterven. Want wat is één vorm in vele? Wat is één wereld tussen ontelbare? Wat zijn de bijkomstigheden, wanneer er één werkelijkheid is en één kracht: uw God, de kern van uw wezen, uw ziel en uw enige werkelijkheid? Misschien dat ik u hiermede iets laat merken en laat voelen van hetgeen er in die innerlijke beleving ligt. En toch, hoe kun je met woorden ooit iets zeggen, wat alleen van binnen mag bestaan? Ik kan alleen het uiterlijke, uw wereld van waan trachten aan te passen bij mijn begrip en mijn God, mijn kosmos en mijn heelal. Maar gij hebt uw eigen wereld, uw eigen heelal. In u spreekt God met Zijn eigen stem. En Hij is uw leven en uw kracht. En Hij vormt ook met u – indien ge het maar aanvaarden wilt – een eeuwige en kosmische harmonie, onverstoorbaar, oneindig.
Wat moeten we dan eigenlijk met de rede beginnen? Mag ooit het redelijk betoog voor ons een hoofdfactor worden, mag de filosofie ooit anders voor ons zijn dan een middel om het voor ons mogelijk te maken die innerlijke wereld te betreden? Mag er ooit iets, wat we leven noemen, voor ons iets anders betekenen dan een mogelijkheid om een innerlijk leven te ervaren?
Vragen, ongetwijfeld. Vragen, waarop mijn antwoord wel vaststaat, maar gijzelf het uwe zult moeten vinden. Ik kan u alleen de beelden geven, die in mij leven, onvolmaakt als ik ze kan weergeven door het woord, onvolmaakt als ik ze herbeleven kan, wanneer ik ze gelijktijdig buiten mij moet stellen. En ik wil trachten dit nog een laatste maal te doen.
Het is natuurlijk voor u erg moeilijk – dat geef ik graag toe – om in mijn denkprocessen in te dringen. En wanneer het om mijn gevoelsprocessen gaat, zo vreemd als ik uw wereld in dat opzicht toch al weer geworden ben, is het voor u haast onbegrijpelijk, hoe ik zo kan reageren, geloof ik. Maar zeg eens, eerlijk en alleen maar voor uzelf, kunt u er iets van gevoelen? Wekt het in u misschien toch die lichte resonantie, die wijst op een begrip van harmonie: op een begin van gezamenlijke eeuwigheid? Als wij dat bereiken is het genoeg. Meer kan ik u niet geven, en meer kan niemand u geven. Zo is het met vele theorieën en veel wetenschap, niet met een geloof, met een straling of een kracht. Harmonie is de enige kracht, die het ultimum is, het hoogste, het laatste. Laat ik u dan dit zeggen van mijn – moet ik zeggen – droom?
Er is soms licht, dat leeft, goud als een metaal, waarin je kunt doordringen als in een oneindigheid, waar elk gouden atoom op zich een wereld wordt en elke wereld in zich licht is. Licht dat trilt en gulden is. Wanneer je daarin binnentreedt, zie je geen grenzen. En in het begin voel je je als een smet, als een vlek op deze wereld met zijn volmaaktheid. Je meent: Er is geen variatie: er is alleen maar goud, goud en licht. Dan langzaam maar zeker word, je beroerd door een innerlijk trillen. Het is of onhoorbare tonen je wezen doen sidderen, of het gestamp van ongeziene machines je dwingt om te bewegen of je wilt of niet. En dan merk je hoe het goud doordringt in jezelf, tot je plots geen smet meer bent. Tot je bent goud in goud licht in licht.
Dan begint het wonderlijke spel. Een ogenblik wervelt het gouden licht. Je weet dat het goud is en toch zie je de kleuren als van een zonsopgang. Je ziet een wereld en je ziet op die wereld een mensheid geboren worden. Je ziet steden rijzen en vallen, je ziet zeeën zich vergroten en uiteindelijk weer verdwijnen en ontsnappen in de atmosfeer. Je ziet waar eens stoffelijke wezens gingen nu lichtende krachten nog een ogenblik zweven om verder te gaan. En je ziet ze als goud van goud.
Toch herken je ze en je gaat verder. Je ziet vreemde hallen, vol van gedachten, waarin het schijnt of engelen tronen en goden leven. Je ziet ze komen, nederig nog en nietig. Je ziet ze trots stijgen op hun tronen, scheppend bevelen de werelden, die je zo-even verlaten hebt. Het is vol van felle kleur en spanning. En je weet, er is een nachtzwart naast een verblindend wit licht en toch is het goud van goud en anders niet. Je ziet hoe de troon, te groot wordt, alsof het wezen slinkt. Je ziet hoe de schepper zelf met een wanhopige gedachte zijn schepping van zich schijnt te werpen. En toch weet je, het is niet dit een van zich werpen. Het is eerder het zoeken van een rust als de rups, die zich verpopt in een cocon om als vlinder te ontwaken. Je gaat verder en in het goud zie je levende werelden, waarin de vlam de zielen schijnt te smeden, totdat zij persoonlijk bewust geworden kunnen uitgaan in het schaduwachtig heelal rond je. En het is goud van goud en leven van leven. Je gaat verder. Verder en verder en er is niets dan goud…… en uiteindelijk stilte. Het is of de laatste trilling van het licht verdooft. En je weet het is goud, maar het lijkt duisternis. Je zou verder willen gaan en je bewegen, maar je bent geboeid in verstarring en bewegingloosheid. En je vraagt je af: wat moet ik doen? Dan boven dat goud, boven dat hele werelden spel, wat je hebt gezien, voel je plotseling jezelf verheven. Daar ligt het, een stofje in de kosmos, een hele schepping. Er is geen licht en er is geen duister. Maar er is weten van vele van die stofjes, die ergens in een ruimte dwarrelen, die je nog niet beseft. Maar er is in je een weten van een kracht, die rust is en toch gelijktijdig zingen kan in werelden van goud en in die vele ongeweten werelden, met hun eigen kleur. Is dat waanzin? Voor mensen misschien. Voor u is het misschien een beeld, dat u een ogenblik pakt, maar waarvan u later zegt: Wat is het nut ervan en het doel en wat is de werkelijkheid?
Ik zeg u: Dit alleen is werkelijkheid. Dit alleen is wezen en werken en inhoud. En al het andere verdooft en verbleekt daarbij. Want dit is het gevoel van eenheid. Misschien zijn die werelden, die ik daar in een gulden wolk zie ontstaan en vergaan, een chimaera, een droom. Misschien is het uw wereld of een andere wereld. Misschien is mijn éne gouden wolk een eeuwigheid, één dag van Brahma. Misschien zijn ze die stofjes dagen. Dagen van krachten, die scheppen en vormgeven en uiteindelijk rusten om te ontvlieden. Ik weet het niet. Maar wel weet ik, dat wanneer ik die laatste fase doormaak een kort ogenblik, voordat ik weer terugvlucht, omdat de grootsheid te sterk is voor mij om te dragen, dat ik mij voel alsof ikzelf werelden kan scheppen, maar er slechts geen begeren toe heb. Dat ik in mij een wijsheid gevoel, die ik niet onder woorden kan brengen, alsof ik het laatste raadsel van de schepping onthuld zou hebben. En zelfs wanneer mijn eigen werkelijkheid en sfeer terugkeert, zijn die dingen nog bij mij en put ik hieruit de kracht om weer terug te keren in mijzelf en toch gelijktijdig uit te gaan in mijn wereld, mijn wereld, die soms ook de uwe is: Dat is esoterie. Esoterie, die misschien de mystiek zeer nabij komt of er in overvloeit. De wereld van innerlijk kennen en meer niet. Ik heb geprobeerd u er iets van te geven, vrienden. Laat mij niet meer zeggen. Laat het voor dit eerste deel u voldoende zijn. Moge hetgeen ik u gezegd heb voor u één stap verder betekenen in de richting van uw gouden wereld, van uw innerlijk weten, uw eigen harmonie met de Oneindigheid.
De invloed van de menselijke wereld op de microkosmos.
In de eerste plaats kunnen wij natuurlijk zeggen dat de menselijke wereld ontzettend veel invloed op die microkosmos uitoefent, doordat zij handelingen verricht in de materie, waarbinnen die microkosmos is gelegen. Elke handeling op zichzelf betekent een vervorming van deze microkosmos. Een microwereld heeft een andere tijdswaarde dan uw eigen wereld, dat zult u begrijpen. En de tijd, die u nodig hebt om bv. een stukje zilverpapier in elkaar te kreukelen, zou dus in een microkosmos in miljoenen jaren kunnen worden uitgedrukt.
Wanneer u nu deel zoudt zijn van deze wereld, dan zoudt u een hele beschaving hebben en dan zou eenvoudig een hand komen en die zou even dat hele heelal met zijn melkwegstelsels, zijn nevel van Andromeda e.d. in elkaar kreukelen en in een asbakje deponeren. Het stukje chocolade is op. Dus in deze zin kunnen wij zeggen, dat de mens vanuit zijn standpunt (waar ongeveer het midden is tussen micro- en macrokosmos van uit zijn eigen ervaren) voor de microkosmos in de eerste plaats een onbewust beslissende functie heeft t.o.v. de vormen, die in die microkosmos kunnen optreden. Nu hebben wij natuurlijk alleen gesproken van die grove middelen. Het doet zo’n beetje denken aan die meneer, die eens zijn idee over de kosmos uitdrukte door te zeggen: “Ja, kijk eens, ik geloof dat de hele kosmos een platenboek is, dat God voor Zichzelf heeft gemaakt. Als Hij het dadelijk dichtklapt, zitten we allemaal in het donker”.
Maar daarnaast zijn er natuurlijk ook andere dingen. En nu weet u, elke mens denkt. Elke gedachte is een werking van – in vergelijking gesproken – elektromagnetische geaardheid, waardoor inductieve verschijnselen buiten die mens ontstaan, door ons meestal vertaald als trillingen, uitgaande van de aura, in de aura scherp kenbaar, maar daarbuiten doordringend.
Wanneer wij nu weten dat een scherp gerichte gedachte van een mens zonder enige moeite en met zeer weinig tijdverlies praktisch een halve aardbol kan omcirkelen, dan hebben we ook van de doordringingskracht van een dergelijke trilling enig besef. Die trillingen zijn zo fijn, dat ze materieel absoluut niet merkbaar zijn. Maar hoe verder wij naar beneden gaan in die kleine wereld, hoe sterker juist die trillingen bewegingen worden. U zegt: Ik houd mijn hand stil.
Maar een vlieg, die op uw hand zit denkt: Dat ding bibbert? en het klopt er ook nog bij. Want zij voelt de bloedklop. Maar nemen wij nu een wezen, dat nog veel kleiner is, dan is het niet alleen maar bibberen, dan is het een periodieke aardbeving. En zo kun je verdergaan. Nu is een gedachte zoals wij die hebben een gedachte, die bestaat uit impulsen. En elke impuls heeft een eigen frequentie, een eigen inhoud. Dat is heel stoffelijk gezegd. De frequentie van die trilling vertalen wij dan bv. bij de helderzienden vaak in een kleur (een weergave van een zeer hoge trilling). Nu kunt u begrijpen – wanneer die trillingen zo ontzettend scherp zijn en zo klein, zo snel, dat ze in elke normale trilling vergelijking wegvallen, dat ze misschien nog boven het licht staan hier of daar – dat er toch kleine werelden zullen zijn, voor wie die trillingen net groot genoeg zijn. Kunt u begrijpen, wat ik bedoel? Dan is het ook logisch, dat de microkosmos met haar geringe verhoudingen in verhouding meer zal absorberen van die gedachtekracht dan iets anders. Dat is ook logisch. Wanneer we nu nog een stap verdergaan en wij zeggen, dat wanneer wij een suggestie uitoefenen op iemand, hij onze gedachten op zijn wijze gaat interpreteren, dan kunnen wij ook zeggen, dat wanneer een gedachte wordt gelegd in een reeks van werelden, die althans op dat vlak onbewust zijn, die gedachte een scheppende invloed krijgt op de verhouding van die kleine werelden. Anders gezegd: De gedachte-impuls, die u uitstraalt, wordt geabsorbeerd door de materie, blijft daarin vaak een tijd lang behouden, maar zal de eigen relatie en reactie van die materie t.o.v. de omgeving voor langere tijd kunnen bepalen. En dan is daar het hele probleem mee opgelost. Want de invloed van de mens op de microwereld is omgekeerd evenredig aan zijn vermogen die microwereld bewust te beheersen. Naarmate hij n.l. die wereld meer bewust beheerst, zal hij zijn gedachtentrillingen minder scherp en zuiverder gericht op die microwereld afsturen. De consequenties daarvan zijn eenvoudig genoeg. Want juist de mens, die niet beheerst denkt en zo maar in het wilde weg niets anders doet dan gedachte na gedachte uitslingeren, zal – vooral wanneer die gedachte gedragen wordt door emotie, waarbij ze dus scherp, fel wordt – de hele materie die doen absorberen. Die dwingt dat in die materie in. En dat betekent dus, dat dat hele voorwerp op die gedachte gaat reageren. Om nu eens een heel simpel voorbeeld te geven! Er staat daar ergens op de hoek van een schapje een mooi ijzeren pannetje. U bent woedend, u haat de wereld, u zoudt alles willen verbrijzelen. Die gedachte wordt geabsorbeerd. Dan heeft u a.h.w. die pan gepreconditioneerd en een vernietigende werking uit te oefenen. Nu komt er een heel kleine trilling, u staat er net onder en nu kunt u het gevolg van uw gedachten aan de buil op uw hoofd aflezen. Begrijpt u? Maar omgekeerd ook. Wij zijn gezellig, wij zijn vriendelijk. Denkt u bv. aan het eerste gedeelte van de avond, wij konen tot een werkelijk innerlijke verstilling. De omgeving absorbeert dat. Het zit in die stoel, in die tafel, in die lamp in het plafond, in die muren, overal. En nu komt u hier binnen met iets, wat er niet bij hoort. Wat gebeurt er nu? Tegengestelde trillingen gaan elkaar bevechten. Uw woede verklinkt in het luchtledige. Die microkosmos heeft dat geabsorbeerd, ze verliest daarbij iets van haar eigen kracht (de potentie, die de eerste concentratie erin heeft gelegd) maar ze brengt u tot rust. Zo beïnvloedt de microkosmos ook wederkerig weer de mens, die zijn eigen invloed daarin heeft vastgelegd.
Vragen.
Is de invloed, die overheerst, dan op zo’n moment het sterkst?
Altijd.
Dan is het maar het beste om goede invloeden uit te zenden, tenminste wat je denkt, dat goed is.
U zegt: wat je denkt, dat goed is.
Wat je voelt, dat goed is.
Juist, dan komen we wat dichterbij. Want je kunt denken, dat het heel goed zou zijn de buurman met die radio eens te verrassen door met een bijl bij hem op bezoek te gaan.
Ik geloof, dat je dan wel weet, dat dat niet goed is.
Op zichzelf – in de gedachte – zou het een goed gevolg hebben. Eindelijk zou dat ellendige gedrens, wat je wakker houdt, eens afgelopen zijn. En je kunt zelfs verder gaan en zeggen: En voor de hele buurt zou dat een zegen zijn. Of het waar is weet je niet, maar je denkt dat. Dus je kunt denken – redelijk gezien – dat het goed zou zijn. We kunnen zeggen: Redelijk gedacht zou het goed zijn, als nu Rusland ineens onder de voet werd gelopen in één felle oorlogshandeling, dan waren we tenminste van die geschillen oost en west af. Maar u voelt aan, dat dat absoluut niet deugt, want er zou een hoop lijden en een hoop ellende door komen.
Hebben behalve de mens ook voorwerpen een etherisch dubbel?
Een etherisch dubbel, hoe kan dat in een voorwerp zitten? Want is een etherisch, dubbel uiteindelijk niet een evenbeeld, dat gevormd wordt door het denkbeeld omtrent het “ik”, of het weten omtrent het “ik”? Dus het is een bewustzijnsuiting. En in een voorwerp zal die bewust zijnsuiting niet zo groot, bestaan. Er zal dus wel sprake zijn van een uitstraling, van een zekere etherische kracht in een voorwerp, maar nooit van een werkelijk etherisch dubbel, tenzij dit dubbel wordt geprojecteerd door een mens en de gedachten van een mens dus vormend werken.
Kunt u de esoterische betekenis vertellen van: De geschiedenis van Job.
De betekenis ervan wordt door de mensen veel te veel gelegd op het feit, dat Job zo klaagde.
Maar is dat nu werkelijk de betekenis van het verhaal? In de eerste plaats is het al heel belangrijk, dat de duivel voor God treedt (in het begin van het verhaal) en zegt: Ik wil Uw dienaar Job verzoeken. En dat God dan zegt: Probeer maar rustig hem van Mij los te scheuren.
Een heel typisch verschijnsel. Wat wordt daar nu eigenlijk mee gezegd? Dat dus juist het goede het sterkst onderworpen is aan het kwade. Want was Job niet zo goed geweest, dan had hij het niet zo slecht gekregen. Dat is de wet van compensatie. Wanneer u doordringt in een groter weten omtrent het goede, vergroot zich het gebied, dat voor u het kwade is. De erkenning van het kwaad (omgekeerd) vergroot het kennen van de mogelijkheden tot goed.
Evenwicht. Wanneer u eenzijdig streeft, zult u automatisch de compenserende factoren in uzelf wekken. Ik geloof, dat dat om te beginnen al een aardige esoterische knoop is.
Maar nu gaan wij verder. De duivel gaat tot Job en neemt hem achtereenvolgens alle dingen af. Niet gelijktijdig maar achtereenvolgens. En verder – zeer opvallend – in een volkomen logisch verloop. Het komt wel allemaal samen, maar het is schijnbaar een toeval. Daaruit kunnen wij ook weer wat leren. De werkingen van de ongeziene krachten doen zich aan ons niet voor als wonderen, maar als voor ons niet geheel verklaarbare varianten van het normale, waarbij wij het woord toeval gaan gebruiken, omdat de werking op zichzelf zo natuurlijk is, dat wij er geen bovennatuurlijke agens in willen aannemen, Dat lijkt me toch ook weer een lesje.
Dan gaan we weer een stap verder. Job blijft standvastig en looft de Heer, zelfs wanneer hij, zoals ik zo-even reeds zei, zich beklagend op de mesthoop zit. Nu is het natuurlijk zo, dat hij dat zelfbeklag beter had kunnen laten. Daarover zullen wij het allen wel eens zijn. Maar klaarblijkelijk geldt hier niet in de eerste plaats de houding van Job t.o.v. het gebeuren dan wel de trouw van Job aan zijn waarheid. Daaruit kunnen wij ook weer wat leren. Dat wij het gebeuren altijd kunnen overwinnen door consequent te zijn. Job is consequent. Hij begrijpt het wel niet, maar zijn God is de enige en de goede God en daarom kan hij niet ingaan op iets, wat buiten die God ligt. En hij zal die God ook niet vervloeken. Zouden wij dan misschien kunnen zeggen, dat het onvolmaakte het volmaakte niet geheel benaderen kan, maar – mits het zich als eenheid daarmede gevoelt – de krachten van het volmaakte in zich kan ondergaan? Want de Heer, bewogen door zijn trouw, schonk hem alles terug, wat hij verloren had en wel tienvoudig. Een schijnbaar verlies dus. Het was geen werkelijk verlies, een schijnbaar verlies, zoals voor ons heel vaak een consequent ons houden aan onze eigen levensrichting een schijnbaar verlies inhoudt. Een onaangenaamheid, die niet voortkomt uit hetgeen wij doen of geloven, maar het gevolg is van onze onjuiste aanpassing aan de wereld bij een vasthouden aan hetgeen wij geloven. Mij dunkt, dat daar voor iedere esotericus een les inzit en n.l. deze: Wanneer gij gelooft in het goede en streeft naar het goede, laat niets u ontrouw doen worden aan uw voornemen, omdat elke hindernis in feite overwonnen wordt en deze overwinning een verveelvoudiging betekent van hetgeen gij meende verloren te hebben.
En dat lijkt mij heel mooi. Maar dan zijn wij er nog niet. Want er zit nog iets aardigs in en dat is dit: Job had zonen en dochters en die verloor hij allemaal. En de Heer schonk ze hem terug. Kan Hij dat nu? Hij kreeg weer zonen en dochters, maar dat waren toch andere? Wanneer je daar nu even over nadenkt, moet je ook nog even je gedachten laten gaan over de instelling, die men in die tijd had t.o.v. kinderen. Tegenwoordig zijn er mensen, die zien kinderen als een aangenaam bezit of als een soort bijzonder intelligent schootdier, dat op de duur erg lastig en kostbaar wordt. Je hebt mensen, die zien kinderen als kinderbijslag.
Maar er zijn maar heel weinig mensen, die kinderen zien als een erkenning door God van hun vermogen een verantwoording te dragen en gelijktijdig als een taak. Maar in de oudheid was je niet in aanzien, als je geen kinderen had: omdat slechts zij, die onwaardig zijn, van de Schepper geen kinderen krijgen. Het ging hier niet om de persoonlijke binding, die Job had aan zijn familie. Die persoonlijke binding kan door het geloof en het vertrouwen worden opgeheven en de band, die geestelijk bestaat, wordt niet verbroken. Maar datgene, wat hem gegeven wordt – gelijktijdig als een vreugde, als een loon en als een verantwoordelijkheid, opdat hij zijn God zal kunnen dienen in de juiste verhouding – krijgt hij terug.
Nu kunnen wij het natuurlijk ook anders gaan draaien. In de moderne tijd zou je je kunnen voorstellen, dat iemand op het randje van het faillissement gaat balanceren. Want, zegt hij: ik heb zoveel goed gedaan en ik heb voortdurend al mijn aandacht gericht op de geest en nu gaan mijn zaken mis. Ja, goed, dat gebeurt. Maar als je nu toch aan die goede inslag vasthoudt, dan kun je misschien schijnbaar verliezen, maar je krijgt een zaak terug. Nu gaat het er niet om, dat je diezelfde zaak terugkrijgt, maar dat je een zaak terugkrijgt, waaraan je nog veel meer plezier hebt dan aan hetgeen je verloren hebt. Dan zet je het om in een materialistische inslag.
Hier wordt de wet van evenwicht en rechtvaardigheid opnieuw gedemonstreerd. De wet van compensatie zelfs. Want het geestelijk dragen van het verlies en het aanvaarden van de eeuwige werkelijkheid boven de persoonlijke beoordeling daarvan, betekenen voor Job een bewustwording, waardoor hij geestelijk verrijkt toch alles herwon en meer herwon zelfs, dan hij ooit verloren had. En zo gaat het ons precies zo. Ik zou dus zeggen, voor menig esotericus zit daar de leerstelling in: Denk er om, je moet wel eens een offer brengen: Dat offer komt niet voort uit jouw onvolmaaktheid. God straft je daar niet mee. Het komt ook niet voort uit je volmaaktheid, zodat God je beproeft. Het komt alleen voort uit de noodzaak het kwade te overwinnen, Jobs hele lijdensperiode is niets anders dan een overwinning op het demonische of duistere principe, nietwaar? Zo zullen wij op de proef worden gesteld, telkenmale weer, omdat wij het duister of een bepaalde factor van duisternis zullen moeten overwinnen, totdat wij uiteindelijk in het licht staande met bewustzijn de volheid zullen kennen van het leven. Ik zou zeggen, daar zit dus nog wel wat in.
De kracht van onze gedachten, die andere werelden raken, zou u daarover nog iets willen zeggen: Niet alleen i.v.m. de microkosmos.
Gedachten zijn krachten. Elke trilling is een uiting van kracht. Elke gedachte is een trilling. Als zodanig zal die trilling in elke wereld, die zij beroert, een werking veroorzaken, waar zij door haar contact met andere waarden haar eigen potentie overbrengt op de andere en zo krachten omzet in krachten van verschillende werelden.
Maar wat kunnen ze er veroorzaken?
Wel, van alles en nog wat. Dat ligt er maar aan, wat voor gedachten je uitstuurt. Dus het gevolg is in overeenstemming met de gedachtekracht, die gebruikt werd. Niet met wat u van de gedachte verwacht, hoor. Dat is heel wat anders. Maar met de oorzaak, de eigen inhoud, de eigen trilling van die gedachte. Dus laten we nu eens heel simpele voorbeelden nemen, die iedereen in zijn leven misschien meemaakt. Je bent erg ongerust over een kind, dat ziek is. Door die onrust verwacht je het ergste. Je drukt dus een pessimistische – ja, soms zelfs een doodsgedachte – in je omgeving af. Het gevolg is, dat daardoor elke psychische reactie van het kind zwaarder en pessimistischer zal zijn dan nodig is. Het resultaat is, dat het lichamelijk ernstiger ziekteverschijnselen vertoont dan zonder dat. Dit t.o.v. de mens dus.
En op astraal gebied?
Dat krijgen we nog. U begrijpt dus, wat de gedachte op het gebied van de mens kan doen. Dan gaan we verder. Een mens denkt. En in die gedachten gelooft hij aan een demon, die hem achtervolgt, aan een engel, die hem begeleidt, of iets dergelijks. Daarbij is een beeld aanwezig. Hij heeft dus een voorstelling hiervan. Wanneer deze nu fijne materie beroert, die in zichzelf niet gevormd is, maar die door die trilling bewogen kan worden, dan zal automatisch die voorstelling langzaam maar zeker gevuld worden met materie, die daar dichter is dan in de omgeving. Er vormt zich dus een gestalte. Deze gestalte straalt t.o.v. de omgeving hetzelfde uit als de gedachte, die scheppend was. Wanneer daar voldoende energie in wordt gelegd, zal ook zonder dat de gedachte die vorm in stand houdt, in stand blijven. Zo lang hij in stand blijft zal hij t.o.v. de omgeving reageren aan de hand van de trilling, die door de gedachte erin is gelegd. Wij hebben dus een schil gecreëerd, die onze wil volledig kan verwerkelijken. Je zou kunnen zeggen dat wij op die manier vaak een soort persoonlijke God of een aanvullend wezen hebben geschapen, dat dus onze tekorten zal moeten opvangen: maar daarbij alleen gedreven door de impulsen, die wij misschien openlijk niet toegeven, doch die onbewust mede tot die wens om ons wezen uit te breiden aanleiding waren.
Dan het gebied van de geest. We zullen ook weer een voorbeeld geven, dat ieder zich kan voorstellen. Er is iemand, die geestelijk moet loskomen. Hij moet dus zijn eigen plaats in zijn wereld vinden. Hij moet a.h.w. wakker worden. Nu zit iemand op aarde voortdurend te jeremiëren en te klagen: Ach, waarom ben je weggegaan en dit en dat. Wat is het gevolg? Die gedachten beroeren ook zijn wereld en zijn banden met zijn vroegere wereld. Vooral omdat die gedachten zeer sterk met die persoonlijkheid en diens leven in verband staan, dus direct ingrijpen in zijn bewustzijn en zijn ervaringen. Dan kan, wanneer het ernstig genoeg wordt, het resultaat ongeveer gelijk komen aan een epilepsieaanval grand mal (dus een ernstige epilepsieaanval hier op aarde), n.l. een volledig onbeheerste krampachtigheid t.o.v. de nieuwe wereld, met een gelijktijdig bijna teruggedreven worden tot de oude wereld, eventueel zelfs het ondergaan van waanvoorstellingen, enz.
Dus het kan tot een aanhechting leiden?
Inderdaad. Maar wij hebben het er nu over wat er met de geest gebeurt, niet wat er met de mens gebeurt. Dan gaan wij nog een graadje hoger. De vormloze geest is niet voor alle elementen van het menselijk denken vatbaar, dat moet ik erbij zeggen. Maar stel dat onze gedachten zeer scherp gevormd gaan in de richting van een bepaalde bewustwording. Dan zullen wij de geest die wij beroeren, daardoor niet kunnen vervormen, daarvoor is het bewustzijn te hoog. Echter zal die geest wel gewekt worden juist op dat terrein. Zoals u door iets te zien bv. plotseling ergens aan herinnerd wordt, zodat u een reeks handelingen gaat verrichten. Op die manier kun je in de geest door die gedachten een impuls wekken, die een soort echo is (een direct antwoord) op je eigen gedachten. Wanneer er voldoende overeenstemming is tussen het vermogen van die geest en de werkelijke inhoud van de gedachten, dan zal een verwerkelijking tot in de stof – dank zij de kracht van die geest – mogelijk zijn. Dat zijn dan een paar punten zo over die invloed. Moet ik er nog meer over vertellen?
Mag ik even een veronderstelling maken? Kunnen wij t.o.v. de geest ook een heleboel positiefs proberen uit te zenden?
Dat kan inderdaad. Maar nu is de mens t.o.v. de geest over het algemeen in mogelijkheden veel meer beperkt. En dan is het dus voor de mens het verstandigst om te doen, wat een toeschouwer doet bij een hardloopwedstrijd of wielerwedstrijd op de openbare weg te zorgen, dat hij van de baan is, wanneer de renners voorbijkomen. Probeer dus niet als mens te veel in te grijpen in de wereld van de geest. Dat heeft weinig zin. Is de geest aardgebonden, dan geldt nog altijd, dat de geest uit andere sferen dichter bij dat wezen staat dan u, omdat de mogelijkheden van die aardgebondene door een geest juist kunnen worden begrepen maar door u nooit. Slechts wanneer die geest (dus van een hogere sfeer) het noodzakelijk vindt de mens tijdelijk te moeien in de bewustwording bv. van zo’n aardgebondene, dan is het van die mens zuiver en goed, wanneer hij meewerkt d.m.v. zijn gedachten en zijn verdere mogelijkheden. Maar hij moet nooit te veel ingrijpen op hut gebied van de geest.
Maar ik vroeg dit eigenlijk, omdat zo vaak gezegd wordt, dat de mensen op aarde hun nabestaanden kunnen helpen door goede gedachten uit te zenden of iets dergelijks. Daar wordt veel over gepraat.
Nu moet u eens goed luisteren. Helpt u iemand, waar u van houdt, als u een bloemetje voor hem meebrengt? Neen. Wat doet u wel? U brengt die ander tot een bewustzijn van de aandacht die je voor hem hebt, de waardering. Je schept dus wel een innerlijke vreugde. En hoe vaak komt het niet voor, dat zo’n kleine attentie, zo’n bewijs van aandacht, voor iemand een aansporing is om met zijn eigen werk veel beter verder te gaan. Wanneer je dit nu in de gaten houdt, dan zul je begrijpen, dat je niets zelf kunt doen voor een nabestaande. Maar wat je wel kunt doen is hem steunen door het bewijs te leveren – voortdurend weer – dat je van hem houdt, bv., of dat je zo iemand apprecieert, dat je zo iemand zou willen helpen. Dit alleen kan heel belangrijk zijn. Maar wij kunnen niets feitelijk veranderen. Menigeen stelt het zich zo ongeveer voor als een kind, dat je leert lopen. Alleen met dit verschil, dat je i.p.v. het aan het handje te houden, het dan bij de gedachten houdt en zo door de gedachten meevoert naar een hoger sfeer. Dat kan niet. U kunt slechts een zekerheid scheppen. U kunt dus, wanneer dat contact naar de aarde weer verlangd wordt, daar zoveel goed gevoel geven, dat ze zeggen: “Als ze zo aan mij hangen, zo op mij vertrouwen, dan moet ik zorgen dat ik dat waard ben en zelf verdergaan”. Dat is punt één.
Punt 2. Wat kunnen goede gedachten doen die u wekt t.o.v. een enkele geest? Wanneer ze op een zeer zelfzuchtige basis zijn opgebouwd, b.v.: “Als mijn man nu maar in de hemel komt, dan kan de rest wat mij betreft bij doosje Pek gaan bivakkeren”, helpt dat natuurlijk niets.
Maar als je aan zo iemand denkt in de gedachte van eenheid met God, harmonie, wat doe je dan eigenlijk onbewust met die gedachte? Dan straal je niet alleen de gedachte uit naar de geest, maar overal, waar die gedachte ook maar even beroert, wordt de harmonische sfeer vergroot en doe je er dus toch wel iets goed mee. De fout ligt niet in het idee, dat je met denken iets bereiken kunt, maar in de gedachte, dat je voor een bepaalde persoon een bepaald iets bereiken kunt. Dat is onmogelijk, omdat je die persoon niet meer kent, zoals hij op dat ogenblik bestaat, zijn wereld niet kent, zijn mogelijkheden niet kent.
Maar – om hier een concreet voorbeeld te nemen – als je aan een afgestorvene denkt in deze zin: “Moge Gods tegenwoordigheid zijn hart verlichten”, wat gebeurt er dan?
Dan is hiermee – zij het persoonlijk gericht – toch in de eerste plaats een beroep gedaan op de goddelijke harmonie. Die harmonie zal in ieder geval terugslaan op uzelf. Ze zal verder kenbaar worden in uw gehele omgeving. Zij zal naast degene, die u bedoelt, waarschijnlijk ook vele anderen beroeren. Degenen, die persoonlijk ontvankelijk zijn daarvoor, zullen daarin dus voor hun eigen werken en streven baat kunnen vinden. Een gebed bv. gaat nooit verloren.
Wat u daar zegt is een wens, die een gebed nabij komt. Het is alleen maar een formulekwestie verder. Als je bidt, werkelijk eerlijk en oprecht, dan bid je natuurlijk tot God. Maar je schept gelijktijdig een harmonische invloed in je eigen overgave aan het Goddelijke – en dus aan de waarheid – die zich uitbreidt over alle sferen en werelden, die maar met je in beroering zijn.
Die verder vanuit de hoogste sfeer weerkaatst, daarbij misschien ook degenen treffend aan wie je denkt, omdat door die gedachte hun aandacht misschien gewekt wordt juist voor dit aspect. Maar dan zijn zij het, die erop moeten handelen, zij moeten reageren, zij moeten werken. Jij kunt er niets aan doen. Je kunt hun nog niet eens een duwtje geven, zodat ze een trapje hoger komen.
Ze moeten er voor open staan.
Ja, ze moeten er voor open staan, maar ze moeten zelf streven.
Maar andersom is het toch precies eender, van uw kant naar ons toe? Dat werkt toch ook zo? Je kunt toch alleen geholpen worden, wanneer je zelf streeft?
Wij kunnen iemand helpen door iemand b.v. kracht te geven. Maar wij kunnen nooit kracht geven aan iemand, die deze niet volledig accepteert. Want ook wij moeten eerst een harmonische factor hebben, voordat wij werken kunnen. Wij zijn geen meester van uw wereld. Ofschoon we, wanneer wij dit op een zwart magische basis willen doen, ontzettend veel in uw wereld tot stand kunnen brengen. Doch dan gaat het tegen u in. Maar zolang wij u mens willen laten met een vrije geest, een vrije ziel en een vrije mogelijkheid, dan kunnen wij u alleen daar helpen, waar u het ons mogelijk maakt te helpen. Dat is toch ook duidelijk? Dat geldt op elk terrein. En wanneer dus iemand zich daartegen verzet of dat niet accepteert, of zegt: “ze kunnen mij zo veel vertellen, maar dit of dat”, dan is voor ons de weg tot helpen alweer verminderd of zelfs afgesneden. Daarom is het eigenlijk zo typisch, dat menigeen niet begrijpt waarom wij “overgave” prediken. Je moet het accepteren, wat er is. Pas wanneer dat tot rust is gekomen en je niet zelf als een stekelvarken naar alle kanten krampachtige gedachten naar buiten schiet, is het voor ons mogelijk u te benaderen, uw gedachten in het juiste kader te brengen en dan – door dit harmonisch zijn van denken op een bepaald ogenblik – de kracht, die bij ons bestaat, ook in u bv. uit te storten door de eenheid, die we dan tijdelijk vormen.
Is dat een kracht van geloven? Wat is dat voor een kracht?
Dat is inderdaad kracht. Dezelfde kracht, die de windmolen kan laten ronddraaien: “de kracht, die omgezet wordt wanneer een steen zijn potentie van plaats door een val verandert in een potentie van beweging en uiteindelijk bij het tot stilstand komen, in hitte. Dat zijn allemaal vormen van kracht. In deze zin dus kracht, vermogen, energie.
Waar heeft die dan zijn aangrijpingspunt in het menselijk organisme?
Het aangrijpingspunt in het menselijk organisme wordt gevonden in het menselijk denken, beheerst door de menselijke geest, gaande via de menselijke geest naar het menselijk onderbewustzijn vanuit dat onderbewustzijn beheersende het totaal der z.g. automatische functies en daarmede het totaal der innerlijke secreties. Verder het totaal der zenuwreacties: Verder het totaal der impulsen, zoals die geschapen worden in de verschillende organen, waardoor een aanpassing van de organen aan een optimale toestand volgens het door ons als harmonisch afgedrukte beeld binnen de hersenen mogelijk wordt in het lichaam, waardoor een herstel kan plaatsvinden.
Dus een volkomen harmonisering van de gehele persoonlijkheid.
Inderdaad. En daarbij kennen wij dan de z.g. geestelijke operatie – wij zijn nu toch even op dit terrein terecht gekomen – waarbij dus bovendien nog dit geldt: dat alle bewustzijn van andere organismen (andere delen van het lichaam) in het onderbewustzijn tijdelijk wordt afgesneden en het geheel van de aandacht met een bijzondere scherpte op de niet-harmonische factoren in een enkel orgaan wordt gericht, waarna een uitstorting van kracht het gehele lichaam dienstbaar maakt in een krampachtige poging zou ik haast zeggen, om een normalisatie van dit ene orgaan – hetzij tijdelijk of voorgoed – tot stand te brengen. Daarna krijgen we de nazorg, waarbij het geheel harmonisch wordt gehouden, met nadruk op datzelfde orgaan.
Waar u nu over spreekt is een geestelijke genezing, niet waar?
Inderdaad. Iets wat wij overigens liever niet al te veel doen, omdat het zekere risico’s in zich bergt. En het risico is n.l. dit: Wanneer wij daarmede bezig zijn, mogen wij toch de persoon niet in zijn vrijheid beperken. Zou nu die persoonlijkheid plotseling de aandacht ergens anders op richten – vanuit zichzelf tegen onze impuls in – dan moeten wij ofwel onmiddellijk de kracht afsluiten, met het gevolg, dat een halve genezing soms erger is dan een hele mislukking, ofwel, wat ook kan voorkomen, wij kunnen alleen wat tot stand brengen door alles, wat die geest uitstraalt, In onze eigen wereld als realiteit te absorberen en dat is ook niet al te prettig. Zo, dat was een klein kijkje achter de schermen.
Hoe kun je een zwartmagische ban verbreken? Iets, wat door een voorwerp op een persoon overgaat?
Een zwartmagische ban breek je eigenlijk heel eenvoudig, omdat een zwartmagische ban slechts daar kracht heeft, waar een zwartmagisch aangrijpingspunt is (een chaotisch verlangen). Over het algemeen werk je dus bij het verbreken van een zwartmagische ban als volgt: Je stelt tegenover het zwartmagisch aspect een gelijk aspect, naar nu vanuit de harmonische wereld geprojecteerd. Kunt u het volgen? Daarop stel je je met geheel je kracht in, niet op het verbreken van de ban, naar op het vergroten van de harmonie met het Goddelijke. Naarmate die harmonie in de persoon groter wordt, wordt de onvatbaarheid voor de ban eveneens groter, maar gelijktijdig wordt elke kracht, door die ban in beweging gebracht, die zich richt tégen deze harmonie, automatisch gericht op degene, die oorspronkelijk de bezwering heeft gedaan: waarbij dus diens eigen krachten vernietigend optreden t.o.v. zijn verder potentieel tot kwaad doen. Een voorwerp, dat drager is van dergelijke krachten, is toch altijd gebonden aan degene, die de bezwering oorspronkelijk heeft gedaan. Onverschillig of hij leeft of – voor u dood zijnde – in een andere wereld voortbestaat, de vatbaarheid voor die terugkerende krachten blijft gelijk. En de afleiding van die krachten naar de originator van het kwaad betekent over het algemeen niet slechts een verbreking van de zwartmagische ban, maar gelijktijdig het onmogelijk maken van een hernieuwd leggen van een dergelijke ban door deze persoonlijkheid. Tjonge, tjonge, we gaan zo langzamerhand de techniek van de magie in.
Hoe moet zo’n voorwerp vernietigd worden? Als het in stromend water is gevallen, blijft die kracht toch voortbestaan.
Zolang er stromend water is, kan de kracht niet werken. Dat is weer een andere kwestie. Maar om het te vernietigen? In de eerste plaats: Zorg dat het nooit verbrokkeld of verbrijzeld wordt, maar tracht het te verpulveren. Als je nu te maken hebt bv. met een kleitablet en je zou het breken, dan zouden de krachten nog sterker op de voorgrond komen. Maar zou je het nu onder een stoomhamer leggen en het volledig verbrijzelen, tot het een hoopje stof is, dan is de volledige werking teniet gedaan. Is het een houten figuur, dan neem je een zo fel mogelijk vuur en werpt het daarin. Is het een voorwerp van metaal, dan is het ‘t beste, dat men het zolang in stromend water bewaart, tot men in staat is het te smelten. En bij dat versmelten voegt men in het algemeen een tikje natriumzout toe. Dit werpt men er in. Het verdampt wel zeer snel, maar die damp is weer net voldoende om een zekere ban tot stand te brengen.
Verder houdt men er rekening nee, dat bij geen van de vuren, die gebruikt worden, ooit spiritus of andere alcoholica (zelfs aardolie) te pas mag komen. Het moet altijd zuiver vuur zijn, d.w.z. of wel zuivere steenkolen ofwel zuiver hout. En bij voorkeur geen verwerkte stoffen. Dus ook niet hout, dat geverfd is geweest. Hout mag droog zijn, maar dan moet het wind- of zon droog zijn. Het mag geen hout zijn, dat zijn droogte te danken heeft aan het lang in een huis staan. Dat was zoiets van een magische apotheek. Maar nu heb ik nog iets anders op het programma staan. We hebben daar n.l. een amuletje liggen. En nu moet dit amulet ingestraald worden.
Aan een kant vind ik het wel leuk om dat hier te doen, ofschoon het eigenlijk ietwat meer bij de inwijdingsschool thuishoort. Dan wil ik u eerst vertellen wat we er mee doen. Dat is ook erg belangrijk voor u. Ik kan het ding gewoon tussen mijn handen nemen, dan doe ik dit voor mijzelf, dan gebeurt het ook en werkt het precies zo hard. Maar ik vind het leuk het u te laten zien. Nu is dit een amulet, dat in zijn vorm en in zijn omlijning betrekkelijk eenvoudig is. Een amulet draagt alleen krachten, wanneer die door begrippen erin zijn gelegd. Maar ik moet rekening houden met de symbolen, die uitgedrukt worden. Wat dat betreft, zou het misschien aardig voor u zijn, wanneer u althans de letter van de heilige naam in het Joodse schrift midden in de ster zoudt aanbrengen, dat zou de waarde van het geheel aanmerkelijk kunnen verhogen.
Een Hollandse letter, is dat ook goed, een G. bv.?
Een Hollandse letter is ook wel goed, maar niet in overeenstemming met de opbouw van het amulet in dezen.
Wij hebben er zo’n moeite mee gehad die Hebreeuwse letter te vinden.
Er bestaat zelfs een reeks van 32 heilige namen in het Joodse schrift, die alle door één letter kunnen worden uitgedrukt en die onderling in mathematische verhouding – dat is n.l. de verhouding der Elohim tot de verschillende Tronen en van dezen weer tot het Opperste Wezen – kunnen worden uitgedrukt in de figuren, die ontstaan door de groepering van de letters. Dus daar is heel wat mee te doen. Maar nu gaat het hier dus om: Wij moeten hier kracht inleggen.
En nu weten ze op de inwijdingsschool wel wat meer van die bezweringen. We hebben dat n.l. wel eens eerder geoefend. Nu gaan we dit hier dus even in ernst doen. En dan verzoek ik u om twee dingen eens goed gade te slaan. Dit is geen inzegening, zoals u op een Ster-avond ziet. Onthoud dat goed. Er is hier een verschil. In de eerste plaats maak ik geen gebruik van de handen. Ik kan dat natuurlijk wel gaan doen, dat instralen, dat is voor u aardiger misschien, maar het is niet nodig. Ik kan alleen door mijn poging tot concentratie en incantatie hier resultaat bereiken. Voor mij is ook de incantatie niet noodzakelijk, de concentratie wel. En ja, ik mag daar niet al te veel over vertellen, u moet maar proberen dat voor uzelf even mee te horen. Ik doe dit ook zonder groot manuaal, dus geen rituele handelingen erbij. Dat laten we achterwege. Wat ik nodig heb is in de eerste plaats de medewerking van bepaalde krachten, die hier in de natuur zijn binnen het zonnestelsel. In de tweede plaats heb ik nodig de medewerking van krachten, die mij hier helpen, die ondermeer het kwaad wegdrijven en het mij mogelijk maken de kracht, die ik concentreer, ook volledig zuiver te richten. En dan heb ik nog een punt nodig. Dat is n.l.: Ik moet voor mijzelf toegang vinden tot de goddelijke kracht en wel in een voorstelling, die overeenstemt met de vorm van het amulet. Daarvoor heeft men hier een driemaal omlijnde driehoek gekozen. D.w.z. dat mijn kernzin (mijn slagzin a.h.w. voor de Oneindigheid, voor het Goddelijke) in dit geval een Griekse is en geen Joodse, n.l.: Begin en einde, zou je kunnen zeggen. Deze factoren tezamen zullen we dan in een bezwering opbouwen.
Het is voor u misschien wel aardig dat eens een keer mee te maken. Of bent u er bang voor? Zegt u? Doe het maar even stil, dan hebben we er geen last van. Dan moet ik u wel verzoeken een ogenblikje neutraal te zijn. Laat u niet meeslepen. Dit is mijn zaak op het ogenblik. Luister… probeer na te gaan wat er gebeurt….. voel het eens aan. Als je helderziende bent: probeer dan eens te kijken wat je ziet. Bereid u voor op een zuivere toeschouwersrol. Dat zal u misschien moeilijker vallen dan u denkt.
“Ik roep U, machtige.…. gij, die vorst zijt van de lichte krachten van het tweede licht der hemelen. En ik bid U in de naam van Hem, Die gij dient, Hij, Die is de lichtende kracht en de schepping zelve, zend mij Uwe boden. Opdat zij gedragen op het licht komen, helpen mij te volbrengen de taak, die ik mij heb gesteld, verwijderen de krachten des kwaads, die mijn taak zouden beïnvloeden of vernietigen, opdat worde geschapen een waarde, die inhoudt genezing en vrede, kracht en bewustzijn. Ik roep u, o gij geesten van het tweede licht der hemelen, gij, wier kracht op dit moment bijna de strijd nadert met de strenge rechter. Ik roep u, gij, die lichtend de boodschap hebt gedaan van hen, die gekomen zijn. Ik roep u in de naam van Hem, Die gij dient, den Elohim en bezweer u bij de heilige naam Adonai. Komt en volbrengt deze taak, opdat licht zij en kracht worde gegeven. Gij, Die zijt ….. Gij, Die zijt licht mijner ziel en inhoud van mijn wezen, U vraag ik: Laat de kracht der gedachten, die ik zend, bevestigd zijn in dit teken, dat draagt het symbool van Uw wezen en Uw openbaring. Laat de kracht daarin bevestigd zijne licht, vrede, vervolmaking, genezing.
Dat voltooid zij in de naam van U, Die zijt het begin en het einde aller dingen, deze kracht, die is uiting van Uw kracht, deze drijfveer, die is wezen van Uw Wezen, bevestigd in de stof en wekkend in de stof de krachten, die beantwoorden aan Uwe naam en Uw heiligdom. Ik dank U, machtige Schepper, dat Gij mij toestaat dit werk te volbrengen. En ik zeg tot u, gij geesten aanwezig, gij die zijt licht van het tweede licht der hemelen, laat uw kracht gevoegd zijn bij de mijne. Laat Uw zegen, o…… gezet zijn op het zegel, dat ik bekrachtigd heb. Gaat heen in vrede. Ik dank u in de naam van Hem, Die is uw meester, licht en Schepper. Ik bevrijd u van uw taak in de naam van Hem, Die ik heb aangeroepen, Adonai. Ik geef u de vrijheid, u erend en dankend voor de taak, die gij hebt volbracht. Dat vrede zij en bevestigd zij de kracht.
Dat kun je natuurlijk ook stilletjes doen. Maar ik dacht, dat u het wel eens leuk zou vinden een eenvoudige incantatie te horen. U merkt wel, het is helemaal niet zo moeilijk. Het is alleen weten waartoe je je richt. En nu mag ik misschien er u even een paar inlichtingen bijgeven. Of zegt u: Houd nu maar op, we zijn er al griezelig van? In de eerste plaats hebt u bemerkt, dat ik voor Gods naam hier Adonai heb genomen. Dat heeft zijn reden. Adonai wordt n.l. vereenzelvigd met het licht des hemels. En men neemt aan, dat God Zich dus speciaal voor deze werelden openbaart in de zon. De zon is het zichtbare teken van Gods kracht. Maar in deze kracht wordt Hij gediend door Zijn z.g. eerste genius. Wij zouden kunnen zeggen: Zijn secretaris of Zijn engel. En die engel is….. Ik heb hier een bezwering genomen die berust op….. en op de maan. Ik heb mij dus helemaal niet gehouden aan de eigenschappen van de dag in dit geval, maar ik heb mij gericht op een bepaalde sfeer, die nodig is. Want wat geeft de maan? De maan geeft rust, geeft vrede. Maar wie is de vorst van de witte krachten van de maan? Dezelfde …. die de eerste genius is van Adonai, van de zon. Dat is een magisch principe. Daarom moet ik mij richten tot……
Nu kan ik natuurlijk moeilijk zeggen tegen de secretaris van de koningin. Kom nu even zelf. Dat doe je niet. Maar ik kan wel tot de secretaris van de koningin zeggen: “In naam der koningin, zend mij een paar bedienden”. En nu leeft op elk hemellichaam – of is verbonden met de sfeer van elk hemellichaam moet ik eigenlijk zeggen – een hele reeks van geesten. Sommigen hebben in de stof geleefd, dus het is hun sfeer. Anderen behoren tot heel andere trappen van leven dan u. Er zijn b.v. geesten bij, die direct uit de status van elementaal zonder menselijke tussenweg zijn gekomen tot een dienstbaar zijn aan een bepaalde geest of entiteit in wat u een sfeer noemt. We vinden er verder ook wezens, die bv. in een vorige periode niet verder konden komen en dus als z.g. sterkere genii zijn blijven hangen bv. in de sfeer van die maan. Dat zijn nu degenen, die ik nodig heb. En waarom heb ik juist hen nodig?
In de eerste plaats omdat de lichtende kracht, de witte kracht van de maan een verzachte weerspiegeling is van het goddelijk licht. U moet dus rekenen: wij spreken nu niet praktisch maar magisch. En deze weerspiegeling heb ik nodig. Want direct goddelijk licht verteert het kwaad. Maar als het kwaad verteerd wordt, is er zo vlug niets anders voor in de plaats. Dan kun je last krijgen. Dus dat hebben wij niet nodig. Verder zou je kunnen zeggen: Het zonnelicht tast elke kwade geest aan. U weet wel – zelfs in de gewone gebruiken – als de zon schijnt zijn de demonen van de aarde gebannen, maar in het duister komen ze opzetten. Wanneer wij hier bv. te maken hebben met een demon of een aanhechting en we gaan dat ineens abrupt vernietigen, dan – als er een band is – schiet die kracht door naar de persoon, die met zo’n ding in aanraking is. Dat kunnen we niet doen. Maar wat kunnen we wel doen?
We kunnen die goddelijke kracht zo langzaam maar sterk opvoeren in de geleidelijkheid en de vredige blankheid a.h.w. van een maanlicht (denk daar naar eens aan), zodat het daardoor dus mogelijk wordt langzaam en zonder schade een scheiding tussen geesten tot stand te brengen, een omzetting in weefsels i.p.v. een vernietiging van weefsels.
Dan heb ik nog een factor, n.l. deze…… als vorst van de maan, is tevens één van de vorsten van vrede. Hij is onmiddellijk gebonden met Gabriël, die is de boodschapper maar ook hij, die vrede geboren doet worden en met Michaël. Dat zijn twee krachten, die heersers zijn van tijd en niet van ruimte, maar er bestaat een bepaalde relatie daartussen. Op deze manier krijg ik in de eerste plaats rust in het tijdselement. In de tweede plaats krijg ik een afstemming op harmonie. Want de kracht van de boodschapper klinkt door zelfs achter gesloten deuren, zegt men wel eens. Dus de gedachte aan vrede en berusting kan hierdoor veel sterker worden gemaakt. Dat wil nu niet zeggen, dat daar nu een ding ligt, dat wonderen doet, hoor. Het wil alleen zeggen, dat we hier een soort contactpunt hebben gemaakt, zoals bij u de stop, waar u de telefoon in steekt. Als er één gedachte gericht is op iets, wat in contact staat hiermede, dan werkt die totale kracht. Eigenlijk eenvoudig, vindt u niet? Dat is dezelfde manier, waarop u een antenne neerzet. En als nu het apparaat naar is afgestemd en ontvangt, is er muziek. Zonder antenne hoor je niets of heel weinig. Het is een versterking van gunstige effecten en wel van bepaalde gunstige effecten. Nu hebt u meteen een beetje van de magie geleerd. Eigenlijk gek om tijdens esoterie over magie te gaan spreken. Maar het staat toch ook weer een beetje met elkaar in verband.
Als het maar wit is.
Dit is witte kracht. Als je het zwart wilt maken, kom je tot heel andere dingen. Het zijn vaak kleinigheden. Je moet er erg mee opletten (je hebt bv. Ismodé, dat is een lichte kracht, maar verander de i-klank in een a-klank en je hebt een demonische kracht), omdat wit en zwart, engel en demon elkaar zo ontzettend verwant zijn. Een kwestie van een klein trilling verschil. En daarom zou ik wel willen zeggen: U hebt het nu gehoord, maar – tenzij u langzaam maar zeker wordt opgeleid in die dingen – wees er een beetje voorzichtig mee.
Want je denkt, dat je de lucifer in het water gooit, maar in feite gooi je het in sterk verdampende benzine en de explosie laat je geen schoonheid van gelaatshaar over.
Maar de persoon, waarvoor deze amulet bedoeld is, moet er werkelijk geloof aan hechten, anders geeft het toch niets?
Moet u aan de telefoon geloven om iets te horen, wanneer u wordt opgebeld?
Dat is wat anders.
Neen, dat is precies hetzelfde. Het is een contactpunt. Kijkt u eens, zo lang u de hoorn niet van de telefoon neemt, hoort u niets of u er nu aan gelooft of niet. Maar als je die hoorn eraf neemt, heb je dat contact. En zo is het nu hierbij. Wanneer er één gedachte is, die wat lichter of wat beter is, klinkt dit door. En dan maakt het dus een verbinding mogelijk met krachten, die die ene gedachte of die tendens versterken. Daarop komt het eigenlijk neer. Ik zeg, het is een contactpunt.
Is dat dan ook niet zo met de tekens, die wij ingestraald krijgen?
Ja, maar die worden op een andere manier ingestraald.
Maar ze zijn toch contactpunten.
Maar daar komt iets bij. Dit geval is een zuiver contactpunt: het is dus geen accumulator voor zichzelf. Bij de draagtekens doen wij echter iets anders. Hieraan (aan de amulet,) verbinden wij een aura. In de draagtekens trachten wij de moleculaire structuur door kleine veranderingen in de eigen omloopbanen binnen de moleculair rotatie in staat te stellen een zekere energie op te nemen en langzaam af te geven. En gelijktijdig proberen we de zaak dan ook nog zo in te richten, dat wanneer die kracht overmatig aanwezig is, ze weer tot aanvulling wordt geabsorbeerd’. Dat is dus eigenlijk weer iets anders dan een amulet. Het is een voortdurende herinnering, zodat – komt er een onverdraagzaamheid – het ingestraalde draagteken onwillekeurig even doet denken: “Zijn we nu nog wel verdraagzaam of hoort dat nu wel?” Die ene impuls is genoeg. Reageert u daar zelf op – al is u alleen maar even geremd in uw uitbarsting – dan hebben we al een betere beheersing bereikt. En zoudt u daarom met deze gedachte zeggen: “Ja, nu bedwing ik mijzelf, nu zal ik verdraagzaam zijn,” dan straalt u kracht uit, Die kracht gaat door u heen – daar is ze “belangrijk – maar ze komt ook buiten u.
En als u dan dat draagteken in uw buurt hebt, dan absorbeert het wat buiten u komt het absorbeert het tot het weer op zijn volle capaciteit en vermogen is. En nu hoop ik niet dat iemand zegt: “Het is wel een teken van wantrouwen, dat jullie 3x per jaar bijladen.”
Meditatie: Verbinding en verdraagzaamheid.
Verbinding en verdraagzaamheid, dat kunnen we wel met elkaar verbinden. Ik vind er voldoende verband in, ofschoon het niet tot de verbandleer behoort. Verdraagzaamheid is niet zozeer de kracht om te verdragen, als wel het bewustzijn, dat het mogelijk maakt te verdragen, wanneer eigen besef zegt dat hier geen juist beeld van intenties of werkelijkheid bestaat.
Ware verdraagzaamheid is gebaseerd op de algehele liefdeskracht, die leeft in het totaal der schepping, geboren uit het Groot-scheppend Vermogen. Wij zijn allen kinderen Gods. En al wat rond ons is, is evenals wij uit God geboren. Deze kracht, levend in ons allen, is goddelijke liefde, maar de verdraagzaamheid maakt het ons mogelijk deze goddelijke liefdeskracht in onszelf te erkennen en zo te komen tot een verbinding tussen ons wezen en de krachten, die ons omgeven.
Wij moeten niet trachten alleen of eenzaam de dingen te volbrengen. Soms zal een afzondering ons dienstig zijn bij een concentratie, zal zij ons kunnen helpen om ons duidelijker het beeld voor ogen te stellen. Maar wanneer wij alleen willen streven of werken, dan maken wij niet alleen een wand tussen ons en de schepping, maar ook tussen ons en de God, Die het leven en de intensiteit van ons bestaan is. En dat is onaanvaardbaar. Wij moeten – beginnend met de verdraagzaamheid, waardoor wij de wereld accepteren – komen tot het vermogen die gehele wereld in onszelf te dragen, zoals het bewustzijn van goddelijke liefde en kracht in ons als een vonk is, die springt naar elke uiting van Gods kracht, waar die zich ook bevinden moge. Wij zijn verbonden met het totaal der schepping. Er is niets, maar dan ook niets, waarmede wij geen werkelijk contact hebben, laat ons deze werkelijke contacten trachten te realiseren. Laat ons toch begrijpen dat er geen grens bestaat tussen ons en andere werelden, tussen ons en andere mensen, tussen ons en wezens of trappen van leven, die wij nog niet beseffen. En voor al deze dingen is een juiste en harmonische uitdrukking der verhouding mogelijk.
Deze kan echter nooit worden gevonden vanuit onszelf. Wij kunnen niet alleen van ons uit de wet gaan opleggen. Harmonie betekent niet een overheersing, een dominant akkoord. Het betekent het harmonisch samengaan van vele verschillende trillingen, die zo samenkomen tot één werkelijkheid, één klank, die gelijk is aan het Scheppend Woord. Op deze manier betekent verdraagzaamheid niet alleen het begin van een juiste interpretatie van het begrip naastenliefde, maar het betekent een groeiende binding tussen ons en al het geschapene. De verbinding tussen ons. wezen en het Goddelijke, de verbinding tussen ons Wezen en al datgene, wat voor ons wezen belangrijk kan zijn. Esoterisch gezien bestaan er geen grenzen of verboden buiten dit éne: Gij zult de harmonie, die God heeft gelegd in alle dingen volgens Zijn weten en beeld der volmaaktheid, te nimmer bewust verstoren. Wie zich daaraan houdt, die heeft de juiste interpretatie wel degelijk gevonden. Die heeft de juiste levensweg gekozen en zal in zich een steeds groter kracht gewaarworden, terwijl hij buiten zich bemerkt een steeds harmonischer werkzaam -zijn van eigen wezen t.o.v. anderen en een steeds harmonischer aanvaarden van eigen wezen door anderen. Op deze manier kunnen de werelden samengroeien tot één. Kunnen de scheidingen tussen stof en geest wegvallen. Op deze wijze kan het goddelijk scheppingsplan door ons, in ons en uit ons gerealiseerd worden.
Laat me het dan nog even proberen anders te formuleren. (Het is misschien mijn trots op mijn dichtkunst, die me hier verleidt, maar goed.) Eenzaam zwerft de vogel door de lucht. De jagende storm draagt hem, maar zijn vlucht is een lijden door onbewust zijn. Hij kan de pijn niet vermijden van eenzaamheid en nood tot leven. Wanneer de vogel echter ziet -beneden zich de wereld, beseft hoe anderen leven op de rotsen, beseft hoe ’t schuim der golven, die klotsend haast het eiland overspoelen, niet kunnen breken eenheid van gevoelen, van denken en van leven, dan zal hij – veranderend zijn koers, veranderend zijn streven – strijken op het land. Dan vindt hij met de anderen daar beschutting en een band, die – in de stormen wel bestand – hen leven doet.
In zonnegloed zoekt hij weer eenzaamheid. Hij is een schim, die langzaam langs de hemelen glijdt, maar die niet weet waarheen, Alleen. Maar een mens, die de band heeft gevonden, beseft heeft hoe beschutting wordt gegeven door eenheid van denken, door een saam geweven leven met anderen, zoekt die nog eenzaamheid? Of vindt hij de verbinding met de krachten, die leven in hemzelf en anderen? Vindt hij – buiten al het schijngeweld, dat in de schepping nog bestaat – een eeuwige kracht, een harmonie, die nooit ten onder gaat?
Laat ons vrij als vogels leven, laat ons zweven door de lucht, maar nimmer in onze vlucht verwerpen het leven van anderen. Laat ons niet trachten te regeren of te veranderen, maar laat ons in eenheid en harmonie samenleven en streven. Dan pas gebruiken wij de vrijheid en de kracht, door God aan ons gegeven. En lijkt het ons soms moeilijk om anderen te verdragen, bedenk, ook God is daar. Eer dan die God. Zo zult geslagen de harmonie te bouwen, waarin het godsvertrouwen de mens leidt tot contact met alle zijn en eeuwigheid.
Wat moet ik er eigenlijk nog aan toevoegen? Laat ik het zo zeggen: Wij verschillen allemaal. Ieder van ons heeft zijn eigen geaardheid, zijn eigen gedachten, zijn eigen streven en denken.
Ieder van ons is anders, dat is waar. Maar dit anders zijn is uiterlijk. Datgene wat ons beweegt, het einddoel dat wij hebben, is gelijk. Laat ons dan de aandacht richten op dat, wat wij gemeen hebben met elkaar: op dat, wat voor ons gezamenlijk begrijpelijk is, redelijk en bevatbaar en niet de verschillen gebruiken om een afstand te scheppen tussen ons en anderen. Indien wij er naar streven die eenheid te erkennen en tot werkelijkheid te maken, dan zullen ook de krachten van hoger sferen, misschien ook van geheel andere kracht of kwaliteit, die wij wellicht nog niet verstaan, ons kunnen benaderen. Dan zullen wij – door de gedachte van..-eenheid, die uitgaat in het enkel streven hier op aarde, de achting voor ieder ander en het aanvaarden van het goede, dat wij gemeenlijk in elk ander kunnen erkennen – kunnen komen tot een contact met het totaal van de kosmos en daarmede een aardige stap op weg naar ons einddoel. Al ben ik geen schoon talig redenaar, wat ik gezegd heb is de grootste waarheid, die ik ken. En ik heb geprobeerd het zo te zeggen, dat u begrijpen kunt waar het om gaat. Niet iets abstracts, niet alleen maar een binding met andere werelden of een goedsullig het leven dragen, maar een praktisch de wereld aanvaarden. Het zoeken naar een gemeenschappelijk streven en een gemeenschappelijk heil en daardoor een aanvaarden van de goddelijke kracht in ons, zo een verbinding leggende tussen ons en alle leven.