20 april 1962
Aan het begin van deze bijeenkomst wijs ik er op, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Heden vraag ik uw aandacht voor een toespraak i.v.m. esoterische beschouwing: Vernieuwing.
Wij zullen deze bijeenkomst wijden aan de vernieuwing, aan de krachten, die juist in deze tijd aan het magische, esoterische en religieuze element van het menselijke bestaan, een geheel nieuwe inhoud zullen geven. Bij een beschouwen hiervan wil ik niet uitgaan van een bepaalde leermeester, of een bepaalde stelling. Eerder wil ik trachten deze tijd en haar werkingen voor u enigszins te karakteriseren.
Er is geen sprake van een plotseling teneinde komen van een ontwikkeling en een even plotseling beginnen van een totaal andere ontwikkeling. Net zo min als er in de mens ooit sprake zal kunnen zijn van een in één slag en zonder enige tussenfase overgaan naar een andere wereld, een in één stap opeens ingewijd zijn in tot dan toe ongekende geheimen en dit alles opeens beheersen.
Juist wanneer wij spreken over vernieuwing, moeten wij altijd weer beseffen, dat het nieuwe in zich een voortzetting van het oude is, een hergeboorte a.h.w., waarbij het oude zijn onaanvaardbare en onjuist geworden waarden verliest, daarvoor in de plaats de nieuwe waarden stellende en zich verjongende. Vernieuwing blijkt in de geschiedenis van de mensheid – en ook in deze dagen – voort te komen uit een nieuw beschouwen, een nieuwe uitleg en aanvaarding van waarheden, die op zich reeds zo oud zijn als de kosmos zelf. Uw wereld bevindt zich nu in een periode, waarin het materialisme voerde tot een zuiver materiële gedachtegang, die ook op geestelijk gebied de boventoon voert. Gelijktijdig is bij alles de rede meer dan ooit betrokken.
In vele gevallen dreigt stoffelijke wetenschap bij de moderne mens in de plaats van de werkelijke godsdienst en innerlijke beleving te treden. Wij allen hebben in onszelf een zekere honger naar licht en waarheid, een behoefte aan het hogere. Wij weten, dat wij zonder innerlijk en Goddelijk licht niet kunnen leven. Wanneer de zon morgen ophoudt met schijnen, zal het leven op aarde binnen enkele dagen rot en verdord zijn. Zou de zon nooit meer schijnen, dan zou er binnen niet al te lange tijd geen leven meer op aarde kunnen bestaan. Dan zou de wereld een verlaten, ijzige bol zijn, die – met tot ijs verdichte atmosfeer – doelloos, eindeloos en levenloos door de ruimte zwerft.
In ons leven geldt hetzelfde: Ons innerlijk wezen kan soms het licht ontkennen of vervormen, maar wij kunnen niet werkelijk zonder het licht leven. Zo wordt voor ons de noodzaak het licht te erkennen en te aanvaarden groter, naarmate de uiterlijke en innerlijke ontkenning van vele waarden uit het licht sterker zal worden. Hoe groter de verwarringen, dreigingen en misschien zelfs vernietigingen, die op de wereld bestaan, hoe sterker de mens geneigd is terug te grijpen naar alles, wat in zijn ogen zekerheid betekent. In uw dagen is dit – zoals reeds zo vaak – een grijpen naar het nageslacht, het kind. Want in het nageslacht ziet men zichzelf. Men heeft in het kind al het waardevolle in eigen leven gecontinueerd. Wanneer zo dadelijk de wereld nog dreigender wordt, zullen vele mensen de moed niet meer hebben een kind ter wereld te brengen in een bestaan, waarin het allereerst en zeker aan de ondergang is gewijd. Daarom zal de mens steeds meer naar het innerlijke licht, de innerlijke waarheid, grijpen.
De noodzaak tot vernieuwing is niet alleen het gevolg van een kosmisch ingrijpen, maar wordt ook elke dag in de ontwikkeling van de mensheid zelf kenbaar. Wat omvat deze noodzakelijke vernieuwing dan? In de eerste plaats is de mens vastgelopen door een overwaardering van bezit, zijn ideeën omtrent recht en menselijke rechten, zijn begrippen omtrent plichten, die hij steeds minder belangrijk acht. In zijn bewustwording loopt de mens voorts steeds weer vast door zijn pogen alle menselijk bestaan vast te leggen in algemeen aanvaardbare normen, die geen enkele afwijking meer dulden. Elk van ons – in de geest of in de stof – heeft binnen de Schepping een eigen taak. Elk van ons heeft een eigen betekenis binnen het zijnde. Daarom is het niet mogelijk te leven volgens de wetten en waarheid van de Schepper en toch allen dezelfde en precies gelijke weg te gaan. Wij kunnen bij een pogen de weg, die de mens moet gaan, nader te omschrijven niet eens stellen, dat men soms de weg van de geest en op andere ogenblikken de weg van de stof zal moeten gaan. Men kan alleen stellen, dat wij dat, wat wij in wezen zijn, zo harmonisch mogelijk moeten beleven.
Hier komt de belangrijkste factor van de huidige vernieuwing naar voren: De noodzaak een werkelijke harmonie en samenwerking te bereiken. Harmonie kan bv. nooit bestaan, waar achterdocht heerst. Evenmin kan zij bestaan, waar geen werkelijk aanvaarden, of een werkelijk geloof aanwezig is. Elk voorbehoud, hoe klein ook, zal de mogelijkheid tot een waarlijk harmonisch bestaan vernietigen. Daarom zullen wij in deze vernieuwing allereerst voor onszelf een waar geloof moeten vinden. Een waar geloof is niet een geloof, wat voor zich stelt onfeilbaar en enig waar te zijn, maar een geloof, waarin men werkelijk opgaat. Een geloof, wat men in de praktijk durft om te zetten. Een geloof, waarop men zonder enige aarzeling bouwt en rekent bij alle doen en laten.
Al beseft men dit zelf niet, toch zoekt haast iedere mens in deze dagen naar een geloof. De één gelooft in macht, de tweede in recht, de derde alleen maar in de waarde van het leven en met rust gelaten worden. Menigeen handelt, ook al belijdt hij openlijk misschien een ander geloof, naar deze waarden. Maar daarin is het licht niet te vinden. Om het licht in jezelf te vinden, moet je je verbonden kunnen voelen met het hogere. Geheel je leven moet gestuwd worden door iets, wat volgens je eigen erkennen boven je eigen mogelijkheden en denkvermogen uitgaat, maar toch innerlijk beleven kunt. Zonder meer kan men niet de persoonlijke ontwikkeling en de persoonlijke erkenning van God aanvaarden. Daarom zal het eerste teken van elke vernieuwing steeds weer de onrust zijn. Deze komt voort uit het innerlijk verwerpen van het bestaande, het wanhopig zoeken naar nieuwe mogelijkheden en een nieuwe weg.
Verder komt de onrust tot uiting in een steeds meer eigen openlijk aangehangen geloofswaarde en stellingen verloochenen en verraden. Dan komt uiteindelijk de toestand van wanhoop, waarin de mens zoekt naar één enkel punt in het leven, dat werkelijk waarde voor hem heeft, naar die ene kracht, waarin hij werkelijk nog kan geloven. Want elke mens heeft behoefte aan een waarde en kracht en ding, waarin hij werkelijk durft vertrouwen.
Wie een vonk van waar geloof in zich draagt, bezit meer dan iemand, die alle godsdiensten kent, maar niet waarlijk en zonder voorbehoud in iets daarvan kan geloven. Wie één enkel punt vindt, waarin hij waarlijk kan geloven en daarin zijn band met de Schepping vindt, zal meer kunnen bereiken dan iemand, die alle kennis van geheel de wereld in zich draagt en zelfs uiten kan. Want het geloof gaat boven het menselijke uit, omdat de geest nu eenmaal boven het menselijke uitgaat.
Daarom kunnen wij ons niet tevreden stellen met een beeld van vernieuwing, dat uitgaat van een vernieuwing op zuiver maatschappelijk of materieel vlak alleen. Het zal mogelijk zijn om op uw wereld met geweld, desnoods door het veroorzaken van enkele catastrofen, de mensheid tot een andere wijze van leven en zelfs denken te brengen. Maar wat helpt deze dwang, wat voor betekenis hebben deze waarden, wanneer zij niet uit de mens zelf voort komen? Dan blijft er steeds weer een honger, een teruggrijpen naar het verleden bestaan. Dan zal nimmer de juiste geestelijke instelling bereikt kunnen worden.
Elke mens voor zich zal de nieuwe weg moeten vinden. Ook wanneer men die nieuwe weg allereerst beschouwt als geluk. Bovendien zijn de vernieuwing en geluk met elkaar verwant.
Een mens, die gelukkig weet te zijn, zal het leven kunnen aanvaarden, zal tevreden zijn. Wat deze mens voortbrengt, is deel van zijn wezen, vergt een harmonie met de wereld en brengt een blijvende waarde, die voor geest en stof gelijkelijk beleefbaar is. Om een vernieuwing inhoud te geven, werkelijke inhoud, is het noodzakelijk, dat de mens leert het leven zonnig en licht te zien, om te komen tot een zonder enig voorbehoud aanvaarden van het leven. De nieuwe tijd zal ongetwijfeld voor velen, juist binnen kleine en haast onopvallende facetten van het leven dit geluk doen kennen, zodat men juist vanuit het alledaagse en schijnbaar onbetekenende leert het leven te nemen, zoals het is. Wanneer men gelukkig is, trekt men zich niet veel meer aan, van wat “men” zegt, of van wat beweerd en geleerd wordt.
De mens is geneigd voor zich het geluk te zoeken. Doet men dit alleen materieel, dan vervliegt dit zo snel, dat het uiteindelijk slechts een wrange nasmaak heeft, als een medicijn, die weliswaar bij de eerste proeve zoet smaakt, maar een nasmaak heeft, wrang en bitter als kinine, of zuivere gal.
Wie het geestelijke in zijn geluk weet te leggen en het mede in geestelijke zin weet te aanvaarden, zal in het stoffelijke geluk zelfs een binding kunnen vinden met eigen geloof, met God, met de werkelijkheid van het Al. Wanneer eigen geluk gebonden is binnen het Ik met voorstellingen of gevoelens, die het tijdelijke te boven gaat, zal dit geluk binnen het eigen ik blijven leven en, ongeacht zijn stoffelijke verschijningsvorm, niet kunnen sterven. Zo krijgt men, misschien voor het eerst, vanuit dit geluk, de behoefte om ook zijn medemensen tevreden te zien. Naastenliefde is een mooi woord, maar de praktijk van de naastenliefde is een noodzaak in elke wereld, waarin het heersende ras de grens tussen dierlijk zijn en een waarlijk van het Goddelijk Zijn bewust leven wil overschrijden. In uw wereld kan dit alleen geboren worden uit het werkelijk geluk of ongeluk van de mensen.
De nieuwe tijd zal beide waarden brengen. Voor degene, die niet een werkelijk innerlijk geloof en daarin een werkelijk geluk weten te vinden, zal er het ongeluk zijn, waardoor zij wel gedwongen worden tot een samengaan en deelgenootschap met anderen. Voor zeer vele mensen op de wereld zal er sprake zijn van een steeds groeiend geluk en een je daardoor steeds sterker verbonden voelen met anderen. Werkelijk geluk brengt met zich een gevoel van verbondenheid, een medegevoel met allen, die dit geluk niet bezitten en de behoefte allen deel te doen hebben aan ditzelfde werkelijke geluk. De eerste strijd, die binnen de vernieuwing door de krachten op aarde, uit de geest en uit de kosmos dus zullen aanbinden, zal wel een werkelijke oorlog tegen de menselijke bekrompenheid zijn. De mensen zijn bekrompen. Kan men nu werkelijk de ware leer van Jezus uitdragen door bv. gemengd zwemmen te verbieden, of te strijden voor langere rokken? Het is maar een vraag. Dit heeft niets met de kern van het christendom te doen en komt voort uit een wantrouwen tegen eigen mogelijkheid, deze leer ook maar enigszins in de praktijk te brengen. Een wantrouwen, dat wordt overgebracht op anderen en zo de meest vreemde resultaten voortbrengt.
Heeft het bv. zin te verbieden, dat kinderen bij een kerk voetballen? Heeft het zin een kermis op zondag geheel te verbieden of te stipuleren, dat zij eerst zal mogen aanvangen, wanneer de laatste mis of dienst ter plaatse is afgelopen? Dit heeft niets te maken met Jezus, die Zijn leer evengoed op een kermis kon brengen, als in een meer gewijde omgeving; Jezus, die ongetwijfeld meer voor de voetballers dan voor de kerkgangers gevoeld zou hebben, omdat Hij de kinderen stelde voor de rust en het zijn als kinderen belangrijker achtte om het Koninkrijk Gods te benaderen dan een ernstig gezicht en vrome gezangen.
Wanneer je nagaat, hoe men de mensen beter wil maken, dan zij zijn, wanneer je nagaat, welke maatregelen men meent te moeten nemen om Jezus leer op aarde werkzaam te maken, dan is dit alles wat belachelijk. Een mens, die vrede heeft met het leven, die gelukkig is, zal ook meegevoel voor anderen tonen, een zekere eerbied voor hun opvattingen tonen en respect hebben voor hun eigen wijze van streven en werken. Een mens, die in zich vrede heeft, zal niet jaloers zijn op anderen en niet trachten ten koste van alles zijn eigen gelijk te bewijzen.
Hier komt wel het belangrijkste aspect van de vernieuwing en de belangrijkste kracht uit het Al in het geding. Want in alle dingen, die je beleeft, ligt een zekere schoonheid. In alles kan men iets vinden, wat doet denken aan God, wat een vreugde en vrede geeft als het uitbotten van bloesems, de middagrust op een zonnige dag, het geweld van een storm, die, onder het verpletterende geweld van de golven, toch gelijktijdig iets van onvergelijkelijke schoonheid doet zien. Waar men schouwt in het Al, overal is schoonheid te vinden. In deze dagen zal men die schoonheid steeds meer en meer bewust gaan zoeken. Maar je kunt nooit schoonheid beleven, wanneer zij niet tevens uit jezelf komt. Het is degene, die ziet, die beleeft, die waardeert en daardoor – in zijn erkenning – de schoonheid zelf schenkt aan al, wat hij beschouwt. Een begrip hiervoor, een begrip voor het feit, dat werkelijke schoonheid eerst kan ontstaan door het subjectieve beleven van de mens en voor de mens, die zich niet van de krachten van het Al geheel bewust is, nimmer een objectieve waarde kan zijn, zal tevens een einde maken aan de mening, dat men algemeen erkende waarden dient op te dringen aan allen, omdat deze alleen de werkelijke waarde hebben.
Men zal beseffen, dat men niet “cultureel” moet zijn, maar de schoonheid moet beleven. Men zal beseffen, dat het erkennen en beleven van alle schoonheid de enige ware vorm van cultuur kan zijn. Maar wie alle schoonheid van het Al leert beseffen, zal tevens inzien, dat er bepaalde wetten zijn, waaraan hij gebonden is. Hij zal tevens in leren zien, dat de Goddelijke wetten heel wat minder bekrompen en minder benepen zijn, dan de mensen van heden geloven. Want de wetten Gods stellen geen zegen en boterbriefje als eerste noodzaak voor het beleven van een echtelijk geluk en vergen al evenmin, dat men op bepaalde dagen zich van spijzen zal onthouden, of bepaalde spijzen tot zich zal nemen.
Dergelijke voorschriften, die de mensen nu nog als belangrijk, als de wil Gods beschouwen, zijn immers in feite onbelangrijk en alleen een uiterlijke vertoning? Wie de werkelijke schoonheid van het leven leert beseffen, zal inzien, dat hij voor zich deze schoonheid bederft en vertroebelt, wanneer hij handelt tegen het begrip van innerlijk juist en innerlijk goed leven.
Want dit vloeit voort uit de Goddelijke rechtvaardigheid. Zo worden innerlijk geluk en innerlijk ongeluk de weegschaal, aan de hand, waarvan men zijn eigen leven en werken kan meten, afwegende, of zij goed of kwaad zijn.
Meen nu niet, dat deze dingen nog lange tijd zullen vergen. Nu reeds zijn er vele mensen, die aan de grens van de erkenning staan en onder invloed van de vernieuwing zullen leren, uit de schoonheid en de rechtvaardigheid voor zich het ware innerlijke geluk, de ware vrede te vinden. Reeds nu zijn er zeer vele mensen, die reeds dicht bij het afwegen van goed en kwaad in de weegschaal van het innerlijke ervaren staan. Hieruit wordt dan de Christusgeest geboren. Hier gebruik ik opzettelijk de uitdrukking “Christusgeest”. Evengoed kunnen wij zeggen: De eenheid, waarin zich Atman aan ons door Brahma opnieuw toont en openbaart.
Met de laatste woorden klinkt het misschien veel esoterischer, maar het is en blijft hetzelfde: De geest Gods openbaart zich in de mensen. De geest Gods is nu binnen de mens, in de eerste plaats van de alomvattende liefde. Het is niet eenvoudig, dit juist te omschrijven, want de mens verstaat onder liefde vaak zovele vreemde dingen, jaloerse en zeer stoffelijke dingen. Dan is liefde een uitdrukking, die samenvalt met woorden als: Eigendom, bezit, recht. De werkelijke liefde kent deze begrippen niet en vraagt deze waarden niet. Werkelijke liefde kent alleen het innerlijk geluk, dat voortkomt uit het innerlijk beleven, het schenken. Denk niet, dat dit schenken doelt op eigen wezen of bezit, of zelfs tijd. Schenken wil zeggen: Een deel van je bestaan wijden aan het zijnde. Deze wijding is in de vernieuwing het meest belangrijke.
Wanneer wij werkelijk toegewijd zoeken – niet naar een waarheid, die ons boven anderen zal verheffen – maar een waarheid, waardoor men zelf beter leven kan, waardoor men voor anderen meer betekenis zal verkrijgen en met anderen gezamenlijk bereiken kan. Dan zal men werkelijk deel hebben aan het nieuwe, het werkelijk levende en krachtige.
Door dit alles komt men tot een uitdragen van God, zoals men Hem in zichzelf erkent, dan mag hetgeen men van God erkent, maar een heel beperkt deel zijn van de werkelijke God, dan mag dit besef nog veel van de werkelijkheid verschillen, maar God blijft God. Al verschillen de facetten van het Goddelijke, die erkend worden en de verschillende persoonlijkheden ook, de kracht Gods blijft de kracht Gods en is voor allen gelijkelijk kenbaar. De bindende kracht, die uit God voortkomt, is dan de belangrijkste kracht, die binnen ons allen bestaat. Ik geef toe, dat, gezien de huidige toestanden en ontwikkelingen menigeen zich af zal vragen, of dit nu werkelijk wel kan. Wanneer ik stel, dat ik over de vernieuwing zal gaan spreken, verwachten velen, dat ik zal gaan spreken over de nieuwe wereldleraar, zijn leer en stellingen.
Sommigen hebben zich ongetwijfeld afgevraagd, waarom ik niet de nadruk leg op de wonderen, die tijdens de vernieuwing zullen gaan gebeuren. Maar vrienden, zijn deze dingen dan zo belangrijk? Is het nu werkelijk zo belangrijk, wie mij de weg tot God wijst? Wanneer ik die weg maar vinden kan, is m.i. het andere bijkomstig.
Is het belangrijk, langs welke weg en door welke wijsheden of wonderen ik mijn innerlijk geluk vind, zolang dit geluk maar waar en blijvend is? De vernieuwing van deze dagen betekent de terugkeer tot het ik. Op het ogenblik leeft men uit de gemeenschap, meer dan voor de gemeenschap. Men leeft zichzelf niet, maar tracht het beeld te volgen, dat de gemeenschap zich van het ik heeft gemaakt. Men belast zich met allerhande taboes, vereert vele totems en komt in wezen niet verder. Uit de gemeenschap kan geen werkelijke vernieuwing meer voortkomen.
Een werkelijke vernieuwing kan alleen voortkomen uit een werkelijke vrijwording van het innerlijk ik. De werkelijke vrijheid is heus niet de bandeloosheid, die velen vrezen, waarvan sommigen dromen, wanneer zij het woord “vrijheid” maar horen.
Geloof mij, wanneer niemand zegt, dat je niet stelen mag en een ieder bereid is zijn bezit met zijn naasten te delen, is diefstal een zo grote dwaasheid, dat er geen diefstal meer kan bestaan. Wanneer men voor elkaar alleen het goede zoekt, zal er geen doodslag, geen moord, geen oorlog, geen misbruik van eigen vrijheden zijn, want men zoekt dan voor anderen het beste en is bereid zichzelf daarvoor beperkingen op te leggen, uit zich veel te geven. Het 1.000 jarige rijk ligt in deze dagen nog achter de einder van de tijd verborgen. De vernieuwing zal ons uiteindelijk daarheen geleiden. U vraagt zich natuurlijk af, hoe dit alles nu samen kan hangen met de Goede Vrijdag, met alles, wat er in de laatste tijd gebeurd is enz..
Een enkeling zal zich zelfs tijdens het betoog van mijn voorganger wel afgevraagd hebben, hoe iemand de euvele moed kan hebben een zo felle aanval op godsdienst en staat te lanceren, als mijn voorganger zo-even deed.
Laat ons, vrienden, eerlijk zijn. Wat is een staat? Wat betekent een kerk, wanneer God daarin niet leeft? Wat is de kracht, de werkelijke betekenis van alle dingen, die men op het ogenblik heilig noemt, wanneer daarin niet de werkelijke kracht leeft van de Christus, de kracht, die wij de tintelende levende liefde Gods mogen noemen? Wat is de waarde van een wet, die niet voortkomt uit een eeuwige rechtvaardigheid? Niets heeft waarde, tenzij het in direct verband staat met de Goddelijke werkelijkheid, tenzij het uit God Zelf voortkomt. Waar God op de achtergrond raakt en de mens op de voorgrond gaat treden, waar – ook in de naam van God – het menselijk inzicht wordt verheerlijkt, daar zijn slechts onbelangrijke waarden en fouten te constateren. Zie in deze dagen rond u en vraag u af, hoeveel mensen zich reeds nu, elk op eigen wijze, trachten te onttrekken aan, of verzetten tegen de dwaasheden van deze tijd, die men wet, recht, Goddelijk woord enz., pleegt te noemen.
Men roept geen kerkelijke leuze, dat is waar. Maar is “Ban de bom!” dan niet een leuze, die geheel past bij het christendom? Men beseft zeer wel, dat de huidige situatie niet lang kan blijven voortbestaan. Een ieder denkt aan zijn eigen belangen. Daarom roept de één: “Red Nieuw Guinea uit de handen van Soekarno” en de ander: “Geef Indonesië zijn zin, laat Nieuw Guinea gaan”. Daarom stelt de één: “Verdelg de Russen, voor zij het ons doen”, terwijl een ander even vurig betoogt, dat de Russen ook mensen zijn, dat men het met de Russen toch ook heus wel eens kan worden. Ieder heeft zijn eigen opvattingen, ieder beseft, dat de toestand, die nu bestaat, onmogelijk is. Maar hoevelen grijpen werkelijk naar de innerlijke wereld, voor zij hun leuzen uitspreken, hoevelen baseren hun inzichten op de Goddelijke wetten en waarden, die in al het geschapene zijn neergelegd? Wij zullen het met de meeste leuzen van deze dagen niet, of ten hoogste slechts zeer beperkt eens kunnen zijn. Toch is het verfrissend te bemerken, dat steeds meer mensen een eigen mening beginnen te vormen, dat steeds meer mensen van de gemiddelde waarden en stellingen, van de massa af durven wijken. Zelfs in de gebieden, waarin absolute heersers bestaan, zoals in de oostelijke democratieën, groeit het verzet tegen een al te grote gelijkschakeling steeds sterker.
Waar men voor kort alleen nog de door gebruik en gewoonte geheiligde geluiden van de volksmuziek hoorde, klinken steeds doordringender de geluiden van moderne jazz. Steeds meer wordt de partijdiscipline doorbroken door de groeiende behoefte, een vraag te mogen stellen, waarop men ook inderdaad een eerlijk antwoord kan krijgen. Vele heilige beelden uit partij en kerk blijken te broos in deze dagen en breken, zonder dat men daarvoor iets gelijkwaardigs in de plaats kan stellen. Bovendien groeit de twijfel aan de juistheid van verklaringen omtrent de grootheid of heiligheid van bepaalde personen.
Wanneer blijkt, dat een bepaalde held of heilige geen werkelijke held of heilige was, zo zal dit immers ook met alle andere helden en heiligen het geval kunnen zijn? Zo ontstaat een revolutie, die naar buiten toe niet zo sterk merkbaar is, maar toch steeds sterker en zekerder naar een vernieuwing voert. Steeds groter wordt de onzekerheid. Het is juist deze onzekerheid, die steeds meer mensen tot vernieuwing voert. De vernieuwing zelf kan nooit gelegen zijn in het niet erkennen van anderen, in het verwerpen van mensen en veroordelen van anderen. De werkelijke vernieuwing, die innerlijke vrede geeft en vrede schept op aarde, kan alleen voortkomen uit de wil anderen naar hun eigen waardering te aanvaarden en hen alle diensten te bewijzen, die men hen bewijzen kan. Het is niet belangrijk, hoe een mens in de stof leeft, ook al meent men vaak, dat dit boven alles belangrijk is. Belangrijk is het, dat de mens waarlijk leeft en voor zich weet: Niets, maar dan ook niets in mijn daden is mij reden tot schaamte. Al, wat ik ben en doe, durf ik mijn God te tonen, eerlijk zeggende: Heer, ook hierin heb ik U gezocht en U alleen. Dat is vernieuwing.
Misschien vraagt men zich af: Maar waar blijft Jezus bij dit alles? Jezus is het begin en einde van deze vernieuwing, zo goed als van de vorige, omdat de Christus, die in Jezus was, immers steeds bij elke vernieuwing opnieuw de Goddelijke liefde aan de mensen openbaart. Sterk zien wij dan ook in deze dagen allerwege de lust opbloeien om uit te trekken en anderen te onderrichten en te bekeren. Weer wordt een steeds groter deel van de wereld beheerst door de stelling: Gaat en onderwijst alle volkeren…. Men vergeet steeds weer, dat het niet de zaak is anderen op te leggen, wat volgens eigen inzichten juist en goed is, maar om hen datgene te leren, wat volgens ons beste weten juist is en door de anderen werkelijk aanvaard kan worden. Breng de mensen het goede. Genees ze, help ze, maar verg van hen niet, dat zij u daarvoor dank zullen geven en uw stellingen aanvaarden, dat zij uit dankbaarheid uw waardigheid zullen toegeven en uw waarheid als de enige erkennen. De vrijheid van de vernieuwing is de vrijheid van de weg, die Jezus geniet, wanneer Hij met Zijn leerlingen door de middag gaat, met hen rust in de schaduw, of haast verwonderd met Zijn leerlingen staan blijft, schouwende op de schoonheid rond Hem: “Ziet de leliën des velds….”
Het is Jezus, die op het meer is en vis vangt, tezamen met anderen, die als een ieder werken wil en kan voor Zijn brood en toch een ogenblik later weer de Verhevene, de Leraar en Wonderdoener kan zijn. Vrijheid, die alle dingen aanvaardt, alle dingen aanschouwt en beleeft, maar toch steeds weer zichzelf kan blijven. De mens, die niets vreemd is en toch steeds weer Zijn band met God tot uiting kan brengen. Dat is de weg, die de mensheid in de vernieuwing zal moeten gaan. Want er is geen kwaad buiten het kwaad, dat wij zelf erkennen en tot ons roepen. Er is geen demon, die macht heeft over ons, wanneer wij die demon niet erkennen en een greep geven op ons wezen door schuldbewustzijn, door handelen tegen eigen wezen en weten in. Een duivel kan misschien veel doen, maar dan zullen wij hem eerst de kans moeten geven door ons tot hem te wenden. Wat kan het Goddelijke licht aantasten? In God zijn wij onaantastbaar. Ook Jezus heeft ons geleerd, dat wij alle dingen kunnen en alles zullen kunnen bereiken, wanneer eerst maar God in ons spreekt.
Niets is onmogelijk, zegt de vernieuwing. En ook Jezus heeft dit geleerd. Wat is de juiste weg om te leven? Jezus antwoordt: Ontken, dat bezit belangrijk is. Leef voor jezelf vrij, maar erken God in jezelf en dien Hem met liefde en naar beste weten. Dien de mensen ter wille van God. Geef spijs aan hen, die hongerig zijn en troost de bedroefden en bevrijd hen, die gevangen zijn. De regels zijn oud, de wijsheid is oud, maar deze wetten leven nog in uw dagen. Zij geven regels, die vandaag gelden, ook voor de gevangenen in uw tijd, de gevangenen in een cel, maar ook de gevangenen, die gebonden zijn in een net van conventie, sociale en economische noodzaken, of verward zijn geraakt in een haast onontkoombare verwarring van politiek werken. Bevrijd allen, die, in een haat tegen alles, wat hen bindt, de laatste menselijkheid, die in hen bestaat, verteren. De oude wijsheid van vergeten leraren, de wijsheid van Jezus, blijft dan ook in de vernieuwing van kracht. Eens is de vernieuwing door de mensen zelf mislukt. Zij hebben zich van de ware Jezus afgewend, omdat Hij niet voordelig genoeg was. In uw dagen is er geen sprake meer van voordeel of nadeel. Er is nu alleen nog maar sprake van een al dan niet kunnen aanvaarden. De vraag is nu niet meer: Wat is aangenamer, wat is beter? Nu gaat het om licht zijn in jezelf, dan wel duister. Dit is de band met het verleden, dit is de band, die tussen de vernieuwing en Jezus bestaat.
Voor de mensheid zal het moeilijk zijn dit alles te aanvaarden. Het is altijd moeilijk ergens afstand van te doen, iets achter te laten. Wanneer u denkt aan Jezus gang naar Golgotha, zo mag u daarbij rustig ook aan uzelf denken. Zoals Hij bij elke schrede zweet, bloedt en iets van Zijn krachten achter liet, zo zult ook u op de weg naar de werkelijke, god gewilde vrijheid, naar de erkenning van schoonheid en recht, de ware beleving van eenheid met alle dingen, die kosmische liefde wordt genoemd, met elke schrede voorwaarts iets van uw eigen vooroordelen en gevoelens van beter zijn, of uitverkoren zijn, moeten achterlaten. U zult afstand moeten doen van uw geliefde bezit. Uw gevoelens van belangrijkheid, uw idee, dat u de enig ware weg kent en de enige waarheid dient, die er onder mensen kan bestaan. Zelfs zult u uw godsdienstige zekerheid achter laten en misschien verward en verdwaasd staan in uw wereld. U zult u misschien afvragen, of ook u nu zo maar gekruisigd moet worden, lijdende ten einde toe.
Maar indien u in uzelf iets van de kracht en het geloof draagt, zult u ook hier het beeld verder kunnen volgen: Zodra Jezus sterft, is Hij omvangen door de Christusgeest, die Hem verhoogt boven alle dingen, die Hem doet herrijzen uit de dood. Niet omdat Hij Jezus is, maar omdat Hij door Zijn aanvaarding en offer deel van het al levende, van God Zelf is geworden. Zoals ook wij deel van het grote geheel kunnen zijn.
Vernieuwing is ons: Het vinden van een vrijheid, waarin wij niet meer door menselijk opzicht, voorop gezette meningen, of leerstellingen, af laten houden van al, wat voor ons licht en leven is, van al, wat wij in onszelf beseffen, een deel te zijn van de taak, die God ons in de wereld geeft, een deel van ons wezen, dat toch onverbrekelijk met de volmaakte Schepping Gods is verbonden.