Visioenen

image_pdf

13 februari 1959

Aan het begin van deze bijeenkomst wil ik er even op wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wat ons onderwerp voor vandaag betreft, zou ik graag met u willen spreken over: Visioenen.

Het begrip “visioen” is iedereen wel duidelijk. Het is de droomachtige beleving waarin wij ofwel een zinnebeeldige reeks van gebeurtenissen, of toestanden zien voorgesteld, dan wel een beeld van toekomstige ontwikkelingen en soms ook van een ver verleden.

Visioenen hebben op de ontwikkeling van de mensheid een heel grote invloed gehad. Niet slechts de visioenen van bv. de oude profeten, maar ook dat van Johannes van Patmos, bekend als het Boek der Openbaring…… Visionaire beelden kondigden de geboorte van een Boeddha aan en tonen ons hoe de wereld er op het ogenblik voor staat. In het verre oosten circuleren op het ogenblik nog regelmatig beschrijvingen van dergelijke beelden, ontvangen door monniken en priesters sprekende over een rode vloed die de wereld gaat omgolven, over het grote gevaar dat bijna ten einde is, de strijd der Goden die komen gaat en wat dies meer zij.

Ik geloof dat het goed is om allereerst eens de nadruk te leggen op de inhoud van het visioen en wel in zijn verschillende betekenissen.

In de eerste plaats: Slechts weinige visioenen zijn in tijd bepaalbaar. Wanneer een visioen in tijd bepaald is, dan vloeit dit voort uit delen van het beeld zelf. Het is heel moeilijk te zeggen dat een visioen juist op deze of gene toestand of tijd zal slaan.

In de tweede plaats: Wij weten zelden of nooit uit te maken wat nu eigenlijk symbolen zijn, waar geheimzinnige tekens op de voorgrond komen, of waar wij te maken hebben met menselijke complexen en inhouden en waar werkelijk een komend gebeuren volledig wordt getoond.

Ten derde: In het visioen zien wij over het algemeen een sterke overdrijving. Een visioen is een indruk die je ondergaat. En indrukken – vooral wanneer zij onverwacht zijn – kunnen zeer hevig zijn.

Wij weten allemaal dat mensen soms meer schrikken van een onverwachte val van een vaas door poes- of hondenstaart van tafel, of buffet, op de grond gedeponeerd, dan van een bominslag in de oorlog. De impressie die zoiets maakt, is op zo een ogenblik veel heviger.

Bij het visioen moeten wij daarbij rekening houden. Dan komt natuurlijk ook de inhoud als betekenis naar voren, dus onze interpretatiemogelijkheden.

Nu wil ik hier o.a. wijzen op het Egyptisch visioen van Osiris. De herrezen Osiris wordt getoond, niet als worstelend met Thoth, maar Thoth omarmend. De Horusvalk zweeft tussen beiden in en gezamenlijk heffen zij Isis op een troon. Het is een visioen dat stamt van ongeveer 2600 v. Chr. en in zijn tijd heel veel opgang maakte. Men meende hiermede namelijk dat de positie van de dynastieën a.h.w. nieuw bepaald werd. Als wij de symbolen ontleden, wat dan? Osiris is in feite “het leven”. Thoth mogen wij in dit geval stellen voor wijsheid, maar ook voor dood. Horus is opgang, het komende. Isis is in feite toch Moeder Aarde, ook al is zij de Gehoornde, gekroond met de Maansikkel. Men zou daaruit kunnen concluderen, dat de kennis van leven en dood de mensheid op een troon zal plaatsen, waardoor de aarde verheven zal worden. Je kunt natuurlijk ook gaan doen, zoals men gedaan heeft: Nu komt er een heerser die het zal gaan winnen. Die heerser zal hier het hele rijk groot en machtig maken…. De eerste verklaring, minder direct, is ongetwijfeld juister.

In deze tijd horen wij van visioenen heel wat minder. Wanneer in deze dagen nog eens een visioen ontstaat, ach, dan wordt het al heel gauw een roman, of het wordt deel van een of andere cultus, of van een of andere eigenaardige leerstelling. Toch zijn er visioenen in deze tijd. Typisch voorkomende visioenen die over de hele wereld de laatste dertig jaar weer optreden – voornamelijk bij personen die enigszins gespannen zijn, dat geef ik graag toe, zelfs overspannen – zijn draken of demonen die op de wereld af gaan, die wereld beginnen te verslinden en dan door een bliksemstraal worden getroffen. In doodsangst ontwaakt de patiënt dan. Een dergelijk visioen moet zin hebben. Wanneer dat bij één enkele persoon voorkomt, ja, goed. Dan wil men dat wel accepteren. Wanneer het bij 100 personen voorkomt, dan moeten wij al gaan denken aan een zekere tendens, hetzij uit de beschaving geboren en de spanningen van die beschaving, hetzij van nog hogere inhoud. Indien dit over een periode van een dertigtal jaren gaat – laten wij zeggen dat het ongeveer 10.000 maal is voorgekomen – dan gaan wij toch wel denken dat dit in direct verband staat met de ontwikkeling van de mensheid zelf.

Indien ik dit zou moeten verklaren, dan zou ik dit als volgt willen stellen. Wat is het meest monsterlijke of demonische? Zeker niet een duistere geest. Het meest duistere en demonische is de materie, die tracht zich van de geesten te bevrijden. Die droom zou dus in de eerste plaats betekenen dat het meesterschap, dat de mens over de materie bezeten heeft in het verleden, teloor dreigt te gaan. Dat dus de dode stof zelf machtiger wordt dan de mens en hem voortjaagt op een pad dat hij niet wil gaan. Dan die bliksemstralen. Een bliksemstraal komt uit de hemel, van boven. Een bliksemstraal is o.a. een van de attributen van de hoofdgoden der oude Pantheons. Een Goddelijk ingrijpen, dat het monster vernietigt, maar eerst nadat het de wereld heeft aangetast.

Conclusie: Degenen die deze visioenen ondergaan, zijn in de eerste plaats zeer bevreesd omtrent hetgeen zich op deze wereld afspeelt. In de tweede plaats hebben zij een onbewuste kennis omtrent deze overheersing van de materie, de techniek die de mens verder jaagt, terwijl hij niet meer in staat is deze te beheersen. In de derde plaats voelen zij aan, dat dit niet verder voort kan gaan en in de vierde plaats nemen zij aan, dat er alleen maar uitkomst is te vinden in het bovennatuurlijke, het Goddelijke, en menen dat het Goddelijke die vernietiging tot stand zal brengen. Geestelijk gezien zou dit een aantonen kunnen zijn van hetgeen op deze wereld te gebeuren staat. Namelijk het ogenblik dat de mens kiezen zal tussen een ver doorgevoerd materialisme, en een terugkeer naar grotere eenvoud, waardoor veel van hetgeen hij thans geschapen heeft, ongetwijfeld ten gronde zal gaan, maar aan de andere kant in een nieuw licht, in een nieuw bewustzijn, verder kan gaan.

Het lijkt mij niet zo dwaas om dergelijke visioenen wat au sérieux te nemen. Wanneer het een visioen is van een enkele profeet denken wij weer aan de openbaringen van Johannes. Dan hebben wij alle reden om te zeggen: “Hier moet of sprake zijn van een directe inspiratie, ofwel een zuiver persoonlijke interpretatie”. En de ziener van Patmos kennende en de Openbaring kennende, geloof ik, dat wij hier wel degelijk met een persoonlijke interpretatie te maken hebben. Maar wanneer visioenen over de hele wereld voorkomen, dan moeten zij voortkomen uit iets wat groter is dan de mens zelf, maar gelijktijdig tot die mensheid behoort, vandaar de weerkaatsing ervan in zovele individuen.

Laten wij nu eens aannemen dat er een zogenaamd bovenbewustzijn bestaat, een gemeenschappelijke denkwereld, waarin alle mensen gelijktijdig zijn opgenomen. Dan zou de conclusie niet ver liggen dat het visioen daar zijn oorsprong vindt. Nu ga ik als volgt redeneren: Een mens kan de toekomst niet voorzien, zegt men. Toch weten wij, dat ieder zich voorbereidt op toekomstige gebeurtenissen die binnen zijn speciale bereik vallen. Het is zelfs zó, dat moeder de vrouw thuisblijft, omdat om 9 uur de melkboer komt. Zij voorziet dit. Het kan voorkomen dat hij niet komt, zij neemt aan dat hij wel komt.

Nu beschikt de enkele mens over weinig feitenmateriaal. Hoe die mens echter als eenling ook misleid kan worden door een onvolledig overzicht, wanneer wij het bewustzijn van een heel volk zouden kunnen overzien, dan zouden wij precies kunnen zeggen wanneer een persoon zich met zeer grote waarschijnlijkheid op een bepaalde plek zal bevinden, wat de gevolgen daarvan zullen zijn, economisch, politiek, etc. Wij krijgen een inzicht van ontwikkelingen die over langere tijd misschien pas voor anderen kenbaar worden, maar die in het heden hun oorsprong vinden.

Neem nu een bewustzijn dat alle mensen tezamen bevat. Dan volgt hieruit, dat elke ontwikkeling, die thans begint, in dit grote bewustzijn erkend kan worden en voor een ieder die vatbaar is voor de krachten van dit bewustzijn, kenbaar kan zijn. Kan zijn, ik zeg niet, zal zijn.

Het visioen is voor het grootste deel althans het product van het gemeenschappelijk bewustzijn der mensen, uitgedrukt in een enkeling, in symbolen en beelden vertaald volgens de persoonlijkheid die deze indrukken ontvangt. Maar waar komen wij dan aan de Goddelijke betekenis van een visioen? Waar blijft dan de openbaring? Het bewustzijn van alle mensen samen is maar een heel klein deeltje van het bewustzijn, dat er in de kosmos, in het heelal bestaat. Maar wij nemen toch allemaal aan dat er wat meer bestaat dan alleen maar het stoffelijk mensdom zoals u dat kent. Er zijn werelden van geesten, er zijn engelen, er zijn demonen. Er is de Schepper Zelf. Nu blijkt ons, dat ontlading van de gedachten der menigte in een bepaalde persoon gebeurt, wanneer deze onder een zekere spanning verkeert. Die spanning maakt hem klaarblijkelijk dus gevoelig voor de overheersende tendensen in het bovenbewustzijn. Indien een mens door omstandigheden gevoelig zou zijn, niet direct voor die stoffelijke tendensen, maar voor een totale, of kosmische tendens, dan zou een beeld gewonnen kunnen worden dat uit de kosmos stamt. Misschien zelfs uit het Goddelijke bewustzijn dat alle kleinere bewustzijnsvormen en normen omvat. Dan zal een dergelijk visioen niet alleen slaan op de wereld, zij zal moeten slaan op de kosmos en zal vanuit de kosmos vertaald moeten worden. Ik keer weer terug naar de openbaringen. Wanneer daarin gesproken wordt over de zeven hoofdzonden, dan is dit klaarblijkelijk een menselijke interpretatie van krachten die in feite bestaan. Het is wel vreemd dat wij spreken over de zeven hoofdzonden of doodzonden, terwijl wij aan de andere kant ook spreken over de zeven aartsengelen. Zouden wij hieruit de conclusie mogen trekken dat in het verschil tussen licht en duister – tegenstellingen dus, die noodzakelijk zijn voor de Goddelijke openbaring – voor elke scheppende kracht een andere kracht bestaat die vernietigend is, of chaotisch? En dat de z.g. zonden der mensheid niet betekenen bepaalde handelingen of instellingen in de eerste plaats, maar het toegeven aan het chaotisch principe in zichzelf?

Stellen wij dat, dan wordt ons al heel wat duidelijker wat hier bedoeld wordt. Het menselijk symbool treedt hier in de plaats van de machten der duisternis. Niet duivels, of demonen, machten der duisternis als tegenstelling aan het Licht, dat voor ons noodzakelijk is om te kunnen leven. Dan volgt hieruit de conclusie dat de wereld op een gegeven ogenblik misschien de krachten der chaos te sterk maakt……. Dan zijn er dus twee spanningen, strijdig aan elkaar op de wereld, maar ook in de kosmos. Twee spanningen is al wat nodig is om een verdeling tot stand te brengen. Denk eens aan de druk die wij bv. uit kunnen oefenen op stof en die wij in trekken om kunnen zetten. Wij kunnen een baksteen in elkaar drukken, dan blijft zij niet heel, dan wordt zij verpulverd. Maar wanneer wij twee krachten nemen, dus twee tegengestelde krachten en wij doen er op werken, dan rukken wij het uit elkaar en dan blijft er, door een breuk, twee afzonderlijke delen over. Deze delen vinden wij terug in het laatste oordeel, waar de schapen ter rechterzijde de bokken ter linkerzijde ingaan. De schapen en bokken is weer de symboliek die enigszins joods aandoet. De bok, zondebok, beladen met zonden en het lam of het schaap, als symbool van onschuld, als symbool ook in sommige gevallen voor de Verlosser Zelf.

Ook hier dus weer het idee dat op een gegeven ogenblik de kosmos in twee delen uiteen zal vallen. Aan de andere kant horen wij van twee namen. Het eigenaardige is, dat die twee namen identiek kunnen zijn met elkaar, het getal 666, het andere 999. Verder vinden wij nog een aanduiding van het getal 4-7 en het getal 111, gelijk zijnde aan drie. In deze getallensymboliek, – wederom stoffelijk gebruik, kabbalistiek, een bepaalde wijze van mystieke uitdrukking – kunnen wij aflezen dat de kracht des Lichts, Verlosser, en de kracht der duisternis, elkaar evenwaardig zijn, maar tegengesteld in hun bestrevingen. Beiden staan even dicht bij God.

Rekent u maar uit: 3 x 6 = 18, eindgetal 9. Negen, het getal van de hogepriester. 3 x 9 = 27, eindgetal negen, het getal van de hogepriester. In deze symbolen zouden wij dus af kunnen lezen dat het visioen betrekking had op het uiteenvallen van het heelal, in elkaar tegengestelde delen, een wegvallen van de tussenfase.

Willen wij die betekenis goed ontleden, dan vragen wij ons af: Hoe komt het dat alle werelden zijn ontstaan? In het begin moeten er twee krachten geweest zijn, die volledig tegengesteld waren aan elkaar. De wisselwerking daartussen heeft alle schakeringen doen ontstaan. Er was eens wit en zwart, sedertdien zijn alle vormen van grijs, die er maar tussen konden zijn, ontstaan. Maar eerst moesten beide hoofdtinten ontstaan. Stel, dat de kosmos terugkeert tot haar oorsprong in een onbekende kringloop, dan zou hieruit de conclusie worden getrokken, dat er op aarde steeds weer een ogenblik komt, waarop de grondwaarden lijnrecht t.o. elkaar staan en het niet meer mogelijk is om een middenweg te kiezen.

Nu gaan wij eens kijken bij oudere zieners die over het algemeen hun beeld van de kosmos heel aardig ontwerpen, zij het, dat zij het op de wereld projecteren. Zij zeggen dat de Goden de mensen gelijk zijn, maar dat de eerste God zelfbarend was. Heel vaak horen wij dan ook dat die geboorte uit het hoofd geschiedt. Het hoofd is dan weer het symbool van de gedachte. Wij zouden dus kunnen zeggen: het eerste product is de vorm der gedachte. Verder horen wij dat een aantal van die krachten worden uitgezonden, terwijl er één – een lievelingszoon meestal in het verhaaltje – in het visioen bewaard blijft en dat is dan de Vorst der Wereld. Dan horen wij verder dat er oorlogen tussen dezen werden gevoerd. Deze beelden, vaak in liederen neergelegd, zouden m.i. niets anders uit willen drukken dan: Eens was er een kracht. Deze kracht, zichzelf delende, deed de tegenstellingen ontstaan. Reeksen van tegenstellingen doen hun invloed op de aarde gelden en er bestaat een voortdurende strijd tussen de aarde en andere krachten of werelden.

De astrologie leert ons dat alle banen op een gegeven ogenblik een wisselende verhouding betekenen tot een gelijk aantal waarden. Denkt u aan de Dierenriem, aan de loop der  planeten door de verschillende huizen, etc. Nu hoeven wij niet aan astrologie te geloven. Wij mogen het wel doen, maar wij hoeven er niet aan te geloven. Wij kunnen dit idee toch over gaan zetten op al deze visionaire ervaringen. Dan kom ik tot deze conclusie: er is ook in de geschiedenis der mensheid iets wat ons aan een kringloop doet denken. Op het ogenblik dat nieuwe krachten of invloeden op aarde het gezag verkrijgen, moet een scherpe splitsing ontstaan in wit en zwart, moeten chaos en vorming scherp tegenover elkaar gesteld zijn. Het visioen van Johannes bevestigt dat door te spreken over de dag Armageddon, waar de krachten der duisternis en de heerscharen des Lichts een laatste gevecht hebben. Maar kan zo’n laatste oordeel – laten wij die term even accepteren – iets anders zijn dan meteen een begin?

Want de ene gaat ter linker en de ander ter rechterzijde, maar zij blijven bestaan. Nergens staat dat zij uitgeblust worden. Dat wil zeggen, dat zij elk op hun eigen vlak een nieuw bestaan beginnen.

  • Hebben die krachten elkaar dan niet opgeheven?

Daar heb ik geen vraag over gesteld, maar ik wil uw vraag wel even beantwoorden. Wanneer twee krachten elkaar tegengesteld zijn en zij zijn elkaar volkomen gelijkwaardig, fixeren zij elkaars positie. Dat wil zeggen dat beide krachten in elkaar doordringend in elk punt een menging van beide krachten doen ontstaan, vergelijkbaar met de afstand die tussen beide krachten ontstaat, dus is de afstand A en hebben wij kracht B en C , dan zal B staat tot C worden, bv. B x 1/2A en C x 1/2A. Dan is de werking daar 1/2B + 1/2C. Het is niet algebraïsch juist, wat ik hier zeg. U hoeft het niet na te rekenen als formule. Alleen maar een aanduiding. Verschuif ik tot 1/3, dan krijg ik dus bv. 2/3B 1/3C, de waarde is altijd één, waar ik ook ben. Maar de openbaring van waarde in beide verhouding van licht en duister zal steeds aangepast zijn aan de onderlinge afstand. Als zodanig heffen zij elkaar niet op, maar houden zij elkaar in stand. Als zodanig zijn zij door de doordringing die zij t.o.v. elkaar trachten uit te oefenen in feite de Schepper, of instandhouders van een totale scala van verschijnselen, die zonder één van beiden niet mogelijk zou zijn.

Nu ga ik even snel mijn stelling ontwikkelen. Ik stel: Wanneer een nieuwe periode begint voor deze wereld, bv. een Aquariustijdperk, dan ontstaat er een hernieuwing van waarden. Het is niet meer mogelijk om te denken in tussenliggende waarden, wij moeten ons bekennen tot de kracht licht, of de kracht duister. Na dit erkennen, zullen wij onder nieuwe invloeden een nieuw leven beginnen. Maar dit nieuwe leven zal zich in de eerste plaats openbaren in strijd. Om uit licht en duister een harmonische wereld te scheppen, waarin alle tussenfasen mogelijk zijn, zullen beiden elkaar trachten te doordringen, na een scheiding betekent dit altijd een strijd, totdat in de strijd uiteindelijk een evenwicht wordt gewonnen. Met deze stelling kunnen wij nu een visioen verklaren dat in de laatste tijd heel veel is voorgekomen. Het visioen van een wereld die kaal en vernietigd is, maar waarin – vreemd genoeg – op de puinhopen bloemen bloeien. Ruïnes met bloemen. Een vreemd verschijnsel, overal voorkomend. Dit visioen herhaalt zich 1000 malen.

Dan stel ik: Uit de tijd van heden wordt een nieuwe tijd geboren. Deze periode van overgang is alleen maar een begin. Nu zullen zich eerst langzaam de krachten van licht en duister moeten scheiden. Het is niet meer mogelijk om tussen beiden in te zijn, neutraliteit is niet meer mogelijk. Men moet een keuze doen. Wanneer die keuze gedaan is, dan zal eruit op deze wereld ongetwijfeld strijd voorkomen. De belangen, lijnrecht tegenover elkaar staande, laten geen verdere compromis meer toe. Er moet een strijd worden uitgevochten op deze wereld, opdat in een nieuwe verhouding, het evenwicht van de mensheid wordt hersteld.

Ik stel verder dat de angstdromen, die wij misschien ook wel visioenen mogen noemen, die op het ogenblik een groot deel van de mensen beroeren, de angstdromen van bepaalde regeringsgroepen, de angstdromen die kerken tot nieuwe activiteit prikkelen, alleen een verschijnsel zijn van hetzelfde, van de vernieuwing die komt. Want men voelt dat een keuze moet worden gemaakt. Men wil ten koste van alles eigen positie bevestigen. Dit kan alleen door toe te geven. In dit toegeven zal men zich moeten bewegen in de richting van of zwart of wit, tussenklassen zijn niet mogelijk. Dan zal deze strijd betekenen een totale hervorming van de wereld, doordat de waardemeter goed – kwaad aanvaardbaar – niet aanvaardbaar verandert.

Uit eenvoudiger beelden zal deze complexe maatschappij eerst ontleed in haar bestanddelen, in staat zijn een nieuwe wereld op te bouwen. Visioenen van licht, lichtende werelden, lichtende gestalten, visioenen die soms gepaard gaan met het luiden van klokken, in enkele gevallen – zeer typisch – met kerstliederen komen ook voor op de wereld. Zij zijn klaarblijkelijk ook in het bovenbewustzijn van de menigte vastgelegd.

Te zeggen dat dit alleen maar een poging is om te ontvluchten aan de dreiging van deze wereld, kan niet zuiver zijn. Want een ontvluchting is over het algemeen een individueel streven, niet een massaal streven. Het kan worden meegedeeld van mens tot mens, maar gelijktijdig voorkomen in vele verschillende delen van de wereld in gelijke visioenen betekent m.i. dat op zijn minst genomen het bovenbewustzijn van de mensen en zelfs hogere krachten daarmede gemoeid zijn. Dan stel ik dat deze droom van licht, van lichtgestalten, deze symbolen van vrede, want dat zijn uiteindelijk klokkengelui en kerstliederen voor de meeste mensen, in feite betekenen, dat de mensheid van heden reeds erkent dat in de vernieuwing de grote vrede voor de mensheid gewonnen zal worden. Dat deze aarde i.p.v. tot ondergang gedoemd te zijn, herrijzen zal als een en schoner dan ooit tevoren opwiekende een nieuwe vlucht naar beschaving, maar vooral naar Godsbegrip. Een nieuw zoeken, misschien naar technische middelen, maar wel in de eerste plaats naar een innerlijke vrede en in de verhouding tussen de mensen onderling, die het leven menswaardig en menselijk maakt.

Door alle tijden hebben de visioenen weerspiegeld wat aan weten in het totaal der mensheid aanwezig was, hebben de visioenen uiting gegeven aan het weten van hogere geestelijke krachten omtrent al wat op de wereld zal gebeuren. De visioenen van heden zijn de schaduw die een komende tijd vooruit werpen. Veel van hetgeen u thans ziet is duister. Het lijkt u, of hierin geen licht geborgen is, omdat het licht nog verborgen staat achter het zwarte, het schijnbaar demonische. U bevindt zich nog niet tussen beide krachten, maar uw keuze voor licht kan u uit deze duisternis brengen tot een nieuw bewustzijn. Keuze voor het licht willen wij allemaal, of moeten wij doen.

Hoe? Een gedachte die ik hier uit de zaal opvang. Mijn antwoord: door niet met compromissen bezig te zijn. Er bestaat geen compromis voor de mens die zich een doel stelt, dat hij erkent als uit God geboren. Doe het goede, vanuit uzelf, zonder eisen tegen de medemens, zonder eisen aan de omgeving, doe het zo volkomen als u het kunt en tracht niet het met uzelf op een akkoordje te gooien, omdat het misschien te lastig is datgene te doen, waarvan je weet dat het goed is.

  • Is die rede een zinspeling op het getal 666? Op zwart en wit?

Ik begrijp wat u wilt zeggen. Ik kan het er niet mee eens zijn. In de eerste plaats heb ik het getal 666 niet aangehaald als een tijdperk, maar als een beeld dat staat t.o. een andere figuur: 999. M.a.w.: ik heb getracht aan te tonen dat in het visioen, zij het verscholen, de tegendelen ook op de voorgrond komen en dat wij steeds ongeveer gelijke waarden zien die tegenover elkaar staan, lijnrecht. Verder wil ik opmerken dat licht en duister, dat goed en kwaad noodzakelijk zijn om bewustzijn mogelijk te maken. Wanneer wij één waarde hebben en geen vergelijkingspunt, is geen realisatie mogelijk. Elke wereld zal bestaan uit goed en kwaad, uit licht en duister. Op het ogenblik dat er alleen goed zou zijn, kan er geen wereld en geen bewustzijn meer bestaan. Op het ogenblik dat er alleen kwaad is, precies hetzelfde. Dat wil zeggen, dat het optreden van één waarde, met uitsluiting van alle anderen, slechts kan betekenen, het einde van deze Schepping. Ik meen dat dit niet het geval is en heb getracht erop te wijzen dat door de scheiding in bokken en schapen, wederom zwart en wit, een continuering werd aangegeven, ook in het visioen van Johannes.

  • Het is toch aan ons het onderscheid te zien?

U maakt uw keuze in uw eigen wereld. Die keuze betekent dat u zich bekent tot goed, of tot kwaad.

  • U sprak van de tegenstelling goed – kwaad en licht – donker. Een strijd van achter het ijzeren gordijn en…….

Ik heb uitdrukkelijk vermeden hier politieke toespelingen te maken en wel om de volgende reden: Een dergelijk tegenover elkaar staan als bv. het westen en het oosten op het ogenblik, is in feite het symbool van het menselijk weten omtrent de noodzaak tot een beslissing

te komen. Men wil deze beslissing in zichzelf niet aanvaarden en projecteert deze naar buiten toe. Het is als de zondaar, die optreedt als prediker voor anderen om daardoor zijn eigen geweten te ontlasten, zonder in feite daar voor zichzelf ooit enig licht uit te puren.

Een strijd tussen twee machten kan nooit een strijd zijn van werkelijke reiniging of werkelijke loutering. Dit kan alleen ontstaan, wanneer beide krachten in zichzelf de strijd beginnen, tegen alle onrechtvaardigheid, tegen alle bedrog, tegen alle onmenselijkheid. Het is dan ook deze strijd die wij – ik mag wijzen op hetgeen wij hier over toekomende tijden meermalen gezegd hebben – eerder verwachten dan een wereldoorlog, waarbij een machtsstrijd de wereld tot vernietiging zou voeren. Wij menen dat het zich splitsen van de volkeren in verschillende belangengroepen op de duur moet leiden tot een stellingname van goed en kwaad binnen de volkeren en dat van binnen de volkeren uit deze strijd uitgevochten zal worden, waarna het mogelijk zal zijn te spreken van een broederschap, ook tussen degenen die in het westen en in het oosten leven.

 De midwinterzonnewende.

Wanneer je het oude geloof beziet, dan bestaat dit altijd weer uit een strijd tussen goed en kwaad, licht en duister. Aan de ene kant heb je de demonen die trachten de wereld te veroveren en aan de andere kant de Licht-Goden die de mensen beschermen en geluk geven.

Wanneer wij de dienst zien van de oude Kelten, waarbij de Druïden nog niet zo’n overweldigende invloed hebben, dan blijkt dat hier inderdaad sprake is van een lichtverering en dus de midwinterzonnewende in de eerste plaats is de eer die men bewijst aan het licht dat komen gaat. Zodra de Druïden erbij komen, dan – zoals meestal bij het oude geloof – zien wij dat het magisch element boven het zuiver religieuze de overhand krijgt. Wanneer zij aan de magie beginnen, dan probeert men dus om gezag te winnen bij bepaalde krachten. Dan wordt de midwinterzonnewende niet alleen het ogenblik dat het licht gaat komen, maar ook het ogenblik, dat de krachten van het duister het grootst zijn. Vandaar dat de Druïden bijvoorbeeld de midwinterzonnewende gebruiken om het z.g. bijloffer te brengen, waarbij dus aan de duistere krachten bloedoffers, vaak zelfs mensenoffers, gebracht worden. Daarnaast echter hebben zij gelijktijdig ook weer hun bezweringen die het kwaad terugdringen daar, waar zij het niet verlangen. En een enkele gedachte daarnaast van het licht. Hier wordt de komst van het licht niet zozeer gebruikt als iets om je over te verheugen, een weerkeer van het leven, maar het wordt gebruikt als een soort bedreiging tegen het kwaad. “Denk erom, als jullie – demonen – teveel uit de band springen, het licht komt en ook de Goden, dan krijg je er van langs……” Dergelijke opvattingen zijn natuurlijk heel simpel voorgesteld op deze manier. Er komt heel wat bij kijken, want: De Druïden waren, zoals de meeste magiërs van de oude tijd, ook knappe sterrenkundigen. Zij wisten bv. hun heilige wouden, maar ook hun andere heilige plaatsen – denkt u eens aan Stonehenge – te oriënteren, precies op de 12 sterrenbeelden. Zij wisten gebruik te maken van de zogenaamde drie sferen, de menselijke, die van de lichte Goden en die van de demonen. En Stonehenge bv. is een vrijplaats tegen alle demonisch werkingen, maar draagt gelijktijdig naast het zogenaamde witte, ook het zwarte altaar in zich.

De oriëntatie van die wouden gebeurde dan op de volgende manier. In de eerste plaats op de Poolster. De ster die het verst staat a.h.w. van het licht. Veelal werd die Poolster gezien als een symbool van wat men noemde het koude vuur der demonen. De andere was de zon. Dat was de tweede ster waarop georiënteerd werd, zodat oost – west een belangrijk deel uitmaakte en het hoogtepunt van de zon, het zuiden, de hoofdpoort aangaf voor alle levenbrengende en wit magische functies. De optochten die bv. naar de orakelrotsen in de heilige wouden gingen, trokken dan ook lang niet altijd langs dezelfde weg.

Bij de midwinterzonnewende echter ziet men dat voor orakelwerpen en gelijktijdig vuurbezwering, twee stoeten zich op weg begeven in het woud. De één komt van het noorden, de ander van het zuiden. Degenen die van het noorden komen brengen bloedoffers, degenen die van het zuiden komen daarentegen, branden palmen of boombladeren, vaak ook eiken, oud graan, meestal iets van het zaaigraan werd ook verbrand, en als beiden hun brandoffers hebben geplengd, dan begint het z.g. vuurfeest. Het vuurfeest is een vuurorakel. Bij deze orakels neemt men aan dat het louterende vuur, het symbool van de zon, het koude vuur der demonen overwinnen zal.

Paartjes die willen huwen, zullen door aan de koude hand der demonen te ontkomen, door het vuur springen. Priesters die bewijzen willen dat zij meester zijn over de demonen, reinigen zich in dit vuur, door over houtskool heen te lopen, of door meerdere sprongen over het vuur uit te voeren.

Gelijktijdig heeft men de z.g. dienst, waarbij enkele “orkesten” het verdrijven van de demonen door middel van geluid beoefenen. Hierbij zien wij ook soms het gebruik van schelp- en ramshorens en daarnaast ook bekken- of gongslagen. De rietfluit, later de doedelzak, neemt een belangrijke plaats in na de afloop van het ritueel. De mens die nu eerst vriendschap heeft gesloten met de demonen om vervolgens gereinigd door het licht, zich gelijktijdig als meerdere t.o.v. hen te stellen, mag wel feestvieren. Op hen kunnen de kwade geesten die rondwaren, niets meer hebben. Hij draagt bij zich een stukje van het heilig vuur. De tak zorgvuldig gedoofd, is zijn bescherming.

Gelijke gebruiken vinden wij ook bij de Germanen. Zijn deel van het offerbloed waarmee hij gemerkt is – overeenstemming o.a. met de Kali Durgadienst – is voor hem een zegel, waardoor hij vrij gekocht is van demonische beïnvloeding. Hij zal bv. op reis door de demonen niet worden lastig gevallen.

Verder wordt het midwinterfeest gebruikt om de bezwering tegen vijanden uit te spreken en gelijktijdig meestal raad te houden over rooftochten, om bescherming te leggen op bepaalde landstreken, meestal gepaard gaande met strategische overleggingen, en verder rechters en vorsten te bevestigen of te onttronen. De macht van de priesters komt in deze tijd bijzonder scherp tot uiting, omdat zij rond de midwinter- en de midzomernacht steeds weer vergaderen op bepaalde vaste punten, waar zij de plechtigheid van de cirkel en de bijl voltrekken.

De Keltische bloedoffers doen ons herinneren aan de z.g. dieroffers van de koningen in de Atlantische periode. Het waren de stieroffers, waarbij het dier, drager van de geest des rechts en des lichts, geveld werd en met zijn bloed de weg bezegelde, waarna het als in een nieuwe incarnatie a.h.w. onmiddellijk weer zijn plaats innam. Dat is heel oud. De bloedoffers die in deze zin worden gebracht, zijn dan ook tot in een heel ver verleden wel terug te volgen. Daarnaast waren echter offers gebruikelijk van landbouwproducten, bloemen en in de winter vaak overgebleven vruchten van het oude jaar, ook takken, sparren, enz. enz. Het vergroten van de bloedoffers, met uiteindelijk het brengen van het mensenoffer, is in de Druïdedienst hoogstens 1200 jaar v. Chr. pas ontstaan. Hoogstens. Waarschijnlijk eerder 800 dan 1200, maar ik durf dit niet definitief te zeggen. Ik meen dat wij hieruit kunnen afleiden, dat in de oudheid het dier- of bloedoffer niet gebruikelijk was, uitgezonderd het doen sterven van de incarnatie der Goden. Een gebruik dat overal voorkwam, zelfs in het oude Egypte, 3.000 jaar v. Chr.

De trek van de Maya’s.

In Zuid-Amerika is de Mayacultuur wel een eigenaardige. Zij brengt ons aan de ene kant in contact met een volk van herders en landbouwers, aan de andere kant doet zij ons echter ook steden zien die op een betrekkelijk hoog cultuurpeil stonden.

Waarom hebben zij hun woonplaatsen verlaten om zich op honderden kilometers te vestigen?

Men heeft deze verklaring gezocht op het gebied van landbouw: men had geen mogelijkheid meer in de omgeving nog goede landbouwgrond te vinden, men heeft het gezocht in vlucht voor de vijanden. Men heeft echter één ding buiten beschouwing gelaten. Dat is de specifieke eigenschap van de Mayacultuur. Zij wordt namelijk heel vaak verward door de mensen in Europa met hetgeen men kent als het rijk van de Azteken en de Tolteken. Men meent dat de Incalanden een weergave zijn van de Mayacultuur, maar dat is niet waar. De Mayacultuur is ouder en vindt haar bakermat veel zuidelijker.

Deze Maya’s waren in het begin, zoals vele landbouw en veeteelt bedrijvende stammen, erg bijgelovig. Zij meenden dat op een gegeven ogenblik geesten zouden kunnen terugkeren en hun dorpen onveilig maken. Dat vinden wij bij de negers soms ook nog wel. Zij trokken dan een eind weg en bouwden daar een nieuwe dorp. Dat is dus de oude overlevering. Nu komt men op een gegeven ogenblik in moeilijke omstandigheden te verkeren. Het volk heeft een betrekkelijk hoge cultuur bereikt, het weet grote woningen en paleizen te bouwen, hun stapelbouwwerken zijn werkelijk fantastisch, men krijgt geen speld tussen de stenen zo mooi zijn zij behouwen…….. Zij kennen beeldhouwkunst, pottenbakkerij en wat dies meer zij. Zij vinden rond zich onbeschaafdere volkeren. Dat betekent dat deze volkeren langzaam maar zeker strijdbaarder moeten worden, maar dat zijn zij in feite niet. Zij beroepen zich dan ook veel meer dan normaal op de hulp van Goden, van demonen zelfs, die hen verdedigen moeten. In hun geloof en godsdienst komt dat dan ook sterk tot uiting. Nu wil een enkele keer het geval wel eens dat in een stad – meestal voorkomt men dat door hem naar buiten te brengen, meestal in een tempel – een grote regeerder, tevens krijgsman, sterft. Dat betekent, dat vanaf dat ogenblik die stad een geestenstad is. De bewoners trekken weg, want daar kan geen gezag meer worden uitgeoefend, geen regering. Men neemt aan dat de vruchten op het veld in de omgeving verbouwd, plotseling vergiftigd en onheilbrengend zullen zijn. Men meent dat de kudden onvruchtbaar zullen worden.

Meerdere malen heeft men daarom steden in de steek gelaten, maar daarmee zichzelf van de grootste kracht, de stenen stad en vesting, beroofd. Men moest dus de vaak strijdvaardige buurvolkeren ontvluchten en deed dit meestal door weg te trekken, bij voorkeur langs bergdalen en zo vanuit de bergen bij andere stammen plotseling binnen te dringen en daar hernieuwd een stad te bouwen. Op deze manier zijn vele van de verlaten Mayasteden en tempels eigenlijk tot ruïnes geworden en op deze wijze bestaan er ook nu nog tempels en enkele steden, waar nog de z.g. geestenwachters wonen. De westerling heeft later gemeend, dat dit schatbewaarders zouden zijn die tot taak hadden verborgen schatten voor vreemdelingen te beschermen. Dat is niet waar. Om de geest tevreden te stellen, moest een priesterlijke familie – men moest ook nog priesterlijke capaciteiten hebben – daar blijven wonen. Van vader op zoon dus en zo verder werden de geheimen doorgegeven van de namen van degenen die in de stad leefden, de behoeften die zij hadden, bv. zij hadden een bepaalde voorkeur voor wild of voor vruchten, daar moesten dan – meestal tweejaarlijks, soms per vier maanden – offers van gebracht worden.

De bewakers zelf woonden meestal niet in de steden maar in de nabijheid ervan, omdat zij zelf hun land bebouwden. Vreemd genoeg worden deze families ook door de wildere stammen gerespecteerd, omdat zij – zoals men zegt – het zegel van de geest dragen. Het is overigens wel leuk hierbij op te merken dat zelfs bij de Azteken en Tolteken onder gelijke condities tempels verlaten werden en zelfs steden met de grond gelijk gemaakt.

De opkomst van de beschaving van praktisch heel Amerika begint ongeveer in Patagonië, Vuurland. Het is daar dat de eerste beschaafde nederzettingen plaats vinden. Het is vandaar hoofdzakelijk langs de Andes, langs de bergketens en niet langs de kust, dat de beschaving dragende volkeren verder trekken. Dat de Maya’s ouder zijn dan de Inca’s bv. is waar. In het noorden van Amerika daarentegen hebben wij te maken in de eerste plaats met Polynesische en Maleise rassen, die daar aan land kwamen en zich vermengden met de op zichzelf kleine, op Eskimo lijkende stammen, en vandaaruit ontwikkelen zich de Indianen. Maar die Indianen maakten ook soms weer kennis met de meer naar het zuiden gelegen beschavingsvormen. Daar worden de oudste takken voortgestuwd. Dan vinden wij bv. bepaalde tekenen van Mayacultuur terug bij de Yaqui- en Hopi Indianen, maar dat is pas veel later. Zij zijn uit het zuiden gekomen.

Weet u dat er een theorie is, dat de voorvaderen van de Inca’s Chinezen zijn geweest? Dat zij met boten de oceaan hebben overgestoken? Wat ik hier vertel is wel juist. Weet u waarom? Omdat een groot gedeelte van de oude beschavingsvormen verwant is met Atlantische nederzettingen. De Atlantische handelsnederzettingen waren er om de producten die gewonnen konden worden, eerst in het zuiden, zodat van daaruit de beschaving zich verbreidde. Vreemd genoeg bleven de kustgebieden waar ook wel nederzettingen waren, betrekkelijk gespaard van een uitbreiding van de Atlantische beschaving, omdat de Atlantiërs, net zoals de Nederlanders dat in Indonesië hebben gedaan, zich in vestingen afsneden van de bevolking. Pas toen er een ondergang van Atlantis kwam, is daar een zekere ontplooiing van beschaving begonnen omdat men geen achterland meer had en dus zich wel moest overgeven op goed vertrouwen aan de wilden. Zo zit die zaak eigenlijk in elkaar. De Maya’s zelf zijn niet direct van Atlantis afkomstig. Het is een mengras, zoals ook de anderen mengrassen zijn, maar het draagt bepaalde verworvenheden van Atlantis nog met zich mee.

Als een beschaving uiteen valt, is er zelden een mens te vinden die van alle takken van die beschaving voldoende afweet. U bent heel beschaafd, maar als u in een wildernis komt te zitten, zonder verder materiaal dan wat u bij u hebt, zou u dan in staat zijn elektriciteit op te wekken?

Zou u in staat zijn een machine te maken? Neen. Er zijn bepaalde takken waar u iets van afweet en die kunt u dan vereenvoudigd en in primitieve vorm overleveren aan de anderen en op die manier zijn de beschavingen van Zuid-Amerika en ook die van Afrika trouwens en van Zuid-Europa aan hun grondvormen gekomen. Restanten van kennis zijn overgebracht door Atlantiërs die van hun moederland waren afgesneden door daar optredende rampen en oorlogen. Wij vinden praktisch overal in de wereld een piramideachtige tempel- of torenbouw en vestingbouw. Denk aan de bouwwerken van Pueblo-Indianen, die ook in feite een trappiramide lijkt. Denk aan de bouw van de tempeltorens van Babylon. Denk aan de Dolmenbouw, die wij vinden in Centraal Europa tot in Centraal Azië. Denk aan de eigenaardige kloostertrapbouw, waarbij – dat kunt u nog enigszins zien in de Potalabouw – ook een piramideachtig geval naar voren kwam. Denk aan Pagodebouw. Het zijn allen dezelfde vormen. Deze vorm kwam over de hele wereld voor, maar kwam niet van Atlantis af. Ik geloof wel dat de behoefte van de mens dichter bij zijn God of Goden te komen er toe geleid heeft dat hij een structuur oprichtte, die een bredere basis moest hebben, anders kon het ding niet blijven staan, die het hem mogelijk maakte zich boven de mens te verheffen en zo dichter bij zijn God te komen. Zover wij na kunnen gaan, is deze uitleg wel de enig juiste omtrent de Maya’s.

image_pdf