Verdraagzaamheid

image_pdf

10 februari 1956

U zult mij nu waarschijnlijk wel zeer vervelend vinden, maar voor wij werkelijk beginnen, moet ik u eerst nog wijzen op een paar u reeds overbekende punten.

U moet zich goed realiseren, dat sinds het begin van het werk van onze Orde er nog niets veranderd is, dat wij nog steeds niet alwetend, of onfeilbaar zijn. Wij zouden het graag genoeg worden, maar schijnbaar is de tijd daartoe nog wel te kort geweest. Ik mag u dus verzoeken om even zelfstandig na te denken en de weke massa daarboven stevig aan het werk te zetten. Dus voor uzelf uit te maken, of hetgeen wij zeggen volgens u juist of onjuist is. Per slot van rekening moet u leven met de levensopvattingen, die u heeft. Het zou dan ook niet gerechtvaardigd zijn, indien u op horen zeggen, zelfs alleen van ons, af zou gaan. Zo, dan heb ik daarmee wel de nodige inleiding gehouden, en krijg ik mijn beurt in de cyclus der kleine dingen.

Ik zou u daarbij willen spreken over een bij u ongetwijfeld al zeer bekend onderwerp nl. de Verdraagzaamheid. Misschien zult u zeggen, dat dit een heel groot iets is, maar dat hebben wij van alle andere besproken punten ook al gezegd. Wij zien normalerwijze deze dingen als betrekkelijk klein, als een heel klein deel van het leven. In werkelijkheid zijn het de factoren, die ons hele leven, onze gehele toekomst en ons geluk bepalen.

Verdraagzaamheid is natuurlijk de slagzin van onze Orde, maar onze verdraagzaamheid is zeker niet een verdraagzaamheid, die zonder meer over zich laat lopen. Want verdraagzaamheid is iets anders dan lijdzaamheid. Ik ken veel mensen, die lijdzaam het lot ondergaan, dat, naar zij menen, de Heer hen oplegt. Daar zijn er verschillende onder bij, die ik mede tracht te leiden, en ik weet hoe moeilijk het is voor die mensen. Deze zijn niet verdraagzaam. Zij ondergaan het leven, zij ondergaan alles, wat uit de wereld op hen afkomt. Het enige, wat zij weten te stamelen, is: “Dit is de Wil des Heren, de Naam des Heren zij gezegend!”

Dat klinkt erg mooi, maar het is niet praktisch. Wij moeten de dingen aanvaarden, maar eerst dan, wanneer wijzelf bewezen hebben, dat wij daaraan niets kunnen wijzigen. Wij kunnen verdraagzaam zijn tegenover heel de wereld, tegenover elke mens, indien wij weten, dat wij daaraan niet ten onder zullen gaan. Nu ik deze punten eerst heb gestipuleerd, kan ik mijn betoogje verder gaan ontwikkelen.

De verdraagzaamheid is een zeer oude slagzin. Zij werd al gepredikt door oude kluizenaars lang vóór Abraham zijn vaderstad Ur zou verlaten. Waarschijnlijk dankzij deze kluizenaars en asceten duikt in de legende steeds weer het beeld op van de verdraagzame mens, die in vrede samenleeft met de dieren van het veld. Ook horen wij vaak van de heilige, die alle dingen ondergaat, ofschoon hij de macht bezit, zich daartegen te verzetten. Dat laatste daar gaat het nu juist om. Wanneer wij iets verdragen, omdat het nu eenmaal niet anders kan, zijn wij niet werkelijk verdraagzaam. Wij moeten weten, dat het anders kan en toch besluiten voor onszelf de toestand te aanvaarden, indien wij menen, dat deze voor ons een waarde als lering bevat, ons verdraagzaam tegen de wereld stelt, zodat wij tevens voor anderen doen, wat wij kunnen.

Natuurlijk zou ik nog vele historische voorbeelden kunnen aanhalen, dat is gemakkelijk, want de historie staat vol van dergelijke dingen. Ik zou u de christenmartelaren kunnen aanhalen uit de Romeinse tijd, die zonder één woord te zeggen zich lieten voeren naar de arena en biddend voor hun onderdrukkers, het leven lieten, gejaagd door de wilde dieren, brandend aan een kruis, of op een andere onaangename manier. Ik zou u ook kunnen gaan wijzen op de manier, waarop vele gereformeerden de vervolgingen van de Inquisitie hebben doorstaan. Ook dezen waren vaak verdraagzaam. Maar het wil er bij mij niet in, dat het noodzakelijk is een martelaar te worden alleen ter wille van de verdraagzaamheid, of de gewaande Wil van God. Het is aardig om steeds weer de strijdkreet aan te heffen: ”God wil het” of: “Dit is het noodlot.” Of “Nu ja, dan moeten zij maar uitkijken.” Dit zijn slagzinnen, die altijd weer i.v.m. de verdraagzaamheid worden gebruikt. Laten wij echter verstandig zijn en ons eerst af gaan vragen, wat de ware verdraagzaamheid eigenlijk inhoudt.

De ware verdraagzaamheid toont zich niet zozeer in de grote dingen, dan wel in de kleine. Misschien klinkt u dit vreemd. U meent misschien, dat het goed is verdraagzaam te zijn tegenover de grote dingen van het leven, en meent: dan kun je het gewone leven zo nu en dan wat onverdraagzamer bezien. Maar in feite is het precies omgekeerd. Wanneer je in de grote dingen verdraagzaam bent, dan heb je er later vaak spijt van, ofwel je vindt jezelf zo goed en braaf, dat je, door je volkomen zelfoverschatting de meest onuitstaanbare (verdraagzame) persoon wordt, die er maar is.

Ik weet niet, of u het wel eens heeft opgemerkt; er zijn mensen, die kunnen op zo’n prikkelende manier verdraagzaam zijn, dat het voor anderen véél erger wordt, dan wanneer zij eens precies hun mening zouden zeggen en er desnoods eens op zouden slaan. Dat zijn de mensen, die zó overtuigd zijn van hun eigen goedheid en deugd, van hun eigen verdraagzaamheid, dat zij a.h.w. een stroperige, zoete sfeer uitstralen. Voor ware verdraagzaamheid is dat natuurlijk fataal.

Kijkt u maar eens naar die gewone huishoudelijke ruzietjes. Als vrouwlief begint te schelden en manlief beantwoordt dat met een: “Zeker, schat.” wordt vrouwlief nog eens zo hels. Omgekeerd, wanneer vrouwlief met een goedertierende blik in de ogen, waar de gedachte uitstraalt: Hij is toch maar een jongen en zegt: “Zeker, hoor, vent, jij weet het wel!” Dan wordt het “ventje” nog veel woedender, dan hij voordien was. Dat is dus wel een foute methode van verdraagzaamheid. Wanneer je je het goed realiseert, heeft het weinig te maken met verdraagzaamheid. Het is eerder een je-zo-hoog-verheven-achten boven het probleem, dat je het afdoet met een neerbuigend: “Nu, goed dan, ik geef je je zin maar.”

Een dergelijke wijze van verdraagzaam zijn zien wij ook wel in de wereldpolitiek. Dan komen de grootste vijanden samen, vol vriendschap drinken en dineren zij, terwijl zij elkaar verdragen, om daarna in de volle overtuiging van eigen goedheid, zo niet heiligheid, terug te tijgen naar hun eigen landen, terwijl het kort daarna weer even erg tussen hen gesteld is als ooit tevoren. Dat soort verdraagzaamheid is er een blijk van, dat je geen begrip hebt voor je medemensen.

Wij willen allen helpen een betere wereld te bouwen. Bij allen op uw wereld bestaat er de drang om beter, vrediger en gelukkiger te leven. Het recept, dat de verdraagzaamheid daarvoor geeft, is betrekkelijk simpel, maar – dat zeg ik er meteen bij – niet altijd gemakkelijk op te volgen. Wij moeten trachten altijd de beweegredenen van een ander, zowel als de oorzaken van de dingen, die verzet in ons wekken, te begrijpen. Wanneer wij begrijpen, dan kunnen wij rechtvaardig oordelen, wanneer wij ons in de plaats stellen van de oorzaak van ons probleem, of de prikkel. Op die manier handelend kunnen wij begrijpen op welke wijze wij die de bedreiging van onze vrede, ons geluk, of ons bezit tegemoet treden.

Als u verdraagzaam wilt zijn, moet je beginnen met de kleine dingen. De beste oefening in verdraagzaamheid is wel misschien gewoon te beginnen met niet meer boos te worden op dode dingen. Niet meer boos worden dus op de vulpenhouder, die lekt, of de melk, die onverwacht overkookt. Niet boos worden op de stofzuiger, die juist vol is, nu je haastig schoon wil maken, nu er visite moet komen. Niet boos worden op de kachel, die niet wil trekken enz. enz. Want deze boosheid, ja, drift vaak zelfs, is volkomen onredelijk en zal u nooit verder helpen. Het is betrekkelijk gemakkelijk te begrijpen, dat je deze dingen maar moet accepteren en natuurlijk je best doen om ze te verbeteren.

Hebben wij dat enige tijd gedaan, dan zullen wij ook gemakkelijker leren onze mond eens dicht te houden en de handen thuis te houden, wanneer er ons eens iets verkeerd gaat. Zo beginnen wij dan ook tegenover onze naaste omgeving meer verdraagzaam te zijn. Dus wanneer Jantje, Pietje, of Klaasje voortdurend zeurend achter u aan jengelt: “Màààm, waarom heeft een ooievaar nu lange poten?” antwoordt u niet met: “Ga op het dak zitten.” of “Omdat hij graag op stelten loopt”, of zoiets dergelijks. Probeer het geduld op te brengen steeds weer een antwoord te geven, of zeg: “Hoor eens, dadelijk zal ik je antwoord geven op die vraag. Nu heb ik geen tijd. Probeer maar een uurtje stil te zijn.” Niet, dat zij dat doen natuurlijk, maar misschien geeft het even rust en in ieder geval is het de meest, redelijke en meest verdraagzame oplossing.

Iets verder zijn wij al, wanneer wij dat in de maatschappij ook kunnen toepassen. Je komt er vaak achter, dat men je op een heel beleefde manier, nu ja, een klein beetje bedriegt. Onverdraagzame mensen gebruiken daar vaak een woord voor dat begint bel… ook wel verbasterd wordt tot “belatafelen”. Je zou dan wel eens kokend hels kunnen worden. Toch moet je trachten te begrijpen, waarom men dat doet. En voor jezelf zul je moeten toegeven, dat je ook wel eens van een beleefd leugentje gebruik maakt, al ben je daarbij handiger dan die andere, en word je dus misschien niet betrapt. Dan kun je niet boos worden en zul je trachten een redelijke wijze van handelen te vinden, waarmee je de leugen de wereld uithelpt en zo een juiste en zuivere toestand weer schept.

Ben je eenmaal zover gekomen, dan zul je ongetwijfeld ook niet meer onverdraagzaam zijn tegen mensen, die bv. op straat tegen je aan botsen. Of net op de plaats gaan zitten in de tram, waar je zelf een oogje op had of die met hun auto zo stomweg zonder uit te kijken maar doorrijden, zo erg, dat u ineens moest remmen.

Misschien vindt u het erg aardig u dan te ergeren en enkelen der vele niet in de dictionaire voorkomende woorden binnensmonds te mompelen, maar helpen doet dat niet. Je staat voor een feitelijke toestand in het leven, wanneer je leert je aan die toestand aan te passen, haar te begrijpen en zo ook te verdragen, in zoverre zij verdragen moet worden, dan zult u ongetwijfeld zeer vele onaangename dingen uit uw leven kunnen bannen.

Stelt u zich nu eens voor, dat u zich niet meer druk maakt over de onredelijkheden van andere mensen, hoeveel woede, hoeveel chagrijn, hoeveel onaangenaam humeur zou u zich besparen, hoeveel zonniger zou ook uw leven zijn. Wat zou dat veel minder inspanning voor uw hart betekenen, wat zou u de mooie dingen van het leven ook beter kunnen zien, wat zou u dan veel conflicten kunnen vermijden.

Het zijn misschien alles kleine dingen…  de persoon in kwestie moet het me maar niet kwalijk nemen, maar ik vang hier juist weer de onverdraagzame gedachte op: “Wat zit die nu weer te kraken met dat papiertje” maar weet u nu, of dat gedaan wordt om een erge hoestbui zo dadelijk te voorkomen of niet? Ik wil maar zeggen…

Het zijn kleine dingen. Maar als je even nagaat, welke mogelijkheden erachter schuilen, dan erger je je zo gauw niet meer. Zo kunnen wij verder gaan tot in de oneindigheid, want het gehele leven is vol van kleine dingen, waaraan je kunt ergeren. Ergernis nu is voor de mens geestelijk en lichamelijk één van de meest dodelijke dingen, die er bestaan. Dat heeft een Chinese wijsgeer op zijn manier eens neergeschreven. Hij zei: “De bitterheid in de mens is de gal, die hem het leven onmogelijk maakt.” Hij had groot gelijk.

U hoort tegenwoordig veel van managerziekte. Grote bazen die plotseling allerhande maagzweren krijgen, die het op hun zenuwen krijgen. Je hoort, dat die mensen soms plotseling zo erg mismoedig worden enz. Dat zijn mensen, die dit danken niet aan het feit, dat zij zich veel zorgen maakten, maar aan het feit, dat zij zich te veel ergerden. Dit laatste, omdat zij schijnbaar te dwaas waren om voor zichzelf na te gaan: wat kan ik doen? Hoe kan ik mijn gedachten zo goed mogelijk doorvoeren zonder anderen daarmee te schaden? Wat bedoelt een ander? Hoe komt hij tot handelingen, die zozeer met mijn intenties strijden. Men kan altijd een middenweg vinden. Juist, omdat je altijd een middenweg kunt vinden, mijne vrienden, is er ook altijd een weg te vinden, die je innerlijk vrede geeft. Een weg, die je het idee geeft, dat je niets misdaan hebt, werkelijk alles hebt geprobeerd, zodat, wat er nu verkeerd gebeurt, geheel buiten je schuld gebeurt. In zo’n geval is het leed heus wel te dragen.

Ik zit nu wel gezellig over deze dingen te babbelen, maar er zijn een paar puntjes van ernstiger aard, die ik ook graag even met u wil bespreken.

Wanneer u in opstand bent tegen het leven, tegen de medemensen, of de dingen, waar verzet u zich dan eigenlijk tegen? Een groot gedeelte van wat er in je leven gebeurt, veroorzaak je uiteindelijk zelf. Kom je in opstand dan vecht je dus in vele gevallen tegen jezelf. En dat is dwaasheid. U kunt uzelf ongetwijfeld geestelijk neerslaan, maar u moet niet denken, dat de partij, die in u overwint dan rustig overeind blijft staan. De partijen in het conflict gaan allebei tegen het vloertje.

Wanneer u op deze wijze met uzelf worstelt, maakt u het zich onmogelijk om bewustwording en licht te vinden. U wordt door de worsteling als vanzelf naar het nevelige, schaduwachtige land gebracht, waar slechts een laatste glimp licht u nog de mogelijkheid geeft u te herstellen. Waar u echter gedreven door innerlijke strijd, op het licht maar al te vaak niet let. Dan komt u terecht in de onaangename oorden, die men kerks wel eens met “hel” of “onderwereld” omschrijft.

O, ik weet wel, het is geen eeuwige hel. Een geheel andere hel dan vele mensen zich voorstellen. Maar het is er dan toch maar een. Het heeft dus geen zin om tegen jezelf te strijden. Wanneer je er zelf nu echter eens niets aan kunt doen, wanneer je gedreven wordt door krachten buiten jezelf en zo niemand, of niets, jou voor het probleem aansprakelijk kan stellen, dan vecht je niet tegen jezelf, dan vecht je tegen de wereld. Maar wat is de wereld voor u? Hebt u er wel eens over nagedacht, dat eigenlijk alles in die wereld uit God stamt. Dat die hele wereld een uiting is van de Goddelijke macht, deel van de Goddelijke Schepping? U denkt nu wel, dat iets een dood stuk stof is, of een levende plant, of een mens, of een dier of de natuur, die zich wendt tegen uw plannen. Maar wie zal u zeggen, dat hierin niet tevens het Goddelijke scheppingsschema wordt uitgevoerd. Wij geloven, of wij dit nu willen of niet, in een God. De een doet dit op atheïstische manier en noemt Hem de natuur. Een ander misschien gelooft op vrome wijze en spreekt van de Heer. Maar hoe je ook gelooft in God; op de één of andere wijze geloven wij allemaal erin. En tevens geloven wij, dat Hij bij alles de drijvende Kracht is.

Heeft het dan nut ons te verzetten tegen de grote Kracht, die ons allen heeft geschapen? Dat is toch onzin. Het heeft dus geen nut ons te verzetten tegen de dingen, die wij toch niet beheersen kunnen. Evenmin heeft het nut ons daarover te ergeren, of er verdrietig over te zijn. Het beste kun je deze dingen maar verdragen en accepteren.

Achter al deze punten der verdraagzaamheid ligt natuurlijk – zoals u van onze Orde al zo vaak hebt gehoord – de gedachtegang: wanneer ik begrijpen kan en zie, hoe alles naar één doel streeft, zie hoe anderen, evenals ik, de slagen van het noodlot moeten dragen, dan wordt hieruit een zekere achting, een gevoel van verwantschap en kameraadschap geboren. Dit is het begin van de naastenliefde en ook deze is voor ons noodzakelijk.

Maar ja, naastenliefde is voor de mensen een groot ding. Geheel anders is het met de verdraagzaamheid. Die wordt op het ogenblik vaak heel verschillend uitgelegd en ik heb wel mensen horen beweren, dat vooral politiek verdraagzaamheid de meest ongewenste richting is, die er bestaat.

“Je moet klaar staan om van je af te slaan”, zeggen zij. “Wanneer je dat niet kunt, dan slaat een ander jou neer.” Misschien, maar ik geloof dan toch, dat zij zich in een paar punten vergissen. Wanneer ik mij neer zou laten slaan, zou ik waarschijnlijk minder kracht verbruiken dan de aanvaller, die mij eerst neer moet slaan. Een volk, dat de slag aanvaardt, misschien niet vreugdig, maar dan toch aanvaardt, behoudt meer veerkracht dan een volk, dat zich volijverig en langdurig verzet. Een volk, dat een vijand leert begrijpen, zal deze vijanden vaak zonder meer in zich opnemen. Wat dat betreft hebt u in Nederland een goed voorbeeld aan de stijfkoppige Zeeuwen. De Zeeuwen, die vaak innerlijk en ook uiterlijk sterk in verzet zijn geweest tegen de Spanjaarden en toch een deel der Spaanse krachten eenvoudig hebben opgenomen in hun gemeenschap, zodat men bij een tegenwoordige Zeeuw haast nooit meer zeker kan zijn, of er nu Spaans bloed in zit of niet.

Het Nederlandse volk heeft vaak op de juiste wijze een grote mate van verdraagzaamheid gekend. Al lijkt het de laatste tijd wel eens anders, is het toch een feit dat de Nederlanders altijd vaak zeer grote bevolkingsgroepen van elders hebben opgenomen in hun volk als deel van het volk, terwijl deze groepen elders altijd van volk en volksgemeenschap gescheiden zijn gebleven. Dit met het resultaat, dat het Nederlandse volk groter kon worden, juist door zijn verdraagzaamheid, dan voor vele andere volkeren van gelijke middelen en grootte mogelijk was.

Ongetwijfeld zult u zeggen: “Maar de Nederlanders waren toch grote vechtersbazen?” Zeker, zij hielden zich aan de gebruiken van hun tijd. Misschien wilt u zeggen dat wij in Nederland zeerovers zijn geweest. Goed. Er zijn in Nederland inderdaad kaperkapiteins geweest, die Admiraal heetten, omdat zij veel buit binnen brachten. Maar dit was in die tijd gebruikelijk. Van een werkelijk grote haat is er in Nederland slechts zelden sprake geweest. Tegen de Engelsen, tegen de Spanjaarden, en in de laatste tijd… de Duitsers. In beide eerste gevallen echter eerder tegen groepen en tendensen binnen deze rassen dan tegen de mensen van die volkeren zelf. Het volk van Nederland, een sterk gemengd rasje, kon daardoor toch tot een volk worden met hechte ondergrond.

Ik gaf u dit als voorbeeld. Ook u kunt alle tendensen, die niet passen bij uw wijze van denken of bestaan terzijde stellen. Maar dan zult u eenzaam blijven en zwak. Door uw omgeving te assimileren en verdraagzaam te zijn tegen de tendensen, die niet geheel met uw eigen waarden overeenstemmen, zult u kracht kunnen winnen, beter begrip kunnen winnen en zo op betere wijze uw taak en functie in de wereld kunnen vervullen. Zowel als, en dat gaat hiermee vaak gepaard, voor uzelf een betere positie of functie weten te verwerven. Een mens, die verdraagzaam is, zal nooit zo diepongelukkig zijn als iemand, die zich vol hartstocht verzet tegen de wereld en dan gebroken wordt. Een mens, die verdraagzaam is, zal wegen vinden, waar de toornige mens, de hartstochtelijke mens, met het hoofd tegen een blinde muur schijnt te lopen. Een verdraagzaam mens zal, waar een ander neerzit, treurende over een voor hem onmetelijk verlies, kunnen begrijpen dat dit verlies noodzakelijk, of niet te voorkomen was. Dat men, nu het verlies er eenmaal is, het moet aannemen en er mee moet leven. Dezen zullen in staat zijn – ondanks het verlies – hun leven voort te zetten op de juiste wijze, zich daarmee van de voor hen grootst mogelijke mate van innerlijke vrede, geluk en welvaart verzekerend.

Daarom wil ik in dit kleine onderwerp van een cyclus, die enkelen onder u aan de wat lichte kant vinden, er graag nog eens op wijzen, dat verdraagzaamheid een noodzaak is voor elke mens, die een maximum aan geestelijk bewustzijn, zowel als een maximum aan stoffelijk geluk wil vinden in het aards bestaan.

Geluk en geestelijk bewustzijn zijn niet strijdig met elkaar. Integendeel. Vaak kan geluk leiden tot een grotere mate van geestelijke bewustwording. Dit echter, alleen dan, wanneer men het geluk niet zonder meer aanvaardt, maar het leert begrijpen als een kracht, die dragend optreedt in het leven.  Men mag het niet zien als een recht, dat men verworven heeft.

De bewustwording en het begrip, dat verdraagzaamheid geeft, leidt ertoe, dat wij, zelfs in het geluk de ware verhoudingen niet uit het oog verliezen. Het geeft u daardoor ook de kracht om het ongeluk te verdragen, vrede in uzelf te vinden en zo het doel van elke mens op deze wereld te vervullen: nl. een vergroting van geestelijk bewustzijn, zo snel en zo uitgebreid mogelijk te volbrengen met gelijktijdig zo weinig mogelijk leed en ongemak. Ook dit klinkt misschien vreemd, maar het is toch dit, wat alle ervaringen ons hebben geleerd: waar te zijn in de meest werkelijke zin.

Al het spreken over de straffen Gods, over de noodzaak van het leed wordt tot zinloos gebazel, tenzij wij het leed kunnen zien als een factor, die ons intenser bewust maakt van ons leven en geluk. Het leed, is geen noodzaak. Het is iets, wat de mens zichzelf oplegt. Echter de mens kan soms, juist door het leed, gewezen worden op een geluk, dat hij nog niet kent. Dan is het voor hem goed, want het verruimt zijn bewustzijn. Dan draagt het bij tot een bewust en actief leven. Maar wanneer men begrijpt, welk doel het leed heeft, kan men het dragen en vindt men in het uitbuiten van de geestelijke en andere mogelijkheden, die het leed heeft gegeven, voor zichzelf toch weer vrede en geluk terug. Het is de taak van de mens op deze wereld te leven! Naar bewustzijn te streven! Het is echter niet zijn taak om ongelukkig te zijn. Integendeel: het is zijn taak zo gelukkig te zijn als hij maar kan. Hierbij verantwoord blijvend tegenover zichzelf en zijn plicht vervullend tegenover God en de wereld.

Nu, dit is dan mijn betoog voor deze avond.

image_pdf