11 oktober 1960
De vorige maal heb ik u een betrekkelijk zware les voorgelegd; vragen daaromtrent zullen wij dadelijk behandelen. Maar ik zou graag eerst nog even verdergaan op de materie die we toen hebben aangesneden. Ik heb daarin getracht u een beeld te geven van de verschillende typen die optreden. En onze samenwerkende groep heeft ook getracht u een inzicht te geven in de verschillende krachten die werkzaam zijn.
Nu geldt (dat is uit de Zohar) dat er 10 sephiroth zijn. En er wordt gezegd: het getal 10 en 7 is gelijk, want beide bevatten een viervoud; alleen is in de 10 een tweede drievoud opgenomen. Dit is voor ons belangrijk, omdat wij inderdaad in alle uiterlijke verschijnselen te maken hebben met deze 10 heersers. Esoterisch (innerlijk) kennen wij er twee meer en hebben wij dus te maken met 12 heersers.
De gedachtegang die het getal 7 en het getal 10 parallel stelt of gelijkwaardig, moet worden gezien als een poging om het Al te herleiden tot vaste verhoudingen. In de gedachtegang die daaraan ten grondslag ligt, wordt de wereld (d.w.z. de uiterlijke wereld) voorgesteld als een vierkant, de innerlijke wereld als een driehoek. De driehoek ligt dus in het vierkant. Wanneer wij daarbij een tweede driehoek aan het werk zetten, dan ontstaat nog steeds een vierkant met daarin een driehoek, want beide driehoeken zijn congruent. Slechts indien wij nagaan op welke wijze deze driehoeken zich t.o.v. elkaar kunnen verhouden valt een wijziging op. (Een vorige maal heb ik al terloops er op gewezen, dat zo ook de davidster zou kunnen ontstaan)
Hier komt dan het punt dat voor ons op deze avond erg belangrijk is. Wij hebben geestelijk te maken – althans in de lopende periode – met twee verschillende geestelijke invloeden. Beide kunnen in gelijke waarden worden uitgedrukt. Beide zijn de absolute weergave van de drie-eenheid. Beide dragen in zich de heilige naam Gods als zegel. Maar waar de ene driehoek opwaarts is gericht en dus een piramide vormt, is de tweede naar beneden gericht met de spits. Waar de eerste het aspect goud draagt, draagt de tweede het aspect azuur.
In ons zoeken naar innerlijke waarheid en onze poging onszelf te erkennen, zullen wij in de meeste gevallen deze tegenstrijdigheid over het hoofd zien. Het is voor de mens heel moeilijk zich te realiseren dat er in hem twee verschillende geestelijke werelden een rol spelen. Dit wordt te meer bemoeilijkt, omdat hij meestal een heerser of meester heeft die vergeleken kan worden bij een planeet. Men kan dus zonnemens, maanmens, marsmens etc. zijn. Dit eerste aspect, dat echter hoofdzakelijk het uiterlijk (het menselijk karakter) bepaalt, verblindt ons vaak voor de tweeledigheid van het innerlijk bestaan. In de menselijke ziel – en als resultaat daarvan dus ook weerkaatst in de menselijke geest – is wel degelijk de tegenstelling aanwezig tussen goud en azuur, tussen direct goddelijk Licht of goddelijke dag en goddelijk duister of goddelijke nacht. De absolute congruentie van deze waarden heeft voor ons geen betekenis. Zij zijn voor ons tegengesteld gericht. Alles wat samenhangt met de driehoek azuur of nacht wordt door de mens gezien als negatief. Het is dit niet. Goud beduidt alle positieve strevingen in ons leven. Ik wil graag de eigenschappen, die in beide openbaringen van de drie-eenheid voor ons persoonlijk kunnen bestaan, hier nader beschrijven.
Goud. Erkennen van licht, in jezelf verzinken, innerlijke bespiegeling, vreugde, levenskracht, wilskracht en daarnaast z.g. begrip. Let wel, ik zeg hier “begrip” en geen “wijsheid”, omdat wijsheid en begrip onderling kunnen verschillen. Wijsheid is over het algemeen het resultaat van elke ontwikkeling die zich binnen de gouden driehoek afspeelt. Daarbij kan de driehoek eenvoudigheidshalve voor de mens worden voorgesteld als getrapt. Het is een afgeknotte piramide, waarbij aan de ene zijde zich 32, aan de andere zijde zich 33 treden bevinden. Een klein verschil, maar toch veelbetekenend.
Er zijn nl. twee wegen om deze bewustwording door te maken. De eerste groep met de meeste treden, eist o.m. verstandelijke ontwikkeling; zij eist daarnaast bepaalde mystieke aanvaarding en ervaringen. Zij gaat tot betrekkelijk hoog (wij zeggen daarvoor meestal de 16 of 17 trede) eigenlijk uit van een verstandelijke ontwikkeling en een menselijke bereiking. Aan de andere zijde daarentegen vinden wij één trede minder. Wij vinden geen nadruk op kennis; wij vinden in de plaats daarvan het begrip wijsheid. De ene zijde van de lichtende kracht toont ons de bereiking via het begrip, het verwerken van de feiten, het langzaam erkennen van de goddelijke waarheid en van daaruit de Godheid. De andere zijde toont ons echter wijsheid, waarbij dus een zich één-voelen en een in zichzelf beleven van omstandigheden voortkomt. Het is de weg van identificatie met de Godheid, waarbij kennis niet altijd noodzakelijk is, waarbij de mystiek uiterlijk een mindere rol behoeft te spelen, maar innerlijk een dieper en groter ervaren wordt. Vergelijkenderwijze: als wij de apostelen van Jezus moeten zien als exponenten hiervan, dan zou ik willen zeggen voor de 33 treden Paulus en Petrus en voor de 32 Johannes. In deze staffeling ligt dan tevens de mogelijkheid voor ons om het bewustzijn te verhogen. Elke trede, die wij innerlijk kunnen bereiken, betekent voor ons tevens een beter overzicht over de wereld.
Nu kunt u zich misschien deze getrapte piramide in gedachten voorstellen, anders moet u haar maar eens uittekenen. U zult dan ontdekken, dat wanneer ik een lijn trek vanuit de trede (de zijde dus, die ik gaan wil in aanmerking nemende) tot het direct tegenover liggende punt, ik een bepaald gebied omschrijf. Dit is het gebied waarin mijn geestelijke ervaringen zich afspelen. De lijn zelf geeft aan: mijn bewustzijn. Hoe hoger ik kom, hoe groter het gebied ervaring is dat ik in mij draag, maar hoe beperkter de lijn bewustzijn is. Een schijnbare tegenspraak. Indien wij echter uitgaan van het standpunt dat deze lijn als bewustzijn de noodzakelijke punten en kennis weergeeft (dus het noodzakelijk begrip van het Goddelijke), zo kunnen wij hieruit de les trekken, dat naarmate de mens geestelijk hoger stijgt hij in alle levenswaarden (ook in eigen bewustzijn) komt tot een sterke vereenvoudiging. Elk bereiken van een nieuw geestelijk niveau is niet een uitbreiding van het aantal factoren dat men wil overzien, maar een vereenvoudiging van gekende factoren, zodat zij worden teruggebracht tot een zo klein mogelijk aantal wetten.
Er blijft ons dan in onze beschouwing nog één punt. Ik heb nl. gesproken over een afgeplatte piramide. Het is vreemd dat wij ook hier tenminste in de Bijbelse sfeer terechtkomen, ten dele in de Egyptische. Wij lezen nl. in de evangeliën: “En de topsteen die men verworpen heeft, is tot hoeksteen geworden.” In de oude Egyptische leringen horen wij, dat de top van de piramide nooit zichzelf kan zijn; d.w.z. zij moet afzonderlijk worden gezien. Er komt een ogenblik dat de mens in zijn innerlijke bewustwording een zodanige vereenvoudiging bereikt, dat een verder vereenvoudigen zou betekenen een uitschakelen van het bewustzijn. Dit is voor hem niet mogelijk. Vandaar dat hij de verdere erkenning als een eenheid ondergaat. Die eenheid is een kleine piramide en kan dus worden voorgesteld als een kleine driehoek en deze kleine driehoek is de volledige beleving van de drie aspecten der schepping of de drie-eenheid.
Wij moeten nu overgaan tot de beschouwing van het azuur. Het azuren vlak is volledig gelijk aan het gouden vlak. Er is geen enkel feitelijk verschil te vinden behalve in de ligging. De ligging echter wordt bepaald vanuit het bewustzijn van de mens. Is voor het gouden vlak de basis een zo groot mogelijk kennen van feiten, waaruit het licht dus gedistilleerd zou kunnen worden, zo blijkt dit waar te zijn voor het hoogste punt van de azuren piramide; want deze basis vormt tevens haar hoogste punt. Hieruit volgt, dat wanneer een redelijk hoog bewustzijn is bereikt in goud, een tevens vergroot bewustzijn ontstaat omtrent azuur.
Azuur staat voor alles wat uitdrukking is. Verkeerdelijk wordt het wel eens als het demonische aangeduid. Maar dit is niet juist. De kleur azuur staat voor de stoffelijke wijsheid, de vormkennis en vormbeleving. Zij staat voor alles wat een materiële uitdrukking kent en slaat daarbij geen enkel punt van de scala der gevoelens en actiemogelijkheden over, die bestaan vanuit het gesteente tot in de vormhoudende sfeer toe.
Indien wij beginnen, zo is onze basis van geestelijk ervaren en mogelijkheid tot feiten absorberen betrekkelijk groot. Onze persoonlijke bewustzijnskennis echter is laag. De basis is vreemd genoeg één punt: ik ben. In tegenstelling met de gouden piramide wordt de azuren piramide niet getrapt voorgesteld. Indien men echter wil uitmaken hoe “ongeveer” de verhoudingen liggen, herstelt men tijdelijk in schema de congruentie door ze over elkaar te leggen en neemt aan dat de gouden lijn, die dus getrokken werd om de trap van bewustzijn aan te geven als vooromschreven, tevens als maatstaf geldt in de azuren driehoek. Hoe verder wij komen in ons geestelijk bewustzijn, hoe groter onze mogelijkheid in stoffelijk werken en bereiken. Theoretisch gezien betekent het kennen van de top in het goud tevens het kennen van de basis in het azuur.
Dit lijkt mij voor u misschien wat moeilijk om het zo de eerste keer te begrijpen. Ik zou u dus de raad willen geven dit eens rustig te overdenken. Wanneer ik echter hier een beeld geef zal het u duidelijker zijn. Op het ogenblik dat ik in mijzelf een absolute eenheid met het Goddelijke heb bereikt, dat ik de hoogste en volledige trap dus heb gevonden van mijn eigen ontwikkeling, zo zal al wat beneden mij ligt in de vormwereld voor mij begrijpelijk zijn. Want vanuit het Goddelijke is elke levenskracht voor mij kenbaar. Ik bezit nl. zowel de volledige basis van ervaring (de basis van de gouden piramide) als de volledige basis van uiting (de bovenaan liggende basis van de azuren piramide). Dit houdt in, dat degene die de hoogste top bereikt, alle feiten in de stof zou kunnen reproduceren, alle mogelijkheden in de stof zou kunnen verwerkelijken vanuit zichzelf en vanuit de eenvoud van zijn innerlijk kennen en begrip.
De sephiroth, waarover ik in het begin sprak, spelen hierbij wel degelijk een rol. Zij maken deel uit van de kosmische hiërarchie en beheersen elk een afzonderlijk geheel. Er is echter altijd sprake van een gelijke stoffelijke omgeving. Het vierkant varieert niet, maar de driehoek kan variëren. Dat is logisch. De schepping is een vaststaand feit. Het verdwijnen van bepaalde verschijnselen hier betekent alleen maar dat ze elders zullen optreden. Continu is elk verschijnsel ten allen tijde ergens in het Al kenbaar en geuit. Dan volgt hieruit dat, indien de uiterlijke waarde onveranderlijk is, de enige veranderlijke factor is: mijn eigen bewustzijn. Mijn eigen bewustzijn wordt bepaald door de term 3. Zolang dit alleen gouden bewustzijn is, is er wel degelijk sprake van een éénwording met God, maar er is geen sprake van de vanuit ons plaatsvindende uiting van het Goddelijke in de schepping. Daarom is het nodig, dat wij komen van het getal 7 tot het getal 10. En deze periode is een periode, waarin het kengetal 10 inderdaad een grotere rol gaat spelen.
Er zijn twee afzonderlijke werelden op het ogenblik in elk mens. De eerste wereld is er één van bewustwording. Zij openbaart zich in gevoelsleven, in intuïtie, in het aanvoelen van vele dingen. De tweede wereld uit zich in het steeds groter worden van stoffelijke kennis, stoffelijke bereiking en het toepassen van de geestelijk bereikte waarden daarop. Ik meen dat dit – gezien het vele wat u te horen krijgt in de laatste tijd over Aquarius – belangrijk was en interessant. Deze algemene stelregels hebben voor ons echter alleen betekenis wanneer wij tot een persoonlijke toepassing kunnen komen. De persoonlijke toepassing hiervan kan als volgt worden geformuleerd:
Op het ogenblik dat de mens bewust leeft – althans zo bewust als hem mogelijk is – zal hij enerzijds een reeks van geestelijke belevingen doormaken. In hem zullen zich bepaalde gedachtebeelden opbouwen en hij zal begeren geestelijke krachten te verwerven en in sommige gevallen deze inderdaad actief in zich kennen. Hij moet echter daarnaast voor elke geestelijke waarde en kracht een stoffelijk evenbeeld vinden. Hij moet in zo groot mogelijke eenvoud van geestelijk beleven en denken tevens ook – en in zo groot mogelijke eenvoud – het innerlijk ervarene in de stof weergeven. Ik zal u hier een voorbeeld geven.
Wij weten dat de geestelijke waarheid op een gegeven ogenblik erg eenvoudig kan zijn. Ik stel bv.: “Ik geloof aan God, ik ken de goddelijke Kracht en uit deze goddelijke Kracht zal ik mijzelf zijn en openbaren.” Dat is heel mooi. Wanneer ik dit echter heb dan zal ik ook stoffelijk dit kenbaar moeten maken. Nu kan ik dat natuurlijk trachten te doen in een totaal verwerpen van alle stoffelijke regels. Maar daar loop ik vast. Want ik ben zelf – gezien mijn voertuig als ik in de stof ben – niet capabel om alle gemeenschapswaarden zonder meer terzijde te zetten. Ik zal dus moeten zoeken naar een voor mij aanvaardbare weg. Een weg waarbij ik de grootste eenvoud van goddelijke Kracht kan openbaren in de stof op een zo onopvallend mogelijke wijze, een zo volledig mogelijke wijze en daarmee zo juist mogelijk uitdrukking gevend aan mijn eigen wezen en bewustzijn.
Naast deze korte verhandeling in direct verband met de sephiroth en al wat daarbij hoort wil ik nog een paar andere punten aansnijden. Ieder van u is zich ervan bewust dat hij of zij innerlijk wordt gestuwd door reeksen van verlangens. Het kan een verlangen naar vakantie zijn, een verlangen naar een gewit plafond, naar een avondje uit of iets dergelijks. Deze verlangens nu kunnen worden gerekend te zijn een kruislijn die getrokken wordt tussen het bereikte geestelijk bewustzijn en de bereikte stoffelijke mogelijkheid. Elk verlangen dat intens opkomt, betekent dat het ligt boven de ogenblikkelijke bestaande stoffelijke toestand en beneden de geestelijk bereikte toestand. Elke wereld waarin verlangen en begeren een rol spelen is gelegen tussen de waarden die voor ons een grote rol spelen: de materiële ervaringen en kennis (het azuur) en de geestelijke ervaring en kennis (het goud). Het zal u soms lijken alsof u bv. geestelijk niet zo ver bent als stoffelijk; of omgekeerd, dat u geestelijk wel heel veel mogelijkheden hebt maar dat die stoffelijk erg beperkt zijn. Dat is niet waar. Gezien de wijze waarop u geschapen bent en de uiting van de 3 aspecten van de schepping in uw wezen, zullen deze drie aspecten in beide driehoeken volledig gelijk zijn. En elke werking in één van de driehoeken zal zijn onmiddellijke weerkaatsing en aanvulling vinden in de ander. Op het ogenblik dat u stoffelijk stijgt, ontstaat de behoefte tot geestelijk stijgen. Voldoet u daaraan niet, dan valt u stoffelijk terug. Op het ogenblik, dat u geestelijk daalt, zult u ook stoffelijk dalen. Uw horizon zal kleiner worden, u zult minder zien en begrijpen. Dus het zal u begrijpelijk zijn, dat inderdaad dit criterium (elk zwaar begeerd punt – dus niet zo eens in het voorbijgaan iets verlangen, maar werkelijk, er met heel je wezen op geconcentreerd zijn) niets anders betekent dan in ons schema een kruis trekken, precies in de ruimte die ligt tussen die driehoeken en de lijnen, die wij daarin hebben vastgelegd. Dat is meestal een zesvlak; soms kan het ook een trapeziumvorm zijn; dus dat kan nog verschillen. Maar vanuit de uiterste hoeken dit trekkend zien wij, dat elk verlangen altijd staat op de loodlijn die van de top van beide piramiden naar de basis kan worden neergelaten. Het is centraal in je leven. Ook al is dit maar voor een kort ogenblik centraal, indien de intensiteit voldoende is, weten wij steeds dat in het verlangen en vanuit het verlangen zowel de stoffelijke dieptepunten als de geestelijke hoogtepunten bereikbaar zijn.
Dan komt vanzelf de volgende vraag: waarom is hier gelijktijdig een stoffelijk dieptepunt en een geestelijk hoogtepunt mogelijk? En kunnen beiden gelijktijdig optreden? In de eerste plaats: waar een volledige congruentie aanwezig is, een volledige gelijkvormigheid tussen onze azuren driehoek en onze gouden driehoek, zullen beide waarden elkaar volledig spiegelen en zal elk punt in ons leven dat intens genoeg is en dus op die loodlijn ligt, die van top tot top gaat eigenlijk voor ons gelijktijdig een stoffelijk dieptepunt en een geestelijk hoogtepunt betekenen. Het is hier niet bepalend wat het begeren of de toestand is, bepalend is alleen onze eigen richting uit dit punt.
Richting t.o.v. wat?
T.o.v. de driehoeken. Dus, gaan we naar boven toe, dan gaan we naar goud en worden het geestelijke waarden; gaan we naar beneden toe, dan worden het stoffelijke waarden. Maar terwijl wij naar bovengaande komen tot een geestelijk hoogtepunt, komen wij naar beneden gaande tot een stoffelijk dieptepunt. Als u zich dit uittekent in een davidster en tussen het hoogste en laagste punt een lijn trekt, dan zult u zien dat dit ten allen tijde waar is. Ongeacht de verhoudingen dus verder en het punt, waarop dit begeren staat, steeds is er een mogelijkheid tot stijgen en een mogelijkheid tot dalen.
Maar het bewustzijn kan toch niet op beide plaatsen tegelijk op het hoogtepunt en het dieptepunt zijn?
Daar komen wij nog aan toe. Wanneer wij dus deze voorstelling hebben, dan blijkt in antwoord op de vraag die ik zelf gesteld heb: allereerst dat steeds hoogtepunt en dieptepunt gelijktijdig mogelijk zijn door hetzelfde verlangen, hetzelfde begeren, door hetzelfde erkennen zelfs. Maar noodzakelijk is, dat dit begeren of erkennen centraal is in ons wezen, tijdelijk het middelpunt van ons gehele zijn, stof of geest, of stof en voertuigen der geest, of geest en geestelijke voertuigen tezamen.
Wanneer wij nu het tweede deel ons moeten realiseren, dan komt de vraag: zijn deze dingen gelijktijdig mogelijk? En dan blijkt daarop een antwoord te zijn. Zolang wij het materiële ofwel de geuite schepping in tegenstelling beschouwen tot het Goddelijke, is het niet mogelijk in beide gelijktijdig tot een uiting en bereiking te komen. Dan zal d.m.v. de wil steeds één zijde moeten worden gekozen. Gaan wij echter uit van een innerlijke omzetting van waarden, waarbij alles (stof en geest) voor ons gelijkelijk goddelijk is, dan blijkt in de eerste plaats, dat er voor ons nog maar één bewegingsmogelijkheid is: wij kunnen alleen nog maar omhooggaan. Daardoor is dan het schijnbaar stoffelijk dieptepunt in feite tevens een geestelijk hoogtepunt geworden.
Nu ik deze vraag beantwoord heb, wil ik gaarne de toelichtingen geven die u van mij verlangt. Stel: zelfmoord is kwaad. Vanuit een stoffelijk standpunt is dit altijd waar, want als ik in de stof een leven beëindig, betekent dit dat ik stoffelijke ervaringen en mogelijkheden afsnijd. Mijn wereld van mogelijkheden wordt dus beperkt. Deze beperking is (denkt u aan de omgekeerde piramide) een naar benedengaan. Daarentegen zou dus elk verlengen van het eigen leven en een verveelvoudiging van eigen ervaren in feite een naar bovengaan moeten betekenen. Dit kan waar zijn, namelijk indien voor ons het verschil tussen stof en geest een criterium is, een maatstaf is, waaraan wij ons voortdurend houden. Indien wij echter overgaan tot een andere zienswijze, dan blijkt dat de gehele instelling verandert. Jezus van Nazareth had honderden mogelijkheden om aan zijn kruisdood te ontkomen. Hij koos deze dood dus bewust. Hij was in feite dus zelf daarvoor aansprakelijk, want niets van hetgeen aan hem is geschied, had zonder zijn weten, zijn goedkeuring en toestemming kunnen geschieden, waar hij steeds de mogelijkheid had zich hieraan te onttrekken. Waar hij verder voordien de mogelijkheid had om zich bv. door vlucht te onttrekken aan de bestaande situatie, zou hij zelfs mede aansprakelijk geacht kunnen worden voor alle aspecten van het lijdensdrama. Een andere beslissing van Jezus’ zijde en Judas had geen verraad gepleegd, er was geen oordeel van het Sanhedrin geweest, geen spot van Herodes, geen twijfel en uiteindelijk oordeel van Pilatus, geen kruisiging. Jezus koos dus bewust iets, wat stoffelijk gezien een verveelvuldiging van kwaad betekent. Maar hij wist dat stof en geest congruent zijn. D.w.z. dat de waarden van stof en geest zo volkomen gelijk zijn, dat geestelijke waarde kan worden omgezet in stoffelijke en omgekeerd. Zo aanvaardt hij dit en i.p.v. dat het een negatief iets wordt, maakt hij er a.h.w. een verlossingsdaad van, een zich offeren en daardoor voor de aarde kenbaar maken van grote krachten, die – let wel, zoals ik u gezegd heb, in mijn vergelijking ook met die Davidster – een volledige openbaring van het hoogst bereikte geestelijke punt op elk stoffelijk vlak mogelijk maakt. Hiervoor pleiten ook de wonderen die hij heeft gedaan.
Hier hebt u dus een voorbeeld dat u ongetwijfeld zal aanspreken. Een voorbeeld van de wijze, waarop het beseffen van de gelijkheid van azuur en goud, van de driehoek die materie omschrijft in ons innerlijk en materiële omstandigheden en feiten en de driehoek, die goddelijke Kracht omschrijft en de daarin kenbare feiten en omstandigheden (dus het éénmaken daarvan) ons kan brengen tot de meest absolute uiting van kosmische liefde, waarbij het stoffelijk schijnbaar kwade verkeert in het absoluut goede.
Wij hebben hiermede dus een belangrijk deel van de symbolische voorstelling weer behandeld. Zoals u weet trachten wij deze lessen steeds in te delen. En de symboliek, die ik u hier heb weergegeven, geef ik u niet alleen omdat ze interessant is of omdat ze een bepaald wereldbeeld en een bepaald denken bevordert. Indien u nl. deze dingen in uzelf opneemt en tot kennis maakt, kunt u ze gebruiken als meditatiepunt. De figuur, die u tekent, wordt dan plotseling een magisch werkzame figuur. In deze magische werkzaamheid helpt zij u tot zelf realisatie en zelfkennis te komen. Zij geeft u een beter begrip van hetgeen zich afspeelt in de wereld en hetgeen uzelf bent. Zij maakt het u mogelijk in grotere harmonie te komen.
Ik spreek hier van magie en ik herinner u hierbij aan het feit, dat magie niets anders is dan een naam voor een reeks van onstoffelijke wetten en wetmatigheden, die op aarde niet – of niet in deze uitwerking of vorm – erkend zijn. Wanneer wij nl. het symbool nemen en wij concentreren ons daarop, dan zal ons weten, zoals het hier wordt uitgedrukt, in het gehele symbool voor ons gelijktijdig aanwezig zijn. Dit betreft niet de bewuste gedachte. Stoffelijk gezien kun je het misschien zo uitdrukken:
Het beeld, dat je beschouwt met volledige concentratie, wekt zoveel onderbewuste associaties, dat de gehele erkende en aanvaarde betekenis van het symbool in het ik levend is. Wanneer deze volledige eenheid – al is deze ook niet volledig denkbewust, dus redelijk bewust – ontstaat, dan hebben wij daarmee ook tevens te maken met de wet van harmonie. Waar ik volledig ingesteld ben op gelijk vlak, daar zal vanuit mijn wezen ook harmonie a. h.w. elders mijn wezen weerkaatsen; maar omgekeerd zal ook dat, wat elders bestaat, in mijn wezen doen weerkaatsen. Dit houdt in, vrienden, dat wij dus in staat zijn de hoogst mogelijke innerlijke harmonie – door gebruik bv. van een symbool als concentratiemiddel – tevens te maken tot een gelijktijdig elders met ons wezen ons manifesteren.
Vanuit menselijk standpunt geef ik toe dat die manifestatie niet helemaal reëel is. In de andere wereld zou u zoiets zien als een fata-morgana, iets wat te zien is, maar wat niet betreden kan worden. Toch kan het erg belangrijk zijn dat uw wezen in die andere wereld gekend is. Stel bv. dat een wederkerige luchtspiegeling bestaat. Enerzijds wordt een havenstad en een schip in de woestijn gespiegeld, anderzijds een paar palmbomen en een stukje woestijn (een kleine oase dus) daar bij die zeestad. Nu gebeurt er in die zeestad een ongeluk. Dat ongeluk kan daar niet onmiddellijk worden waargenomen, maar in de luchtspiegeling wel. Nu gaan degenen die in die luchtspiegeling dat zien, elkaar daarop wijzen. Dit wordt weer waargenomen in de luchtspiegeling in de zeestad, waardoor men in de zeestad kan ingrijpen en een ernstiger ongeluk bv. voorkomen. Een onvolledig voorbeeld natuurlijk, maar hopelijk voldoende om u duidelijk te maken wat ik hiermee bedoel.
Alleen reeds het feit, dat een deel van ons wezen elders gemanifesteerd is en dat gelijktijdig een beeld van dit elders in ons ontstaat, maakt het voor degenen die elders zijn, mogelijk ons attent te maken op fouten, die men daar in ons erkent. Omgekeerd kunnen wij, waar wij bepaalde voor ons niet redelijke of begrijpelijke vormen ontdekken in hetgeen in ons ontstaat, door ons reageren daarop die andere wereld erop wijzen dat er iets niet deugt. Zo is in de eerste plaats dus deze harmonie een mogelijkheid tot wederzijdse correctie die – voor de geest – leidt tot een voortdurend corrigeren en aanpassen van de geestelijke werkingen op de stof. (Ook het omgekeerde kan het geval zijn, maar dat heb ik weinig meegemaakt.) Dus de geestelijke krachten die rond u werkzaam zijn, die op uw wereld werkzaam zijn etc. en totnogtoe alleen volgens hun eigen standpunt konden optreden, worden met u, uw denken en uw standpunt a.h.w. geconfronteerd. Dit bewerkstelligt: een grotere eenheid van streven tussen beide werelden, een groter begrip onderling tussen deze werelden en maakt verder een steeds intenser één-zijn van deze beide werelden eveneens mogelijk. Zouden wij in staat zijn aan de hand van een symbool een perfecte harmonie te bereiken met een andere sfeer (dus niet een onvolledige als voren omschreven), dan blijkt dat wij in deze sfeer en onze eigen wereld gelijktijdig werkelijk zijn en bestaan, dat die andere sfeer voor de tijd van onze concentratie gelijktijdig in onze wereld bestaat zowel als zij zichzelf blijft. Elke handeling en kracht, hetzij vanuit onze wereld gesteld of vanuit die andere wereld, zal in en rond ons als volkomen werkelijk en in beide werelden als feit kenbaar optreden.
Dit is natuurlijk een basis van reeksen magische werkingen en wetten. Voorlopig lijkt het mij beter om die richting niet al te veel in te gaan. Maar waar ook zelferkenning en dus besef omtrent het eigen wezen op deze wijze bevorderd kan worden, vond ik het toch ook wel aardig u vandaag eens te wijzen op het belang dat symbolen kunnen hebben.
Indien u dus nu niet alleen werkt met het beschouwen van het symbool, waarvan u de volledige inhoud zo goed mogelijk moet kennen (anders heeft het geen zin), dan moet u daarbij tevens rekening houden met wat u zo ongeveer bent. En dan verwijs ik naar les: planeettypen. Eventueel kunt u daarbij ook nog gebruik maken van een geboortehoroscoop en u kunt ook nog uw kabbalistisch getal berekenen. Dat is allemaal zo’n beetje hetzelfde. En als u dat allemaal juist doet, dan komt u ook precies op hetzelfde uit. U hebt dus eigenlijk de mogelijkheid uzelf eerst eens te kennen. U weet wat u bent en waarheen u wilt gaan. Wanneer ook deze kennis in u leeft, zelfs wanneer die stoffelijk is en dus geen kennis omtrent geestelijke waarheid inhoudt, zal dit nog voldoende zijn om bij elke concentratieoefening die op deze wijze geschiedt, het ik niet alleen te voeren naar een andere sfeer, maar in de sfeer waarmee men harmonisch wordt naar dat punt, dat voor het ik, het streven en de geaardheid van het ik, het belangrijkste is.
Om even van mijn te streng onderwijzende stof af te wijken: wanneer wij te maken hebben met ceremoniële magie, dan wordt er heel veel gebruik gemaakt van verschillende reukstoffen, verschillende symbolische figuren, maar ook van bv. torentjes, die worden gebouwd van bepaalde stoffen. Zo bouwt men soms een soort van piramidetje (rond, dus meer een kegeltje) en dat kan gemaakt zijn van leisteen, magneetsteen, ossenbloed en havermeel. Een gekke combinatie. Maar het kan bv. ook gemaakt zijn van druivensap en meel van tarwe. Daardoor gaat men dus een stoffelijk punt maken, dat een zekere overeenkomst heeft met geestelijke waarden. De magiër zelf kan niet vanuit zichzelf die zuivere parallel bereiken, die zuivere harmonie. En wat doet hij als een heel handige jongen? Hij gebruikt – zoals de fotograaf zou zeggen – een voorzetlens, zodat hij een eenzijdige belichting krijgt. Hij gebruikt zijn torentje, zijn kegeltje als iets waarop hij zich tevens nog concentreert en door de geaardheid van dit kegeltje (dat ook weer symbolisch is voor sommige krachten) verandert de harmonische werking in de sfeer die hij bereiken kan. Zo komt hij op de juiste plaats om zijn magische werking te volbrengen. Vandaar dus dat men in de ceremoniële magie werkt met allerhande stoffen en middeltjes die de doorsneemens idioot en overdreven voorkomen. Maar zij zijn eigenlijk maar alleen bestemd om die magiër een veel groter bereik te geven dan de normale mens en hem dus harmonische werkingen in elke willekeurige sfeer te laten bereiken en bij die harmonische werkingen dan ook nog selectief te laten zijn.
Die oude magiërs hebben misschien wel heel veel onzin uitgehaald, maar daarnaast waren ze toch verstandig genoeg om in te zien dat je soms een omvormer moet gebruiken, wanneer jezelf niet toereikend bent. Opvallend is dan ook dat – vooral in de zwarte magie – ontzettend veel van die dingen gebruikt werden. Daar heeft men ik weet niet hoeveel vormen van lampjes, soorten van brandstof in die lampjes, apart samengestelde reukstoffen en werken, daar maakt men torentjes van bepaalde soorten gebak, van levend vlees, daar gebruikt men schotels met bloed, bepaalde dieren onder bepaalde omstandigheden geslacht, alles om dus zo streng mogelijk te selecteren. Waar de wit-magiër over het algemeen uitgaat van het standpunt: “God is goed’ en de lichte kracht zal ongetwijfeld de goddelijke wil even goed of beter vervullen dan ik dat zou kunnen”, volstaat hij meestal met een minder nauwkeurig gerichte opdracht en kan daarom met heel veel van al die ceremoniële gebruiken eigenlijk wel een beetje lachen en spotten. Hij zet het opzij. Toch blijkt, dat ook die wit-magiër gebruik maakt van bepaalde soorten reukwerken, dat hij gebruik maakt van bepaalde symbolen voor concentratie, en dat hij ook onder omstandigheden gebruik maakt van vruchten- of bloemenoffers. Wanneer dat bij hem dan niet helemaal bedoeld is om daardoor bepaalde geesten te bereiken en te dwingen, zo gebruikt hij aan de andere kant toch wel degelijk middelen om een persoonlijke instelling op de geest te helpen bereiken.
Nu moet u dat zien als een klein intermezzo. Want het is helemaal niet de bedoeling dat u daarmee gaat beginnen of dat u zich daarmee bezighoudt. Maar wanneer u nu overtuigd bent dat magie bestaat, wanneer u ervan overtuigd bent dat er allerhande werkingen zijn van onderbewustzijn, van rond ons liggende krachten, die heel wat verdergaan dan het menselijk begrip, dan heb ik u waarschijnlijk meteen duidelijk gemaakt, waarom de concentratie op een bepaald symbool dus nuttig kan zijn. En daarmee hoop ik meer achtergrond te hebben gegeven aan mijn raad, om hetgeen ik hier in het eerste gedeelte heb behandeld, eens uit te tekenen, eens te overwegen, er eens werkelijk je gedachten over te laten gaan en dan zo’n symbool eens te tekenen en te gebruiken als concentratiepunt bij meditatie en contemplatie.
Je kunt je toch die tekening voor de geest halen? Dat is toch voldoende?
Voor de heel groten ongetwijfeld. Maar als de volwassenen uit het hoofd kunnen rekenen, dan schrijven de kinderen nog op de lei. Degene die begint met deze dingen – zelfs al lijkt het nog zo eenvoudig – doet er beter aan de tekening te vervaardigen. Juist omdat ze zo eenvoudig is, vraagt ze weinig moeite. Wanneer u ze bv. in twee kleuren maakt, bv. geel en blauw, zodat de voorstelling nog duidelijker wordt, dan geeft zij u dus een houvast en maakt ze het niet noodzakelijk u steeds de voorstelling zelf weer voor de geest te brengen. Daarnaast geeft ze een visueel concentratiepunt, waardoor een afleiden van de ogen ook minder gemakkelijk mogelijk is, terwijl een sluiten van de ogen, dat slaap en een zekere onbeheerstheid vaak bevordert voor de mens eveneens afwezig blijft. Dus ik kan uw vraag niet ontkennend beantwoorden, maar ik moet toch wel erop wijzen, dat juist, wanneer je begint, het verstandig is om hulpmiddelen te gebruiken. U kunt het misschien ook zonder dat, maar het kost u veel meer moeite en het is de vraag of het resultaat die moeite waard is. Want als u vermoeid bent, kunt u die harmonie maar korte tijd handhaven. Maar wanneer u a.h.w. door de het in werking stellen van bewustzijn en onderbewustzijn (wat bij de voorstelling in gedachten lang zo gemakkelijk niet gebeurt) a.h.w. die harmonie met een andere wereld en sfeer bereikt (met hetgeen voor u het hoogst geestelijk bereikbare is), dan kan die werking daarvan geschieden en daarvoor is dan uw hele kracht bestemd en op gericht. Daarom is het dus wel verstandig het te tekenen.
Nu komen we tot een ander deeltje. U weet allemaal dat het voor ons erg belangrijk is om een bepaalde sfeer te bouwen. Het is vreemd, dat wij juist in een persoonlijke sfeer bv. meer onszelf durven zijn. Dat geldt niet alleen voor de mens, die bv. in eigen huis vaak veel natuurlijker is dan hij daarbuiten durft te zijn, maar ook voor de geest. Hoe meer je in contact staat met je eigen omgeving, met je eigen milieu, datgene waarin je a.h.w. meent jezelf weerspiegeld te zien, hoe natuurlijker je bent. En wanneer wij nu spreken over het maken van sfeer, dan kunnen we dus wel beginnen met dat eenvoudig huiselijke. We hebben allemaal voor onszelf zo het idee: een bloemetje erbij, dat is vrolijk. Dus voor vrolijkheid een zekere ornamentatie. Maar het blijft ons milieu, het is ons vaasje, ons tafeltje, onze schoorsteen. En daarom durven wij onszelf te zijn. Zo hebben wij dat ook soms bij kerkbezoek of tempelbezoek. Wanneer wij daar binnengaan en wij zijn daar gewend a.h.w., wij kennen het ritueel, dan is het vreemde dat we daarin opgaan. Maar wij moeten a.h.w. steeds thuishoren in die sfeer. Op het ogenblik dat het voor ons vreemd is, is het heel erg moeilijk om de juiste toon te vinden, om werkelijk jezelf te zijn, geestelijk of stoffelijk.
Nu moet u eens luisteren. Wat is voor ons voor esoterische bewustwording of voor geestelijke kennis het meest belangrijke? Dat wij in de eerste plaats onszelf zijn, vrij van allerhande belemmeringen, die ons als een lachspiegel misvormen. Dat wij eerlijk durven zijn. Dat wij onszelf niet weerspiegelen in een buitenwereld en ons belachelijk of gewichtig of wat anders menen; dat wij gewoon onszelf zijn. Nu weet u, dat ook in alles wat met esoterie samenhangt het erg belangrijk is om sfeer te scheppen. Wanneer u onderling samenkomt, al is het maar om te praten over esoterie, dan moet je daar langzaam maar zeker die sfeer weten op te bouwen, die a.h.w. de lucht laat tintelen van elektriciteit, tot elk woord dat je spreekt een soort licht is dat overkaatst, waarbij je niet meer denkt aan jezelf en al die begrippen je overweldigen. Alleen op die manier kun je werkelijk tot een grote uitwisseling van wijsheid en begrip komen.
We weten allemaal, dat wanneer wij willen bidden, de woorden op zichzelf eigenlijk heel weinig uitmaken. En toch, soms alleen de manier waarop je ze uitspreekt, de manier waarop je denkt in jezelf, zoekt in jezelf en bidt in jezelf, die bouwt een zeker contact en dan vergeet je eventjes mooi te doen tegenover God of wat dan ook. Bij de esotericus is het erg belangrijk dat hij ook dat weet te bereiken. Je moet weten jezelf te zijn.
Dat is voor heel veel mensen erg moeilijk geworden. Zij zijn de komedianten geworden, die voortdurend van de ene rol in de andere glijden en hun hele leven maken tot een spel van onechte persoonlijkheden, die ze nu eens zus en dan eens zo naar voren schuiven. Heel vaak zijn al die aspecten wel een beeld van hun werkelijk wezen, maar zij kunnen niet al die aspecten gelijktijdig uiten. Een sfeer scheppen betekent dus voor de esotericus: het scheppen van een milieu, van een stemming, van een kracht rond hem, die zijn eigen wezen en persoonlijkheid uitdrukt, hem vrijheid geeft van denken en van handelen, opdat hij zonder belemmering een uiting kan vinden voor dat wat hij of zij is; en vanuit deze uiting van zichzelf dan – door zelfbeschouwing – ook tot werkelijke zelfkennis komt. Het is duidelijk dat wij daarom ook het scheppen van sfeer zeker niet buiten beschouwing mogen laten.
Nu zult u zich afvragen: hoe doe je dat? Natuurlijk, iedereen weet wel hoe hij het voor zich gezellig kan maken. Bij de een moet het een bloemetje zijn, bij de ander een kanariepietje of een goudvis en bij de derde is een goede grammofoonplaat of een aardig radiomuziekje beter. Sommigen combineren dat, anderen sluiten zich van de omgeving af, ieder is op zijn eigen manier zichzelf. Nu wil ik proberen u duidelijk te maken hoe wij de voor ons juiste sfeer kunnen scheppen. Ieder van u moet dit voor zichzelf toepassen. Ieder moet op zijn eigen manier a.h.w. daarnaar zoeken: wat is voor mij het meest juiste? Ik kan het u niet allemaal stuk voor stuk gaan zeggen.
In de eerste plaats: de kern van het opbouwen van sfeer is even jezelf vergeten. Dat wil niet zeggen dat je niet meer mag weten dat je er bent, maar dat je afstand doet a.h.w. van de noodzaak om je te vertonen of jezelf een zekere schijn op te leggen. Doe afstand ook van je begrippen van geestelijke meerderwaardigheid en geestelijke noodzaak. Probeer jezelf te zijn zoals je voelt in de wereld, zoals je denkt in de wereld, zoals je geestelijk denkt en geestelijk zoekt, zoals je lichamelijk bent, zoals je in je milieu bent. Probeer dat af te sluiten van de wereld. Probeer a.h.w. voor het scheppen van die sfeer jezelf een soort binnenkamer te scheppen, waarin je onaantastbaar bent voor anderen.
De Engelsman zegt wel: my home is my castle. Ik zou willen zeggen: mijn eigen sfeer is mijn burcht tegen alle dingen. De mens, die zijn eigen sfeer weet te scheppen, die is daarin inderdaad gevrijwaard tegen invloeden van buitenaf die ongunstig zijn. Hij is gevrijwaard tegen handelingen en daden, die niet stroken met zijn wezen en een voortdurende wroeging of een voortdurende innerlijke nood naar voren zouden brengen. Hij is gevrijwaard tegen valse maatstaven, die hij zou gaan aanleggen, waardoor hij zichzelf zondig en schuldig gevoelt wanneer hij het niet is; of zichzelf verheft op dingen die geen werkelijke bereiking zijn.
Dus vrienden, wij moeten trachten die sfeer te bouwen. En dan zeggen wij eerstens: wij gaan op ons gemak zitten. Het klinkt misschien een beetje raar, maar voor de dames zou ik zeggen: alles wat nu een beetje onbehaaglijk knelt: los. Ga er eens op je gemak bij zitten; desnoods slordig en denk er nu eens niet over na hoe je haar zit en hoe je eruit ziet. Er is geen mens die je kan zien. En wat de heren betreft: jasje uit, das los en desnoods de sloffen boven op het bureau of de tafel. Dat hindert niet. Dus niet alleen symbolisch, maar ook werkelijk. Probeer het je zo gemakkelijk mogelijk te maken. Trek je van die wereld niets aan, je bent nu eenmaal zo en zo moeten ze je nemen. Begin daar nu eens mee.
En dan ga je vanuit jezelf denken. Niet aan jezelf (je weet wel dat je er bent), maar aan iets wat voor jou belangrijk is. Vandaag denk je misschien aan Congo, morgen aan de atoombom, overmorgen aan wereldvrede en de dag daarop misschien aan iets hogers, iets geestelijks, wat bij je als een lichtstraal naar binnen schijnt te vallen. Die gedachte gaat je overheersen. Alles, je hele omgeving, je hele milieu verzinkt daarin. Misschien komt u later tot de conclusie dat u iets gedaan hebt, dat u misschien op tafel hebt zitten kloppen of dat u op de een of andere manier het een of ander hebt volbracht of doorleefd. Dat is niet belangrijk. Hoe kan ik – in dit zo gemakkelijk mogelijk mijzelf zijn – rond mij zo fel en zo duidelijk mogelijk dat punt, wat mij nu zo bezighoudt, mij nu belangrijk is, doormaken? En dan geen kritiek uitoefenend, dan ben je een ogenblik in je eigen sfeer.
Voor iedere mens is dat anders. De kunstzinnige mens ziet het in kleuren, de sensuele misschien in andere prikkels en ervaringen, degene die nuchter en koud is ziet het misschien uitgedrukt als cijfers en degene die het hoog zoekt ziet een hele engelenschaar met Jezus voorop binnentreden. Het geeft niet hoe u het ziet en ervaart. Dat is secondair en onbelangrijk. Belangrijk is, dat u die sfeer te pakken heeft. En dan ga je dat doormaken vanuit je eigen sfeer. Het kan zijn dat je dat in een groep doet met overweging, het kan zijn dat je eens even alleen bent als je dat doormaakt, maar je gaat dus eigenlijk helemaal ontspannen dit zo doormaken, je gaat daarin leven. Je bent gewillig, want je hebt rond je je eigen sfeer. Die komt tot stand door dit jezelf vergeten en door je concentratie op iets in je eigen wezen, je denken, je gevoel, je geestelijk weten.
Het vreemde is dat dit dan na verloop van tijd voorbijgaat. We hebben die sfeer gebouwd en die blijft nog even naklinken. Maar voor ons is er iets dat haast op een ontnuchtering lijkt. Het is alsof er ergens een draad gebroken is. En dan denkt men vaak: nu is het voorbij. Neen, nu komt het belangrijkste juist. Want nu op dit ogenblik moet ik mij gaan realiseren: wat heb ik gedaan, wat heb ik gevoeld, hoe heb ik het gedaan? Waarom hebben wij zo gesproken, waarom had ik dat beeld of die sensatie? Hoe kwam dit? Wat is de associatie daartussen? Wanneer je daar nl. over nadenkt, dan zal je blijken, dat tussen heel veel, wat je zo doormaakt in die persoonlijke sfeer (je eigen wezen dus) en de krachten rond je een bepaalde verhouding bestaat. U ziet dat sommige elementen gepaard gaan met blijheid, andere met hartstocht, andere met verstilling, weer andere met de behoefte tot luidruchtigheid, tot werk. En dat ga je nu verder verwerken. Dus ik ben A., want zo heb ik het uitgewerkt, dat is mijn basis. Maar het blijkt, dat hier, wanneer ik mij zover mogelijk dus a.h.w. ontspan en mijn eigen sfeer bouw, ik B. beleef. A. en B. zijn voor mij identieke waarden.
Zo heb ik uit mijn eigen sfeer, die ik heb opgebouwd, voor mijzelf iets geleerd. Ik heb bv. geleerd welke stoffelijke verschijnselen en geestelijke intenties voor mij corresponderen. Ik weet dus waar – en nu grijp ik even terug naar het symbool – bij een congruentie van stoffelijke en geestelijke bedoelingen voor mij het ware zwaartepunt ligt. Dan weet ik ook meer van mijn eigen wezen. Want wanneer mijn intenties inderdaad vol van werkelijke goedheid zijn, een werkelijke behoefte om een mens iets te geven, om vrede te schenken, om geluk te brengen, om zorg en lijden weg te nemen en dat associeert mijnentwege met op tafel trommelen, dan weet ik dat mijn uiting dus van heftigheid geestelijk identiek kan zijn met mijn streven naar het hoogste en beste. Deze beide dingen zijn één, zolang ik volledig mijzelf durf zijn. Dit klinkt als een heel stoute conclusie, toch is ze waar.
Bij het bouwen van die sfeer komen we natuurlijk ook nog wel eens tot zelfbedrog. Het is vreemd, maar op het pad van ieder die aan esoterie doet, komt dit zelfbedrog regelmatig weer op de voorgrond. Wij menen dit of dat te zien, te weten of te ondergaan. En als wij er over nadenken is het eigenlijk niet zo, maar we zouden het graag willen en daarom doen we alsof wij het geloven. Onthoud ook daarbij dit: op het ogenblik dat ik niet uitga van hetgeen ik ben, maar bv. alleen van hetgeen ik zou willen zijn, krijg ik nooit harmonische verschijnselen. Dan is mijn stoffelijke emotie vals. Dan kan ze nooit een direct beeld vormen van hetgeen ik heb uitgezonden. Dan bestaat er geen directe verbinding tussen. Dan is verder mijn sfeer onvolledig en wordt ze vertekend door menselijke opzet. Ook dit kan ik erkennen. Op het ogenblik dat ik uit bedrieglijke waarden of wenswaarden een sfeer ga scheppen, zal ze altijd – nader beschouwd – het belachelijke tot stand brengen en niet het logische; de overbrenging van het één in het ander, met dezelfde emotie, dezelfde hartstocht, dezelfde erkenning van schoonheid, hetzelfde begrip van rust, enz.. Ontdekt u dat dit het geval is, probeer u dan te corrigeren.
Grijp nooit te ver in deze dingen. Bouw u liever een simpele, eenvoudige, gemoedelijke sfeer op, waarin u werkelijk geestelijk iets kunt beleven, dan dat u iets bouwt wat heel hoog geestelijk lijkt, maar waarbij later blijkt, dat wij te maken hebben met de weerspiegeling van eigen wensen en complexen en daardoor onbevredigd zijn. Onbevredigdheid is het kenteken van een sfeer die niet juist is geschapen. Elke maal dat u een sfeer juist schept en doorleeft, zult u zich in feite rustig (soms wat vermoeit maar altijd rustig) gevoelen en vaak gelukkig, licht van binnen. Voelt u zich zwaar gedeprimeerd, dan is er ergens een fout. Erken die fout en u zult komen tot een betere zelfrealisatie.
Eenvoudige middelen voor het bouwen van sfeer zijn: denk niet aan anderen, aan wat anderen van u zullen denken of zeggen. Schakel dit uit. Schakel elk begrip uit van wat de maatschappij er misschien van zou denken en probeer zelfs zoveel mogelijk hetgeen u in school en in de kerk geleerd hebt eventjes te vergeten. Leg alle maatstaven even terzijde.
In de tweede plaats: zorg dat u rustig bent. Bepaal desnoods van tevoren de tijd die u nodig hebt; maar zet dan liever een wekker neer dan dat u voortdurend op de klok moet gaan kijken of u nog tijd heeft. Zorg dat u de periode dat u die sfeer bouwt, dit zo harmonisch mogelijk doet. Elke nieuwe invloed, die geïntroduceerd wordt, kan die sfeer verbreken. Zorg dus zoveel mogelijk dat die sfeer gelijkmatig gehandhaafd kan blijven.
Ten derde: bouw die sfeer nooit alleen op uit je hoog geestelijk denken zonder meer. Zorg dat er eerst een basis is van gezelligheid. Men kan alleen in een kloostercel sfeer scheppen, indien men zich in die kloostercel op zijn plaats voelt. Zorg eerst dat je je stoffelijk op je plek voelt en ga dan pas het geestelijk proces beginnen.
En ten laatste: of u alleen of met anderen die sfeer bouwen wilt, concentreer u op die dingen die u het meest harmonisch lijken, het meest aangenaam zijn. En probeerde dingen die u zouden kunnen ergeren, zouden verstoren of afleiden, te negeren. Wanneer u dat in het begin doet, blijkt dat ze later in het harmonisch geheel worden opgenomen en u een sfeer bezit die u sterk maakt in de geest, die u kracht en vrede kan geven in de stof en u kan voeren tot geestelijke bereiking, terwijl de nabeschouwing een aanmerkelijke vergroting van zelfkennis inhoudt. Dat zijn voor vandaag de lessen, vrienden. Is het laatste duidelijk? Zijn er vragen aangaande het onderwerp van de vorige maal, die schriftelijk zijn gesteld?
Van een mens, die beïnvloed wordt door de Heren van Kracht, wordt gezegd, dat hij ten allen tijde zijn kracht bewust zal gebruiken. Zijn ontwikkeling is gebaseerd op oorzaak en gevolg, waarbij hij de eigen relatie met de buitenwereld beseft “na het bestaan en na het uitoefenen van de kracht aan de hand van hetgeen hij door die kracht tot stand bracht”. Dit laatste begrijp ik niet.
Ik zal het u eenvoudiger en duidelijker zeggen. Wanneer je werkt met kracht, dus je werkt onder de Heren van Kracht, dan werk je met een bepaalde kracht, dat is logisch. Je brengt met die kracht bewust iets tot stand, want je bent je zeer zeker bewust hoe de relatie eigenlijk is tussen jou en de wereld rond je. Je bent je ook wel degelijk bewust dat je een zekere aansprakelijkheid hebt: oorzaak en gevolg. Nu ga je die kracht gebruiken. En uit die kracht en het gebruik daarvan ontstaat een ervaring; dat ga je niet voorbij. Die ervaring plus na afloop de beschouwing van de uitstorting van kracht vormen een mogelijkheid tot zelfkennis en dus ook tot een juister oriëntering van jezelf. Dat werd bedoeld.
Geen verdere opmerkingen? Dan zullen wij aannemen dat u zich de moeite zult geven deze lessen te bestuderen. Wanneer u werkelijk vindt dat iets onduidelijk is en u het nodig vindt voor uzelf om het te weten, denk er over na, formuleer het zo kort mogelijk, dan kunnen wij daarmee een zo duidelijk mogelijk antwoord geven zonder teveel tijd daaraan te verspillen.
Vragen.
Ik zal beginnen met het vragen of iemand persoonlijk belangwekkende geestelijke problemen wenst aan te snijden.
Wanneer wij vragen om geestelijke kracht en wij voelen dat we die ontvangen, dan is vaak gezegd dat wij die onmiddellijk moeten doorgeven. Hoe moet je dat doen?
Dat ligt er nu net aan wat voor kracht u ontvangt. Laat ik een vergelijking gebruiken. Laten we nu eens zeggen, dat we i.p.v. met geestelijke kracht te maken hebben met kruidenierswaren. Wanneer u een pakje boter moet doorgeven, dan gaat u niet gooien; en zeker niet als het eieren zijn. Maar als het blik is, kun je het soms over een hele afstand gooien zonder meer. Dan komt dat er niet op aan. De vraag is in de eerste plaats: wat voor kracht is het, hoe gebruik je ze, hoe werkt ze, wat is je eigen instelling? Daarna komt dan de vraag: hoe moet ik die kracht doorgeven?
Elke mens heeft chakra’s. Dit is een soort lens, uit zenuwen, weefsels en astrale waarden opgebouwd, waardoor krachten die in u zijn naar buiten kunnen stralen, terwijl er ook nog een paar zijn, waardoor u krachten in u kunt opnemen. Een soort fotokastje en projector tegelijk. Wanneer u nu dus behoorlijk ontwikkeld bent, u bent behoorlijk bewust, dan straalt u dat uit. Denk bv. dat u door de ogen uitstraalt (dat is in feite door het z.g. derde oog, het voorhoofdchakrum); dus als u zich met de ogen concentreert en u wilt het overbrengen, dan gaat het in feite vanuit het voorhoofd. Bent u ontwikkeld genoeg, dan kunt u op die manier onmiddellijk krachten overbrengen voor zover uw gezichtsbereik gaat. Hebt u geestelijk aanvoelingsvermogen, vermogen tot uittreden bv., dan kunt u ook kracht onbeperkt overbrengen over elke afstand, mits die kracht wordt overgebracht van stof tot stof, althans van iets wat hoger staat tot iets wat gelijk is of lager. Dus je mag nooit van beneden naar boven kracht geven.
Nu neem ik een ander voorbeeld. Je komt ergens binnen en daar zit iemand, een vriend van je of een vriendin met een gezicht van 7 dagen onweer. Je hebt zo het idee: “wat moet die een hoofdpijn hebben!” en gelijk voel je het tintelen in je handen. Nu kun je er natuurlijk naar toegaan en dat mooie kapsel even in de war maken, maar wanneer je dat nu goed wilt aanpakken, dan zul je eerst jezelf ervan overtuigen: kan ik dat doen op de voor mij eenvoudigste wijze, bv. door instralen? Is die persoon daar niet vatbaar voor en heb ik niet de mogelijkheid zo in de buurt te gaan zitten dat ik het even kan aanstralen, zo vanuit de hand, dus vanuit de verte, dan ga je zitten denken: maar heb ik nu niet een punt waar ik voor mijzelf dat gevoel kan wekken, dat ik die kracht afgeef? Dat is misschien vanuit de zonnevlecht; dat is misschien vanuit het borstchakrum – het lijkt dan alsof je borstbeen jeukt – en het kan zijn vanuit de keelkop – dan is het alsof je een ogenblik een dikke keel krijgt, een keelontsteking; daar straalt het uit. En dan tracht je dus, waar je door ervaring hebt geleerd die kracht af te geven, die kracht te stuwen.
Verder is er een groot verschil in de soort kracht, zoals ik al zei. En dat is zo: elke kracht, die voor zuiver lichamelijke doeleinden bestemd is, kan ten allen tijde door lichamelijk contact worden overgedragen. Alle kracht die bestemd is voor bepaalde harmonieën, kan alleen dan stoffelijk worden overgedragen, wanneer een stoffelijke harmonie bereikbaar is. Anders dient zij te worden overgedragen door de geest, eventueel gesteund door het woord om een harmonische werking te krijgen. Alle krachten, die liggen buiten het menselijk begripsvermogen en van kosmische geaardheid zijn, kunnen alleen door sterke gedachteconcentratie worden gedirigeerd en kunnen alleen vanuit de hoogste vier chakra uittreden.
Nu neem ik een concreet voorbeeld. Ik voel bv. dat ik die kracht heb. Kan ik dan door op een bepaald doel mijn gedachten te concentreren, de kracht op die manier afgeven?
Ja, natuurlijk. Dat heb ik onder meer gezegd. En ik zeg erbij: je moet elke kracht dus behandelen naar de geaardheid van de kracht die je in je voelt. Daarmee moet je rekening houden. Want de ene keer heb je een gevoel van verhevenheid over je en dan kan je nog zoveel gaan staan manipuleren, daar kom je dan niet verder mee. Je kunt nog zoveel gaan denken en daarmee kom je ook niet verder. De gedachte omschrijft het niet. Dan moet je proberen het met gevoel te doen. Is het iets wat verstandelijk hanteerbaar is, dan kun je dat dus met de gedachten en de wil uitstralen. En is het een laagstoffelijke kracht, dan kun je die dus door de wil vanuit het lichaam laten uitreden. Men stelt zich dan ook voor dat dit gebeurt – dat hoort erbij – en dat kun je dan richten op elk doel dat voorstelbaar is of binnen je gezichtsbereik meestal ligt.
De tijd.
Wanneer er geen vragen meer zijn, dan heb ik nog even tijd over om voor mijzelf iets te zeggen en wel over: de tijd. Niet de tijd van de klok, hoor! Die jaagt ons wel en die dwingt ons dat wij binnen een bepaalde tijd klaar zijn, maar ik denk eerder aan de tijd die wij van binnen doormaken.
Ergens in de mens is iets wat sterker klopt dan het hart. Ergens in de mens is iets wat sterker vliedt dan de bewustwording die je van buitenaf opneemt. Ergens in de mens is iets, wat – bepaald door zijn innerlijke gesteldheid en zijn emotie – hem volkomen onafhankelijk schijnt te maken van het verloop van tijd buiten hem, dat hem immuun schijnt te maken tegen allerhande gebeurtenissen buiten hem, om hem het volgende ogenblik voort te jagen of de armzalige traagheid van alles buiten hem te laten ervaren. Dit is tijd. Niet de tijd die de aarde regeert. Het is de tijd die in een mens leeft. De eeuwige vloed van bewustwordingen, waaruit ons wezen langzaam maar zeker zijn werkelijke gestalte zal terugvinden. In deze tijd komen voor ons soms stroomversnellingen voor. Soms is onze belangstelling zo beëngd en zo vernauwd dat hetgeen wij beleven ons lijkt als een wijd meer. Onze tijd is dan als een stroom die in een meer binnentreedt en haar stroming verdeelt over een zó groot oppervlak, dat een vis ternauwernood zou kunnen zeggen dat er nog een stroming in het water is en het van boven rimpelloos lijkt als een loden spiegel. Zo gaat dan voor ons de tijd van buiten snel voorbij. Maar er kan ook een ogenblik komen dat een zo grote veelheid van reacties en gedachten in ons voortgaat, dat er méér in ons gebeurt dan van buiten af door indrukken ooit kan worden bijgehouden. Dan zijn er denkbeelden die zouden willen voortsnellen ergens naar een kosmische verte; en dan staan daar de feiten van alledag, ja, zelfs de wijzers van de klok, op onze weg als rotsen die de stroom tegenhouden. Dan bruist en suist het in ons als een wild ongeduld. Dan vragen we ons af of het nu nooit eens later wordt, of we nu nooit eens verder kunnen gaan. Want in ons leeft zoveel meer dan wij kunnen uiten.
Dit is dan onze tijd. Maar deze tijd, die in ons leeft, heeft ons meer te zeggen dan alleen momenten van verstilling en van ongeduldig wachten. Hij brengt ons iets van de adem der oneindigheid. Hij brengt ons iets, wat uit de kern van ons wezen wordt geprojecteerd tot in de vorm, waarin wij op een bepaald ogenblik menen te bestaan. Die tijd zingt. Die tijd heeft een eigen toon, een eigen klank. Men heeft wel eens gezegd dat het kosmisch geheim is gevangen in een bepaalde zevenklank. Zeven tonen, die samen zingen en een zo machtig akkoord vormen dat alle materie zou verpulveren en alle kracht in zichzelf zou worden ontbonden op het ogenblik dat het hoorbaar zou zijn.
Onze tijd zingt. Een enkele toon maar. Een toon echter die zich wijzigt. Soms is hij als de kreet van een dier, soms als de zang van engelen. Onze geest kent deze klanken. En zelfs waar de stof niet beseft waaruit dit plotseling ongeduld is geboren of waarom de tijd daarbuiten zo snel voortgaat, zo staat onze geest daar en drinkt hongerig deze klanken in. Want het verloop van de innerlijke tijd is de bouwstof, waarmee zij voor zich bouwt Gods beeld en gelijkenis, waarmee zij voor zich bouwt een kosmos, in zich zelf besloten en begrensd en toch de oneindige weerkaatsing van een Al, zoals de Schepper heeft geschapen.
Wanneer u, mens, soms een ogenblik de verstilling kunt benaderen, wanneer een ogenblik het jagen van de minuten wordt tot een oneindig tikken, dat met een razende vaart en snelheid voorbijgaat aan uw wezen, dat bespiegelend stilzit, zo wees gelukkig. Want het ogenblik van verstilling en van jezelf verliezen, het ogenblik dat onze tijd schijnt te aarzelen, is het ogenblik waarin de diepe gongklank klinkt die de kosmos zelf schijnt aan te kondigen als een plechtige tempelgong die wordt geslagen, voordat de poorten opendraaien en het beeld van de Godheid zelf zichtbaar wordt in een tempel.
De verstilling is voor ons de diepste beroering van ons wezen. Juist in die diepe stilte mogen wij rekenen op geestelijk ervaren, op een geestelijke bereiking. Zelfs wanneer dit verstillen van tijd uiterlijk wordt veroorzaakt door onbenullige dingen – een jongen en een meisje op een bank in het park en een maan en de tijd die als een razende voortgaat, zodat ze denken enkele minuten samen te zijn, terwijl er uren zijn verlopen – ook dan is er diezelfde verstilling, ook dan is er in de vergetelheid iets wat doorklinkt naar het hogere.
Maar wanneer het ogenblik komt dat u zo jachtig bent en alles te langzaam gaat, wees dan voorzichtig. Dat zijn de hoge schrille klanken die in zich iets dragen van chaos. Een chaos die uw wereld en het beeld van uw wereld kan vernietigen. Want zodra deze versnelling komt aanbruisen, zou je geneigd zijn je eigen leven uit elkaar te gooien. Je zou dingen willen veranderen, die niet veranderd mogen worden. Je zou onbedachtzaam willen stormen naar tegenstellingen die je als een rotswand zouden verpletteren of afwijzen om in een andere richting – onbewust – te moeten voortgaan. Deze hoge, schrille klanken van een oneindig ervaren in een seconde tijd zijn alleen te hanteren voor de hoge en lichtende geest die geen lager voertuig meer heeft. Zij zijn alleen te hanteren voor hen die weten omtrent de kosmos; voor wie elk begrip van tijd al lang is vergaan in het ervaren van de veelheid die in de kosmos is geopenbaard.
Het is u misschien moeilijk u voor te stellen, dat die ogenblikken van geprikkeldheid gevaarlijk kunnen zijn. En toch zijn ze dit. Niet alleen omdat ze stoffelijk uw gedachten een verkeerde richting kunnen uitsturen, niet alleen omdat ze u tot onbedachte handelingen kunnen voeren of met een geprikkeldheid tot een onjuiste instelling t.o.v. uw medemensen. Neen, ze zijn belangrijk en gevaarlijk tegelijk, omdat zij in ons krachten wakker roepen die een lager voertuig van geest of stof niet verwerken kan. Dat vreet en dat trekt aan de kracht van je zenuwen. Dat put meer dan normaal uit je bloed. Dat schijnt het hart samen te krampen en te knijpen, totdat het een benauwdheid wordt en de lucht wegperst uit je longen, zodat je ademloos staat. Ik weet het, u merkt het niet; maar uw lichaam lijdt eronder wanneer u zich aan deze prikkelbaarheid overgeeft.
Wees daarom altijd meester. En wanneer in je persoonlijke tijd de versnelling komt, wanneer alles rond je plotseling te traag schijnt te gaan en de wereld schijnt stil te staan en de klok – zonder te lopen – honend een enkele seconde tikt, denk dan aan jezelf. Want je hebt dan de kracht in je om geestelijk, innerlijk veel te doen. Deze momenten van tijdloosheid kun je gebruiken om een gedachte uit te sturen even naar het hogere, waar die tijd en die tijdloosheid bruikbaar zijn. Dan verandert op een hoger niveau dit in de sonore klank als van een cello die aangestreken het hart een ogenblik doet vibreren en de ogen even doet wenen van een geluk, dat niet wordt beseft. Dan worden die tonen diep en zuiver en weerkaatsen ze een beeld van de kosmos. Dan kunnen gedachten worden tot zilveren sterren, die zelfs in het duister van onbegrip van stof of wanhoop je een licht blijven geven en je tonen welke weg te gaan. Maar laat je je er in de stof door overweldigen, dan wordt het een schrille dissonant, iets wat je stoffelijk – en zeker in de lagere geestelijke voertuigen – bedreigt.
Mens, leer dat je een innerlijke tijd hebt en leer die innerlijke tijd gebruiken. Leer ze gebruiken zoals ze gebruikt behoort te worden. Is er in mij de stilte, zo laat mijn hele wezen, mijn laagste voertuigen en stof zich daarin onderdompelen, in dit ogenblik van rust kracht winnen en eenheid met de grondtonen van het Al. En is er de gewone loop van tijd in het normale, ach … ga verder. Dit is de tijd voor daden en voor ervaringen. Nu is het de tijd om te werken en aan te pakken. Nu is het de tijd om voort te gaan. Maar schijnt de tijd stil te staan en hebt ge geen taak die u zo vervult dat ge ze kunt volbrengen – nu sneller dan normaal – zo tracht voor een ogenblik u los te maken van de stof. Tracht een ogenblik in de geest te leven. Tracht dat wat in de stof schadelijk is om te vormen tot het licht van de geest. Want elk wezen kent zijn eigen tijd en elk voertuig kent zijn eigen snelheid van tijd.
De stroom der gebeurtenissen is niet gelijkluidend in alle sferen. Soms gaat ze zo traag, dat eeuwen op aarde zijn als één seconde. En soms gaat ze zo snel, dat aeonen van jaren zich voltrekken, terwijl het werk van de klok nog niet één seconde heeft kunnen tikken. Het Al heeft zijn eigen tijd. De grondslag van het Al is haast tijdloos. Sonoor staat het daar, het scheppend Beginsel, God zelf, de basis waarop alle dingen zijn gebouwd en waaruit het bewustzijn oprijst.
Daar, hoog boven ons, daar is die eeuwige flux van tijd, waarin het totaal geboren, het totaal sterven, het totaal van het geschapene en al wat ooit plaats vindt of vinden zal, samenvloeit in één beleven. Daartussen zijn duizenden treden en trappen. Want alle voertuigen, alles heeft zijn eigen tijd. Maar de tijd die je op het ogenblik regeert, de tijd van het voertuig waarin je leeft, zelfs de geest die zich losmaakt en wegwiekt van een stoffelijk lichaam om in een andere sfeer voor een ogenblik te spelen en zich te vermeien, te leren misschien of een taak te volvoeren, is uiteindelijk gebonden aan die stoffelijke tijd. Nog steeds. Pas wanneer je de stof vaarwel hebt gezegd is het tijd om het stoffelijk ritme en de stoffelijke tijd achter te laten.
Daarom, leer je eigen stoffelijke tijd kennen. Leer hem gebruiken. Leer de ogenblikken van verstilling gebruiken om in jezelf weg te drijven en de grondtonen van het Al, de geheimzinnige naam van de Oneindige in jezelf te erkennen. En komt er de snelheid, die je met ongeduld doet zien naar de wereld, die zo traag lijkt, vul deze kracht met een taak van de stof als dat noodzakelijk is, maar zonder op uw klok te letten en zonder u te ergeren over anderen. En … zou je geen taak hebben, leer dan stil te zijn en uw geest uit te zenden, opdat er vrucht voortkomt uit elk moment van uw persoonlijke tijd; opdat elk moment van uw persoonlijk beleven zijn juiste nadruk krijgt en zo de juiste vorm van uw wezen sterker en sterker gestalte aanneemt in de kosmos.
Ik heb getracht het niet alleen te vertellen, maar het ook nog mooi te vertellen. Ik geloof niet dat er veel commentaar op nodig is. En wij willen het ook niet te lang maken. Want wanneer u de eerste helft bestudeerd hebt, dan denk ik dat u werkelijk wel een tijdje hebt moeten nadenken; en dat u weer heel wat hebt moeten opnemen in uzelf, wat u niet of niet zo hebt gekend of gedacht.
Ik geef het woord over aan de laatste spreker voor het laatste woord. Ik wens u allen een prettig tijdje van geestelijk werk en grotere bewustwording.
Roes.
Roes. Vergetelheid. Vlucht soms voor een wereld die je niet wilt kennen. Een verzonken zijn in een waan-toestand waaruit je niet kunt ontwaken.
Roes. Een gebonden zijn soms aan stof en materie, totdat de geest is geknecht, gegeseld, gebonden en gekruisigd wordt in een hoogtepunt van genoegen of zelfs van een spottend verwerpen van alle levenswaarden.
Roes. Dat kan zijn het in jezelf opnemen van vreemde stoffen, zodat de organen anders functioneren en het bloed anders klopt; zodat de hersenen – half versuft en verdoofd – openstaan voor vreemde indrukken en vreemde invloeden. Droomwerelden met kastelen, met schoonheid; maar ook met draken, verderfelijke tovenaars en kollen. Een sprookjesland, uit de mens geboren soms. Een sprookjesland, dat hem demonisch bindt en wegsleurt van de werkelijkheid, totdat hij in die werkelijkheid niet meer kan leven.
Roes. Dat kan ook zijn, het zoeken naar een innerlijke verbondenheid met het hogere, met het grotere.
Roes. Dat kan zijn de waanzinnige dans, de beweging, waarin het krampachtig voortgaan tot de uitputting toe toch ook tevens reeds uitdrukt een innerlijke rijkdom; en de mens in de roes zelf niet anders doet dan de hem bekende sleutel omdraaien, die de poort opent naar een ander bestaan, een andere wereld en andere kennis.
Roes. Dat kan zijn de verzonkenheid waarin alles één wordt en samensmelt in één punt en één kracht, één openbaring. Want roes is een woord dat vele dingen kan omschrijven.
Ergens in het Oosten ligt een hof. Het is omringd door zuilengalerijen en rond deze zuilengalerijen zitten soms mensen en zien toe met verwondering. Daarbinnen klinkt een eentonige trommelslag. Lange mannen in witte gewaden schuifelen waardig in cirkel tot cirkel en keren terug met statige bewegingen, alsof zij planeten zijn die een vreemde, dansende baan beschrijven rond een onzichtbare zon. Maar steeds meer wordt daaruit geboren een vreemde begeestering, een roes.
De gezichten, eerst strak en geconcentreerd, ontspannen zich. Het lijkt alsof de voeten, die steeds sneller het vreemde patroon treden, ondergaan in een werveling van stof. Het oog kan ze niet meer volgen. De statige rij, zichzelf gelijkblijvend, schrijdt sneller en sneller en sneller. Daar valt er één ….. de rij gaat voort. Er valt een tweede ….. de rij gaat voort. Totdat met een laatste trommelslag de laatste neerzijgt en ze daar liggen in stilte, bezeten van hun dans misschien.
Eén van hen, die zo dansen, heeft eens geschreven:
“Ik weet, mijn voeten treden slechts de tegels van de binnenhof. Maar mijn gedachten gaan uit tussen de sterren. En zie, ik schrijd van ster tot ster. Zonnen komen mij tegemoet en groeten mij. En verder schrijd ik.
Eenzaam ben ik, al weet ik dat anderen met mij gaan in hetzelfde patroon. Mijn voeten schrijden voort, ik kan mijzelf niet meer remmen. Voort en voort en voort gaat het.
Rond mij komen nevelen van vreemde kleur. Zij zijn als vlerken die rond mij dansen, scharlakenrood en vurig. Maar mijn voeten schrijden verder en mijn ogen zien verder. Verder naar iets, wat is niet licht en niet duister, maar dat spreekt in mij. En dan komt het ogenblik dat mijn voeten – aarzelend nu haast op het pad – die laatste schreden doen.
Ik schrijd binnen in deze wereld, die is licht noch duister. En als een geluidloze explosie voel ik in mij plotseling: de wereld, het lijden van de wereld, de onderwereld en wat er in bestaat, de werelden daarboven en de engelen die zingen. Ik zie het paradijs en de ondergang. En uit dit alles klinkt een woord, een akkoord, dat voortschrijdt en mij toeroept:
Groot is Hij, die Al geschapen heeft. Geprezen zij Zijn naam.
Groot is Hij, die in Zijn liefde al Zijn kinderen behoedt en voort voert tot de veiligheid van Zijn wezen. Geprezen zij Zijn naam.
Dan, wanneer ik vragen stel en mij uit in de onvolkomenheid, waarin ik nog mijzelf ken, liggend als een witte hoop op de stenen en toch schrijdend in iets, wat is licht noch duister, zo wordt in mij een antwoord geboren. Dit antwoord breng ik met mij.
Mijn ledematen zijn zwaar en loom. Mijn hoofd is moe. Het lijkt alsof de trommelslag mij nog achtervolgt in de stilte van de hof. Moeizaam beroer ik mijn tong en ik dwing haar de woorden te spreken, het antwoord op de vraag. Maar ik weet: groter dan het antwoord is de waarheid die ik niet spreken kan.
Dit is de roes van hen die dansen. Zo kan roes zijn: het ingaan tot het grootste heiligdom. Ook kan roes zijn: de ondergang.
Hoe zoekt gij de roes? Wat is u de roes? Vanwaar is hij gekomen? Waarom werd hij gezocht?
Maar zo hij tot u komt en u meevoert als een vleugel, die u verder draagt tot onbekend weten en gevoelen, wanneer hij u wordt tot een fontein van lichtende kracht, een openbaring van eindeloze hemelen, dan is hij goed. Doch wie de roes zoekt om hemzelf, verdrinkt in een zee van duistere onbegrepenheden.
Laat ons daarom niet zoeken naar roes, maar zo hij komt, hem aanvaarden als een vleugel die ons kan voortdragen tot nieuwe werelden. Niet zeggende: dit is roes. Maar zeggende: laat dit mij kracht en vreugde zijn. Laat dit mij licht en ontspanning zijn.
En zo ge terugkeert, zeg niet: ik zal de roes zoeken. Doch wacht tot de kracht u beroert en u opnieuw meevoert ter vervulling van uw taak, opdat gij bewust zult zijn van uw wezen en uw plaats in het Al. Slechts deze heilige roes is geoorloofd.
______________________________________
Voor de vragen die bij deze tekst horen, verwijzen we door naar de tekst “De wereld van het wonder“.