12 januari 1976
Ik val vanavond in. Er zijn wel eens omstandigheden die dit noodzakelijk maken.
Wanneer ik spreek over een vorm, dan heb ik het over een vorm met een specifieke inhoud. Wanneer ik spreek over een schijnvorm, dan heb ik het over iets dat niet wezenlijk, maar niettemin ten dele voor de buitenwereld ervaarbaar is. Een ervaarbaarheid, die hier een belangrijke rol speelt.
(Door een technische storing is een deel van de beginregels van deze lezing onverstaanbaar op de band. Op de laatste bladzijde staat een korte samenvatting hiervan, die op een latere datum door een andere spreker werd gegeven.)
Nu leven we in een kosmos waarin de vormen een veranderende waarde hebben. Kracht splijt, energie kan in anderen overgaan, maar ze blijft principieel aanwezig. Velden kunnen van geaardheid verschillen, maar de totaliteit van mogelijke velden blijft in de kosmos gelijk. Dat is de wet van evenwicht. Vanuit het Goddelijke redenerende zou je dus kunnen zeggen:
“Alle vorm is maar een voorbijgaande verschijningsvorm van de ene werkelijkheid.”
Maar helaas bevinden wij ons niet in een situatie waarin wij dit gezegde voor onszelf waar kunnen maken. Mens en geest leven nog altijd in een toestand, waarin vorm erg belangrijk is en waarin ook een schijnvorm een rol kan spelen.
Wat is nu essentieel voor de vorm en de verandering ervan? Elke vorm is de uitdrukking van de kracht die erin woont. Dit houdt in, dat wanneer een kracht verandert, de vorm verandert. Hoe kunnen wij die kracht in het leven uitdrukken? Eén van de beste omschrijvingen – ofschoon niet geheel juist – is trilling of trillingsgetal. In feite zou men moeten spreken van een voortdurende veldfluctuatie, gebaseerd op de oerkracht en geuit in verschillende scala van trillingsmogelijkheden. Maar hoe wij daar ook aan toe zijn en wat er ook precies gebeurt, de vorm blijft belangrijk voor een mens en voor een geest. De vorm die ik “ik” noem is de weergave van datgene wat ik ben.
Er zijn veel mensen die zeggen: “Ik ben geestelijk toch veel verder of anders dan mijn uiterlijke vorm.” Ik kan dat best begrijpen, want de vorm kan slechts traag veranderen in een stoffelijke wereld. In een geestelijke wereld is die verandering praktisch onmiddellijk en word je dus veel minder juist met die terughoudendheid geconfronteerd. Maar het zal u allemaal bekend zijn, dat wanneer een mens in zichzelf innerlijke rust vindt, nieuwe geestelijke kracht vindt, dat die persoonlijkheid anders begint uit te stralen; er gaat iets anders van zo’n mens uit.
Kijken wij nu naar die mens, dan zal de grondvorm misschien niet veel veranderen, want dat is menszijn, maar het gelaat, de wijze van bewegen, ja, zelfs haargroei e.d. kunnen een lichte wijziging ondergaan. Hier past de vorm zich in de stof dus beperkt aan aan de veranderingen die zich in de geest of in het ik plaatsvinden. Dat het nooit verdergaat is begrijpelijk.
Het doorsnee menselijk lichaam heeft maar een beperkte leefmogelijkheid. Die leefmogelijkheid is in feite te danken aan de voortdurende weefselverontreiniging, die men ouderdom noemt en die op een gegeven moment zover gaat, dat de vorm aan het vervallen is, terwijl het ik in die vorm zich nog ontwikkelen kan, maar gelijktijdig begint los te komen van de stoffelijke wereld en de daarin heersende maatstaven. Wanneer nu een menselijk leven duizend jaar kan duren, dan heeft het lichaam voldoende gelegenheid zich aan te passen en dan zouden wij kunnen zien dat iemand zijn lichamelijke structuur, afgezien van het skelet, misschien aanmerkelijk wijzigt en zo zijn uiterlijk voortdurend kan blijven aanpassen – met enige vertraging – aan hetgeen hij innerlijk wordt.
De schijnvorm zal zich veel gemakkelijker aanpassen. Dat is ook begrijpelijk. Een schijnvorm is namelijk iets wat niets met het “ik” te maken heeft. Misschien zou u het zo moeten uitdrukken:
Een schijnvorm reageert als een kameleon, terwijl het werkelijke ik en de vorm daarvan meer doet denken aan vaste voorwerpen of bomen (ik neem de boom niet als levend wezen omdat de veranderlijkheid van de boom minder is en omdat hij bovendien nog plaatsgebonden is.)
In de schijnvorm hebben we dus in de eerste plaats te maken met een externe krachtbron. Er is geen interne werking. Het is a.h.w. een ballon die van buitenaf bestuurd wordt. Dit blijft gelden, zelfs wanneer die schijnvorm voorzien is van alles wat in een menselijk lichaam normaal voorkomt. Dus alle weefsels etc.
Wanneer die kracht van buitenaf wordt gericht, dan betekent dit dat een bepaalde hoeveelheid energie in een schijnvorm aanwezig is.
Maar op het ogenblik dat die energie niet meer wordt aangevoerd of een andere vorm van energie wordt aangevoerd, begint een onmiddellijk verval van de gehele vorm en een verandering – wanneer er een andere energie komt – van de vorm. Dit gaat zo snel, dat het soms lijkt alsof zo’n vorm wegsmelt als een sneeuwpop om onmiddellijk te herontstaan, maar nu in een andere structuur.
Wanneer je vormen en schijnvormen samenvat, dan zeg je: ze zijn beide mogelijkheden. Er kan geen vorm bestaan, die in strijd is met de feitelijke kwaliteiten van de oerkracht en alle daaruit voortkomende trillingen. Een vorm kan niet bestaan als ze niet beantwoordt aan een eigenschap, die in het evenwicht van het Al ergens aanwezig is. Wij kunnen, ook in vorm, alleen de potentie waarmaken van de totaliteit. Er is geen vorm denkbaar die buiten het reeds in het totaal behoudene kan treden. Daarmede komen wij aan een moeilijk punt.
Wanneer ik met een schijnvorm werk, dan kan ik die schijnvorm opbouwen. lk kan hem ook vernietigen. Elke mens die bv. voortdurend een gedachtenbeeld uitzendt en daarbij een gelijke vorm probeert op te bouwen, bereikt op den duur dat die bestaat. Het is in het begin een astrale figuur, maar met een beetje concentratie kan hij die zodanig verdichten, dat ze zich praktisch als een stoffelijk wezen kan manifesteren en ook in de stoffelijke omgeving kan handhaven. Maar wanneer eenmaal een grote hoeveelheid energie daarin zit – en dat heb je wanneer het in een stoffelijk milieu leeft – dan hebben wij evenveel of meer energie nodig om diezelfde kracht weer te doen verdwijnen. We hebben dan veel minder energie nodig om die vorm in zijn uiterlijk en zelfs in zijn eigenschappen licht te wijzigen.
Doelt u hier op het bekende experiment van Alexandra David Neal met haar lama die zij geschapen had?
Ja, het is een proef die bij bepaalde inwijdingsriten voortdurend plaatsvindt, maar wat u bedoelt is speciaal Tantrisch Boeddhisme, waarin ook een bepaalde magische lering bestaat, waarin je dergelijke schijnvormen inderdaad schept.
De Golem.
De Golem is iets anders. Een Golem is eigenlijk een imitatie van het scheppingsproces zoals dit in de Bijbel voorkomt. Er staat namelijk:
“God vormde Adam uit de aarde en blies hem zijn asem in.” Wanneer je nu een golem maakt, dan is het belangrijke daarbij, dat het lichaam moet worden gevormd uit aarde en omdat het goed gevormd moet kunnen worden, neemt men daar meestal leem voor. In die leem brengt men, wanneer het goed gaat, sporen van allerhand elementen aan. D.w.z. dat men stelt dat in bepaalde recepten daarvoor aanwezig moeten zijn: een stukje zilver, koper, ijzer en daarnaast worden ook nog wel andere bestanddelen gevraagd, bv. in enkele gevallen een kippenbot, ik weet niet waarom.
Je maakt een, figuur van een mens en het hoofdbestanddeel is en blijft leem of aarde. Nu kun je dus een bezwering uitspreken en die bezwering is in feite niets anders dan wat men noemt: de adem of: de schicht Gods. Dat is een zeer hoge energie van geestelijke aard en nu wordt die a.h.w. in de golem gebracht, maar die kracht moet daar verankerd worden. Daarom wordt het symbool van de kracht Gods, waarop je je beroept, in het voorhoofd aangebracht. Het is een zegel. Zolang dat zegel aanwezig is, kan de golem reageren. Doordat hij uit een bezwering geboren wordt, is hij ook gehoorzaam aan degene die de machtsspreuk heeft gesproken.
Dit valt weer samen met wat wij in de vroege demonologie bijvoorbeeld aantreffen, waarbij staat dat wanneer een bezwering eenmaal heeft plaatsgevonden, de geest in kwestie gebonden is aan degene die hem oproept, tot het ogenblik dat die hem expliciet wegzendt en vrijstelt van alle verdere banden en taken. In die golem zit dus wel levenskracht, maar de levenskracht die daarin regeert is niet zonder meer eigen aan de persoon die de golem maakt. Ze berust op het aftappen van de hoogst geestelijke energieën, waaruit een soort pseudo-leven kan worden gevormd.
De vorm van de golem verandert niet. Ze is en blijft. Het is handwerk. Alleen de vorm zoals ze gemaakt is, kan bezield worden en de taken van de golem zijn in overeenstemming met haar gestalte. D.w.z. dat wanneer je een golem te klein maakt, hij ook minder kracht heeft.
Ik hoop dat dit duidelijk genoeg is voor u om te begrijpen waar wij het eigenlijk over hebben. Want wanneer ik nu op deze tantrische wijze een wezen schep – dat kan een lama(monnik) zijn of wat anders – dan doe ik namelijk dit: Ik gebruik mijn gedachtekracht. Die gedachtekracht wordt voortdurend op astraal niveau uitgestraald met één bepaalde voorstelling. Hiervoor gelden bepaalde regels van concentratie en een soort meditatie. Gelijktijdig geef ik iets van mijn eigen levenskracht af aan die vorm. Hierdoor wordt die vorm steeds concreter en ik heb een dienaar geschapen. Maar deze dienaar – in tegenstelling tot een golem – zal niet altijd onderdanig blijven. Op het ogenblik dat het niveau van kracht in de door mij geschapen figuur gelijk is aan mijn eigen kracht, kan ik haar namelijk niet meer beheersen.
In de golem-overleveringen staat, dat de golem alleen ontsnappen kan wanneer een mens in zijn toorn de kracht van zijn God ontkent of verloochent. Wanneer dit de schepper is, dan is de golem daarmee buiten controle en dan is de enige methode om hem weer onder controle te brengen het wegnemen van het zegel, waardoor hij zijn levende kracht behoudt. Is het zegel weggenomen, dan verstart de vorm en verdwijnt de kracht binnen zeer korte tijd.
Heb ik te maken met een wezen dat bijna gelijk is aan energie van de schepper, dan moet de schepper die energie terugnemen. Maar dat betekent dat er een hoeveelheid kracht is, die probeert zichzelf te handhaven en daarom zal een mens, die eenmaal een kracht heeft geschapen, die even sterk is als de zijne, deze niet meer kunnen vernietigen. Daar zit dus wel een groot verschil in.
Kan het ook niet dat één van de natuurgeesten een dergelijke vorm als huis gaat beschouwen?
Die mogelijkheid bestaat hier niet en wel om de volgende redenen. Wanneer ik een schijngestalte opbouw – dus vanuit mijn gedachten en via de astrale sfeer – dan ben ik voortdurend met deze gestalte bezig. D.w.z. dat ik mijn eigen persoonlijkheid daarin sterk overdraag en dat ik – bewust of onbewust – aan deze vorm gebonden blijf. Hierdoor is deze vorm voortdurend beheerst en kan dus niet zonder meer in beslag genomen worden. Zou een natuurgeest een dergelijke vorm in beslag willen nemen, dan stuit ze op de bewuste band tussen de schepper en de vorm en kan nu alleen door die bindende kracht te vernietigen de vorm beheersen. Maar dan wordt de vorm onbeheersbaar, omdat het merendeel van die kracht dan de neiging zal hebben te reverteren naar de schepper van de vorm. De schijnvorm.
U ziet dat er wel het een en ander aan vastzit. Maar wanneer u het nu over natuurgeesten hebt, dan krijgt u ook nog wel eens dit: een mens denkt voortdurend aan een bepaalde vorm. Het kan de vorm zijn van een God die hij vereert, maar waar hij niet de gehele dag mee bezig is; het kan een herinneringsfiguur zijn van iemand. Het kan een angstdroom zijn, die steeds terugkeert en die hij weer probeert te vergeten. In deze gevallen hebben wij een gedachtevorm die astraal bestaat en waarbij de eerste vormwaarden zijn gegeven.
Wanneer die vorm sterk genoeg is geworden, is het voor een natuurgeest mogelijk die vorm te bezielen. Maar voor een beperkte tijd. Die natuurgeest kan namelijk zijn eigen kracht daaraan toevoegen en zo zelfs een materialisatie doorvoeren. Maar gelijktijdig kan hij zijn eigen wezen niet geheel verloochenen. Hij kan namelijk niet veranderen in het replica van de zo geschapen natuur. Het resultaat is dat die figuur voortdurend verandert en dat gaat betrekkelijk snel. Eerst in details, daarna in grotere lijnen, totdat ze weer de weergave wordt van de bewoner. Daarmede wordt ze voor de bewoner meestal onbruikbaar en dan blijft ze een beetje rondzweven en verdwijnt.
Ik heb het nu over schijnleven, de golem en over schijnvormen gehad. Maar realiseren wij ons nu ook, dat het verschil tussen een schijnvorm en een zg. echte of werkelijke vorm niet zo groot is? Wat is namelijk het geval? Wanneer een ego begint bewust te worden, dan bouwt het zich een vorm op. Nu is het voor een mens en een geest in de menselijke cyclus zo, dat hij met het opb0uwen van een ikje niet alleen een vorm construeert, maar ook een taak. Want de vorm is voor het ego een uitdrukking van zijn relatie met zijn vormwereld. Dit impliceert, dat iemand die een bepaalde taak op zich neemt, die taak vele malen op verschillende wijzen en in verschillende incarnaties zal uitdrukken, omdat hij altijd weer een vorm en een milieu kiest, die geschikt zijn voor deze ontwikkeling.
Interessant wanneer je dit laatste beziet en aanneemt. Het impliceert, dat wij ofschoon we leven uit de Goddelijke kracht en ongetwijfeld binnen het Goddelijke onze vaste betekenis en bedoeling hebben, betrekkelijk snel een vorming ondergaan, die bepalend is voor het hele verdere verloop van ons leven. Nu bedoel ik daarmee ons bestaan en niet alleen het stoffelijk bestaan in één vorm. Hierdoor zullen wij dus aan een bepaalde taak gebonden blijven en wij zullen die taak blijven vervullen, zelfs wanneer wij in andere werelden of sferen terechtkomen.
U hebt waarschijnlijk nog niet bij uzelf overlegd hoe het mogelijk is, dat iemand die overgaat en dokter is geweest, dokter blijft. Dat kan alleen wanneer dit genezend werk – dus het ingrijpen in het leven om een ander van bepaalde disharmonieën te bevrijden – de essentie is geweest voor het ego in de gehele bestaanscyclus. Dan kan iemand op een gegeven ogenblik wijsgeer zijn, priester, medicus, maar hij zal altijd die zelfde tendens hebben t.a.v. de wereld.
Wanneer hij nu overgaat en zich niet gemakkelijk kan aanpassen aan de nieuwe mogelijkheden van de wereld, dan zal hij de neiging hebben om als medicus – laatste vorm – te blijven functioneren tot het ogenblik dat hij middelen ziet om harmonie op een andere, meer doeltreffende wijze tot stand te brengen. De vorm die u hebt is kosmisch gezien voor een deel wel schijn – er zijn uiterlijkheden aan die niet belangrijk zijn – maar gelijktijdig zit daar de kernwaarde van uw bestaan in.
Die kernwaarde ligt in de verhouding die u hebt met de wereld. Wat u nu probeert te zijn voor de wereld, zult u in vroegere levens op een andere manier misschien, maar essentieel vergelijkbaar, eveneens gedaan hebben en bij volgende incarnaties zult u datzelfde eveneens weer en – wederom in een vergelijkbare vorm – tot stand gaan brengen. In elk bestaan in de sferen zult u hetzelfde doen.
Iemand die lering probeert te brengen, kan het ene ogenblik alleen een wijze zijn van een stam, het volgende ogenblik een onderwijzer, een priester en die kan in de geest misschien ook weer leraar worden. Hij kan een harmoniserende invloed krijgen op een zeer hoog niveau, maar als hij terugkeert zal hij altijd weer grijpen naar dit middel om kennis over te dragen.
U heeft dus op dit moment in u, in de werkelijkheid van uw wezen, een paar essentiële dingen die, zolang u tot die menselijke cyclus blijft behoren – en dat is voor ons van het begin tot het einde der tijden – hetzelfde blijven. De vraag rijst dan of dit een Goddelijke wil is. Dat kunnen wij niet constateren. Wij kunnen ten hoogste het totaal van de mogelijkheden constateren en dat zal dan wel binnen een Goddelijke wil vallen. Want anders zou het er waarschijnlijk niet zijn. Maar dat wij specifiek voor deze taak gekozen zijn, is iets wat niet aannemelijk te maken valt. Het ziet er eerder naar uit dat wijzelf, op grond van onze eerste relaties, met de rest van de kosmos een bepaalde benadering van die kosmos hebben gekozen, die bij een groeien van ons bewustzijn is uitgegroeid tot een taak.
Is die taak altijd gebonden aan een reële vorm? Dat lijkt op het eerste gezicht logisch te zijn, maar is het niet. Want wat gebeurt er? Op het ogenblik dat wij een bepaalde taak nastreven en dit binnen een bepaalde vorm volgens ons eigen diepst-innerlijk besef niet voldoende kunnen, dan grijpen we naar nevenverschijnselen; een schijnvorm, een projectie, waardoor wij proberen onszelf aan te vullen. Een mens, die buiten zich geestelijke krachten stelt en vereert, doet dit gemeenlijk om daardoor datgene wat hij reeds in wezen is, sterker tot uitdrukking te brengen. Ook wanneer hij dat zelf niet begrijpt in stoffelijke zin.
Het is interessant genoeg om ons daarmee nog een ogenblik bezig te houden.
Ik heb getracht (toen ik hier naartoe kwam, heb ik gekeken wat hier zou passen) om dit onderwerp nog een ogenblik anders te bezien. Ik heb namelijk gezegd: Wat is een schijnvorm anders dan een soort reservoir voor kracht? Dat zult u met mij eens zijn als u het voorgaande bekijkt. Een schijnvorm kan niet bestaan of er moet eerst een kracht zijn die haar in stand houdt. Wanneer ik nu een grote kracht heb en die kracht manifesteert zich in relatie tot mijzelf of tot mensen, wat zal dan het logische resultaat zijn? Dat zodra die vormen voor mij een te beseffen waarde krijgen, zij gelijktijdig in een bepaalde vorm optreden en dat deze vorm niet het wezen van de kracht in zijn totaliteit behoeft weer te geven, maar alleen het relatie-aspect tussen mijzelf en de kracht.
Anders gezegd: Schijnvormen ontstaan op het ogenblik dat tussen het ik en een hogere kracht een uitwisseling tot stand komt, waarbij het ego niet de totale scala van mogelijkheden in die kracht voor zich kan aanvaarden. Er ontstaat een schijnvorm, waardoor de kracht aanwezig is, manifesteerbaar blijft en gelijktijdig toch het bewustzijn, het bevattingsvermogen van de persoon op aarde of in de sferen die met die kracht werkt, kan blijven bereiken.
Kan die schijnvorm die zo ontstaat, door een derde persoon beheerst worden?
Neen, die kan niet beheerst worden omdat ze eigen is aan de kracht. Dus alleen wanneer het totaal van de kracht, die zich in die vorm manifesteert, beheersbaar wordt, kan een ander die kracht manipuleren en daarmee de vorm. En dat is niet waarschijnlijk wanneer we met hoge krachten werken.
Maar wij werken niet altijd met hoge krachten en dat brengt ons tot een volgend punt. Namelijk de schijnwaarden en schijnvormen die in een contact met geestelijke sferen een rol spelen. Wanneer u naar een duistere wereld gaat, wat verwacht u dan? Dan verwacht u, dat die duistere vorm, die duistere wereld met al haar uitingen vergelijkbaar is met uw wereld, maar daarvan afwijkt. Waarom verwacht u dit? Omdat uitgaat van uw eigen associatievermogen.
Wanneer een mens zou afdalen naar een duistere wereld, zou hij daar geconfronteerd worden met een duistere kracht – een in feite voor hem negatieve kracht – maar de uitingen en vormen daarvan ontstaan door de relatie tussen deze mens en deze kracht. Een vreemde geschiedenis.
Wanneer iemand gelooft aan de hel en hij vlucht in het duister, dan is hij in de hel. Voor hem krijgt die hel gestalte en vorm die overeenkomen met datgene wat hij zelf daaromtrent verwacht. Die vormen ontwikkelen zich dan verder door de reacties van de persoon op de inwerking van de kracht. Dat moet dan met lichte krachten ook zo zijn.
Wanneer men u vertelt dat Zomerland eigenlijk niet anders is dan een reeks van denkbeelden, die zo concreet worden dat je daar samen in kunt leven en beleven, dan zal het u ook duidelijk zijn, dat we hier eveneens te maken hebben met een projectie. De kracht die wij opbouwen kan niet worden uitgedrukt in een huisje, tuintje en landschap. Het kan ook niet worden uitgedrukt in bepaalde kleuren of in bepaalde symmetrische of asymmetrische figuren. Die kracht is gewoon een essentiële werkelijkheid. Maar het ik gaat proberen die kracht te vertalen. Want het ik kan die kracht alleen samen met een bepaald begrip daaromtrent voor zichzelf aanvaarden.
Dan zullen alle vormen die in de sferen voorkomen – en dat sluit mijn eigen wereld niet uit – in wezen niets anders zijn dan een schijngestalte waarin de kracht, die in onze sfeer domineert, zich manifesteert t.a.v. de persoonlijkheden die deelhebben aan de kracht in die sfeer.
Zonder vorm?
Zonder vorm is voor de mens niet beschrijfbaar. Het wonderlijke is, dat de kracht zonder vorm voortdurend rond u aanwezig is. Maar een kracht zonder vorm is niet beleefbaar. Weet u waarom? Omdat zij geen kenbaarheid buiten u bezit en dus ten hoogste door u geassocieerd zal worden met een verandering van uw eigen vermogens of uw eigen wezen.
Is het als krachtveld wel ervaarbaar?
Als krachtveld is een dergelijke kracht alleen dan aanvaardbaar wanneer bij ons tevoren de voorstelling van dat krachtveld aanwezig is.
Een mens heeft alleen dat in zijn bewustzijn waar hij voor openstaat?
Met andere woorden: dan is die krachtsveldvoorstelling in feite een projectie van onszelf, omdat voor ons de kracht zal beantwoorden aan onze voorstelling van een krachtsveld en de werkingen die daarbuiten vallen voor ons op dit moment niet registreerbaar zijn.
Ik wil nu even verder spinnen op een ander gebied.
Wij praten zoveel over God. Maar wat kan God voor ons anders zijn dan datgene wat wij verwachten dat God is? D.w.z. dat de werkelijkheid waaraan ons beeld van God ontleend is groter zal zijn, maar bovendien geheel anders van eigenschap of structuur kan zijn dan onze voorstelling. Wij kunnen aan God zelfs kwaliteiten en eigenschappen toekennen, die in Hem niet aanwezig zijn en dan een uiting van die God, compleet met alle toegekende eigenschappen en kwaliteiten voor onszelf, beleven.
Dat is nu iets waarvan de mens zegt: “Hoe kan dat?” Het is eenvoudig genoeg. Omdat wij namelijk vanuit onszelf een schijnvorm projecteren, waarbij wij een aanvulling vormen van het oorspronkelijk gemanifesteerde deel van het Goddelijke, zodat het voor ons een aanvaardbare godsvoorstelling wordt, ook wanneer daarin een werkelijke Goddelijke woont, zullen wij verwachten dat alle door ons geprojecteerde eigenschappen reëel bestaan. (Het komt hard aan!)
Maar die eigenschappen bestaan toch, anders zouden wij ze toch niet kunnen projecteren?
Die eigenschappen kunnen bestaan. Maar kunnen ze bestaan in de vorm waarop wij ze projecteren? Je kunt je voorstellen dat appels uit de lucht vallen, maar als je daarbij vergeet dat er een appelboom is, dan heb je iets gesteld wat niet reëel is, ofschoon de appel op zich wel reëel is.
Wij zien de relatie oorzaak-en-gevolg niet zoals ze in het Goddelijke bestaat. En dat is de reden waarom wij de dingen projecteren, die niet in het Goddelijke reëel zijn op die manier. Want God kan namelijk niet duister zijn. Dan kan er dus geen wraakzuchtige, geen toornige God bestaan en ook niet het tegendeel. Ook geen alleen liefdevolle God. Geen God die over elk bolletje strijkt en zegt: “Kom, kom, het is zo erg niet.”
Maar wat wij hier dus zeggen is: God is een kracht, die qua wezen en eigenschappen ontsnapt aan ons vermogen tot concipiëren en die zich daardoor aan ons toont in een vorm die niet reëel is; waarbij wij eigenschappen toekennen, die niet bestaan, althans niet in die vorm, maar voor onszelf rekenen op een uiting van die eigenschappen die echter dan wegblijft, omdat wijzelf niet in staat zijn, vanuit onze eigen kracht, die eigenschappen te activeren.
Voorbeeld: Wanneer wij zeggen: “God kan geen ruiten inslaan” is dat waar. Dan kan ik het doen en zeggen: “Dat is Gods wil.” Wanneer ik aanneem dat God vooroordelen heeft of dat Hij vijandig is, zal dat in het werkelijk Goddelijke niet aanwezig zijn. Zolang mijn eigen geestelijke kracht nu voldoende is om de werking van die kracht tijdelijk eenzijdig kenbaar te doen worden, kan ik zeggen: “Kijk, dat heeft God gedaan.” Toch heb ik het in feite zelf gedaan. Maar op het ogenblik dat ik niet sterk genoeg ben om uit die God datgene te putten, wat volgens mijn concept op de wereld, op een persoon of op een voorwerp wordt gericht, dan gebeurt er niets.
Niet God schiet tekort tegenover de mensen, maar de mensen schieten tekort door hun voorstelling van God. Omdat de God die zij vereren in wezen een schijnvorm is, welke een groot aantal eigenschappen bezit die niet Goddelijk zijn, maar menselijk, door de mens daarin geprojecteerd en als zodanig in de menselijke eenzijdigheid niet mogelijk of denkbaar zijn vanuit het Goddelijke. Het Goddelijke is namelijk altijd alomvattend en niet eenzijdig. Een mens is praktisch altijd eenzijdig en niet alomvattend. Deze besefsstrijdigheid van de mens t.a.v. het Goddelijke maken het hem onmogelijk God anders te ontmoeten dan in schijnvormen die hij zelf heeft geproduceerd.
Nu moet er een laatste punt komen en ik dacht, dat dat misschien het beste zo kon worden gezegd:
Een vorm bestaat krachtens een energie die daarin aanwezig is. Een schijnvorm heeft een externe krachtsvoorziening en is dus afhankelijk van datgene wat daar buiten bestaat. God zal voor ons kenbaar worden op een bepaalde wijze door de schijnvorm die wij projecteren. Want de vorm omvat niet de Goddelijke kracht, wijzelf omvatten die kracht. Maar omdat wij die kracht in een schijnvorm projecteren en als zodanig buiten ons ervaren en zien, wordt God voor ons een benaderbaar concept. Wij zijn zelf eigenlijk voortdurend deel van de Goddelijke kracht.
Nu is dat wel mooi om te zeggen, maar de meeste mensen ervaren het niet. Dat deel zijn van de Goddelijke kracht slaat niet op het stoffelijk uiterlijk. Die stoffelijke vorm is één van de verschijningsvormen van het werkelijke ik. De kern van het werkelijke ik is de Goddelijke kracht. Daarom kan elke kracht door ons en vanuit ons uitbaar zijn, zolang wij maar een concept kunnen vinden, waarbij die kracht niet eenzijdig of beperkt gericht wordt. Op het ogenblik dat wij krachten willen richten, dat wij beperkte acties, of eenzijdige acties tot stand willen brengen met deze Goddelijke kracht – en wie doet dat niet, wie tot God bidt? – zullen wij moeten werken met de kracht die in onszelf is, maar van een veel hogere trilling dan voor ons eigen persoonlijkheid kenbaar is. Wij zullen deze kracht of de potentie daarvan moeten projecteren in een vorm die buiten ons bestaat en zullen dan daardoor die eenzijdigheid bereiken.
Of om het heel simpel te zeggen:
Indien God een kleurenbeeld is, dan omvat hij alle kleuren. De mens, die die kleuren niet kent of een deel van die kleunen verwerpt, schuift zoveel kleurfilters voor, dat uiteindelijk slechts één kleur naar buiten kan komen. Daarbij is God dan alleen maar bereikbaar wanneer hij bovendien nog zijn eigen licht gebruikt om de dia te doorlichten waaruit die kleurprojectie plaatsvindt. Maar het is de dia die onvernietigbaar is, terwijl het licht uit kan gaan.
Wanneer ik zeg: God is een dia, dan zeg ik in feite wat ik daarnet ook heb beweerd, dat de kenbaarheid van God voor ons ontstaat wanneer ons wezen a.h.w. als een kracht het Goddelijke doordringt. De projectie die ontstaat is niet het Goddelijke zelf, maar is datgene wat overblijft van onszelf wanneer het Goddelijke gepasseerd is. Daarom heb ik de dia als een voorbeeld gebruikt. De filters die wij voorschuiven zijn over het algemeen onze vooroordelen: “alleen dit geloof is juist, alleen dat is redelijk. Alleen deze belevingen zijn anders dan zintuigelijk verklaarbaar.”
Op het ogenblik dat wij dat doen verwerpen wij het gewoon. Of we zeggen: “Dit is slecht.” Dan filteren wij een gedeelte van het Goddelijke weg. Wij zeggen: “Dit is te hoog voor de mens” en dan filteren we weer een deel weg. Wat we overhouden is datgene, wat door onze denkbeelden aanvaard wordt. En dat is het wat voor ons als beeld van God kenbaar wordt, maar gelijktijdig ook de werking van God, die door ons kenbaar wordt.
Vrienden, ik weet niet of ik gefaald heb of dat ik geslaagd ben. In ieder geval heb ik een gedeelte van u althans een deel van de tijd geïnteresseerd. In mijn korte betoog heb ik getracht iets wat voor mij erg belangrijk is tot uiting te brengen. Het is namelijk het feit dat wij, bewust of onbewust, alles zelf bepalen. Het feit dat wij, eenmaal bepaalde eigenschappen ontwikkeld hebbend, in onze gehele groei die eigenschappen zullen blijven vertonen. Het feit dat daardoor mede bepaald wordt hoe wij de totaliteit kunnen beleven en op welke wijze wij ons binnen die totaliteit zullen manifesteren.
Geen voorbeschikking in de algemeen gebruikelijke zin. Dat zult u beseffen. Maar wel een poging om te beseffen hoezeer het totaal van de mens een eenheid is door alle vormen heen en hoezeer elke vorm waarin de mens zichzelf ervaart in feite een weergave is van datgene wat hij innerlijk aan besef, aan taakdrang, aan behoefte en voorstelling in zich draagt.
Wij kunnen nooit iets worden waarvoor wij innerlijk niet de kwaliteiten en de kracht bezitten. En dat is toch ook geruststellend. Want dan denken wij misschien wel dat wij verkeerd doen, maar datgene wat wij doen is een zodanige uiting van ons wezen dat wij daarmede binnen de evenwichtige totaliteit, die ik veronderstel in het totaal Zijnde en ook overal kan constateren voor zover mijn besef reikt, dat wij daardoor in feite niet verkeerd kunnen handelen.
Dat klinkt erg vreemd. We kunnen alleen verkeerd handelen wanneer wij in strijd komen met onze eigen innerlijke harmonie en dat is in wezen weer, wanneer wij tekortschieten t.a.v. de taak die de essentie is van onze levensdrang. Dan is alles wat u geweest bent en alles wat u gedaan hebt ergens goed. Tot zelfs uw fouten toe. Alleen daar waar fouten voor uzelf niet aanvaardbaar zijn, moet u zich afvragen, hoe u dan wel innerlijk voor uzelf juist zou moeten reageren.
Maar probeer nooit een taak neer te leggen en een andere te aanvaarden zonder meer. Want dan zult u ontdekken dat u niet de mogelijkheid hebt om een wezenlijk andere taak op u te nemen of te aanvaarden. U kunt slechts in vele vormen datgene uitleven wat in uzelf als taakdrang bestaat. Daarbij zult u altijd verzadigd zijn van het Goddelijke. Maar u zult het Goddelijke zich altijd alleen zo zien manifesteren als uw eigen persoonlijkheid dit voor u en vanuit u mogelijk maakt.
Mag ik aannemen dat dit voldoende duidelijk is om hiermede te besluiten? Ik dank u voor de aandacht en ik hoop dat het de moeite waard zal zijn om deze denkbeelden nog eens te overwegen om te zien in hoeverre u daarmede zelf op een bepaalde wijze misschien harmonisch bent.
Godsbeleving.
U had waarschijnlijk niet gedacht dat ik hier als gastspreker zou komen. Ik heb het zelf ook nooit geloofd. Het is een beetje een rommeltje aan onze kant. De jongens werken zich allemaal een beroerte en toen zeiden ze: “Ga jij nu maar een keer daar kijken.” Toen ik vroeg: “Waar zal ik het over hebben?” Toen zeiden ze: “Ze zijn druk bezig geweest over God.”
Nou moet ik eerlijk zeggen, dat dat iets is waar ik heel lang over heb nagedacht. Toen ik nog op aarde leefde heb ik altijd gedacht dat God een slijmjurk met een stralenkransje was. Nou, dat is het niet. Toen ik boven kwam dacht ik: misschien is het wel een geschikte knaap. Zo eentje waar je eens lekker mee kan kissebissen. Nop. Was er niet. Toen heb ik alle sferen afgezocht en ik moet zeggen, dat ik er heel wat ben tegengekomen die allemaal vertelden dat ze de Heer zijn. Nou ja, ze gedragen zich dan soms ook als heren of je moet zeggen dat je er niet in gelooft. Dan zijn het geen heren meer.
Maar als je het allemaal op de keper bekijkt, nou dan kan je het van mij cadeau krijgen. Er deugt geen pest van. Ik heb ook mijn eigen idee over God en iedereen kan er het zijne over zeggen, maar ik moet nu even hier praten, dus ik denk: laat ik het eens een keer vertellen en als je het niet gelooft, dan is dat niet erg. Ik geloofde het ook niet toen ik er aan begon.
Toen ik zo bezig was ben ik op een gegeven ogenblik zo maar op mijn achtereind gaan zitten. Ik dacht: ze kunnen voor mijn part barsten. Sfeer in, sfeer uit, hier kijken, daar kijken, nog geen God. Ik blijf erbij zitten.
Lelijke woorden!
Lelijke woorden? En ik druk me nog zo netjes uit. Ik gebruik niet eens mijn natuurlijke spraak!
Dus ik zit zo te zitten en ik zit zo eens na te denken. Ik denk: zou er geen God bestaan? Toen zat ik verdomme ineens in een wolk met vuurvliegjes. Ik denk: wat is dat? Er was niets meer. Geen sodemieter vuurvliegjes meer te zien. Maar dat tintelde als de pest. Ik dacht: zou dat nou God zijn? Ja, want zo denk je dan, nietwaar? Je heb overal gezocht; denk je: zal het misschien hierin zitten? Nop. Geen God. Een hele hoop lichtverschijnselen. Ik zat erbij als iemand op het vuurwerk op Koninginnedag, vooral als er een beetje wind staat en de vuurwerkers zijn te dichtbij, in de vonken. Geen God.
Ik denk: nou moet ik het mijne ervan hebben. Dus ik denk: ik ga met die wolk mee. Maar die wolk was overal. Ik denk: verrek, wat heb ik nou aan mijn pet hangen? Ja, jullie denken misschien dat je ook met een stralenkransje loopt, maar zo bezopen zijn we boven niet.
Dus overal waar ik was waren die vonkjes. En toen heb ik een klein beetje mijn hersens gebruikt. Nou ja, een klein beetje. Nooit teveel. Dat heb ik op de wereld geleerd. Er zijn hoge omes die gebruiken hun hersens, ze gebruiken onze handen, onze poten en de rest wat ze van ons te pakken kunnen krijgen!
Maar dat was nou toch een vraag. Als ik aan God dacht, zat ik in de vuurvliegjes. Waar ik was, waren die vuurvliegjes als ik aan God dacht. Dus, als ik aan God dacht zag ik vuurvliegjes. Maar het was God niet, want als ik probeerde daar God van te maken, dan was Hij er niet. Dus kwam ik tot die conclusie: (en nou moeten jullie dat zelf maar een keer nagaan als jullie ooit zover komen) Er is geen God zoals wij Hem zien. En dat is ook een voordeel hoor. Ik ben katholiek geweest in mijn leven en daar ben ik ook niet beter van geworden, maar ja, de pastoor wel. Hadden ze tegen mij gezegd: “Als je daar boven komt, dan zit er zo’n God met een baard, weet je wel (ik heb wel eens gedacht: zou hij een kale kop hebben?) en die zit daar zo met een hele wijde schoot met een hele hoop gewaden en die zit te oordelen. Bokken – schapen, bokken – schapen. Ik denk: nou ja, daar is ook niet veel lol aan voor die beesten op die manier.
Maar ja, goed. Die was er dus niet. Maar overal waar ik aan God denk, daar is er iets. Dan is er één gek ding: vanaf het ogenblik dat ik voor het eerst die vuurvliegjes gezien heb, kon ik overal binnenlopen. Zal je zeggen: “Dat kon je anders toch ook?” Neen, dat is niet waar. Kijk, er zijn in de geest ook rangen en standen. Er zijn sferen waar je zo kan binnenlopen, er zijn sferen daar kan je voorzichtig in binnenlopen en er zijn sferen, daar kan je geen opening in vinden om binnen te lopen.
Dus het is eigenlijk zo: overal kun je op de thee komen, maar als je te hoog gaat kom je op de koffie. Maar nou was er geen sfeer meer waar ik niet door kon. En dat was een probleem.
Toen heb ik zo bij mezelf gedacht: kijk, als ik aan God denk, dan moet ik op de een of andere manier veranderen. Ik heb God niet gezien, maar ik ben veranderd. En nou is het voor mij allemaal gesneden koek. Zo klaar als een klontje. Er is geen God zoals wij Hem denken. Klaar. Maar er is iets wat achter die God zit. Achter die God waar wij aan denken. En als wij dat nou te pakken krijgen, hoe dan ook, dan zijn wij verbonden met de hele geschiedenis. Dan ben je niet alleen de straatveger, maar dan ben je meteen de burgemeester. Dan is er geen scheiding meer te vinden tussen wat dan ook.
Dus: God is iets wat alles bij mekaar houdt. Maar niet als een elastiekje wat je er omheen wikkelt, maar als iets wat overal aan vastzit. Op het ogenblik dat je die God hebt, heb je alles. Op het ogenblik dat je die God niet hebt, heb je niks. Op het ogenblik dat je maar een klein beetje van die God neemt, nou ja, dan kan je een hele hoop doen, maar ergens kom je op de koffie.
In mijn tijd was dat niet zo eng, want koffie kon je niet betalen. Jullie drinken wel koffie en jullie kunnen ze ook niet betalen. In mijn tijd was het mout met chicorei. Had moeder in een klein blikje. Heb ik eens na zitten denken: kijk, die mout was zo niet te zuipen. Maar als je er nou een klein beetje van die rotzooi bij gooide, dan leek het tenminste nog wat.
Zou God niet iets van die soort zijn? lk geloof, dat God de chicorei is, die smaak geeft aan alles wat er in een leven is.
Je hebt geen eerbied voor die God.
Waarom zou ik eerbied hebben voor die God? Dat is nou weer zo iets bezopen. Moet ik met mijn pet in m’n hand gaan staan?
Ja.
Dan heb je het net verkeerd, mis. Het enige wat ik hoef te doen dat is te accepteren dat Hij er is. Meer vraagt Hij van jou ook niet. Als je op je knietjes gaat liggen, dan bid je toch alleen maar tegen jezelf. Maar als je Hem gewoon accepteert zoals Hij er is, dan zie je de hele kosmos zoals die is. En nog veel meer ook.
Jullie hebben allemaal de idee: we zijn de slaven van God. Vergeet het maar! God is geen slavenhouder. Of: we zijn de dienaren van God. God heeft geen dienaren nodig. Dan kun je zeggen: wij zijn een stukje van God. Dan komen we een beetje dichterbij. Moet je dan je pet afnemen voor jezelf? Ook stom! Of zoals ik kniel voor God. Dan ga ik voor de spiegel liggen en dan kniel ik voor mijzelf!
Dat is kolder. Neen, wat ik doe is dit: Ik aanvaard God. Dat is veel beter dan Hem te aanbidden. Nou ja, jullie weten het allemaal en jullie zijn er waarschijnlijk ook mee doorgezaagd in je jeugdjaren. Je hebt het “Onze Vader.” Dat klinkt allemaal verrekt mooi, omdat de mensen er iets van hebben gemaakt van: neem een afstandje. Weet je wel. “Uw koninkrijk kome!” Maar wat is het koninkrijk? Heb je daar wel eens over nagedacht? Het is niet het Koninkrijk der Nederlanden. Een hele komedie met een vorst aan het hoofd, die ook niet weet wat hij is. Nee, het Koninkrijk – Jezus heeft het zelf gezegd – zit in u. Dat wat in mij is, dat dat kome. Dat dat werken moge. In de hemel en op aarde en overal.
Dan zeg ik niet dat ik God ben. Nou moet je niet denken dat ik grapjes maak. Ik schep niet op. Makkelijk genoeg om op je borst te slaan en te zeggen: hier zit Hij. Maar dat is niet waar.
Maar waar het mij om gaat: ik ben een stukje van God. Als ik aan God denk, dan laat ik dat kleine stukje weer effetjes bij de hele rest horen. Dan ben ik op dat moment niet mezelf, maar alles wat in de schepping is, alles wat er in God bestaat, dat is op dat moment voor mij toegankelijk.
Nou kan je daar om lachen of niet en dan kan je zeggen: “Je bent oneerbiedig.” Maar ik ben met mijn oneerbiedigheid dan tenminste in een hoge sfeer binnen geweest! De hoogste die je vinden kan. Er is geen sodemieter aan, alleen maar een gedachte. Maar, oh mens, wat is dat mooi! Alleen omdat ik de zaak een beetje verschoven heb. Ik heb het omgedraaid.
Weet je, ik heb altijd het gevoel: als je bij God gaat solliciteren om een praatje in de hemel, nietwaar, dat het goed is dat God geen mens is. Wanneer ik de Schepper van hemel en aarde was en er kwam er bij mij eentje solliciteren voor een plaatsje in de hemel, dan zou ik me een beroerte lachen. Dan zou ik zeggen: “Of je heb het of je heb het niet.” Moet je bij mij aankomen! Ik heb jullie allemaal de hemel gegeven en jullie heb allemaal een stukje hel in jezelf, want er moet schaduw zijn als er licht is. En nou kies je zelf maar waar je wil gaan zitten.”
Dan zegt ze: “Dat is oneerbiedig.” Nou ja, ik kan het me indenken. Weet je, het leven op aarde is niet zo gemakkelijk en je hebt iets nodig om er een klein beetje bovenuit te komen. Ik heb er een gehad, die vond alle troost van de wereld in het feit dat er geen God was. Die geloofde niet in God. Hij zei: “Jongens, als ik nou denk dat die ellende nou nog door zou gaan nadat ik begraven ben, dan zou ik helemaal horendol en razend worden.” En een ander (die was veel vromer dan ik hoor; ik wil niet zeggen dat hij de pastoor aflikte, maar hij kwam er verdomd dichtbij zo nu en dan. Dat zal ik je wel vertellen) zat op zijn knietjes elke dag. Voor hem was nou alleen het idee dat hij uitverkoren kon zijn; daar was hij happy mee.
Maar wat hebben ze eigenlijk allebei gehad? Ze zitten in precies dezelfde situatie als ik nou zit. En denk je werkelijk dat er één verschil is? Of denk je misschien omdat ik nou toevallig praat zoals ik het vroeger gedaan heb, ik een klein beetje minder ben dan een ander? Moet je je nog eens goed na laten kijken, meid. Want klopt niet.
Maar het is bij jullie zo: jullie kijken alleen naar de buitenkant van God en van de mensen. Jullie kijken naar de buitenkant en verder niet. Jullie willen de vertoning zien. En jullie willen niet de werkelijkheid beleven. Maar ja, niet allemaal, god nee zeg. Laat ik nou niet te zwaarwichtig worden.
En het is nou eigenlijk allemaal (we zegden in mijn tijd) een “jodengeintje”. Tegenwoordig heet het discriminatie heb ik gehoord. Maar in mijn tijd was het een jodengeintje dat je zei: God zal het wel in orde maken. Maar standen moeten er zijn.
Ik zeg je dit: Er zit in mij net zo veel God als in jullie allemaal. Als ik aan God denk en ik zit in mijn wolkje vuurvliegjes, dan ben ik deel van jullie allemaal en van alles wat er is. Er zijn een hoop rare dingen in de wereld en buiten uw wereld zijn er nog meer. Als je dat ziet denk je soms: God heeft ook wel wat ongein uitgehaald.
Maar alles bij mekaar is het één en dezelfde werkelijkheid. Er is geen namen geven en er is niet netjes bidden en er is gewoon: aanvaarden dat Hij er is en zijn met wat Hij is. En dan weet ik het wel: Beschaafd klinkt het beter. Ik kan dat accent er wel af gooien als je dat liever hoort. Ik kan toch niet helemaal praten zoals ik vroeger gepraat heb.
Maar of ik het nu gewoon zeg met de stem van het medium of dat ik het in mijn eigen woorden en eigen taal zeg: Er is één licht’. Er is één kracht. En daar kun je niet omheen. Hoe je het zegt, hoe je het denkt, hoe je het zoekt, er is één kracht. Die kracht heeft niets dan alleen het antwoord op hetgeen wij denken en hetgeen wij zijn.
Nou kun je het waarschijnlijk beter begrijpen als ik het zo zeg en het is precies hetzelfde. God ligt niet in woorden. God ligt niet in gebeden. God ligt niet in allerhande vertoningen. God is er als je denkt aan God. Als je werkelijk durft door te denken aan God. Dat je werkelijk zegt: ik zoek die God en niets anders. Dan komt er niks, maar dan ben je iets. Dat is het belangrijke waar jullie allemaal steeds maar weer overheen kijken.
Op het ogenblik dat je aan God denkt, komt God niet, maar word jij meer deel van God. Als je God vraagt om iets, krijg je geen pest. Maar als je aan God denkt, is er niets wat onmogelijk is. De meeste mensen denken (nou ja, ik heb het gezegd) over het Onze Vader en dan denk je aan een opa die daar staat. Vergeet het maar. “Vader” is de kracht, waaruit je geboren bent en de kracht waarin je en waardoor je bestaat.
Zover heb ik het wel uitgeplust. De werkelijkheid waarover ik even zou praten hier. Er is er één waar ze niet eens kunnen praten over wat wel naastenliefde is en wat geen naastenliefde is. Er is maar één manier van juist zijn en dat is: bewust zijn van iets, de kracht ervaren van dat iets zonder dat je weet wat het is of dat het er is, en met die sleutel binnengaan in alles wat tot de hele kosmos hoort. Nou ja, dat vinden jullie waarschijnlijk meer dan genoeg.
Nou zal ik voor de aardigheid een klein stukje van mezelf terugtrekken. Het is niet zo moeilijk als je denkt. Het medium kan je, als je het eenmaal zover hebt, ook wel op afstand een beetje besturen.
Want wanneer ik gewoon hier mijzelf manifesteer, dan kan ik dat niet doen in een gedaante of een gestalte. Maar ik kan het wel doen in een kracht. En het wonderlijke is, dat zodra ik dat doe in die kracht, met een besef van wat ik dan God noem, ik hier ben met het geheel van die kracht en niet alleen met mijzelf.
Licht is iets wat je moet beleven. Als je aan God denkt, beleef je die God. Ook op dit ogenblik. Als je een antwoord verwacht, dan weet je niet wat God is. Maar als je in jezelf de kracht wil voelen, in jezelf het besef wil zien groeien dat je nodig hebt, dan kun je altijd – denkend aan God – grijpen naar de krachten in jezelf.
Ik ben voor een kort ogenblik bezig een band te vlechten, die eigenlijk niet veel met God te maken heeft of het moet zijn met God zoals die in mij bestaat. Als ik dat gedaan heb, keer ik weer iets dichter in het medium terug. Want jullie zitten nu wel te kijken en je af te vragen wat er aan de hand is, maar er is eigenlijk helemaal niets aan de hand, en dat is het mooie. Er is alleen maar licht.
En als ik zeg licht, dan heb ik het over mijn vuurvliegjes. Ik kan met uw medium aardig wat doen. En nou heb ik toevallig kans gezien een klein lichtbandje te leggen.
Nou gaan we niet langer zitten te praten. We gaan gewoon sluiten. Maar dat gaan we dan wel eens op een gekke manier doen. Jullie hebben zoveel gekke dingen gedaan in jullie leven, dit kan er best bij.
Nou ga ik proberen eventjes op mijn manier aan mijn vuurvliegjes te denken. Dan gaan jullie even – en dat doen we maar een paar seconden, want langer hoeft niet – denken aan God. Niet als iets waarvan je iets krijgt of wat je ontmoeten kan, gewoon alleen dat idee: God. Het beste, het hoogste, het meest omvattende wat je kent. Nou …. probeer het eens een keer. Dan kunnen wij eens kijken wat Nelis er aan kan doen. Probeer het even. Gewoon: God. Alleen maar God. Verder niks. Niet nodig. Ja, nou gaat het goed. Nou gaat het. Nou ga ik erbij komen, maar onthoudt het zoals je nou denkt, eventjes stil, heel stil. Nou wat zal er gebeuren? God. Hou dat nou eens eventjes vast.
Zo. Nou zijn jullie één ding voorlopig niet kwijt en dat is Nelis! Ik heb hier een bandje gelegd en ik heb geprobeerd wat ik zelf beleef: God! Dat ergens in jullie vast te haken. Probeer er nou maar eens wat mee te doen. Dan kan ik wat mij betreft heel rustig met mijn handje wuiven, want meer kan ik niet voor jullie doen. Je hoeft niet op je knieën te gaan zitten. Je hoeft geen gebeden te stamelen, maar probeer het maar eens een paar keer.
Denk aan God en als je denkt aan God, dan zul je merken wat er gebeurd is. Dan zal je net dat kleine beetje meer hebben; een sleuteltje naar allerhande werelden waar je nou nog niet in kan komen. En ik vraag geeneens sleutelgeld! Kan je zien hoe maf je wordt als je eenmaal over bent. Het beste ermee.
Aanvulling bij het eerste gedeelte.
Daar door een mankement aan de bandrecorder het eerste gedeelte van het betoog van de spreker zodanig verminkt is doorgekomen, dat daar niets van te maken is en daardoor de door deze spreker gegeven definitie van hetgeen hij onder vorm onder schijnvorm verstaat is verloren gegaan, is bij een volgende gelegenheid een spreker gevraagd deze begrippen te willen omschrijven. Wij hopen dat hierdoor de les toch in voldoende mate kan worden gevolgd.
Schijnvorm is een vorm die niet bezield is. Het is een uiting die niets met de realiteit te maken heeft. Een schijnvorm kan natuurlijk ook zijn een verschijnsel dat niet de volledige werkelijkheid weergeeft van datgene wat er achter schuilgaat.
Als u het zo bekijkt kunt u zeggen: de werkelijke vorm is altijd de uitdrukking van de volledigheid. En volledigheid kan alleen daar bestaan, waar je in staat bent het geheel van het zijnde in zijn objectieve waarden te begrijpen en waar te nemen. Aangezien de mensen over het algemeen leven in een wereld waarin zeer beperkt wordt waargenomen, kunnen we dus zeggen, dat de vormen die de mensen waarnemen schijnvormen zijn. Het merendeel daarvan wordt namelijk veroorzaakt door hetzij onvolledige waarneming, hetzij door een projectie vanuit zichzelf, dus vanuit de mens, van waarden die zich dan volgens hen en voor hun beleven vasthechten aan al dan niet werkelijk bestaande voorwerpen, plaatsen etc.. De situatie hierbij zou je misschien verder nog als volgt kunnen omschrijven:
We leven in de kosmos. De kosmos is krachtens één van de grootste wetten: voortdurend evenwicht. In dat voortdurende evenwicht kan er geen werkelijke verschuiving plaatsvinden zonder compensatie. Men zegt dus in feite dat de som van alle waarden voortdurend gelijk blijft. De som van alle energieën gelijk blijft, maar dat de vorm waarin deze in verschijning treedt veranderen kan. Om een eenvoudig voorbeeld te geven:
Je kunt een verschil hebben van energie. Energie van beweging kan worden omgezet in energie van plaats, die op haar beurt weer kan worden omgezet in beweging. En de energie van beweging kan weer worden omgezet in warmte. Enzovoort. Maar de energie blijft aanwezig.
Wanneer je op die manier kijkt, dan zeg ik: De werkelijkheid van het ego, de werkelijkheid van het Al is de blijvende waarde. De vorm waarin het optreedt is in feite een schijn, tenzij daarin het volledige wezen wordt weergegeven. Wie van hieruit verder bouwt zal veel conclusies kunnen trekken. Maar de meest belangrijke lijkt mij deze: Wanneer wij waarnemen, nemen wij subjectief waar. Door deze subjectiviteit nemen wij een aantal waarden niet waar die wel bestaan. Maar omdat wij ons beeld toch willen afronden, zullen wij conclusies trekken, die wij als waarneming vertalen, waardoor het beeld van het waargenomene een aantal onwezenlijke, zeer subjectieve elementen omvat. Achter elk verschijnsel staat een subjectieve waarheid. Achter elke subjectieve waarheid zoekt de waarnemer echter zijn eigen interpretatie en vormt een schijnbeeld.
Het sterkst kun je het optreden van schijnbeelden zien in de astrale wereld, waar op grond van uitgestraalde gedachten vormen tot stand komen die geen eigen wezen of inhoud hebben, maar die, wat vorm betreft, waarneembaar zijn en waarin zelfs eigenschappen kunnen bestaan, die door projectie daarin worden vastgelegd. Zo rekenend kun je zeggen: In die astrale wereld zijn er dus dingen, die een reële existentie hebben voor degene die ze ontmoet. Maar kijken we naar de bron, dan zeggen we: De werkelijkheid is de energie van degene die denkt. Of anders gezegd: Achter alle vormen in de astrale wereld is de enige werkelijkheid de denker.
Wie hieruit verder wil gaan, zal zich moeten realiseren dat de hele kosmos een kwestie is van voortdurend gelijkblijvende velden, waarin wisselingen van vorm en energie niet bepalend zijn voor de feitelijke oerwaarde en daarmee de werkelijkheid waarin de kosmos existeert.