Voorbij de noodzaak tot incarnatie

image_pdf

6 september 1984

Een onderwerp dat eigenlijk regelrecht met reïncarnatie samenhangt. Sta mij toe dat ik eerst een kleine schets geef van het ongeveer verloop der zaken.

Een mens incarneert. Hij heeft dan al andere bestaansvormen achter de rug en wordt nu voor het eerst mens. Hierdoor heeft hij een bepaald bereik van mogelijkheden. Op het ogenblik, dat hij alle mogelijkheden die er voor een mens bestaan als ervaring zich heeft eigen gemaakt, gaat de noodzaak tot incarnatie voorbij. Maar een menselijk leven bevat over het algemeen veel meer mogelijkheden dan een mens voor zich kan beleven en realiseren. Wij stellen daarom de totale gang van zaken voor als een zogenaamde spiraal des leven. Wanneer u als mens begint, is dat aan de buitenkant van de spiraal. U ontmoet nu steeds dezelfde invloeden en u maakt voortdurend een omloop. Normalerwijs is in het begin één omloop gelijk aan één stoffelijk leven plus een geestelijke periode. Maar als we dichter bij de kern komen, dan is het tempo van de omlopen veel sneller. Je ontmoet dan twee‑ soms driemaal in je leven dezelfde invloeden. Dat is het bekende verhaal wat je in het oosten wel hoort dat je vele incarnaties tijdens één mensenleven kunt afwerken.

Neem je elke keer nieuwe ervaringen op, word je bewuster, word je harmonischer, dan zul je daardoor tenslotte een middelpunt bereiken. In dat middelpunt is er geen verdergaan meer. Wij zijn dan gekomen aan een punt waar de incarnatiecyclus voor een mens ophoudt. Wij kunnen dan stellen dat we vanuit onze volledige harmonie ons toch weer gaan inleven in het totaal van de kosmos.

Dat wordt vaak voorgesteld als een verhoging van niveau (een lijntje dat vanuit het centrum van de spiraal omhoog gaat) waardoor er een naar buiten gaande spiraal ontstaat. Ook hier doorlopen wij weer vele achtereenvolgende invloeden, maar nu op een andere schaal. De incarnaties die wij op aarde hebben gekend worden nu afgewisseld door perioden van gerichtheid of belangstelling.

Een mens leeft een mensenleven. Een geest, die boven die noodzaak is gekomen echter, ondergaat een bepaald aantal invloeden. In het begin zou dat kunnen zijn dat hij zich bezighoudt met de ontwikkeling van een bepaalde groep. Hij fungeert dus als een soort groepsgeest. Daarna kan er een periode zijn waarin hij kosmische belangstelling krijgt en zich misschien met de stoffelijk‑kosmische verschijnselen bezighoudt. Daarna kan deze zelfde reeks invloeden worden doorlopen, maar nu in een besef van geestelijke werelden en hun onderlinge relatie. Op deze wijze kom je aan een buitenkant. Hier is dus ook weer geen ervaren mogelijk.

Nu gebeurt het eigenaardige, dat je een geheel zodanig hebt doorlopen, dat je het kunt overzien. Zonder te weten wat er gebeurt (dat ontdek je eigenlijk pas nadat het proces is voltrokken) begin je steeds meer alles weer in relatie te brengen met het centrale punt, met de harmonie. Het samenvloeien met die harmonie wordt dan over het algemeen de toestand van perfecte bereiking genoemd.

Het is theoretisch, mogelijk dat de mens deze ook in een menselijke vorm nog bereikt. Maar dan moet hij daarnaast ook nog een groot aantal geestelijke belevingen doormaken. Dat komt dus zelden voor. Ik heb u hiermee het proces ongeveer geschetst. Laten wij nu proberen om enkele details nader onder de loep te nemen. Wanneer wij zijn gekomen aan het einde van onze spiraalweg, dan zijn wij in staat om als mens deel te zijn van de totale mensheid met een totaal besef voor die mensheid en voor de geestelijke waarden welke in die mensheid liggen. Wij zijn één geworden volgens sommige termen met de Rode Adam, de eerste mens die uiteen is gevallen toen hij zich voor een ogenblik terugtrok van het Goddelijke en die nu wanhopig zoekt om die eenheid weer te vinden. Wij zijn natuurlijk geen deel van de totaliteit in die zin: dat is alleen maar een symbool. In ons bestaat echter het vermogen om die totaliteit weer te herwinnen. En daarmee staan wij paradijselijk weer in verbinding met de scheppende Macht zelf. Daarom noemt men in sommige kringen deze fase wel eens ‘het wandelen met God’. Maar wandelen met God betekent altijd nog dat er een verschil is tussen God en tussen ons. Je bent menselijk actief. Je kunt niet het scheppingsproces met het geheel van zijn waarden en geestelijke achtergronden begrijpen. Je bent alleen maar één geworden met de mensheid.

Door nu steeds meer delen eerst van de mensheid, maar daarna van de kosmos, van de geestelijke werelden te betrekken in je leven en beleven en daarvoor verantwoordelijkheid te gaan dragen (soms een beperkte, soms een totale) kom je als vanzelf in een situatie waarin je niet meer wandelt met God maar a.h.w. functioneert als een pode: een uitstootsel van de Godheid. Er is een voortdurend verbonden zijn. Je eigen vermogen blijft beperkt, maar daarnaast heb je dan toch wel de totale Goddelijke krachten achter je staan. Je hebt het totaal van het Goddelijke weten om uit te putten. Je bent niet meer beperkt. Een mens kan zich deze toestand zeer moeilijk voorstellen. Het blijft bij vaagheden. Het is net zoiets als eeuwigheid waarvan niemand zich een juiste voorstelling kan maken, zelfs indien men een juiste definitie ervan zou hebben. Dus wat is er aan de hand, wanneer wij de voleinding bereiken?

Normaal is de mens gebonden aan zijn lichaam. Dat wil zeggen: het lichaam bepaalt het aantal ervaringen en mogelijkheden. Maar iemand, die die de volmaking toch wel een beetje benadert als mens, heeft de geest gemaakt tot heerser over het lichaam. Het is de geest die bepaalt. Het is het lichaam dat zich voegt naar de geest. Laat mij het heel simpel zeggen: U heeft bepaalde hoogstaande geestelijke plannen (laten we aannemen dat u zich daarmee bezighoudt) en u heeft migraine. Het gaat niet meer. In het andere geval bent u vanuit uw hooggeestelijk besef gewoon bezig met de mensheid. De migraine verdwijnt en het proces wordt niet gestoord. Dit is het grote verschil. Doordat u dan alle dingen samen meemaakt, wordt u ook heel sterk geconfronteerd met de tegenstellingen waarbinnen de mens leeft. Goed en kwaad (wij hebben daar vaak over gesproken) zijn heel betrekkelijke waarden. Maar of ze nu betrekkelijk zijn of niet, voor ons zijn ze reëel.

Wij horen dat de Boeddha wordt bezocht door Mara, de Bittere of de Duistere en een aantal malen wordt verleid. Eerst met aanbiedingen, daarna met zijn dochters en vervolgens met zijn legerscharen. Daar zit ook een climax in. Dan denk je, dat is allemaal symbolisch. Maar zo symbolisch is het niet. Je wordt je bewust van de schaduwzijde van elk licht en van het licht dat in elke schaduw zit. Je kunt eenvoudig niet meer een onderscheid maken. Daardoor word je persoonlijkheid geconfronteerd met zaken die niet meer goed of kwaad zijn, maar die wel een persoonlijke keuze vragen, omdat het persoonlijk harmonisch zijn belangrijk is. In die periode word je inderdaad nogal eens door aanvechtingen getroffen. Want, zo zeg je tegen jezelf, waarom zou ik eigenlijk niet. Dan is het natuurlijk volkomen waar. Waarom zou je niet …. vult u het verder maar in. Maar je doet de dingen niet omdat je anderen daarmee in gevaar zou brengen, want je hebt ook begrip voor anderen. Laten we het weer eenvoudig nemen: U kunt als volwassene een drukke verkeersweg heus wel oversteken zonder dat er nu direct gewacht wordt op een groen licht. Voor u is dat helemaal niet belangrijk, want u kunt het tempo van de vervoermiddelen die daar voorbij razen redelijk schatten. U kunt naar twee kanten kijken wat er gebeurt. U zegt: Ik steek nu over. En het gaat goed. Maar daar staat een kind dat niet die ervaring heeft. Als het u ziet oversteken. dan denkt het: ik kan het ook. En omdat het dan niet uitkijkt, loopt het heel groot gevaar.

Dat is eigenlijk de kwestie van goed en kwaad waarmee je dan wordt geconfronteerd. Je doet de dingen niet meer omdat ze goed zijn. Je vermijdt ze niet omdat ze kwaad zijn, maar je doet de dingen zo, dat je anderen niet in gevaar brengt om hun eigen evenwicht, hun eigen harmonie te verliezen. Daardoor trek je je dan voor een groot gedeelte van de mensheid terug. Niet dat je niet wordt bewogen door de mensheid, maar het is niet meer zo persoonlijk. Juist door de afstand die je dan al tijdens je stoffelijk leven neemt van alle klein menselijke dingen en je je meer bezighoudt met een geheel, kom je als vanzelf in een toestand waarin de harmonie met het geheel wordt bepaald. Dan kun je eventueel zelfs stoffelijk blijven voortleven. Maar er komt een ogenblik, dat je besef niet meer in staat is de mensheid als zodanig zonder meer te bezien. Je gaat het zien als een grotere samenhang.

Je ziet niet alleen de mens, maar je ziet ook de invloeden die op hem inwerken, de geesten misschien die er deel aan hebben, maar net zo goed invloeden van het weer, bepaalde werkingen van de zon, die kunnen ook het menselijk humeur en daarmee het menselijk gedrag beïnvloeden. Al die dingen bij elkaar brengen je er dan toe compenserend te gaan werken meestal voor een aantal mensen. Het eerste dat je doet ‑ of je bent overgegaan of niet -, nadat je je incarnatiespiraal verlaat is te zorgen dat voor anderen het evenwicht niet te zeer wordt verstoord. Je gaat alle onevenwichtigheden compenseren door er iets anders tegenover te stellen. Daardoor kom je dan als vanzelf terecht in een wereld waarin harmonie, dus het samengaan der dingen weliswaar een voortdurend ingrijpen vergt, maar op zichzelf toch een onverstoorbare harmonie kan garanderen. Als je dus zegt: aan het einde van de noodzaak tot incarnatie, dan zeg je in feite, aan het einde van de persoonlijke betrokkenheid en aan het begin van het bewust deel zijn en gelijktijdig in het geheel werken. Daar komt het eigenlijk op neer.

Als we dan kijken naar de manier waarop een gewoon mens het nu bekijkt, dan wordt het erg moeilijk. Wanneer u hier in Nederland op dit ogenblik werkelijk die compensatie zoudt geven, zo goed u kunt met alle geestelijke en andere middelen, dan zou men u op zijn minst zonderling, maar ook gevaarlijk en onbetrouwbaar vinden. Want u bent niet meer in staat de eenzijdigheden te volgen. U zegt niet meer: Ik ben tegen de Centrumpartij en ik ben voor de PSP (ik noem maar de een of andere politieke vloek). U zegt eenvoudig: Beide hebben eenzijdigheid en beide zijn extreem op een verkeerde manier, maar gezamenlijk hebben ze een betrokkenheid die ze tot samenwerking zou kunnen brengen. Waarom moeten ze tegenstanders zijn? Waarom kunnen ze niet eerst komen tot de samenwerking, dan vervalt dat extreme denken, dat gelijk willen hebben als vanzelf. Maar ja, dan ben je voor de PSP veel te rechts en voor de Centrumpartij ben je een linkse rakker.

Stel u voor, dat u zegt: Ik kan dat doen niet alleen t.a.v. de politieke kant maar ook t.a.v. geneeskunde en andere wetenschappen. Dan zeggen ze al heel gauw: Hé die vent wil alles samenvoegen. Dat is een bedreiging. Dat is waanzin, Dat kan niet. Op deze manier wordt u dus eigenlijk losgeweekt uit het geheel. En dan is het de grote kunst om zolang je mens bent toch medemens te blijven. Niet afdalen tot het niveau van de ander, dat is dwaasheid, maar het niveau van de ander zodanig begrijpen dat u die ander in zijn beperktheden kunt respecteren zonder gelijktijdig zelf erbij betrokken te worden. Dat is een situatie waarmee je als mens natuurlijk heel wat te maken krijgt.

Als geest is het precies hetzelfde. Wanneer je in Zomerland komt en je zegt: Er is geen verschil tussen Zomerland en een duistere wereld, dan denk ik dat degenen die zichzelf al zalig hebben verklaard onmiddellijk beginnen met luidruchtige protesten eventueel vergezeld van een retrograde Satanas (ga achter mij Satan). Want zij kunnen zich niet voorstellen dat het licht van hun wereld alleen maar een reflectie is van precies hetzelfde van wat er in de werelden bestaat die voor hen duister zijn. Zij kunnen het niet aanvaarden en daarom mag je hen zelfs niet met die waarheid zonder meer confronteren. Theoretisch, dat mag. Maar je kunt hen niet meenemen en zeggen: Zie je wel, duister is net zo licht. Het ligt dus aan jezelf. Je kunt hun alleen zeggen: Als je bang bent voor het duister, blijf dan nog een tijdje in je lichte wereld tot je sterk genoeg wordt om zelf licht in het duister te zijn. Dat vinden ze dan mooi.

Zelf licht in het duister zijn, wil iedereen graag. Wat dat betreft zijn er ook in de geest vele dwaze maagden die de olie opbranden, terwijl zij ze nodig hebben. Alleen hebben wij gelukkig een goede toevoer. Wij zijn niet afhankelijk van Saoedi‑Arabië of andere oliebronnen. Ook hier is het weer een enorm zoeken. Het is juist dat zoeken dat je ertoe brengt om je niet meer op een persoonlijk vlak bezig te houden. Het kan nog wel een keer voorkomen door banden die er misschien bestaan. Je weet, dat ze voor jou niet belangrijk zijn maar voor anderen tellen ze. Nu ja, goed dan zul je daar nog wel op ingaan. Maar al die beperktheden, al die kleine conflicten zijn eigenlijk zo miezerig, zo drenzerig. Daarom ga je kijken naar de groep, want daar zien we wel de totale tendens. Al die kleinzieligheden vallen dan een beetje weg. Daardoor krijg je dan weer de mogelijkheid om dus meer vanuit jezelf te reageren, maar gelijktijdig ook te leren. Van een mens kun je niet veel leren, alleen dat je anders bent, en dat leer je heel gauw. Maar op het ogenblik, dat je met een groep te maken hebt en je verbonden voelt met de kernwaarde van die groep, ontstaat er een zodanige diversiteit van mogelijkheden en invloeden dat je daardoor zelf enorm wordt verrijkt.

  • Ik heb wel eens horen vertellen dat, als je eenmaal een bepaalde toestand hebt bereikt (dan hebben ze het over samahdi of zoiets) je dan helemaal vrij bent.

Je kunt nooit vrij zijn. Je bent een bewustzijn. Een bewustzijn is in zekere zin de gevangene van zichzelf. Want geen bewustzijn kan zichzelf handhaven zonder voortdurend innerlijk veranderingen te ondergaan en eventueel voortdurend uitbreidingen aan zijn scala van mogelijkheden toe te voegen. Wij worden gedwongen tot voortgaan door hetgeen wij zijn en daardoor is er ook geen absolute rust. Zeker, er is harmonie. Er is kracht. Er is een sterkte. Er is een vrede waarvan wij ons geen voorstelling kunnen maken al proberen wij het nog zo goed. Maar er is meer. Er is de behoefte om verder te gaan. Het is alsof wij altijd weer worden gedwongen te gaan naar de horizon van onze mogelijkheden om de onbekende werelden te betreden waarin we steeds weer nieuwe ervaringen opdoen, maar daardoor ook wijzer, sterker, groter worden. Al zoeken wij onszelf niet meer, ons bewustzijn bepaalt deze manier van functioneren.

Dit, mijne vrienden, houdt in dat ons proces verdergaat tot het ogenblik, dat het ik‑zijn zozeer een deel is geworden van een totaliteit dat het geen behoefte meer heeft zichzelf uit te breiden, maar zich alleen bewust wordt van de mogelijkheden van de totaliteit waartoe het behoort. Als we de titel zo stellen als we vanavond hebben gedaan: Tot na de noodzaak tot incarnatie, dan denk je: Mensen, jullie denken dan, God zij dank, daar ben ik dan eindelijk af. Maar dan begint het alleen maar weer op een grotere schaal.

Het is zoiets als je begint als een venters de mens. Je verbetert je assortiment voortdurend totdat je eindelijk zover bent dat je een winkel kunt beginnen. Dan is je situatie anders geworden. Je noodzaken, je mogelijkheden zijn toch wel heel anders, maar blijft doorgaan. Dan komt er een ogenblik dat die winkel zoveel mogelijkheden gaat bevatten dat je het eigenlijk niet meer in een winkel kunt doen, dan word je een warenhuis. En als je een warenhuis bent, dan zit je weer met zoveel mogelijkheden die je moet exploiteren dat je gaat uitbreiden en dan word je een concern. Op die manier moet u het zien. U heeft op het ogenblik een beperkt aantal mogelijkheden. Denk daar alsjeblieft niet pessimistisch over, want hoe beperkt het ook moge zijn t.a.v. de kosmos, als u kijkt waar u vandaan bent gekomen, dan bent u al een aardig eind verder. Met die beperkte mogelijkheden heeft u een beperkte voorstelling, maar u heeft ook een beperkt oordeel. U heeft een beperkt vermogen tot eenheid, tot naastenliefde, tot wat dan ook. Het totaal ontbreekt U. Daarvoor bent u mens. Dat is helemaal niet erg. Maar hoe groter uw ervaringen worden, hoe groter de scala van innerlijke waarden waarop u een beroep kunt doen, des te omvangrijker eigenlijk uw contact met de wereld wordt. Niet in de zin van iets zuiver persoonlijks, maar in de zin van begrip voor, mogelijkheid tot helpen, tot ingrijpen, mogelijkheid misschien tot corrigeren, tot compenseren. Hoe omvangrijker het begrip wordt, des te groter zonder dat u het zelf beseft de noodzaak wordt om bij te leren. Want er zijn onevenwichtigheden die u niet kunt compenseren met de huidige middelen. Maar ergens steken ze u. U moet ze uitbreiden. En dan zoekt u naar nieuwe krachten en nieuwe bronnen.

Nu is er iets dat misschien niet helemaal bij het onderwerp hoort, maar het is interessant genoeg om het hier te vermelden. Iets waarop ik u wil wijzen: Wanneer je een bepaald geestelijk niveau hebt bereikt, ontstaan er een aantal z.g. gaven. Dat weet u van mensen ook. Als er iets verandert in hun leven, in hun samenhang, dan zijn ze ineens paranormaal begaafd, helderziend, wat telepathisch of misschien wat mediamiek. Of heeft u misschien een andere uitdrukking daarvoor? Die mensen kunnen vaak kracht putten waar een normaal mens dat niet kan. Die mensen voorzien mogelijkheden waar een ander niet aan denkt. Daardoor zijn ze in staat hun evenwicht te bewaren onder omstandigheden die voor een normaal mens vernietigend of althans tijdelijk machteloos makend zijn. Als je nog verdergaat dan kom je op een punt waarop je zelfs materie kunt regeren.

Een ingewijde kan heus wel van stenen brood maken. (van brood stenen maken laten ze nog steeds aan de bakkers over.) Zij zouden misschien ook van lood goud kunnen maken en net zo goed van goud lood. Zij zijn doorgedrongen in de energieverhoudingen van de materie, de materiële samenstellingen. Hun wil alleen is al voldoende om ergens een invloed op uit te oefenen. Zo worden ze langzamerhand meester. Maar dat meester-zijn is niet de hoofdzaak. Het meester‑zijn is eigenlijk alleen maar een middel dat je kunt hanteren om daarmee je eigen evenwicht, je mogelijkheid te blijven handhaven. U denkt ook wel eens: waarom ben ik nu niet mediamiek? Er zijn zelfs mensen die zeggen: Ik ben mediamiek, terwijl ze het niet zijn. Dat gebeurt ook. Dan zeggen ze: Waarom een ander wel en ik niet? Iedereen zou het moeten kunnen. Ja, iedereen kan het. Maar de gave ontwikkelt zich eigenlijk op het ogenblik dat er zodanige spanningen zijn dat ze op deze wijze het best kunnen worden gecompenseerd. Het is een compensatiewerking. Daaruit kunnen we dan een algemene regel putten:

In de gehele spiraal van incarnaties zullen we steeds die geestelijke mogelijkheden en vermogens in ons ontdekken die voor ons noodzakelijk zijn om een evenwicht te handhaven in onze beleving van de wereld en in ons vermogen tot uitbreiding van bewustzijn.

Dat betekent dat iemand, die eenmaal op het punt komt waarop een stoffelijke incarnatie als mens niet meer noodzakelijk is, als vanzelf zoveel geestelijke krachten en mogelijkheden is gaan beheersen dat hij daardoor automatisch kan gaan functioneren op de manier die ik u al heb beschreven.

U moet het niet zien als een proces waarbij het ophouden van de noodzaak tot incarnatie een onderbreking vormt. Het is gewoon een culminatiepunt – vanuit menselijk standpunt – waardoor men zover is gegroeid dat men in een andere vorm kan verdergaan. Ik wil de mensen niet graag met rupsen vergelijken, want dan denken ze onmiddellijk aan de geest als aan een vlinder. Nu vlinderen er wel wat geesten rond, sommigen in witte gewaden en dan heten ze spoken. Toch is er een overgangsproces dat vergelijkbaar is. Je wordt ontdaan van de belemmering van de stof, maar je blijft datgene wat je innerlijk altijd bent geweest. Alleen nu met een veel grotere bewegingsmogelijkheid, een totaal andere wereldappreciatie, een totaal ander vlak van beleving.

Als ik de les nog even mag herhalen zodat u het vooral niet vergeet:

  1. Elke incarnatie betekent een mogelijkheid tot uitbreiding van bewustzijn plus vermogens waardoor men steeds nader komt tot het punt waarop men zichzelf beheerst en gelijktijdig een harmonie kent waardoor de beheersing op een deel of op een groot deel van de wereld overdraagbaar is.
  2. Wanneer de incarnatienoodzaak ophoudt te bestaan, betekent dit slechts dat de meest optimale vorm van verdere ontwikkeling is gele­gen in activiteiten die niet meer in de stof kunnen worden gepres­teerd en waarmee men in toenemende mate een verantwoordelijkheid vóór en begrip voor de grotere delen van de schepping verwerft.
  3. Ook na deze incarnatienoodzaak waarin de ontwikkeling niet meer wordt onderbroken door perioden van dood en rust, komt toch het mo­ment dat men zich steeds meer één gaat voelen met de totaliteit en daardoor de behoefte niet meer heeft tot zelf ageren, omdat men weet dat het geheel ageert en in het geheel de volledige samenhangen kan aflezen die men zuiver persoonlijk nog steeds niet had kunnen overzien. Dit ogenblik of punt noemt men dan je absolute bereiking. Hierin ontstaat een rust voor zover wij deze kunnen gadeslaan.

Bij de bereiking van dit punt is het echter zeer wel mogelijk dat een totaal nieuwe ontwikkeling ontstaat waardoor u misschien een zonnegeest wordt of de heerser van gehele geestelijke werelden waarin anderen een bewustwording opdoen. Maar daaromtrent kan ik u, gezien mijn eigen ontwikkeling en mogelijkheden, geen uitsluitsel verschaffen.

image_pdf