10 april 1962
We zullen deze avond ons weer bezighouden met verschillende onderwerpen, die de esoterie betreffen. Nu zou ik graag een kleine vergelijkende beschouwing willen opbouwen. Want tenslotte de esoterie zelf, zoals zij op aarde bekend is, ondergaat een voortdurende ontwikkeling. Deze ontwikkeling zouden wij dus moeten zien als een psychologische, de verandering dus van de verhouding menswereld. Wij zouden haar daarnaast kunnen zien als een beïnvloeding door verschillende openbaringen o.a. door het wegvallen van bepaalde mysteriën, althans in de bekende vorm, kortom; wij zouden de verandering van het esoterisch pad tussen verleden en toekomst heden eens aan een nadere beschouwing kunnen onderwerpen en wel in de hoop, dat wij daaruit ook zelf iets kunnen leren.
Ik wil allereerst beginnen met de opmerking, dat de alleroudste esoterie zich niet heeft beziggehouden met een persoonlijk voortbestaan. Dat klinkt misschien wat vreemd in uw oren. Maar de allereerste mensen dachten niet aan een persoonlijk voortbestaan doch slechts aan een terugkeer tot de bron. Wij vinden hiervan bepaalde voorbeelden in Afrika en vooral ook in Zuid-Azië. Een evenbeeld daarvan, een soort spiegelbeeld, kunnen wij vinden in een deel van de oude Amerikaanse cultuur. En bij allen valt de esoterie op als een poging om het “ik” in eenheid te doen leven met de Kracht, terwijl men nog persoonlijk bestaat.
Het is duidelijk dat men ook in die dagen niet streefde voor niets. Men verwachtte er iets van. En de kernstelling van die tijd is wel: Wanneer ik met het Al in harmonie ben, dan zal ik nu alle vreugden kennen en ik zal zonder moeite opgaan in het Al. De gedachte aan de dood als een ophouden van bestaan (van persoonlijk bestaan) was algemeen, al werd zij niet algemeen zo gepredikt.
Wij vinden pas veel later de gedachte aan het voortbestaan van enkelingen. In deze periode, die wij kunnen uitstrekken tot ongeveer de beginperiode van de Chaldeeën en de eerste ontwikkelingen dus, waaruit later de Vedanta is voortgekomen, vinden wij de gedachte: De heros of held gewint door zichzelf te leren kennen en voor zichzelf en dat in harmonie, dus in overeenstemming met het Ene, met het Scheppende zijn persoonlijk wezen te behouden. Hij krijgt een semi-goddelijke status en leeft dus onbeperkt voort, terwijl de normale mens wordt uitgeblust.
In die dagen stelt men als kern van het esoterisch streven dus wel voor als de uiting van de erkende eenheid op een zodanig wijze, dat het ik zijn stempel zet op de ontwikkelingen. Het is niet voldoende om een goed mens te zijn, neen, je moet een groot vorst zijn, een groot magiër, een groot priester, een groot geleerde. En zelfs dan is het nog de vraag of je wel zult voortbestaan, want je zult groter moeten zijn dan allen, die in dezelfde tijd en in eigen omgeving leven.
Hier ontstaat een honger naar grootheid, die onwillekeurig ook is binnengeslopen in latere godsdiensten en ik zou haast willen zeggen in: het gehele religieuze gedragspatroon van de mens. Want elke mens wil graag voortbestaan. De gedachte aan uitblussing kan minder gemakkelijk worden aanvaard, naarmate de mens meer intens leeft en meer mogelijkheden vindt om te leven. Je zou haast kunnen stellen, dat met de toeneming van het gemiddeld bezit de behoefte aan grootheid en voortbestaan groeit.
De verhouding van de bewuste (dus de halfgod a.h.w.)tot de mens wordt later beter gekarakteriseerd. De mens gaat vergelijkingen maken, want ook hij wil voortbestaan. En hij weet heel wel, dat het hem niet gegeven zal zijn om door te dringen tot de onderwereld, om grote rijken te stichten. Hij gaat dus dit geheel omzetten in een reeks van symboolverhalen.
Daarbij worden grote delen van het denken en grote delen van het geloof gebruikt, om aan de eigenlijke levensinhoud van een heros een andere geaardheid te geven. De successen op de jacht worden vervangen door het verslaan van demonen of vuurspuwende draken. De grote verkenningstochten, de ontdekkingsreizen worden vervangen door tochten in vreemde en magische gebieden. Nog wat verder ontmoeten wij zelfs de mens, die uit de onderwereld terugkeert.
In deze periode ontstaat o.m. het denkbeeld, dat men nimmer tot het Lichte kan ingaan (tot het Ene, zoals het dan nog heet), voor men eigenlijk eerst het duister heeft leren kennen. Ook hiervan vinden we later vele weerspiegelingen in de esoterie, o.m. een stelling, die een heel lange tijd o.a. bij bepaalde Bacchus-orden, vele priesterorden in Egypte, bepaalde Noorse sekten, vroeg-christelijke sekten en Joodse sekten en geschriften doorklinkt: Je kunt alleen de deugd erkennen, wanneer je de zonde aanschouwd hebt. Want hij, die deugdzaam is zonder te beseffen waarom en met welke consequenties, zal immers daaruit geen verdienste hebben.
Het is geen verovering. Het idee van verovering zij het dan ook van het eigen wezen blijft kentekenend voor elke esoterische en menige mystieke gedachte, ook tot in deze dagen. De mens zelf komt dus meer en meer tot een geloof aan een voortbestaan. En naarmate hij meer aan dit voortbestaan gelooft, wordt zijn eigen verhouding t.o.v.. het heelal belangrijker.
Tenslotte wanneer ik uitgeblust word, is het voor mij niet zo erg belangrijk of ik nu in het Ene ben of dat ik helemaal niet ben. Ik weet daar zelf toch niets meer van. Maar op het ogenblik, dat ik persoonlijk blijf voortbestaan, kan dit voor mij het verschil uitmaken tussen grote vreugde en diepste lijden, en soms de totale uitblussing. In de periode van zeg ongeveer 5000 v. Chr. ontwikkelt zich dit geheel en krijgt dan de volgende vorm: Mijn bereiken van eenheid met de kosmos is magisch. Er is zoveel, dat ik niet begrijpen kan in de wereld, dat ik mij moet aanpassen via de magische wet. Niet de werkelijkheid regeert, maar de schijn. De schijn, die ik voor mijzelf schep. En vanuit die schijn doe ik dan allerhande wonderen.
Wij vinden de vorsten, die gelijktijdig als grootmagiërs bekend zijn. U kent daarvan waarschijnlijk alleen Salomo, maar er zijn vele andere vorsten, die toch zeker een gelijksoortig magisch geweld hebben. En het is hier tevens aardig op te merken dat legenden, die over heiligen worden verteld, over vorsten van de zeer vroege middeleeuwen, en legenden omtrent oude goden en godenverhalen bijna identiek zijn. Ik zal er een voorbeeld van geven.
Er wordt verteld van een profeet, die door zijn vijanden achtervolgd wordt in Indië en die voor een boom komt te staan. De boom sluit zijn gebladerte om hem heen, zodat niemand hem kan zien. David – overigens zeer waarschijnlijk niet een persoonsnaam maar de latere koning David – wordt door Saul achtervolgd. De rots sluit zich achter hem en zo ontkomt hij aan het zoeken van zijn vijanden. In een viertal heiligenverhalen vinden wij hetzelfde element. Omtrent bepaalde ridders en vorsten zelfs in twee verhalen van de z.g. Tafelronde vinden wij een soortgelijk element. De ridder gaat binnen in een grot of in een vertrek en achter hem sluit zich de muur onzichtbaar. De rots is weer toe, de boom sluit zich volledig, enz.
De tendens dus, die in die dagen in het verre verleden ontstaan is, heeft klaarblijkelijk op het volksdenken en het volksbewustzijn een grote invloed gehad. Wij mogen dit bij een beschouwing van de ontwikkeling der esoterie niet buiten beschouwing laten. Want vergeet één ding niet. U kunt esoterisch streven. Maar wat is uw esoterisch streven in feite?
Het is een poging uzelf te bevestigen in een hogere waarde; in te treden in een hogere wereld; uw bestemming te vervullen, zoals u zegt. En daarbij treedt het magische element voortdurend op. Ook wanneer u dus de magische krachten in en rond uzelf buiten beschouwing laat, de resultaten zijn magisch. Degene, die esoterisch voldoende streeft, vindt harmonie met de kosmos; maar daarmede ook gelijktijdig een evenwichtigheid binnen die kosmos, waardoor hij beschermd is tegen al het onevenwichtige.
De geschiedenis gaat verder. Er ontstaan bepaalde riten en inwijdingsmythen, die tezamen geloof ik het best kunnen worden gekarakteriseerd in de gebeurtenissen in Egypte; en daarnaast mogen wij ook bepaalde Syrisch Babylonische ontwikkelingen niet buiten beschouwing laten.
In Egypte is het voortbestaan voor een groot gedeelte gebonden aan de staat, waarin het lichaam verkeert. Men neemt in die dagen niet aan, dat er een scheiding plaatsvindt tussen stof en geest. Neen, zij moeten gelijkelijk blijven voortbestaan. Er is zelfs een tijd, dat aan het voortbestaan van het lichaam of zelfs bepaalde resten daarvan het geestelijk voortbestaan absoluut verbonden lijkt te zijn. In deze periode kan de stelling als volgt worden omschreven: Naarmate ik in mijzelf juister de waarden van de goden (dus de vele machten rond mij) leer kennen en voor mijzelf die krachten meer weet uit te drukken (daar is dus een praktische norm bij), zal ik in sterkere mate beschermd worden; zal mijn lichaam minder snel vervallen; kortom ik zal dus in een status blijven verkeren, waarin ik werkelijk persoonlijk en volledig kan voortbestaan.
De gedachte dat het lichaam door een bijzondere innerlijke gesteldheid wordt behouden, vinden wij soms met z.g. getuigenissen erbij in de kerk van Rome terug, waar wij heiligen vinden, wier lichaam niet aan bederf onderhevig is. En zij het enigszins anders ook in Rusland, waar een soortgelijke eer aan Lenin en zij het de laatste tijd erg beknopt aan Stalin werd toegekend. Er werd eens gezegd: “Hoe jammerlijk is een systeem, dat zo weinig begrip van goden heeft, dat het zich tevreden stelt met de opgezette helden uit zijn verleden”. Een opmerking, die misschien toch ook weer ergens wijst op de behoefte zelfs van een zuiver materialistische maatschappij om ergens een eeuwigheidsprincipe te scheppen; een brandpunt van eigen wezen en leven.
De Syrische gedachtegang is enigszins anders. En ook in Babylon vinden wij die terug. Hier stelt men niet, dat het lichaam noodzakelijkerwijze bewaard moet worden, maar er is het leven. Het leven zetelt, volgens het geloof van die dagen, in het bloed. Het is een geheimzinnige essence in het bloed. Dit leven moet deelhebben aan de wereld. Zolang dat leven in de wereld wij is, kan het blijven voortbestaan. Op het ogenblik, dat dit leven echter met het lichaam zou vervallen, gaat de ziel absoluut te gronde.
Blijft de ziel bewaard, blijft het leven door priesterlijk ingrijpen meestal bewaard, dan staat men nog altijd voor een zekere proef, de gerechtigheidsproef, waarbij beslist zal worden of men zal behoren tot het rijk van een der grote goden, of dat men terechtkomt in de duisternis van Nergal, de onderwereld god.
De gedachtegang van de esotericus, wordt in die dagen: Ik moet mij dus richten op een van de goden en wel die God, die het meeste tot mij spreekt. De gedachte aan een harmonie met het Ene wordt wel behouden, maar men gaat deze door een deel benaderen, door een bepaalde godheid. Daardoor kan men dus bovendien zeggen; Mijn leven bestaat voort op de aarde en in de hemelen of in de onderwereld. Ik ben onderdanig aan de wil van de God, die ik eer. Maar indien ik voor die God mijn taak juist vervul, zal mijn bestaan mij voeren tot een zeker geluk.
De achtergrond begint zich dus aanmerkelijk te wijzigen. De gedachte aan een ten onder gaan na een kort leven in het Ene gaat sterk teloor. Ze wordt later teruggevonden in de vele geloofsvormen, die stellen, dat de mens maar eenmaal op aarde leeft.
In Azië heeft die ontwikkeling zich snel ontplooid en men komt dan terecht in de gedachte aan het zich steeds herhalende materiële leven, in de plaats tredende in feite van het deelhebben aan het materiële leven, doordat de levenskracht in de aarde wordt losgelaten. Een typisch verschil dus wel, maar een kennelijke afleiding.
De mens weet steeds meer bewust van zijn wereld. De wetenschappen van Egypte, hoe beperkt misschien ook in de ogen van de huidige mensheid, zijn toch een grote stap vooruit, vergeleken bij het zuiver magisch denken van nog vroegere rijken. De ontwikkeling van het redelijk denken, zoals die later gekristalliseerd zal worden in Griekenland, is wederom een schrede vooruit. De mens maakt zich los van zijn milieu en begint zichzelf binnen dit milieu steeds bewuster te zien als iets bijzonders, als een soort middelpunt van het Al en tevens en dat is voor de esoterie belangrijk als contactpunt voor zijn God.
Hoe meer ik weet, hoe minder ik mij met beperkingen tevreden kan stellen. En op den duur zal de mensheid uiteenvallen in twee afzonderlijke delen. Die delen zijn vooral esoterisch gezien erg belangrijk. Wij hebben enerzijds het gedeelte, dat het innerlijk leven (en daarmee ook de dood, en het leven na de dood) als belangrijk beschouwen daarnaast krijgen wij een groep van mensen, die in de eerste plaats een materiele uitdrukking zoeken en voor wie het geestelijke alleen daaruit kan voortvloeien.
In vele gevallen wisselen ze elkaar af. Zo is het bv. typisch, dat in Griekenland, dat ik zo-even noemde, bepaalde genootschappen en groepen naast elkaar bestaan. We vinden enerzijds de Bacchusvereerders, die in vele verschillende sekten in besloten kring meestal hun bacchanalen vieren en daarbij uitgaan van de stof (de stoffelijke vruchtbaarheid) en hun esoterie – want die is er wel degelijk – opbouwen vanuit het materiële. De materie is het beginpunt. In die materie drukt men iets uit. Deze uitdrukking beleeft men in zichzelf, maar dan niet als een zuiver persoonlijk iets, maar als iets van meer kosmische betekenis. Daardoor ontstaat de binding met de kosmos en overwint de mens in zichzelf bepaalde weerstanden, bepaalde beperkingen en wordt hij dus (denk aan wat ik zoeven gezegd heb) een soort heros, hij is held geworden (ingewijde, als u het zo wilt noemen) en daardoor kan hij vrijelijk voortbestaan, vrijelijk zijn weg kiezen in het totaal van het zijnde, niet meer beperkt.
Daarnaast echter staan degenen, die juist de materie verwaarlozen. Zij stellen dat de materie de beproeving is, die de mens moet overwinnen. Alles, wat stoffelijk is, is waan. Het is bijna demonisch. Men mag de materie niet wezen. Hen moet aan het materiele bestaan geen belang hechten. Men moet ook zelfs de stoffelijke behoeften tot een minimum terugbrengen. Eerst wie meester is van zichzelf en onafhankelijk van de materiele wereld, zo stellen dezen, kan vrijelijk beleven in de geestelijke werelden, daarin uitgaan en verkrijgt dan daaruit zijn bekwaamheden, zijn inzichten.
Die tegenstelling blijft overigens zeer lange tijd gehandhaafd. Mag ik actueel zijn? Dan wil ik u op een eigenaardig iets wijzen. Wij hebben in de Middeleeuwen in Europa te maken gehad met een natuurgodsdienst. Deze natuurverering (grotendeels aanleiding gevende tot heksenvervolging, uitroeiing van bepaalde sekten) was gebaseerd op de oude eenheid met het ritme der natuur. In deze groepen bestaan wel degelijk bepaalde esoterische instellingen en inwijdingsmogelijkheden. Maar zij gaan uit van de krachten der natuur, niet van een dogmatische, door priesters verkondigde godheid.
De christenen gaan hen bestrijden. Daardoor ontstaat een directe vijandschap tussen de christendom en de natuurgodsdiensten. De natuurgodsdiensten komen daardoor tot iets, wat men later het satanisme noemt. Dus de verering van de demon, van de duivel.
In de natuur en de natuurgodsdiensten vinden wij tot in de verre oudheid voortdurend de poging om juist de kwade god en de demon tevreden te stellen. Met hen in vrede leven betekent veilig zijn. Een goede god mag nog eens een keer boos zijn, want die meent het toch zo kwaad niet. Maar een demon moet je met alle geweld tevreden stellen, want die is a priori slecht. Dus daar moet je op letten.
Nu ontstaat dus de oorspronkelijke tevredenstelling van de kwade krachten in de natuur binnen de gemeenschappen, waaruit later de heksen voortkomen, de kols enz. Dezen worden nu door het christendom geprikkeld tot een directe formulering.
In het christendom wordt voortdurend gezegd; “De geest is alles, de stof is niets. Het heil ligt in de geest.” Het antwoord van deze heksendiensten, deze satanisten, is echter.. “De enige weg der verlossing gaat door de stof. Het lichaam maakt zalig en de geest is verderf.”
Dit is ongetwijfeld mede geboren geworden uit een wrede en vaak zinloze vervolging van deze groepen. Maar wanneer wij even terugdenken aan hetgeen ik u vertelde over Griekenland, dan herkennen wij hier weer de twee inwijdingsrichtingen. De twee groeperingen, die elk op hun eigen wijze een esoterische inwijding en bewustwording doormaakten en daarnaast ook magische inwijdingen kenden. De overeenkomst is duidelijk.
En nu? Wat zegt bv. een voorganger van een groepje als Lou? (Lou, de palingboer, dus de pseudo-God.) “Denk niet, mensen, geloof alleen maar in Lou. Want de weg tot de zaligheid gaat door het lichaam. Denken is zondig, is verkeerd.” Zoudt u niet zeggen, dat deze oude dingen tot heden toe doorleven? En zou het niet juist deze langzame ontwikkeling zijn, die ook dergelijke gedachten voor velen zo aantrekkelijk maakt?
Het is eenvoudig om te zeggen, dat wij ons bezighouden met esoterie of dat wij een geloof hebben, maar de innerlijke verhoudingen worden niet alleen maar bepaald door wat wij aanvaarden. Neen, wat wij aanvaarden wordt bepaald door onze innerlijke gesteldheid. En die innerlijke gesteldheid is misschien ten dele erfelijk, maar komt verder ook wel degelijk voort uit hetgeen het verleden u heeft overgeleverd aan kennis, aan fijne nuances en lichte schakeringen in het sprookje, in het opvoedkundig verhaal, tot zelfs in de prediking van de dominee en de pastoor. De mens beseft dat misschien niet zo; maar is er hier sprake van een doorlopende ontwikkeling.
Wanneer de mens eenmaal begint te geloven aan een voortbestaan, dan moeten wij ons overigens nog niet voorstellen, dat het is zoals wij dat hier kennen. Dus je gaat over en je wordt je bewust. In vele gevallen ligt er een lange periode tussen. Bij de Joden is er bv. een tijdlang een geloof, dat men eerst aan het einde der tijden uit de dood zal worden gewekt. Dus tot dat einde der tijden slaapt men. Men rust, men weet niet dat men bestaat.
Sekten binnen het Jodendom zijn ook hier weer aansprakelijk voor veranderingen. Wij vinden bv. (er wordt zoveel over de Essenen en de Esseeërs gepraat tegenwoordig) een reeks van sekten, die tegenwoordig onder dezelfde naam wordt saam begrepen en saam gevat. Er zijn er daaronder, die uitgaan van de geest alleen. Zij geloven in een mogelijkheid tot een direct deelhebben in het scheppend werk en dus ook in een direct bewustzijn. Een bewustzijn, dat door de dood niet wordt beperkt. Anderen stellen juist, dat wij ons alleen maar aan de wetten moeten houden, want dat die wetten het enige zijn. Weer andere groepen stellen bv., dat de Mozaïsche wetgeving uitermate belangrijk is, maar dat hun stichter een soort Messias is (dus een soort plaatsvervanger of gelijkwaardige t.o.v. Jezus, in de christelijke beschouwing althans) en dat deze dus hun de nieuwe wet geeft, de nieuwe regels van de gemeenschap, de nieuwe ordening, waaruit een soort aards Utopia zou ontstaan, dat dan een direct hemels evenbeeld zou hebben, een spiegelbeeld. De uitdrukking: “zo boven, zo beneden” wordt hier vervangen door een “Zoals wij het beneden maken, zullen wij het boven hebben”, en dat in de meest letterlijke en materialistische zin.
In alle gevallen echter moet de mens ook zichzelf kennen. De roep om zelfkennis is zeer oud. Reeds bij de inwijdingen, die wij vinden in de vroege Maangodsdiensten, wordt. aan de hogepriesters en de voorgaande celebranten van de dienst de eis gesteld, dat zij zichzelf moeten kennen. Zij brengen een tijd in eenzaamheid door om zichzelf te leren kennen. Later horen wij, dat bepaalde mystici en anachoreten ook 40 dagen bv. gaan vasten. Mij vinden dit doorgezet in de z.g. ridderwake van degene, die tot ridder geslagen zal worden. Allemaal typische voortzettingen van gebruiken.
Wanneer, (en ik kan dit met heel veel voorbeelden nog verder toelichten) in de voortzetting van oude gebruiken (zij het nu vermomd in filosofische stellingen, nog heden bestaande) men in heel veel gevallen nog vasthoudt aan die oude gedachtegang, dan mag m.i. worden gesteld, dat de huidige esoterie in haar vorm direct beantwoordt aan de verstandelijke opvattingen en inzichten van de mens van heden, maar dat het wezen der esoterie vele van de primitieve gedachten en ontwikkelingen uit het verleden in zich zal bevatten.
Dan mag ik dus ook aannemen, dat ongeacht de gewijzigde geloofsvorm en de gewijzigde opvatting de praktijk der esoterie in feite slechts een uitbreiding en verdere ontwikkeling van het oude kan zijn. Dan is het belangrijke punt weer gekomen, waarop wij eigenlijk moeten gaan zeggen, waar het om gaat. Wanneer de mens in zich streeft naar bewustwording en bewustzijn, dan is dit niet alleen een zuiver geestelijke zaak. Hij wordt daarbij mede beïnvloed door zijn voorgeslacht plus door alle overheersende tendensen, die in zijn omgeving tot uiting komen. Hij zal altijd geneigd zijn om op grond van zijn erfelijkheid (dus stoffelijk) plus de leringen in zijn omgeving een eigen interpretatie te geven aan de stellingen, die hij verstandelijk aanvaardbaar acht. Dan kan geen enkel esoterisch pad werkelijk gelijk zijn met een ander esoterisch pad, Het is te zeer het product van eigen wezen en karakter, van eigen beïnvloeding (vooral in de kinderjaren) om ook maar enige conclusie te wettigen omtrent het zuivere geestelijke pad, dat door een ieder te betreden zou zijn.
Ik wil u met alle genoegen ook hier voorbeelden geven. U weet misschien, dat er een tijd is geweest rond 1600 en 1700 dat er vele verschillende sekten (christelijke sekten) ontstonden. Het “heb uw naasten lief” werd door sommigen zeer abstract uitgelegd met een absolute verwerping van elke lichamelijke liefde. Andere groepen daarentegen meenden juist, dat (en zonder voorkeur) de lichamelijke liefde beoefend moest worden, omdat alleen van daaruit (uit de stoffelijke bevestiging) de ware naastenliefde zou voortkomen. Het is typisch vanuit geestelijk standpunt gezien, dat beide richtingen evenveel heil en onheil hebben gebracht.
Sommigen hebben n.l. onverschillig of zij nu de geestelijke of de meer vleselijke weg hebben gevolgd daaruit voor zich geleerd zich aan te passen. En in feite is hun zelferkenning, hun zoeken naar het eigen ik, eigenlijk geworden tot een vinden van een harmonie, een aansluiting bij het Al. Het is misschien wel goed om daar eens even op te wijzen. Want wij spreken altijd maar over: Mens, leer jezelf kennen. Ken uzelf. Je moet doordringen in je eigen wezen. Je moet alle voertuigen, die in je leven, stuk voor stuk leren kennen en hun werelden leren betreden. Dat is allemaal wel ten dele juist. Maar het komt niet voort en dat is iets, wat ik wel erg belangrijk vind alleen maar uit het innerlijk streven. Wij bereiken deze fase van bewustzijn en van zelfkennis als gevolg van het vinden van de juiste plaats in de kosmos, in een bepaald deel van de wereld. Alleen de mens, die ongelukkig is, zich daarvan bewust is en anderzijds iets te verliezen heeft toch nog, is geneigd om over te gaan tot esoterie. Ook in uw tijd. Ik geloof, dat dit toch wel heel veel zegt.
Wij zoeken zekerheid. De esoterie is het zoeken van een zekerheid. Een zekerheid, die enerzijds inhoudt een voortbestaan of althans de mogelijkheid daartoe. Ze houdt anderzijds in een verzekerd zijn, dat het mij goed zal gaan. Ze houdt in een zekere zelfoverwinning: Ik word meester over mijzelf. Ik word tot heros, tot halfgod. En dit impliceert ten laatste: Ik word één met God. En dat betekent voor menigeen: Dus ben ik drager van het goddelijk gezag. Ik word niet alleen halfgod, ik word direct God.
Dit is een ontleding, die nu misschien niet voor elke esotericus even hoopgevend is. Maar ze is wel noodzakelijk. Uw eigen onzekerheid, uw behoefte om te passen in de wereld (in een wereld, die u weet veel groter te zijn dan uzelf bent en veel meer te omvatten dan u begrijpt), is een van de voornaamste redenen, dat u esoterisch streeft. Een onaangename waarheid misschien. Het zou beter zijn om te zeggen, dat wij dan toch maar heel goede mensen of heel goede geesten zijn, omdat wij aan esoterie doen. Maar dat is niet waar. Wij worden door ons wezen in de richting van de esoterie gedrongen. En daar zijn evenveel stoffelijke als geestelijke factoren bij betrokken.
Nu we dus hebben uitgemaakt dat op zichzelf het esoterisch streven geen enkele verdienste heeft en alleen een zekerheid schept, een verwantschap met het Al a.h.w., zullen wij er goed aan doen om te zien wat er dan voor grondstellingen zijn geweest b.v. in de tijden van de grote inwijdingen en ook in de periode van heden, waarin dus een nieuwe ontwikkeling zich toch weer voordoet. “Ik moet mijzelf kennen”, is nimmer als voldoende beschouwd. “Doorgrond uzelf”, wordt in Egypte aan de neofiet toegeroepen en “druk uw erkende waarheid uit”. Dus niet alleen maar “weet wat je bent”. Neen, maar zorg dat je dat kenbaar bent in de praktijk.
In de Griekse gedachtegangen vinden wij een soortgelijke uiting. “Ga langs vele wegen en besef uw eigen ik om terug te keren tot wat gij zijt. Eerst dan kunt ge uzelf zijn in zekerheid en volmaaktheid.” De esoterie verandert de mens niet, maar zij brengt hem de mogelijkheid om zichzelf te uiten, zichzelf te zijn. Zij maakt een einde aan de onvolledigheid van leven en van denken, van beleven. Dan behoeven wij niet veel verder meer te gaan om de moderne tijd te bereiken. Denk aan de esoterie van bv. rond 1100 tot rond 1500 in Europa. Wat stellen dezen? “Wanneer ik in mijzelf de krachten doe huwen, ontstaat de steen der wijzen. Ik maak in mij het kosmisch goud (het geestelijk goud dus) door de elementen van mijn wezen in de juiste verhouding te doen versmelten. En wanneer ik in mijzelf enige zekerheid daaromtrent bezit, zal ik dit goud ook stoffelijk buiten mij kunnen vervaardigen.” (En dat is typisch voor de mens natuurlijk hij begint direct de nadruk te leggen op het laatste. Er zijn heel veel mensen, die hebben wel gezocht naar de methode om stoffelijk goud te maken, maar om eerst het innerlijk goud te winnen, daar voelen zij minder voor.) Toch een typisch punt weer. Ik moet in mij verschillende waarden met elkaar in overeenstemming brengen, door ze in de juiste verhouding te mengen.
Een andere denkwijze uit de Middeleeuwen; “In mij regeren de krachten Gods en zij worden door vele engelen vertegenwoordigd. Indien ze nu (de engelen dus) in mij verdeeld en gegroepeerd zijn volgens het zegel of volgens de hoogste wet (u kunt beide vertalingen gebruiken), zal in mij het vermogen liggen de krachten dezer hemelse wezens op aarde te openbaren en zullen de engelen mij dienen.” Een bijna magisch concept. Wij zullen het omzetten in termen van de moderne tijd.
In het wezen van de mens zijn zeer vele strijdige en van elkaar zeer verschillende factoren aanwezig. De ware esoterie is niet het onderdrukken van al die dingen, want daarmede kun je niets bereiken. Neen, het is het op de juiste wijze en in juiste verhoudingen samenbrengen van de eigen innerlijke eigenschappen, opdat een zo groot mogelijke rust wordt gewonnen. Opdat een zo groot mogelijke innerlijke zekerheid wordt gewonnen. Opdat men in zich de kracht van zien (van objectiviteit a.h.w.) verwerft en daardoor in de wereld ook de waarheid leert zien en aanvaarden. Dat is het punt van uitgang.
Dat dit op een ontelbaar aantal verschillende manieren gebeuren kan, zal wel duidelijk zijn. Het geestelijk goud van de ene mens is niet het geestelijk goud van de ander. Maar het is wel zeker, dat elke esotericus moet uitgaan van een innerlijke balans. En die balans kan bereikt worden dat geef ik graag toe door voor werkelijkheid bepaalde waanbeelden te substitueren.
Dan bereik ik een kunstmatige evenwichtigheid door bv. een God te stellen. Een bepaalde God dus, mijn God. Ik kan die evenwichtigheid bereiken door een reeks van leringen (die op zichzelf dus ook weer een kunstmatige structuur zijn) toe te voegen aan mijn eigen wezen en denken en daarin een voldoende zelfrechtvaardiging te vinden. Ook op deze wijze bereik ik het evenwicht. Maar het beeld van mijn God en het begrip, dat ik mij van mijn God vorm, vraagt van mij ofwel een slaafse onderwerping, waarbij ik niet verder kom, dan wel kan die God mij teleurstellen, want Hij zal niet al datgene, wat ik aan Hem werkelijk toeken, in de werkelijkheid voor mij kenbaar maken. En dan wordt de evenwichtigheid veroorzaakt door het kunstmatig innerlijk evenwicht, waarbij die God zo’n grote rol speelt. Als men God beschouwt als een soort sluitpost in zijn esoterische ontwikkeling, in zijn innerlijk evenwicht, zal men nooit een juist resultaat bereiken.
Gaat men uit van een vaststaande leerstelling, van een – ik zou het haast noemen – dogmatisch opgesteld schema van het Al, dan zullen er altijd ergens hiaten blijven. Ergens klopt de zaak net niet. En dan kun je daar wel voor weglopen, je kunt net doen alsof je het niet ziet, maar toch ontstaat daaruit een zekere onevenwichtigheid, want je kunt jezelf niet volledig bedriegen.
Het resultaat is duidelijk. Elke mens, die grijpt naar een kunstmatige stalling of een kunstmatige God om daardoor zijn innerlijk evenwicht te vinden en zijn esoterie alleen bouwt op een dergelijke kunstmatige structuur, zal perioden doormaken, waarin zijn totaal esoterisch bereiken ineenstort en hem geheel verlaat.
Dat daaruit zowel geestelijk als lichamelijk grote moeilijkheden kunnen voortkomen, zult u wel begrijpen. Het is als met Icarus en de zon, de vlucht van een mens, die te dicht bij de zon komt met middelen, die niet echt zijn, die hij zelf heeft gemaakt. Het licht van de waarheid doet de was van geloof en van schijn smelten en alle werkelijke feiten, die wij bij elkaar hebben gehaald om ons daaruit vleugels te maken, laten ons in de steek en wij storten in de afgrond.
Het is misschien treurig, dat dit zo vaak voorkomt. Het is evenwel noodzakelijk om dit te beseffen. Esoterie betekent wel degelijk het gaan van een innerlijk pad. Maar u kunt dat innerlijk pad alleen gaan op grond van uw eigen wezen en al datgene, wat voor u geheel en volledig waar is. Kenbaar waar, onloochenbaar waar, vergroeid met uw geloof, uw denken en uw wereld. Is dat niet het geval, dan zullen er altijd ogenblikken komen, dat u faalt.
Het is misschien niet prettig, maar het is noodzakelijk, dat ook dit eens wordt gezegd; zeker in de huidige dagen, waarin juist allerhande tendensen van vernieuwing voor de mens, die zich aan de één of andere kunstmatige structuur vastklampt, toch wel erg gevaarlijk worden. De vernieuwing n.l. is niet voor iedereen gemakkelijk te verdragen. En juist degene, die zich een kunstmatige, een gerationaliseerde reden voor zijn ontwikkeling en zijn innerlijk denken heeft bezorgd, zal daardoor in moeilijkheden kunnen komen.
Dan moet ik uit het totaal van die ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende conclusies natuurlijk ook proberen om te stipuleren, wat dus de grondslagen dienen te zijn van een ware esoterische ontwikkeling: En dan stel ik weer; Zoals er altijd tenminste twee groepen zijn geweest de groep die materieel en de groep die zuiver geestelijk werkt en denkt zo zal het ook nu zijn. Er zullen er onder u zijn, die de gehele materie kunnen verachten en terzijde schuiven en daarvoor alleen een innerlijke weg gaan, een innerlijk licht en een innerlijk bewustzijn verwerven, en zelfs daarin zover komen, dat zij dit licht vanuit zich a.h.w., weer op aarde kunnen projecteren. Zodat ze uit hun eigen bereikingen, hun eigen geloof en denken bewust worden.
Maar er zijn ook mensen, die alleen de weg kunnen gaan van het bewezene eerst, het materiële eerst, en dan pas daaruit voortvloeiend het geestelijke. Ik zal de laatste zijn om u aan te raden om de praktijken van bv. die oude satanisten te gebruiken om over te gaan tot de misbruiken, die sommige der bacchanalen, aankleven. Maar u zult toch voor uzelf u moeten realiseren, waar ergens voor u het beginpunt ligt. Wat is voor mij het belangrijke punt? Ligt dat in de geest of ligt dat in de stof? En u zult u verder moeten realiseren, dat u een dergelijk beginpunt nooit in een persoonlijke vorm moogt zien. Esoterisch streven betekent: Je een juiste plaats verschaffen in het Al, geestelijk en dus ook in zekere zin materieel.
Het Al bevat duizend en één krachten en uitingsmogelijkheden. En elk daarvan kan goed zijn, wanneer ik ze ten goede weet te gebruiken. Indien ik besef wat mijn eigen wezen in de eerste plaats vergt de materie, danwel de verloochening van de materie ben ik al een grote stap verder.
Wanneer de materie verloochend kan worden, dan betekent het, dat ik al het materiële als onbelangrijk mag beschouwen. Ik kan het spelenderwijze hanteren als deel van mijn bestaan in een maatschappij. Daarnaast is mijn innerlijke ontwikkeling, die mij vrijlaat om die materie al dan niet te gebruiken als uitingsmogelijkheid. In mij leeft de kracht. En wanneer ik die kracht in mij naar sterk genoeg beleef, wordt ze kenbaar. Niet alleen in mijn verklaringen, maar zelfs in feiten, die zich aan mij als een bevestiging opdringen, zonder dat ik ze ooit gezocht heb.
Moet ik van de materie uitgaan, dan zal ik in de eerste plaats die materiële verhouding moeten uitzoeken in overeenstemming met de waarheid van het leven, zoals ik die zie en ken. Dat betekent, in overeenstemming met de maatschappij, waarin ik leef, de geloofsvormen, die op mij een grote invloed hebben gehad, de leefwijze dus, die voor mij de meest passende is. En binnen die leefwijze moet ik dan trachten uitdrukking te geven aan het voor mij belangrijke. Dan kom ik van daaruit tot een innerlijke erkenning.
En dan zegt men wel eens: Dat is dus de Christus (het geestelijke) en de antichrist (het niet christelijke). Dat is betrekkelijk dwaas. Per slot van rekening, alles maakt deel uit van de kosmos. En de weg, die wij bewandelen om de waarheid te vinden, is vanuit kosmisch standpunt bezien onbelangrijk. Want hij betreft alleen ons eigen wezen. Voor onszelf is het echter belangrijk, dat we de goede weg vinden, omdat we zonder dit altijd blijven steken, we lopen vast.
Nu heeft elke mens gelukkig enkele maatstaven, waaraan hij zijn eigen geaardheid kan toetsen. En dat is de gevoelswereld. Wanneer uw gevoelens bij het meer abstracte, bij de overpeinzing, bij het woord, sterk a.h.w. gespannen raken, terwijl het materiele gebeuren u enigszins voorbijgaat, dan kunt u rustig zeggen, dat uw weg in de richting van de meer abstracte bestrevingen ligt en dat u daarin goede resultaten kunt bereiken. Blijkt echter, dat u alles eerst moet herleiden a.h.w. tot materiële termen, dat uw gevoel u in de eerste plaats een directe situatie voorspiegelt of een directe toestand of een directe handeling en niet een abstracte waarde, dan betekent dit, dat u vanuit het materiele in de eerste plaats moet streven.
Heeft u uw beginpunt gevonden, dan is het betrekkelijk eenvoudig om verder te gaan. De weg wijst zich ten dele vanzelf. Want naarmate ik dus juister leef en werk en denk, onderga ik a.h.w. het leven als vrediger, als met meer kracht geladen, met meer energie. Wanneer ik die energie in mij ken, die wij in de esoterie zo graag “het Licht” noemen, omdat ze ook hogere waarden mee omvat, kan ik rustig zeggen: “Ik leef goed”. Het licht, dat in je bestaat, kun je dan beschouwen als een baken. Zolang in u dit gevoel van innerlijke vreugde, van de juistheid van het leven, van de doelmatigheid van uw bestaan groeit, is uw streven esoterisch juist.
Uit dat licht dat is, daar komt dan een zelferkenning voort, die voortdurend meer niveaus van eigen persoonlijkheid betrekt in het totaalbeeld. Je breidt dus je visie omtrent jezelf uit en in het complexe geheel zijn steeds minder onbekenden. (Onbekende waarden in de vergelijking dus a.h.w.). Maar vanuit het besef, dat ik zo bereik, kan ik alleen maar verder leven, wanneer mijn innerlijk, mijn gevoelsaanvaarding, mij weer het licht brengt.
Wij moeten de esoterie nimmer beschouwen als een zuivere veroveringstocht, ofschoon ze in zekere zin strijd met zich brengt. Want om juist te kunnen leven, om te kunnen beantwoorden aan het pad, dat voor ons goed is, zullen wij moeten breken met vele gewoonten, dingen, die op zichzelf niet belangrijk zijn voor ons, maar die wij zo vaak herhaald hebben of die wij zozeer als deel van het leven zijn gaan beschouwen, dat we eenvoudig ons het leven zonder die dingen niet kunnen voorstellen. De overwinning van het onbelangrijke, dat ons blijft binden in onbenulligheid en onbetekenendheid, is de grote strijd, die bij de esoterie te pas komt, bij de esoterische ontwikkeling.
Wanneer ik licht heb, dan zal ik toch altijd nog een zeker strijdelement vinden. Want ik kan in mijn esoterische ontwikkeling nimmer zeggen waarheid gevonden te hebben, wanneer ik datgene, wat in mij bestaat, ook niet kan uitdrukken op aarde. En dat wil zeggen, dat ik elke kracht en elk bewustzijn, dat in mij rijst, moet omzetten in een hanteerbare term, in iets wat metterdaad bruikbaar is. Mijn ervaren uit de hoogste geest bij – wijze van spreken – moet ik kunnen omzetten in een theorie, die verschijnselen op aarde verklaart. Mijn kracht, die ik in mijzelf win uit de hoogste geest, het hoogste bewustzijn, moet ik omzetten in een kracht, die ik ook op aarde kan gebruiken. Dat is de tweeledigheid van de esoterie.
Nu hebben de oude inwijdingen elk op hun manier en van hun standpunt uitgaande getracht om de mens dit te leren. Maar zoals ik reeds zeide; altijd weer is men gebonden aan een beperkte beschouwing. De één zoekt het in het magische of het kabbalistische, de ander zoekt het in de band met de goden, in de afzondering van de mensheid, in het zich vereenzelvigen met een grote figuur. Ieder gaat op zijn manier te werk en over het algemeen overschat hij daarmee zijn eigen mogelijkheden. Laten we daarom als slot iets nemen van de inwijding, zoals die bij Mithras bestond. (Ik hoop niet, dat de christenen het mij kwalijk nemen, dat ik een langdurige en belangrijke concurrent van het christendom in zijn begintijd hier als voorbeeld neem. Maar het lijkt me wel belangrijk.)
Wanneer je in de Mithrasdienst de inwijding ondergaat, dan word je eerst geconfronteerd met de aanvaarding. Men kan niet in het leven verdergaan en tot een innerlijk bewustzijn komen, wanneer men zich tegen de bestaande condities verzet. Men moet ze beschouwen als een punt van uitgang, niet als iets, waartegen men in verweer mag komen.
De tweede fase is die der dienstbaarheid. In de dienstbaarheid word je geconfronteerd met de waarden, die in anderen leven en leer je de hogere bewustzijnsvormen en werkingen rond je beseffen, terwijl je door het dienen daaraan enigszins deel krijgt. Uit het dienen kom je tot het kennen van de gemeenschap. In die gemeenschap is er, het delen, het elkander steunen, het elkander zien als eenheid. (Dat is een van de redenen, dat Mithras zo graag gezien was in de Romeinse legioenen. Want twee vereerders waren gewoon verplicht om voor elkaar in te springen. Je was één, verbonden met elkaar.)
Wanneer je ook deze fase bereikt hebt, word je achtereenvolgens geconfronteerd met de z.g. vier proeven of de vier elementen. En wat is dan uiteindelijk Mithras zelf? Mithras is het voorbeeld van de ingewijde en niet zoals men verkeerdelijk wel eens zegt, alleen maar een afgod. Mithras is het, die de zon draagt en de stier der wereld onderwerpt. Hij draagt het licht en is meester over de materie, over het dierlijke. Dit is wel het hoogste doel, dat men zich stellen kan.
Natuurlijk loopt iets dergelijks in mooie riten en symbolen vast. Want geen enkele mens kan feitelijk beantwoorden aan de inwijdingseisen, die daar worden gesteld. En zo dit gebeurt, is het slechts een enkeling. En daar kun je geen sekte mee stichten of een godsdienst mee in stand houden. Maar het verloop geeft ongeveer aan, hoe uw eigen esoterische ontwikkeling zich dient af te spelen.
U begint net het leren. U moet eerst eens leren de wereld te nemen, zoals ze is. Dan vindt u in de wereld uw eigen weg om dienstbaar te zijn, dus om anderen te helpen, te dienen. Vanuit dit dienstbaar zijn vindt u de gemeenschap. D.w.z. u leert dat er vele mensen zijn, die op dezelfde wijze kunnen denken en leven. Vaak zullen hun gedachten u zelfs kunnen beroeren. En daarmee vormt u steeds hechtere eenheid. Niet dat u zegt, we horen nu bij elkaar. Maar dat u zegt, we zijn a.h.w. verwant met elkaar, wij moeten voor elkaar inspringen, wij moeten elkander helpen om een bepaalde taak te verrichten. Pas wanneer u dit gevoel hebt van actief werkzaam zijn op basis van hetgeen bestaat (en dan aan de hand van de richting, die u kiest, dus in de eerste plaats meer materieel of meer geestelijk) van gezamenlijk werken en streven, elkander helpen, voor elkander verantwoordelijkheid dragen, dan pas kunt u geconfronteerd worden met dat men noemt de vier elementen.
En nu zou men die vier elementen misschien kunnen vergelijken (al is het wat stoutmoedig) met vier typen mensen, die je hebt. Zeg maar: vier hoofdtypen van karakter. In elke mens schuilt natuurlijk van elk karaktertype iets. De totale rubricering, zoals die door een van onze broeders is uitgewerkt, bevat 144 hoofdtypen. En deze beschrijven dan zeer redelijk de totale mensheid. Maar goed, wij houden ons even bij de vier.
Dan zal men dus in zich achtereenvolgens bepaalde eigenschappen van het temperament moeten overwinnen. En men begint vreemd genoeg niet met de proef van de aarde. Dat dacht u. Neen, u begint met de proef van de lucht. En de lucht staat in de mens grotendeels voor het denkende en ook het vluchtige. Van daaruit zult u de aarde, het trage, het zware, het behoudende, moeten overwinnen. Van daaruit moet u het water overwinnen, het element, dat alles in een voortdurend verloop en verband wil brengen, zonder daarbij zelf bepalend te zijn daarvoor. Ten laatste moet u wat men noemt de driften, de onbeheerstheid, de onsamenhangende felheid, die men wel vuur noemt, overwinnen. Wanneer u dat alles hebt gedaan, dan bent u dus in staat om a.h.w. de materiële wereld en alles, wat aan denken uit de materie voortkomt, te beheersen. U bent meester daarvan. Pas, wanneer u dat meesterschap bereikt heeft, zult u werkelijk in staat zijn ook het licht te dragen.
Dan, bent u zelf lichtdrager geworden. Dan bent u dus een engel a.h.w. (En laten we hier a.u.b. niet denken aan Lucifer, omdat ik “lichtdrager” zeg, want dat heeft voor christenen weer een zeer onaangename bijsmaak.) Zolang u echter zelf dit licht niet kunt dragen, heeft u geen volledige esoterische gang afgelegd. Het is slechts de eenheid, die u met anderen bereikt en de aanvaarding a.h.w. van uw eigen leven en de daarin heersende condities, van waaruit u streeft, waardoor u het licht, dat de meer-bewusten bezitten en dat rond u aanwezig is, maar dat u ook zelf niet helemaal kunt plaatsen en definiëren, toch bij tijd en wijle kunt beleven. Eerst wanneer u het licht in uzelf permanent beleeft, kan gezegd worden, dat uw esoterische gang ten einde is.
Daarbij moet gesteld worden nogmaals dat het totaal van het esoterisch denken en leven voortkomt uit menselijke behoeften en krachten. Het is een deel van het menszijn en met het mensdom gegroeid. En van tijd tot tijd zullen deze waarden zich dus wijzigen.
De innerlijk weg is een eeuwige, omdat de kosmos als zodanig eeuwig is. Men mag dus ook zeggen: De esoterie is een op zichzelf steeds wisselend middel, waardoor de mens levend in de tijd en de verandering zijn eigen vaste verhouding tot het blijvende, het eeuwige, uitdrukt. (En daarin voor zich dus niet alleen de zekerheid van eigen voortbestaan maar ook van het zinrijk voortbestaan van eigen wezen verwerft.)
Het einde van mijn betoog is daarmee geloof ik wel in zicht. Wanneer je op grond van het totaal gestelde ons afvragen, hoe wij esoterisch moeten zijn of streven, kunnen wij alleen antwoorden; Wij kunnen esoterisch zijn, leven en streven op basis van datgene, wat wie van onszelf kennen, plus de waarden die wie in de wereld als onontkoombaar moeten accepteren. Het is net direct uitgaan van ons eigen bestaan en wezen, zoals wij dit kennen (dus niet zoals het in waarheid is), dat met ons mogelijk zal maken het eigen ik te leren kennen en waarderen, en daarin dus de vrede te vinden, die noodzakelijk is en zo de uiteindelijke bereiking, waartoe de esoterie slechts het middel is; de eenwording met de kosmos, de bereiking van eenheid met het Groot-Lichtende.
O, gij kleinood in de Lotus. ( Aum mane padma hum).
In dit tweede gedeelte van onze bijeenkomst zou ik het prettig vinden met u te gaan praten over een bepaald deel van de esoterische denkwijze en van de bestrevingen en in het bijzonder dit wel aansluitend bij de u ook wel bekende uitspraak: O, gij kleinood in de Lotus.
Het is een zeer aardige spreuk en wanneer je je daarmede bezighoudt, dan kom je eigenlijk op een gegeven ogenblik tot de vraag: Heeft dit nog enige betekenis, om nu altijd dat “Aum mane padma hum” te herhalen? In zuiver religieuze zin geloof ik ook niet, dat dit erg belangrijk is.
Maar belangrijk kan dit worden, wanneer wie de gehele betekenis in ons laten doordringen.
Het kleinood in de Lotus is natuurlijk de Boeddha. Maar de Boeddha niet als persoonlijkheid of als leraar. Het is de verhevene, de bewust geworden waarheid, die wordt geëerd. De waarheid, die openbloeit uit het leven, zoals de Boeddha, zit op de Lotusbloem des levens, ontheven aan alle schijn, onttrokken aan alle aanvallen van demonen en goden, kennende de waarheid.
Wanneer je dus het juweel (de verborgen schat in de lotus eigenlijk) ontleedt, dan zeg je; “O, gij juweel van waarheid.” En de waarheid is inderdaad een kostelijk bezit, ook wanneer zij evenals een juweel, als een kleinood, vele verschillende zijden en facetten heeft. Vanuit jezelf streef je op naar een begrip van het Hoogste. Maar kun je een begrip van het Hogere verwerven, wanneer je niet eerst het falen hebt gekend? Er zijn mensen, die menen dat je kunt opgaan tot het kosmische, dat je kunt uittreden en kunt ingaan tot de grote heerlijkheid, zonder dat je ook maar een enkele maal hebt gefaald. Maar in feite is de weg van de mens (ook de esoterische weg) en een van vallen en opstaan. Het is een voortdurend ontdekken van het onbevredigende in het leven, van het niet-ware, het niet-juiste, en in de ontdekking van een deel der schijn verder zoeken. De innerlijke weg zouden wij dus vanuit deze gang van denken mogen gaan beschouwen als volgt: In het leven zoek ik naar de waarheid. En er zijn vele dingen, die mij begerenswaardig voorkomen. Ik zoek naar de wijsheid, of misschien naar de mogelijkheid ziekte en dood te overwinnen. Zo ga ik daarvan uit en zoek ik voor mijzelf de ideale weg. En ik begin te leven en te streven.
Misschien dat ik als een arme door de wereld wil trekken, of dat ik de mensheid op een bepaalde wijze tracht te dienen. Misschien verdiep ik mij in vele grote, esoterische werken. Maar wanneer ik dat een tijdlang heb gedaan, dan ontdek ik: Ik kom in feite niet meer verder. Ergens heb ik wel wat geleerd, maar het is niet voldoende. Ik moet meer leren. De dwaas zegt dan: “Maar wat ik bezit is kostbaar. Daarin moet meer geborgen zijn. Doch de Waarheid is het juweel, dat in de lotus van het leven ligt, de lotus, het symbool van de kosmos die openbloeit, van de scheppende gedachte die zich openbaart. En zoals de lotus vele bladeren heeft, drijvend op de wereldzee, zo hebben de waarheid en het menselijk leven onnoemelijk veel facetten. Er zijn veel afzonderlijke richtingen.
En wij blijven blind, wanneer wij niet bevredigd door een enkele waarheid of een benadering daarvan, een volgende zoeken. Wij moeten ook weten, dat wie een gegaan pad van denken soms moeten afbreken. Zoals de Boeddha zelf, die in zijn leven toch tenslotte verschillende malen eenvoudig is weggelopen. Hij heeft een tijd als bedelmonnik rondgezworven. Hij is leerling geweest bij filosofen. Hij heeft deel uitgemaakt van een groep van yogi’s. Hij is leerling geweest bij magiërs. En telkenmale heeft hij iets geleerd. Maar hij leerde meer daaruit, wat voor hem niet juist was, wat waan was, wat onvolkomenheid was, dan bereiken. O, gij kleinood in de lotusbloem. D.w.z. het proces der bewustwording is de eliminatie van de waan en de onvolkomenheid, niet het vinden van de waarheid temidden van vele halve waarheden of van onwaarheid. Het is een sorteringsproces, waarbij je keer na keer probeert om voor jezelf te puren wat noodzakelijk is, en wanneer het niet voldoende is, verdergaat.
Verdergaan is soms noodzakelijk. De gedachte van het kleinood, van de waarheid, is eigenlijk geworden tot een dragend element in de wijsgerige beschouwing en ook in het esoterisch zoeken van de mensen in een groot deel van het Verre Oosten. Hun zoeken is dan vaak een zwerven. Soms zijn zij bedelaars en zij trekken hele landen door op een schijnbaar zinloze bedevaart van plaats naar plaats.
Zo’n monnik kan rustig ergens een paar jaren blijven in de woning van een rijkere mens bv. als huispriester. En ineens trekt hij verder. Soms zit hij alleen maar langs de weg en mediteert. Of soms bezoekt hij de musea en de nieuwe steden. En de mensen glimlachen daarover een beetje en zeggen: “Hoe kan zo’n zwerver leren?” Maar de zwerver, de mens die in het leven niet meer gebonden is, die wijs om alles te verwerpen, draagt dan wel zijn gewaad van priester of monnik of lama, maar in feite is hij een wijze geest. Een geest, die overal absorbeert. Die soms een ogenblik rust en vrede nodig heeft en dit rustig aanvaardt, maar dan weer verdergaat. Nimmer zeggende: “Nu ben ik een huispriester geworden, dus moet ik een huispriester blijven.”
Wij zien wijzen, die zich jarenlang terugtrekken in de grootste eenzaamheid. En dan roept de hele omgeving; “Hier troont een heilige”. Tot zij ontsteld zijn, omdat de heilige plotseling afdaalt naar de dorpen en zelfs zijn geestelijk gewaad aflegt en rustig gaat leven als een koopman; om daarna te verdwijnen en misschien een monnik te worden of weer te gaan in de eenzaamheid. Dan zeggen ze: “Deze mens is dwaas.” Maar de waarheid is juist gelegen in de diversiteit der feiten. Er moet altijd een veelheid zijn van beleven, men mag zich nimmer ketenen aan één punt.
Een esoterie, die daarop is opgebouwd, zal natuurlijk in zich veel dragen van wat past bij alle stellingen van mijn voorganger. Maar toch zal men onwillekeurig niet alleen esotericus worden, maar ook mysticus. want wanneer ik leef in de eenzaamheid, waar de stilte mijn gezel wordt, dan leer ik te verstaan wat er klinkt in de wind. Dan hoor ik wat er spreekt in het diepst van mijn ziel. En wanneer ik regelmatig leef in dezelfde tempels, dezelfde gangen gaande, dezelfde oude gebruiken volgend, de precies gelijke maaltijden nuttigend, ach, dan is het zo gemakkelijk en in overpeinzing te vervallen en te horen hoe de goden spreken, hoe de Boeddha zich openbaart, hoe de verlichting in de mens komt. Dan profeteren sommigen en anderen drijven demonen uit. Ze staan op de wind omwaaide bergen, ze dagen de elementen uit en zij tonen zich hun meester. De westerling lacht en zegt: “Dat zijn sprookjes.”
Maar toch, hoe kan ik waarheid vinden, indien ik slechts een waarheid zoek, want elke waarheid die ik zeg te kennen en te zoeken, elke waarheid die ik met mijn beperkte middelen bepaal, moet toch wel onwaar zijn. Ze is zo onvolledig, dat ik mijn doel nooit juist kan stellen. Zo moet ik mijn richting bepalen door te zoeken, steeds weer, alsof ik in een doolhof ben.
Het leven ís een doolhof. En zelfs de geest en de werelden van geest, ze zijn doolhoven. Je gaat en je ontdekt dat je vastloopt. Dan keer je rustig terug op je schreden en je probeert een nieuwe weg en weer een nieuwe weg. Maar steeds kom je verder in de richting van het doel.
Steeds kom je dichterbij. Het heeft geen zin te trachten om de scheidingen tussen de paden te doorbreken. Je kunt niet de muur van het lot eenvoudig verbrijzelen. Dat kan slechts een, die hoog bewust is. Een mens, die het probeert, bemerkt dat hij in een nog groter verwarring gevangen is. En als een razende probeert hij steeds weer elke opgebouwde gedachtegang uiteen te werpen en denkt dan de nieuwe te begrijpen. Maar hij weet niet meer wat de verhoudingen zijn.
De waarheid is deze: Ons leven heeft een vast beeld, zoals in een doolhof tenslotte een vast systeem bestaat en hij die het weet, kan precies de juiste weg lopen, zonder zich ooit eenmaal te vergissen. Wij moeten niet alleen maar leren, hoe wij het einddoel bereiken, wij moeten ook de weg terug steeds vinden. Wij moeten steeds teruggaan, opdat wie het beginpunt niet vergeten en het eindpunt toch tenslotte juist bereiken.
Gij leeft en zijt misschien in uzelf verward. Maar juist deze verwarring is een deel van de doolhof; ze is een deel van de waan, van de begoocheling, die u bevangt. Hoe kunt ge tenslotte leven zonder waan? Maar erken dan, dat het een waan is. En wanneer die waan u voert tot iets, waarin geen uitweg bestaat, ga uw weg terug. Vraag u af: Hoe ben ik aan dit resultaat van denken gekomen? En zeg tot uzelf: Neen, tot zover kon ik verder komen en daar ben ik vastgelopen in verwarring. Dan is dit het punt, van waaruit ik verder moet gaan. Zoek steeds weer in jezelf het punt terug te vinden., waar de verwarring optrad, het ogenblik van waaruit je de eigenlijke weg niet verder kende. Wanneer je dat doet, dan kun je verder bereiken.
Er is een kleinood in de Lotusbloem. Maar de lotus is het hele leven. En de lotus zijn ook wij. Ook wij zijn de bloem des levens, zich langzaam ontvouwend op het spiegelend vlak van het onbegrepene. Ook wij zijn de bloem, waarin als een zuivere vrucht de geest zich manifesteert. Eens beseffende: Hier ben ik in mijn wezen, maar mijn geest is deel met alle dingen. En al wat ik rond mij zie is verschijnsel. Maar de waarheid en de oorzaak is datgene, wat ik in mij erken. Dan zijn ook wij geworden een kleinood in de Lotus.
De mens vraagt zich wel eens af vooral als hij westerling is waarom men zich toch voortdurend moet bezighouden met een bepaalde zinsnede of een bepaalde spreuk. Maar moet ik dan niet eerst proeven wat zij voor mij betekent? Moet zij mij niet eerst voeren als een soort leidraad in een onbekend labyrint? Tot ik weet: Hier kan ik niet verdergaan.
Er is in de mythologie een held, die binnendringt in het labyrint van de Minotaurus en hij vindt zijn weg daarin, omdat hij een snoer garen met zich neemt. Maar stel nu dat het snoer garen is afgerold en u bevindt zich nog in het labyrint van het leven. Dan is het verstandig om een tweede snoer te nemen. En als dezelfde bron ons die niet verschaft, dan nemen wij die uit een andere. Het is niet belangrijk langs welke weg wij het doel bereiken, het is belangrijk dat wij het doel bereiken.
Wij kunnen denken over alle zorgen, die ermee gepaard gaan. Zoals men wel eens zegt: “Maar ik kan toch mijn eigen geloof niet verloochenen.” Doch niemand vergt dit van u. Maar ergens, wanneer in uw eigen geloof verwarring optreedt, is het punt, waarop uw geloof in ongeloof is omgeslagen. Vind dat punt terug en ga van daaruit verder op een wijze, die uw geloof voor u verder aanvaardbaar maakt en bevestigt.
In uw leven, in uw denken, in uw verlangens zijn voortdurend ogenblikken, dat ge zegt; “Ik dacht, dat ik wist wat ik wilde, maar nu weet ik het niet meer. Waarnaar zoek ik nu eigenlijk?” Ga dan terug tot het punt, waar ge meende het wel te weten. En zeg tot uzelf: “Dus dat was het punt, waarop mijn verwarring begon. Hoe kan ik hier een weg vinden, die aanvaardbaar blijft?” Dan immers leeft ge juist.
Het is eenvoudig voor de mensen om te denken over de geest. Want de geest is een waarde, die je niet kunt zien. De geest is zo’n heerlijke waarde, waaraan je alles kunt toeschrijven. Ook de eigen geest. Het is zo eenvoudig om je eigen geest vleugelen toe te kennen zo groot, dat je stijgen kunt tot aan het einde van de horizon, tot aan het einde van alle levens. Maar is het waar?
Het is een dwaas, die zegt; “Ik zal met mijn wil vogels vangen”, als hij geen valk bezit. Het is een dwaas, die zegt: “Ik zal met mijn geest de waarheid vinden”, wanneer hij niet weet of zijn geest vleugelen heeft. En altijd weer zal de mens vragen: “Maar wanneer heeft mijn geest dan vleugelen?” De oude filosofieën, die tenslotte hebben geresulteerd in het sleutelwoord, dat ik voor u herhaald heb, het Aum mane padma hum, zij leren ons altijd weer te beseffen: Wat ik bereik, in mijzelf en vanuit mijzelf, bepaalt wat mijn geest waard is. Je kunt als mens natuurlijk uitgaan vanuit de geest en vanuit God; maar zelfs wanneer je God zou aanschouwen, zou je dan in staat zijn God te kennen?
Ik denk dat vele mensen, die nu zo steeds spreken “vanuit God”, alsof zij precies weten wie Hij is, wat Hij is en wat Hij wil, wanneer zij God in feite zouden ontmoeten, zouden vluchten en zeggen: “dit is een demon” of “dit is de hel”. En ik ben ervan overtuigd dat velen hun God, die zij eren, eerder in het duister en het onvolmaakte erkennen dan in de werkelijkheid.
Wij moeten ons niet afvragen: “Wat is God?” en proberen God een gedaante te geven. Laat het Onbekende onbekend zijn. Wie zal omschrijven wat oneindigheid is en waarheid? Eenheid is alle leven, wanneer je het ervaren kunt. Nirvana is het bewustzijn van alle leven en het juist zijn van alle leven, wanneer je bewust bent van waarheid. Maar wanneer je worstelt in verwarring, wanneer je zoekt naar de weg, die je moet gaan, dan moet je steeds weer zeggen: Waar is datgene, wat het voor mij aanvaardbaar maakt?
Indien het leven niet aanvaardbaar is, indien er in het leven zoveel is, wat wij eigenlijk niet kunnen aanvaarden en verwerken, dan is er een fout in ons. Het leven als zodanig, als geheel gezien, is goed. Dat mogen wij aannemen. Dan moeten wij van onszelf eisen, dat wij onszelf veranderen. En de wijze zegt: “Wanneer ik meester ben over mijn lichaam, zodat het mij gehoorzaamt in alle dingen, zijn temperatuur doet stijgen en doet dalen, zijn eigen ik-heid met of zonder slaap tevreden stelt en zelfs zijn voeding terugbrengt tot alleen het werkelijk noodzakelijke, dan zal ik met mijn geest vrijer zijn.”
Hij zegt dit niet, omdat hij de beheersing van het lichaam zo belangrijk vindt, maar omdat hij wel beseft, dat een vrije geest en een geestelijke waarheid nimmer kunnen voortkomen uit een lichaam, dat wordt geregeerd door begeerten, door de temperatuur buiten, door al datgene wat als vermoeidheid of honger kan optreden. Daarom zoeken zovelen de beheersing van de stof eerst te verwerven. Zij weten: Onwaarheid wordt geboren uit de verwarring van de mens. En dit is een begin, een van de vele beginpaden, die er bestaan.
Ik kan misschien met mijn gedachten precies hetzelfde doen. Ik kan met mijn denken ook een overeenstemming brengen tussen de werkelijkheid en de schijn. Ik kan ook uit mijn denken iets scheppen, dat voor mij een beheersing mogelijk maakt, dat voor mij het leven juist maakt. Want er zijn zovele wegen. Maar ik moet toch in ieder geval beginnen met wat ik ben.
Uit het slijk kwam het eerste wezen en het kende niet zichzelf. En door vele levens is het gegroeid en nu meent het zichzelf te kennen. En het zal verder groeien en vele machten erkennen en menen, dat die machten deel zijn van het ik. Of dat het zelve een macht is gelijk aan wat het rond zich ziet. En er zal een ogenblik komen, dat het zijn machteloosheid beseft. En als het zijn machteloosheid erkent, zal het zich pas kunnen realiseren waar het eigen wezen ligt, waar de werkelijkheid van het ik bestaat.
Ik zou u de oude zangen kunnen zingen, maar ik vraag mij altijd af: Wat is de zin daarvan? Als ik de oude gedragen woorden ga spreken, de woorden die zovele jaren een gehele wereld hebben overspoeld, die beschaafd was, dan herleeft het oude. Maar het oude is voorbij. De wijze vraagt niet: Wat was gisteren? En hij maakt zich geen zorgen over de vraag: Wat komt morgen? Hij vraagt zich slechts: Wat is de waarheid, die ik heden erken?
De wijze zegt tot zichzelf: Leven en rechtvaardiging van leven zijn één. Wanneer ik mijn leven niet rechtvaardig, ben ik waan en illusie. Wanneer ik een taak vind, die echter de rechtvaardiging wordt van mijn bestaan, dan zal ik in die taak voortleven, zonodig duizend maal incarnerend, tot ik mijn taak volvoerd heb. Want mijn taak is mijn waarheid, mijn poging om de schijn, de begoocheling van mij af te werpen. Het kleinood in de lotusbloem is het kostbare bewustzijn.
Er bestaan bepaalde rijen van verzen, die altijd weer herhaald worden. Of het nu is de heilige lettergreep “aum” of dat het de genoemde spreuk is, of het zijn de andere veel weerklinkende verzen als; “Laat de ziel met haar vleugelen opgaan tot de waarheid en beseffen het innerlijk wezen”… zij blijven gelijk. Wij zingen in het ritme van ons eigen leven ons lied. Wij vinden in onszelf het woord, het symbool, de naam, die voor ons betekenis heeft. En de mens zegt dan altijd tegen zichzelf: “Wat zijn deze dingen?”
Zij zijn slechts een sleutel. Wanneer ik in de herhaling van het: “Aum mane padma hum” ergens kan vinden het ritme van mijn zijn, wanneer ik de klanken kan doen worden tot een golving, die mijn leven met zich schijnt te dragen, dan spreek ik met woorden en die klanken tot het Al. Indien er in mij een naam is en die naam is mijn wezen en ik herhaal hem en ik laat hem steeds weerklinken vanuit mijzelf en het is mijn ware naam, dan spreekt hij voor mij tot het Al. Hij is een deel van de werkelijkheid. En de waan, die rond mij is, trekt weg als de nevel, wanneer de zon hoger stijgt.
Wanneer ik het symbool ken van mijn wezen, het sleutelbegrip waaruit ik mijn krachten puur, waarop ik mijzelf richt, is het dan ook niet het beeld, dat ik voortdurend zich doe herhalen, tot het in zijn herhaling voor mij wordt tot een cadans, die mij voortdraagt als het kabbelen van golven op een snelstromende vliet? Wij worden gedragen door de sleutels, die in ons zijn. En het kleinood in de lotusbloem is niet meer dan een van die spreuken. Het is een levensweg, inderdaad. Het is een esoterische beschouwing. Maar het is tenslotte ook de sleutel; de sleutel waarmee je de werkelijkheid eindelijk toegankelijk maakt voor jezelf.
Zo klinken de klanken en worden tot traag gezongen gezangen, die op den duur de melodie weerkaatsen van de sterren, die dansen langs de hemel. Zo klinken uit onszelf de trillingen op, die niet slechts een echo in de oneindigheid maken, maar meer doen dan dit, die ons worden tot een begrip van werkelijkheid. Het symbool, dat eerst is een klein beeld en een begrip, wordt langzaam maar zeker in beleven, in ervaren uitgedrukt, dag in dag uit, altijd over alle dingen heen. En ziet, zij verliezen de schijnsamenhangen en ik zie ze in hun juiste verhouding. In plaats van mijn dromen en mijn idealen, in plaats van mijn spelen met eigen gedachten en gevoelens, in plaats van mijn pogen mij te beschermen tegen het onbekende, vind ik een waarheid. Een waarheid, die hard kan zijn. Want een waarheid is als een diamant, gepolijst, schitterend, weerkaatsend alle licht des levens, maar zo hard, dat zij zelf metaal zou kunnen snijden.
Zo is de waarheid, moeilijk te aanvaarden soms. Maar wanneer ze in ons geboren wordt, wanneer wij daaruit beseffen, wat onze daden zijn, wat het heden voor ons betekent, waar en zonder spel en begoocheling, dan is die harde waarheid voor ons ook weer geworden het juweel, dat wij neervleien in het hart van het zich openbloeiend leven. Dan is het geworden het licht des levens, dat wij stellen in het ontluikend bewustzijn.
Wij tekenen de cadansen van het leven, altijd weer. En de mens, die het niet beseft, ach, hij lacht om het wapperen van de heilige vanen, en het draaien van de gebedsmolens en het eeuwig geklepper van de grote gebedsraderen in de rivieren. Maar hij, die weet en beseft, hij herhaalt in zichzelf die sleutel tot waarheid of het nu is zijn symbool en zijn naam, of hij misschien spreekt van Jezus Christus, of hij de oerklanken tracht terug te vinden in het Aum, of dat hij het “aum mane padma hum” spreekt in de nederigheid van een, die weet, dat rond hen waan is. De bewuste beseft, het is het ritme van het leven, waarin de werkelijkheid gevangen ligt.
Momenten zijn soms vol pijn en soms vol schijn. Het is een voortdurende afwisseling van waarheid en van leugens. En wanneer wij weten de momenten van waarheid, die in elk bestaan voorkomen, te verwerken, te vangen in onszelf, dan worden wij ons bewust niet alleen van een stoffelijk bestaan, neen, dan rijen wij alle werelden aaneen. Dan zien wij onszelf in de hemelwerelden en in de hellewerelden. Het hele wentelende rad van het bestaan wordt samengebracht tot een bewustzijn. Wij overzien onszelf en daarmee waarheid.
Denk niet, dat het vreemd is om uzelf in werkelijkheid te zien. Denk niet aan uzelf als een regiment van verschillende wezens. Denk aan uzelf als een eenheid, een wentelende schijf met vele voorstellingen, waarvan nu deze, dan gene bovenkomt. Vang het ritme, waarin het rad van uw leven wentelt en ge zult zien, dat de waarheid die zich steeds, moment na moment, weer aan u opdringt, niet meer verdoezeld wordt door de valse indrukken, de verkeerde uitleg, de verkeerde interpretatie, waarmee u de schijn voor uzelf in stand houdt.
Daarom zoeken wij naar die ritmen. Daarom eren wij het kleinood in die lotusbloem. Daarom spreken wij in onszelf de woorden, die wij schrijven op onze gebedsvanen. Daarom zoeken wij in het oude het nieuwe. Daarom wordt ons kleinood in de lotusbloem het symbool van een nieuwe wereldleraar. En van alle leraren, die ooit zullen zijn; van alle meesters en krachten, die zich ooit zullen openbaren. Want één is slechts symbool voor allen.
Het ritme, dat ons vangt, doet ons de juistheid beseffen van een waarheid, die nu leeft, ook als het niet onze waarheid is, zoals wij ze leerden. De werkelijkheid kan spreken. En het zingen van de werkelijkheid in deze dagen, volgens het ritme dat mijn wezen erkent, is voor mij: Uit de veelheid van het gebeuren wordt duidelijker en duidelijker, dat het de kracht van de geest is en het besef van een waarheid, die geen rekening houdt met het ik, hoe men zal leven. Uit het begrip van de waarheid en de rechtvaardigheid en de heerlijkheid, ontbloeit ons niet slechts de schoonheid, maar het bewustzijn van de zin der dingen.
Hoe kunnen wij anderen afwijzen en veroordelen, wij die onszelf niet kennen? Wij die oordelen over anderen, wij ontsnappen in het oordeel aan onszelf, aan de waarheid die in ons leeft. Maar wij die begrijpen, wij die gedragen worden door het mededogen, het aanvaarden van anderen en die in onszelf door dit aanvaarden komen tot het beseffen van onze waarheid ook in anderen, wij zullen de wereld vernieuwen. Wij zullen het licht der sferen hernieuwd ontsteken op de aarde en wij zullen doordringen tot in de duisterste werelden, zijnde licht en blijvende licht.
Want wie niet zichzelf zoekt, maar de waarheid in zijn wezen beseft, wie de sleutel vindt om uit de veelheid van het gebeuren de waarheid van zijn “ik” te puren, die betreedt alle werelden gelijktijdig. Die is een fonkelend kleinood in de lotusbloem van het leven. Misschien dat dit alles u in de esoterie wat vreemd voorkomt. Het is voor mij altijd moeilijk mij aan te passen aan weer een andere taal, aan weer een ander lichaam. En toch weet ik dat mijn gedachten waar zijn voor mij, ongeacht de taal waar in zij worden gesproken, ongeacht het lichaam, dat ze uit.
Esoterie is zoiets als dit, wat in mij leeft. Het is geen waarheid, die scheidingen kent. En de poorten van bewustzijn en bewustwording, waarvan men spreekt, de tempel van leven en wijsheid in het hart der mensen, de verschillen van het leven (drie dagen in drie jaren en drie jaren in drie dagen), ze zijn alleen symbolen. Ze zijn de uitdrukking voor het onvatbare. Een waarheid, die geen tijd kent. Een waarheid, die leven en dood niet meer kent en licht en duister niet meer kent en die daardoor voor zich herschept licht en duister.
Een wijze heeft ons geleerd: Wanneer je gaat tot de Oneindige en de Ene, dan is er niets meer wat je kent buiten je. En omdat je niets buiten je erkent, zul je dat, wat voor jou noodzakelijk is, in jezelf doen herleven. Je wordt van geschapene tot schepper. En in jezelf schep je dan de wereld van jouw waarheid. Die wereld moet goed zijn en harmonisch. Want is zij niet juist geschapen, zij valt ineen en ze wordt je tot een kwelling. Maar schep je in jezelf een wereld, waarin de harmonie van je Wezen weerklinkt, dan wordt daaruit het bewustzijn voor het Onzegbare geboren, het niet meer kenbare. Dat is het scheppen, niet zelfs meer uit wil, maar alleen door Wezen en bestaan.
Ik weet niet of mijn pogingen voor u verwarrend zijn. Maar ik keer terug tot mijn uitgangspunt: “Aum mane padma hum”. God is het onbegrepene, het ongeuite. Omdat God is, schept Hij. Omdat ik ben, zal ik moeten scheppen. En omdat ik moet scheppen, moet ik leren wat schepping is. Omdat ik vele dingen ben en toch één, zal ik moeten leren de vele dingen, die mijn Wezen vormen; maar bovenal de eenheid, die hen samenbindt. Slechts zo zal ik mijn eenheid in veelheid kunnen uitdrukken.
Ik ben vrijheid, ongebonden kracht, levend in het Goddelijke, drijvend in een druppel water in een oceaan, één kleine flonkering in een regenboog van kleuren. En ik leef en ik ben wij. Maar voor ik weet wat wij-zijn is, moet ik leren wat gebonden zijn is. Want eerst wanneer ik gebonden ben, weet ik het verschil tussen vrijheid en gebondenheid. En ik besef dat mijn beeld van vrijheid vaak is een meer gebonden zijn dan ik nu ben.
Zo moet ge leven en zo moet ge denken. Elk op uw eigen Wijze, ongetwijfeld elk met zijn eigen ritme, elk met zijn eigen erkennen van de waarheid, met zijn eigen innerlijke sleutels en krachten, maar indien in u de sleutels en krachten leven, indien in u de gedachten en de beelden kunnen worden tot een ritme, dat uw wezen draagt ver buiten het eigen bestaan, dan kunt ook gij met een sleutel de werkelijkheid aan uzelf openbaren. Dan kunt ge door het gebonden zijn en het wij zijn weten, wat voor u vrijheid is. En niet eerder.
In de pijnen der ervaring baart de onbewust geschapene de bewuste. In de strijd en de sluiering van waan wordt de waarheid in de ware geboren. Uit de onbekendheid der gedachten vloeit de stroom der harmonie en doet ontstaan het eigen woord, de eigen kracht, die is de naam van God, die in jou leeft, die is de sleutel van het wezen dat je bent; die is de openbaring van waarheid en waan.
Juist wie deze dingen beseft en beleeft, beseft ook hoe groot men moet zijn om te leraren in waarheid en toch zichzelf te zijn in waarheid. En daarom herhaalt men duizendvoudig weer de lofzang aan de Gezegende, de Verhevene. En daarom zal zelfs wanneer soldatenvoeten de eenzame vlakten en valleien doortrekken altijd nog ergens een vaan wapperen, een rad draaien en een stem verborgen murmelen: Aum mane padma hum, o gij kleinood in de lotus, gij beeld van dat, wat mijn ziel zal zijn, wees gezegend en laat mijn weg der waarheid voor mij zich openen.
Daarmee ben ik eigenlijk gekomen aan het einde van mijn betoog. Mag ik hopen, dat u ergens in uzelf de waarheid en de sleutel aanvoelt en dat ook gij nu misschien nog gesloten en onbewust zult worden tot een fonkelende edelsteen, een kleinood, dat rust in de lotus van het leven?