Waan en waarheid

image_pdf

26 januari 1962

Aan het begin van deze bijeenkomst wijs ik u er op, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn.     Mijn onderwerp voor heden is: Waan en waarheid.

Wanneer wij ons in deze dagen bezig houden met de theorieën, systemen en denkwijzen, die zowel de godsdienstige als de idealistische mens schijnen te beheersen, zo klinkt ons dit edel, welluidend en vol schoonheid. Vreemd genoeg blijkt bij elke belangrijke leer niet de stelling van de vereerde leraar zelf, maar eerder de interpretatie van een bepaalde leerling de hoofdtoon aan te geven.

Zo hebben wij op het politieke vlak het Marxisme, dat in hoofdzaak leninistisch of stalinistisch wordt verklaard en in de praktijk gebracht. Hier zijn duidelijk kenbaar de interpretaties en theorieën van de leerlingen belangrijker geworden dan de stellingen van de meester. Ook wat de leer van Jezus betreft, is er een dergelijk probleem: De leringen van Jezus worden niet op eigen verdienste beschouwd, maar meestal verkondigd volgens de interpretatie, die Paulus daarvan heeft gegeven; terwijl andere groepen de voorkeur geven aan de stellingen, die door bepaalde voormannen als Luther, of bepaalde kerkvaders, omtrent Jezus leringen worden verkondigd.

Mohammeds leer blijkt te worden gesplitst in een interpretatie volgens de leer van Ali, de leer van Hoessein en de leringen van Mirza. De stellingen van de Boeddha worden door verschillende groepen geheel anders geïnterpreteerd aan de hand van de stellingen door meer dan 10 verschillende meesters verkondigd, elk voor zich een zeer bepaalde en afwijkende visie bevattende. Er mag worden gesteld, dat in alle gevallen de naam van de meester of leraar bewaard wordt, maar dat feitelijk de interpretatie van volgelingen de leer beheerst, terwijl de leer weer aanmerkelijk van de praktijk pleegt te verschillen.

Dan mag ik dus stellen: De mensen wanen zich ware marxisten, Christenen, Islamieten en zijn dit in feite niet. Ook op ander terrein springt hetzelfde verschijnsel in het oog. De leer van het Rozenkruis is in betrekkelijk korte tijd in 7 verschillende richtingen uiteen gevallen, die zich allen de enige ware noemen. Tenminste 3 daarvan zijn in Nederland vertegenwoordigd, waarvan 2 richtingen betrekkelijk sterk. De theosofie heeft zich – alleen in Europa – reeds in 9 verschillende richtingen gesplitst, terwijl elders nog meerdere sekten bestaan. In de maçonnerie vinden wij in het begin 2 werkelijke Orden, die later uiteen vallen in zeer vele verschillende loge-systemen. Over geheel de wereld geteld, bestaan er op dit gebied tenminste 70 belangrijke organisaties, die allen in streven en werken zeggen te putten uit dezelfde bronnen, maar toch feitelijk in leer en praktijk zeer veel van elkaar verschillen. In feite kiest men de interpretatie, die het meeste aan de eisen en wensen van het ik beantwoord. Toch moet voor deze waan een verklaring zijn, want een ieder waant zich de enige, die het juiste heeft gekozen. Hoe komt dit?

Juist in dagen als de huidigen is het noodzakelijk, dat wij onszelf confronteren met de waarheid, met de werkelijkheid omtrent eigen zijn en leven, zowel als met de waan, de theorieën, die wij in onszelf dragen en de bron, waaruit zij voortkomen. Allereerst zal na enig onderzoek blijken, dat ieder mens de neiging heeft zijn lievelingsstellingen of geloof zo te interpreteren, dat zij in een leven naar eigen inzichten, of een oordeel over anderen tot uiting kunnen worden gebracht. Men zoekt daarvoor steun bij deskundigen of gezaghebbende figuren. In feite is er sprake van een ver doorgevoerde subjectiviteit der stellingen, die men aanhangt. In deze dagen wordt deze subjectiviteit omgezet in macht. Macht wordt weer omgezet in een dwang op een bepaalde groep. Het gevolg is een sekte, een groepering, of – politiek gezien – in een goede en een verkeerde groep van hetzelfde politieke beginsel. Ofschoon menigeen in deze dagen zich revolutionair zal noemen, zijn er toch betrekkelijk weinig mensen, die werkelijk een revolutie wensen.

U kunt dit misschien het eenvoudigst nagaan, wanneer u de ontwikkeling van politieke partijen en de z.g. sociale politiek in vele verschillende landen nagaat. Nederland heeft een redelijk aantal politieke partijen met uiterlijk geheel verschillende beginselen. Wanneer het op belangrijke punten aankomt – werkelijk belangrijk en niet alleen belangrijk, omdat men daardoor de aandacht van de kiezer denkt te wekken – zijn zij het in feite geheel – bijna geheel – met elkaar eens. In Amerika kennen wij 2 grote partijen. Indien men naar verschillen zoekt, blijken deze betrekkelijk klein te zijn. Men is ‘t eens over de hoofdzaken en verschilt hoofdzakelijk door de personen, die men naar voren schuift en de interpretatie van de mogelijkheden tot oplossing van problemen. In de politiek kan worden gesteld, dat, ondanks uiterlijke verschillen, een ieder het wel ongeveer met de anderen eens is en zich ertoe bepaalt een gunstige toestand zo goed en lang mogelijk te handhaven.

In de kerken vinden wij hetzelfde verschijnsel: ongeacht de verschillen in leer en eredienst streeft men uiteindelijk allen hetzelfde na. Een Godsrijk op aarde, een theocratie, waarin de geloofswaarde bepalend zal zijn voor het leven van allen en alleen door ‘t geloof en de wetten daarvan de vrijheden zullen worden bepaald, die aan het individu zullen worden toegestaan.

Dit geldt ook voor groepen, die verklaren geheel in de vrije wil van de mens te geloven. Men verschilt wel in inzicht, wanneer ‘t gaat om de waarde van eigen groep en de mogelijkheden met anderen samen te werken, maar men is het in feite wel met elkaar eens. Als mensen kunnen wij dus stellen, dat op het ogenblik haast alle mensen in dezelfde richting streven. Dit ongeacht de verschillen in geloofsbelijdenis of overtuiging. Dit is alleen een inleidende opmerking, want, indien men de mens zelf onafhankelijk van zijn milieu gaat bezien, blijkt een groot verschil tussen uiterlijke en innerlijke gesteldheid, tussen hetgeen uiterlijk wordt aanvaard en hetgeen innerlijk werkelijk wordt beleefd.

Nu is de mens, die op aarde leeft, een geest, die in de stof tijdelijk moet verblijven. De geest, die zo op aarde leeft, brengt haar eigen waarde tot uiting in de stof. Zo heeft elke mens zijn eigen dromen en gedachten. Praktisch alle mensen zijn geneigd om – wanneer het maar even mogelijk is – hun dromen en ideeën in de praktijk om te zetten. Maar praktisch niemand is in deze dagen geneigd om voor het omzetten van zijn dromen en denkbeelden in stoffelijke werkelijkheid ook zelf de aansprakelijkheid te aanvaarden. Liever zal hij met anderen meegaan en een groot deel van zijn eigen bewustzijn en leven verloochenen, dan te erkennen: Dit is mijn leven, mijn besluit, mijn verantwoordelijkheid, hierin sta ik alleen….

De mogelijkheid bij deze dingen is niet alleen gelegen in het verschijnsel zelf: De mens komt tot deze houding door een soort oneerlijkheid. Het is in het geheel niet eerlijk, wanneer ik beweer, dat ik een werkelijke regering door God op aarde verlang, maar dan gelijktijdig daarbij zelf reeds bepaal, dat ik daarbij de enige werkelijke en tot handelen gerechtigde vertegenwoordiger van God ben. Daarin schuilt iets vreemds. Ook is het niet eerlijk te stellen, dat ik als arbeider, kapitalist enz. enz. een bepaald systeem wens, maar daarmee natuurlijk in de eerste plaats de werkelijke belangen van alle anderen wil bevorderen. Ook dit kan niet waar zijn. Je bevordert je eigen belangen als mens steeds weer, zo goed je durft en kunt. In de meeste gevallen drukt men – omdat men zelf de verantwoordelijkheid voor zijn in zich zelfzuchtig streven niet wil dragen – zich uit in theorie, een z.g. groepsbelang enz. Daardoor wordt in de eerste plaats reeds de eigen geest sterk verminkt, want naarmate er een groter aantal mensen tot een bepaalde gemeenschap behoort, zal het geestelijk en werkelijk gemiddelde daarvan lager komen te liggen.

Naarmate wij op aarde met een groter aantal gelovigen te maken hebben, zal het gemiddeld religieuze bewustzijn lager komen te liggen. In een politieke partij zal gelden, dat, naarmate deze partij in aantal groeit, het vermogen tot verwerven van werkelijk inzicht in het streven van die partij, evenals het werkelijk dragen van verantwoordelijkheid voor de handelwijze van de leiding door leden, in werkelijkheid lager komen te liggen. Dit is altijd waar en zal niet afhangen van de beginkern. Het aantal leden is altijd bepalend. Het gemiddelde peil van de leden bepaalt de wijze, waarop de beginkern haar eigen inzichten, visie, beginselen, door zal kunnen zetten. Naarmate een groepering groter wordt en meer macht voor zich verlangt, zal zij ook meer water in de wijn moeten doen. Ook al wordt deze wijziging van opzet of matiging van streven gerationaliseerd, toch blijft het een vervalsing.

Een mens, die daarop zijn leven op iets dergelijks baseert, zal dus nooit ten volle en geheel bewust kunnen leven. Juist dit lage gemiddelde, waaraan hij in zijn belevingen gebonden is brengt hem ertoe het lage gemiddelde weg te redeneren als een noodzaak, een feit, dat men nu maar moet aanvaarden en zo op den duur de gegroeide vervalsing als waarheid gaan zien. Wanneer wij zien, hoe men zijn best doet in praktisch elke grotere geloofsgroep, om het geloof eenvoudiger te maken en daardoor steeds meer z.g. eenvoudige geloofspunten tot dogma maakt, met het gevolg, dat het oorspronkelijke geloof hierdoor teloor dreigt te gaan, zal mij gelijk moeten geven.

Wie zich realiseert, hoe de bijkomstige besprekingen van politieke groepen langzaam maar zeker hun werkelijke taak en mogelijkheden beginnen te overwoekeren, zal eveneens beseffen, dat het door mij gestelde geen dwaze stelling is, maar een feit. Wanneer wij dit alles vanuit een algemene zin willen gaan beschouwen, zullen wij niet veel verder kunnen komen.

Want zo lang ook wij ons blijven richten op de grote massa en de algemene verschijnselen, zullen ook wij de beperkingen, die daarin gelegen zijn, moeten aanvaarden, zelfs indien dit ten koste van eigen wezen, geestelijk bewustzijn en leven gaat.

Wanneer ik met u over geloof spreek en een bepaald geloof als waar aanvaard, zal ik mij – volgens de geldende opvattingen – met al mijn denken en handelen moeten beperken tot datgene, wat binnen dat geloof nog als aanvaardbaar getolereerd wordt. Door de aanvaarding van het geloof op basis van de massale opvattingen, zal men zich verder vaak gedwongen zien tot een formulering en aanvaarding, die in wezen, eigen bewustzijn en denkvermogen geweld aan doet. Alleen door iemand, die open staat voor de werkelijkheid en zich niet tevoren bindt aan bepaalde uitspraken of opvattingen zal dit uit de gangbare opvattingen en stellingen duidelijk worden en tot een werkelijk begrip voor het wezen van een leer, stelling enz. kunnen voeren. Weiger ik, bij een beschouwen van een leer, uit te gaan van hetgeen in mij leeft als werkelijke en met geheel mijn wezen aanvaarde waarheid, dan verdring ik een deel van mijn eigen wezen. In de grote massa en het contact met medemensen zal een beperking van de waarheid, die men innerlijk aanvaardt, niet te vermijden zijn. Maar menigeen meent, dat men dan ook in geheel zijn leven deze stellingen moet blijven huldigen en deze beperkingen moet blijven aanvaarden. “Anders kun je niet met elkaar spreken”, zegt men dan. Toch lijkt het mij voor het ik geheel niet noodzakelijk, dat men zich voortdurend maar blijft houden, aan wat men zegt, wat men denkt, wat men u predikt. De politieke waarheid, die men u voorhoudt, is nimmer de werkelijkheid, de waarheid, zoals zij voor u bestaat. Altijd weer moet u de dingen zelf ondergaan en zelf voelen. Ik wil u enkele voorbeelden geven van de werkelijkheid, die door dit binden aan de opvattingen van de massa en het erkennen van persoonlijke verantwoordelijkheid tot stand kwamen.

In Duitsland waren vele mensen, die tegen elke wreedheid waren. Vele Duitsers meenden, dat men moet strijden voor een welvaart, die iedereen omvat, een goede onderlinge verstandhouding, een begrip tussen allen. Daaronder waren vele mensen, die al dan niet dogmatisch Christelijk dachten en in ieder geval het woord “naastenliefde” in hun banier hadden geschreven. Men liet zich – onder druk van de gebeurtenissen en eigen belangen – overtuigen van het feit, dat onder omstandigheden naastenliefde toch toelaat, dat je voor anderen een hel schept.

Men leerde al snel vergeten, dat naastenliefde alle mensen dient te omvatten en voelde zich niet aansprakelijk voor wreedheden ten opzichte van minderheden, wanneer daardoor maar – schijnbaar – de welvaart en zekerheid van alle anderen verhoogd werd.

Maar is het kwade opeens goed, wanneer er misschien een voordeel voor enkelen uit voortkomt? Dit is in wezen een verdraaiing van eenmaal aanvaarde stellingen en waarderingen. Denk niet, dat een dergelijke vertekening alleen uit politieke pressies of terreur kan ontstaan.

Ook in kerken zien wij soortgelijke ontwikkelingen. Het is nog niet zo lang geleden, dat een bepaald deel der gelovigen – de kerken zelf ook – zich uitspraken voor segregatie. Wanneer men dit zo voelt, lijkt mij dat voor gelovigen het verdedigen van een dergelijk standpunt een recht is. Maar een kerk heeft daartoe geen recht meer, wanneer zij haar maatregelen tot handhaving der segregatie baseert op Bijbelspreuken, terwijl zij gelijktijdig voorgeeft Jezus leer te volgen, die elk verschil tussen rassen en standen onjuist acht en binnen het Christendom als niet aanvaardbaar verwerpt; zich dan nog Christenen te noemen, is een waan.

Een waan is ook de zelfrechtvaardiging, gebaseerd op eigen inzichten en belangen, maar toegeschreven aan Goddelijk gezag. Dit is en blijft waan, vertekening van de werkelijkheid, zoals de plicht tot gehoorzaamheid boven alle dingen, ook boven menselijkheid en eigen geloof in Duitsland eens een waan en gelijktijdig een veel voorkomende wijze van zelfrechtvaardiging was. Denk niet, dat deze waan, deze vertekening van eigen geloof, denken en dit verwerpen van eigen aansprakelijkheid zeldzaam is. Ook in Nederland komen zij in deze dagen steeds voor. Een dergelijke wijze van denken, waarbij de oorzaak en redelijkheid van eigen gedrag niet meer wordt gezien als een deel van eigen leven en verantwoordelijkheid, iets, wat gebaseerd is op eigen innerlijk besef, maar eerder kan worden afgeschoven op uiterlijke oorzaken en omstandigheden, kan tot de morele, geestelijke en zelfs stoffelijke ondergang van de mens voeren.

Wanneer dit alles voor u aanvaardbaar blijft, mogen wij als gevolg hiervan verder uitgaan van het zuiver persoonlijke. Om het persoonlijke aspect der dingen werkelijk te beseffen, dienen wij onszelf dan eerst een paar vragen te stellen.

Allereerst zou ik dan vragen: wat voel ik in mijzelf? En die realisatie dient men dan niet verder te interpreteren. Dus niet zeggen: Ik heb het gevoel, dat er b.v. grote rampen op komst zijn. Neen. Men moet stellen: Ik heb in mij een gevoel van grote onrust, van komende veranderingen… Laat het daarbij blijven. Vraag u dan af: Hoe voel ik omtrent mijn eigen plaats en toestand in deze maatschappij? Waarschijnlijk zult u in antwoord hierop moeten zeggen: Ik heb het gevoel hier ergens tekort te schieten, of te laks te zijn. Ontleed dit dan niet verder en tracht dit niet weg te praten. Erken, dat dit in u leeft. Stel dan: De mens, die vanuit zichzelf denkt en leeft, zo zijn subjectieve werkelijkheid voor zich eerlijk belevende en omschrijvende, staat dichter bij de Goddelijke werkelijkheid dan iemand, die steeds weer grijpt naar algemeen geldende opvattingen, frasen en beweringen.

Wanneer u uitgaat van hetgeen u persoonlijk beleeft, aanvoelt, in uzelf erkent, daarbij rekening houdende met alles, wat u ook geestelijk, zowel persoonlijk als langs inspiratieve weg, bereikt, zal uw wereld niet meer het lage gemiddelde der waarheid bevatten, dat bij grote groepen nu eenmaal noodzakelijk lijkt. U kunt dan ook niet meer zonder enig voorbehoud de stellingen van een bepaalde godsdienst, politieke partij, of zelfs maar beroepsethiek aanvaarden. Dit innerlijk voorbehoud geeft u de mogelijkheid persoonlijk te reageren en te denken en zo steeds weer uw eigen en innerlijk wezen in het leven tot uitdrukking te brengen, maar dan moet u de moed hebben eerlijk te zijn. Ongetwijfeld zal de wereld u dan voor de voeten gooien, dat u revolutionair bent, onverantwoordelijk. Men zal u zeggen, dat u geen enkel inzicht meer hebt in de werkelijke verhoudingen op de wereld, dat uw geloof niet meer of minder is dan een duivelse ketterij. Is dit wel werkelijk belangrijk?

Hoe meer ik mij aan een grotere visie van velen, een meer algemeen inzicht, ga binden, hoe lager het gemiddelde is van mijn werkelijk beleven, hoe meer de schijn en de waan in mijn leven zullen overheersen. Hoe meer men de waan laat overheersen, hoe minder men eigen leven zal kunnen overzien, hoe minder mogelijkheid men heeft om te handelen, zoals voor het ik juist is. Toch is dit voor het ik juist handelen belangrijk, zelfs wanneer dit niet altijd in overeenstemming gebracht kan worden met de opvattingen en gedachten van anderen. Het klinkt u waarschijnlijk vreemd in de oren, wanneer ik hier stel, dat de mens beter – uitgaande van zijn innerlijke waarheid – een moord kan begaan, dan als een onschadelijk burger voortlevend, zichzelf elk besef van waarheid onmogelijk te maken.

U zult uitroepen: Maar dit is toch wel wat al te sterk uitgedrukt. Dit is te dwaas gezegd. Een moord is niet toelaatbaar… Men vergeet, dat men hierbij uitgaat van eigen standpunt, eigen inzichten. Onder omstandigheden kan ik mij voorstellen, dat voor een mens een moord op een bepaald ogenblik gerechtvaardigd kan lijken. Hierbij denk ik b.v. aan de moord op de aartshertog in Sarajevo. Degene, die dit deed, gooide de lont in het kruit, zodat men hem zelfs wel aansprakelijk wil stellen voor alle ellende van de eerste wereldoorlog in 1914. Wat is de waarheid? Deze mens doodde uit overtuiging, in een eerlijk en uit zijn denken – juist of niet – voortkomend protest tegen condities, waarin de wereldoorlog reeds lag opgesloten. Wanneer deze toestanden niet hadden bestaan, zou deze mens niet zo hebben gedacht. Zelfs indien hij – desondanks – in een vlaag van geestverbijstering, een poging gewaagd zou hebben, zou hij geen geluk hebben gehad, dan zou zijn poging niet geslaagd zijn.

Om dit alles te kunnen begrijpen, moet men allereerst beseffen, dat de Goddelijke werkelijkheid niet gebaseerd is op hetgeen de mensen feiten noemen. De Goddelijke werkelijkheid is niet een ontwikkeling in de wereld, maar een feitelijke en altijd bestaande toestand. In zekere mate wordt de mens hierdoor zijn vermogen tot initiatief ontnomen, waar zij het hem onmogelijk maakt buiten de door het Goddelijke vastgelegde richtlijnen een eigen weg te volgen. Verder legt de Goddelijke werkelijkheid een groot aantal mogelijkheden en gebeurtenissen vast, waaraan de mens en ook de geest niet kunnen ontkomen. Zeker is dan ook wel, dat – zo geen moord in Sarajevo plaats had gevonden – kort daarop en om een andere oorzaak – vanuit het menselijk standpunt gezien – eveneens dezelfde oorlog los gebarsten zou zijn.

Want men moet goed begrijpen, dat die oorlog een onontkoombaar geheel vormde met de menselijke ontwikkeling. De student, die de aanslag pleegde, kan daarvoor dus niet verantwoordelijk worden geacht.

Neem aan, dat deze mens – na lang denken en zoeken – tot de overtuiging gekomen was, dat alleen door een aanslag hij zijn protest tegen de heersende condities kenbaar kon maken. Dan kunnen wij misschien stellen, dat deze mens onbewust was; maar ongetwijfeld stond hij – zelfs in zijn onbewust uitdrukken van zijn wezen – dichter bij de Goddelijke werkelijkheid en besefte hij wel degelijk meer daarvan, dan de mensen, die in die dagen onder plechtigheden en woorden de werkelijke toestand, zowel als hun eigen intenties en verlangens, trachtten te verbergen.

Denk aan de vele welwillende woorden van Wilhelm en de Hohenzollerns, aan de even welwillende woorden, die overal elders steeds weer gesproken werden. Wij moeten steeds weer in het leven trachten de feiten en mogelijkheden te zien, niet alleen luisteren naar de woorden, waarmee men tracht zoveel mogelijk mensen tot een eenzijdig denken en zo een steeds groeiende waan te brengen. Want eenheid van denken, die niet gebaseerd wordt op persoonlijk beleven en persoonlijk bewustzijn, blijft waan.

Wanneer u, vrienden, nog steeds kunt aannemen, dat het door mij gestelde redelijk juist is, dat er ergens een waarheid bestaat, die u innerlijk bezit, zo dient u zich eens af te vragen, waarom u voortdurend blijft protesteren tegen waarden, waarvan u innerlijk de waarheid wel degelijk erkent, maar klaarblijkelijk liever toch niet in de werkelijkheid ziet uitgedrukt. Deze vraag kunnen wij ook meer algemeen stellen: Waarom vechten er steeds meer mensen voor een illusie, dan voor het erkennen van de werkelijkheid? Waarom zijn zovele mensen blind voor de feiten? Misschien wel, omdat de mensen bang zijn voor zichzelf; omdat zij bang zijn voor de waarheid; omdat zij menen met abstracte denkbeelden en illusies iets van de innerlijk wel degelijk erkende werkelijkheid; iets van de Goddelijke wetten en krachten te kunnen veranderen. Wanneer wij b.v. horen, hoe men verontwaardigd is over de moord op de zendelingen in Congo, is dit op het eerste gezicht erg mooi. De verontwaardiging ontstaat gemakkelijker, naarmate het gebeuren verder weg blijft. Wanneer een vergelijkbaar onrecht hier te lande gebeurt, neemt men het minder zwaar. De zendelingen, die heilig heten, zodra zij in Congo leven – terwijl zij het risico wel degelijk beseffen – worden in veler ogen schertsfiguren, op het ogenblik, dat zij hier te lande vertoeven.

Ergens klopt iets niet. Er zijn mensen, die gelijktijdig verontwaardigd zijn over de moord op zendelingen in Congo en deze mensen – of hun confraters – hier beschouwen als parasieten. Vreemd! Vele Nederlanders winden zich op over de kleurgeschillen in het zuiden van de USA. Zij roepen schande over alle rassendiscriminatie. Toch vinden diezelfde mensen het hier niet zo erg, wanneer iemand met een gekleurde huid voor “sausneger” wordt uitgescholden. Waar is hier het verschil gelegen? Naar ik meen, is het verwijten richten aan anderen vooral te danken aan de behoefte van de mens zich groter, belangrijker, beter dan anderen te wanen.

Dit is gemakkelijk, zodra de situatie in kwestie ver van huis bestaat. In dergelijke gevallen kan men zich – vol rechtvaardigheid en gewichtigheid – boven anderen stellen en duidelijk maken, hoe goed men eigenlijk wel is. Maar wanneer die dingen vlak bij huis gebeuren, is het eenvoudiger niet te kijken, niets op te merken, je niet druk te maken. Want dan betekent de verontwaardiging misschien, dat men met zijn omgeving in conflict zal komen. Bovendien: Ergens zijn grenzen, nietwaar? Waar echter liggen de grenzen van het innerlijk? Deze bestaan alleen, wanneer zij werkelijk gebaseerd zijn op het eigen innerlijk, op eigen geestelijke kracht, inzichten en bewustzijn.

De werkelijke grens voor de mens komt voort uit zijn denken, zijn geneigd zijn, zijn werkelijk verlangen, zijn werkelijk streven. Let wel: Deze maatstaven kunnen voor anderen nooit gelden, maar zijn deel van uw eigen wezen. Wanneer u stelt, dat u nooit met een seksegenoot van een ander ras een slaapkamer of bed zou willen delen, dan stel ik: Wanneer dit uit uw innerlijke geneigdheid voortkomt, hebt u gelijk. Zolang u tenminste niet gaat verlangen, dat anders denkenden zich evenzo gedragen. Wanneer u zich over rassendiscriminatie druk pleegt te maken, moet u zich toch eens eerlijk afvragen, of u dit werkelijk zou willen, werkelijk niet erg zou vinden. Misschien dat u na eerlijk onderzoek verbaasd bent over de weinige diepgang van uw ruimdenkendheid, die u voor anderen verkondigt.

Dus: De rechtvaardiging van een bepaalde levenshouding komt voort uit de innerlijke beleving ervan en is m.i. altijd vanuit geestelijk standpunt aanvaardbaar, zolang men anderen niet een dergelijk standpunt op wil dringen. Want een bewustzijn omtrent de Goddelijke werkelijkheid houdt ook in, dat men beseft, dat verschillen daartoe behoren, zodat men niet anderen mag beletten te doen, wat men zelf niet zou willen doen. Zeker is, dat de mens, die zo leeft, veel dichter bij de Goddelijke werkelijkheid, maar ook bij de ware uiting van geheel zijn wezen staat, dan de mens, die hoofdzakelijk volgens de inzichten en meningen van anderen leeft.

Trek – na overweging van het voorgaande – eens uw eigen conclusies en vergelijk deze met de mijne, die ik u hier voor wil leggen: De Goddelijke werkelijkheid is een vastgelegde reeks van mogelijkheden en feiten. Wij zijn daarin geboren, in den beginne al hierin geuit. Aan deze werkelijkheid en alle daarin liggende waarden zullen wij nooit kunnen ontkomen. Wij kiezen voor een groot deel, hoe wij voor onszelf deze mogelijkheden willen beleven of verwerkelijken. Al deze dingen komen uit God voort en zijn God. Indien wij binnen onszelf een waan scheppen, die niet op de Goddelijke wetten gebaseerd is, maar eerder een karikatuur daarvan is, zullen wij ons eigen wezen niet eens kunnen begrijpen en uiten. Daardoor komen wij tot reeksen van innerlijke strijdigheden, een persoonlijk negatief zijn, dat zelfs uit Gods meeste lichtende uitingen voor ons een demonisch gebeuren maakt.

Wat is dan op aarde voor de mens belangrijk? Is het belangrijk, dat een ander denkt, zoals u? Dit houdt voor u persoonlijk niets in. Is het belangrijk, dat u – ook t.o. anderen – kunt handelen en werken volgens de innerlijke waarden van eigen wezen? Volgens mij wel. Is het belangrijk, dat anderen u begrijpen? Neen, daaruit vloeit uiteindelijk geen winst voor eigen bewustwording voort. Is het belangrijk, dat u – zolang het gaat om de uitingen van eigen wezen, bewustzijn en inhoud – zo rechtlijnig mogelijk leert uitdrukken en openbaren. Naar ik meen, ja. Dit is zeer belangrijk. Is het belangrijk, dat u op een bepaalde wijze aan iets gelooft?

Naar ik meen, is het van het hoogste belang voor een ieder, dat hij zijn geloof in alle werelden en sferen zo duidelijk mogelijk, tot uiting brengt en beleeft. De belangrijkheid wordt hier niet bepaald door mogelijkheden tot bewustwording e.d. Zij betekent eerder een beantwoorden aan de Goddelijke werkelijkheid. Weigeren eigen geloof en bewustzijn ten volle te uiten, doet – door de behoefte tot zelfrechtvaardiging – steeds weer een waanwereld rond ons rijzen, waaruit wij de Goddelijke werkelijkheid en de voor ons juiste weg niet meer kunnen overzien.

De mens, die zich alleen bezig houdt met zijn illusies, zijn algemene stellingen, zijn uit een zo groot mogelijke groep geboren. Geloof of denken is als een mens, die in een zwakke boot vaart over een schijnbaar gladde zee, waarin juist onder het wateroppervlak vele scherpe koraalrotsen wachten om hem en zijn schip te vernietigen. De mens, die bewust en vanuit zichzelf door het leven gaat, heeft geen aan hem vreemd voertuig, dat kan falen. Hij is zijn eigen wezen en neemt alle dingen waar. Hij is niet beperkt tot de oppervlakte der verschijnselen, maar erkent ook al, wat onder de oppervlakte schuil gaat. Nu moet ik, hoofdzakelijk uit eigen denken en ervaren spreken. Volgens mij moeten wij dan ook zeggen, dat elke mens, die t.o. zichzelf ook maar enigszins oneerlijk is, de gevarenelementen en dreigende disharmoniën in zijn leven aanmerkelijk vergroot. De waan, die schijnbaar zo zoet is, schijnbaar zoveel verantwoordelijkheid van je afneemt, zal in feite iets worden, wat je vernietigen kan.

Indien ik u vraag, hoeveel mensen op deze wereld volgens u leven in een waan, waarin een groot deel van hun werkelijk wezen en leven onderdrukt wordt, zult u – naar ik meen – met mij stellen, dat dit tenminste 9/10 van de wereldbevolking zal bedragen. Wanneer dit het geval is, volgt hieruit, dat elk ingrijpen van de Goddelijke machten der werkelijkheid, het onontkoombaar gebeuren, voor deze 9/10 schade zal brengen. Deze schade zal dan van geval tot geval kunnen verschillen, maar zeker in verhouding staan tot de mate waarin deze mensen zich van de werkelijkheid hebben verwijderd en door een zelfgeschapen denken, of een gezamenlijk geschapen fantasiewereldje, de werkelijkheid van het leven ontkennen.

  • Is iemand, die in die waantoestand leeft, zich daarvan wel bewust?

Hij kan er zich van bewust zijn. De doorsnee mens wordt geschoold om zich niet hiervan bewust te zijn; er wordt de mensen geleerd, dat het normaal is bepaalde, in eigen wezen bestaande, invloeden of eigenschappen t.o. anderen te ontkennen, over bepaalde dingen mag je niet spreken, dat is niet netjes. Bepaalde, volkomen natuurlijke dingen mag een kind niet weten, die zijn vies of zondig. Wanneer een kind van 3 jaren zeurt, dat het honger heeft, mag dat misschien. Een kind van 6 jaren krijgt te horen, dat kindertjes maar hebben te wachten. Houd nu je mond maar. Kinderen van 10 jaren krijgen misschien te horen, dat het niet netjes is om op elk willekeurig ogenblik maar binnen te vallen en te zeggen, dat zij honger hebben. Het woord “honger” in het voorbeeld kunt uzelf door meer passende woorden vervangen. M.a.w.: het kind wordt geschoold tot grotere oneerlijkheid t.o. zichzelf en zijn omgeving. Wanneer lang genoeg herhaald wordt, dat dit slecht, ja, misdadig is, zal men op den duur ook voor zich niet meer toe durven geven, dat men honger heeft.

Indien ik uw vraag even mag interpreteren zijn die 9/10 van de wereldbevolking hiervoor zelf verantwoordelijk? Het antwoord is: Vanuit een stoffelijk standpunt gezien zeker niet. Hier draagt de omgeving veel van de verantwoordelijkheid. Vanuit een geestelijk standpunt is men wel degelijk verantwoordelijk, omdat men de mogelijkheid heeft gehad juister te incarneren, terwijl men verder innerlijk altijd wel weet, waar men aan toe is, zodat men zich door stoffelijke voordelen en pressies heeft laten verleiden om anders te handelen, anders te reageren en zichzelf te herscholen, tot een groot deel van het leven tot een onwaarheid is geworden. Dit betekent verder, dat het stoffelijke geweld van al deze mensen wel degelijk grotendeels kan worden afgewend, maar dit is alleen mogelijk ten koste van een stoffelijke heroriëntatie, die voor de meesten onder hen al even pijnlijk en moeilijk is.

Laat mij eens een voorbeeld geven om de verhouding mens – Goddelijke werkelijkheid duidelijker te maken: Wanneer er staat, dat er een grote strijd op aarde zal zijn, kan worden gesteld, dat deze strijd als deel van het Goddelijke plan zonder meer is vastgelegd. Zij kan dus niet vermeden worden. Maar waar de Goddelijke werkelijkheid alle werelden omvat, kan deze strijd evengoed in de geest der mensen worden uitgevochten, waarbij zij zichzelf hervormen, als in de stof, waarbij de mens voor zich de noodzaak tot een soort gelijke hervorming in de geest schept, maar nu uit een strijd, die in de stof plaats vindt. Hieruit volgt, dat – zo een geestelijke hervorming voldoende plaats vindt – het uiterlijke geweld, dat men misschien verwacht, niet op zal treden, ofwel bij een gedeeltelijke hervorming, van aard zal veranderen.

Wanneer een mens aan de theorie van de geestelijke ommekeer blijft hangen, maar niet komt tot de verwerkelijking, de praktijk, draagt hij een grote verantwoordelijkheid. Ik wil hier nogmaals terugkomen op het ongeluk in Harmelen en u een vraag voorleggen. Wanneer er hier minder bij voortduring gehamerd was op de noodzaak op tijd te rijden, op de onfeilbaarheid van ontworpen schema’s e.d., zou dan volgens u zo snel iemand door een licht heen zijn gereden, een te hoge snelheid volgehouden hebben bij te weinig zicht? Zou volgens u dan een ramp van deze omvang zijn voorgekomen? Mij dunkt van niet. Wanneer men de vraag der verantwoordelijkheid na gaat zoeken – zoals ook bij ons de laatste tijd in meerdere vragen – moeten wij die zoeken bij mensen, die menen hun gedachten, die niet werkelijkheid zijn en ten hoogste beperkt aan die werkelijkheid getoetst zijn – een waan dus – om willen zetten in werkelijkheid door aan anderen deze waan op te leggen. Anders gezegd: De fout is, dat men tracht de werkelijkheid naar zijn denkbeelden te voegen, i.p.v. zijn denkbeelden steeds aan de werkelijkheid van mensen en mogelijkheden aan te passen, zoals die bestaan.

De schuldvraag geeft nu als voorbeeld: Een groot deel van uw volk, misschien wel de wereld van vandaag, maar het feit blijft bestaan. Een oplossing is eenvoudig: Wanneer een ieder zich van zijn verantwoordelijkheid t.o. anderen en de noodzaak zich naar de bestaande omstandigheden te voegen, bewust was geweest, zou de catastrofe in de dienstregeling plaats hebben gevonden, maar niet een feit in de stof. Er zouden reizigers geweest zijn, die als gevolg haast zouden hebben gekregen, ergernis, schade misschien, of zelfs een verloren dag, maar geen van hen zou te lijden hebben gehad aan een verloren leven, of tenminste verwondingen.

Een juist begrip hiervan is belangrijker dan u misschien denkt. Want wanneer u moppert, wanneer een trein over tijd is – door omstandigheden – helpt u reeds mee een nieuwe ramp meer zeker te maken, ook wanneer uzelf daaronder misschien niet zult lijden. Terugkerende naar de vergelijking tussen waan en werkelijkheid, stellen wij onszelf nu de vraag: In hoeverre kan ik mij aanpassen aan de werkelijkheid, zoals die voor mij bestaat? Vaak hoort men: Ik zou dit alles wel kunnen doen, ik zou mijzelf wel kunnen leven volgens mijn eigen bewustzijn, maar dat brengt zoveel consequenties met zich. Want dan zou men mij misschien minder achten, men zou mij minder bewust of wijs noemen; men zou mij een ketter, een ongelovige, of een dwaas noemen. Dit is waar: In een wereld, waarin de menselijke idee, de waan, de boventoon voert, brengt een terugkeren tot de Goddelijke werkelijkheid, zoals je die zelf ervaren kunt, vele consequenties met zich mee.

Is het niet beter de werkelijkheid te beleven, ondanks de minachting van anderen, uiteindelijk ook hierover zegevierende, dan eigen leven, of misschien zelfs dat van anderen te schaden, te vernietigen, of nutteloos te maken? Het is beter de achting en alle mogelijkheden in de wereld te verliezen, dan jezelf te verliezen. Het klinkt wel hard, maar is toch niet te vermijden.

Zullen wij eens naar uzelf kijken? U hebt in de laatste tijd haast allen gedacht: wat zal er gaan gebeuren? U hebt haast allen gedacht over, of gedroomd van, onheil. Maar kan er een onheil bestaan, dat alleen maar materie is? Volgens mij kan er geen enkel onheil bestaan, dat alleen materieel is. Er moet immers voortdurend een contact, een samenwerking en wisselwerking tussen stof en geest zijn? Bedenk verder, dat door de mens, die immers stof en geest is, elk verschijnsel, zowel in de stof, als in de geest, kan worden beleefd. Zelfs kan elke beleving in de stof door een beleving in de geest worden vervangen en omgekeerd, tenzij het eigen bewustzijn het onmogelijk maakt, deze vervanging van waarden tot stand te brengen.

Wanneer u een ramp verwacht in deze tijd, rampen, die geheel willekeurig in het leven ingrijpen, onschuldigen doen lijden, en al wat er verder bij te pas komt, dan mag u voor uzelf zeker stellen: Hier heb ik ergens gefaald; hier hebben de mensen gefaald. Wij hebben geweigerd geestelijk de waarden te verwerken, waardoor dit stoffelijk verschijnsel overbodig werd, want aan de invloed kunnen wij niet ontkomen.

In een vorige lezing heeft men u reeds duidelijk gemaakt, dat de bewuste voor de onbewusten veel van het geweld, dat in deze dagen dreigt, kan terughouden en kan voorkomen. Ik kan u naar eer en geweten verzekeren, dat dit de laatste dagen reeds meerdere malen geschied is en ook verder zal blijven plaats vinden. Dit is niet voor onbeperkte tijd mogelijk. Niet onbeperkt kan een mens – of een groep van bewusten en geesten, werkende zelfs vanuit het Goddelijke licht – het lot, dat een gehele mensheid door haar waan voor zichzelf creëert, tegenhouden. Wanneer deze mensheid niet bewust wil worden, weigert de werkelijkheid te beseffen en zich steeds verder blijft verdiepen in haar dromen, haar waan en illusie, zal er een ogenblik komen, dat zelfs de meest bewuste zal moeten stellen: Hier kan ik, vanuit mijn eigen werkelijkheid en de Goddelijke werkelijkheid, niet langer de krachten putten en de verantwoordelijkheid dragen. Laat nu geschieden, wat geschieden moet…

Er kan voor de mensheid tijd worden gewonnen. Ook voor uzelf kunt u natuurlijk steeds tijd winnen, maar niet onbeperkt, want de vaste punten, de vaste invloeden van de Goddelijke werkelijkheid, waaraan wij niet kunnen ontkomen, zullen wij misschien een tijdlang af kunnen houden. Zoals een wanhopige roeier in een stroomversnelling zijn bootje met haak of spaan af zal kunnen houden, maar wanneer de stroom steeds sneller wordt en het bootje in dezelfde versnelling blijft liggen, zal op een ogenblik spaan of haak breken onder té grote druk. Dan is niemand meer in staat de boot verder af te houden; bezien vanuit dit standpunt nogmaals uw wereld, uw denken.

Wij kunnen nu zeggen, dat de angstdromen van velen voortkomen uit disharmoniën, die zij aanvoelen. Het is de disharmonie, die zij aanvoelen, eerder dan een werkelijk gebeuren.

Verder stel ik, dat dit aanvoelen van disharmoniën als alles beheersend voort moet komen uit een zelf niet in harmonie zijn met eigen wezen en de kosmische werkelijkheid. Degene, die vreest, heeft de werkelijkheid nog niet gevonden en is zich daarvan op enigerlei wijze ook bewust. Het zal u misschien overbodig lijken, dat ik nog verder hierop in ga. Het belangrijkste is hiermee gezegd. Maar wanneer wij beseffen, dat er een groot verschil is tussen de waan, waarin de wereld, de mensenwereld leeft – en soms een deel der werelden van de geest – wordt ook duidelijk, waarom men zo vaak blind is voor de werkelijkheid. Deze blindheid komt niet voort uit de natuurlijke eigenschappen van de mens, maar uit een bewust of onbewust zich afsluiten van de werkelijkheid.

Ik denk, dat iemand, die zich in het verkeer zou begeven met beide ogen zo gesloten en verbonden, dat hij zelfs geen straal licht meer kan zien, een onverantwoordelijke dwaas genoemd zou worden, maar wij noemen het fatsoenlijk, moreel verantwoord, politiek noodzakelijk, wanneer iemand de ogen sluit voor de vele krachten in zijn eigen wezen en de wereld buiten hem, zo zonder enig besef van gevaren en werkelijke toestanden door deze, aan wisselingen en invloeden zo rijke, wereld wandelend.

Vanwaar dit verschil? Wil de mens misschien wel de gevaren van het verkeer en de daar bestaande noodzaken, maar niet de haast onontkoombare pressie van deze tijd en haar gevaren erkennen? De mens houdt vast aan zijn lievelingstheorieën. Hij houdt vast aan het feit, dat alle leven uit God gegeven is. Iets, wat m.i. waar is. Hij stelt daarop: God geeft ons kinderen, die wij dus moeten ontvangen; of je er voor kunt zorgen, of je een opvoeding aan hen geven kunt, waardoor zij tot nuttige mensen worden, komt er dan klaarblijkelijk minder op aan. Zorg ervoor, dat zij op de wereld komen en geef hen verder dan maar prijs aan de zorgen van de maatschappij. Let niet op je mogelijkheden, de huisvesting, het inkomen, levensmogelijkheden, zo meent men op grond van genoemde stelling te mogen roepen. “God geeft, wij moeten aanvaarden”. Maar de mens is hierbij toch wel degelijk ook zelf actief betrokken, dus is hijzelf ook verantwoordelijk en heeft hij niet het recht kinderen bloot te stellen aan een ongelukkig leven, een onvoldoende opvoeding etc..

Voorbeeld: Een jong arbeidersgezin beschikt over 1 kamer en heeft 2 kinderen. Het gezin is harmonisch en goed. Nu komen er in 2 jaren 2 kinderen bij. Het gezin komt in moeilijkheden, een passende huisvesting is niet te krijgen. Het is onmogelijk onder deze omstandigheden de kinderen op te voeden, hen de juiste leiding en aandacht te geven, waarop zij recht hebben.

De vader raakt overbelast. Natuurlijk is er financiële hulp, toeslag etc.; deze wordt niet regelmatig, doch slechts met grotere tussenpozen uitgekeerd. Daarom wordt zij voor vele dingen gebruikt, maar niet voornamelijk ten bate van de kinderen. Dit geld werd hoofdzakelijk belegd in ontspanning en luxe, waardoor men zich aan de toenemende druk van een te groot aantal kinderen wilde onttrekken. Men gaf dit voor zichzelf uit. Men gaf voor zeer gelukkig te zijn met deze kinderen. Toch was het 5e kind de oorzaak, dat de man de benen nam, de vrouw achter latende als een geval voor sociale zorgen, de kinderen achter latende voor een verzorgingsinstituut. Dit is in Nederland gebeurd. Niet overal loopt de vader weg, maar er zijn vele gezinnen met teveel kinderen, tv van de kinderbijslag en kinderen, die aan ouderlijke zorgen en opvoeding tekort komen, de jeugdige delinquenten van morgen.

Toch wordt dit alles – en elk systeem, dat hiertoe bijdraagt – verdedigd als noodzakelijk en in overeenstemming met de rechten van de mens en de wil Gods. Is dit misschien geen illusie, geen waan, die klaarblijkelijk velen boven de werkelijkheid gaat, de werkelijkheid, die volgens de Goddelijke wetten inhoudt, dat een ieder voor zichzelf aansprakelijk is en zelf de aansprakelijkheid dient te dragen voor al zijn daden, zelfs voor de kinderen, die hij voortbrengt?

Zo zijn er mensen, die ten koste van alles willen vechten voor het “recht”. Of dit recht alleen gewonnen kan worden door groter en meer schrijnend onrecht, vragen zij zich niet af; toch zijn in ontelbare oorlogen tienduizenden mensen opgeofferd aan het recht, de eer, de glorie enz. Vraag u af, of het geen waan is, wanneer men het recht voor enkelen wint, door aan vele duizenden onrecht te doen. Is het niet beter om met het geweld van eigen geestelijke vermogens en geestelijke kracht vanuit zich en zonder geweld te strijden voor het recht, door zoveel mogelijk uit eigen vermogen alle onrecht, dat geschiedt te compenseren? Compenseren zonder anderen op te offeren? Wanneer een mens meent het recht te bezitten, een gehele wereld desnoods op te offeren aan zijn waan of zijn angsten, dwingt hij zich a.h.w. elke Goddelijke oorzaak, die binnen dit tijdsbestek in de werkelijkheid aanwezig is tot een voor hem en allen, die hem volgen, negatieve manifestatie in de stof.

Wij in de geest en naar ik aanneem, ook u allen in de stof, lokt zoiets zeker niet aan. Maar er is maar één weg om te voorkomen, dat anderen de wereld hun waan opleggen: Elk mens moet leven, geheel bewust van eigen aansprakelijkheid, geheel bewust ook alle gevolgen aanvaardende, die voor hem persoonlijk uit zijn persoonlijkheid, uit zijn streven, volgens beste weten, voortkomen. Wij allen gaan een eigen weg, hebben een persoonlijke taak, een persoonlijke verantwoordelijkheid, die wij met niemand kunnen delen. Wij hebben het recht niet anderen te offeren voor onze idealen, tenzij wij deze eerst zelf tot werkelijkheid wisten te maken en dan vergen zij geen offers meer.

De waan van de mens is, dat hij zijn wereld kan beheersen. De werkelijkheid is, dat hij niet eens de werkelijkheid van zijn eigen wereld wil zien, zodat hij in feite de slaaf wordt van de daarin optredende stroomversnellingen, de steeds weer optredende spanningen. Dan beklaagt hij zich en toch is alles zijn eigen schuld. Vergeet verder niet, dat elk mens, die in de stof faalt, in de geest deze strijd alsnog zal moeten strijden, om zijn geestelijk pad verder te moeten gaan, al zal hij in deze strijd misschien gesteund worden door het bewustzijn, dat voortkwam uit zijn stoffelijke ervaringen, want het is onmogelijk aan ook maar iets te ontkomen, wat in de Goddelijke werkelijkheid is vastgelegd.

Voor hen, die zich afvragen, waarom ik dit zo uitdrukkelijk zeg, wijs ik er op, dat dit een tijd is, waarin vele waarden vanuit de Goddelijke werkelijkheid tot uiting komen. De bewusten in de stof kunnen veel doen om een directe omzetting van deze invloeden in stoffelijke ellende te voorkomen en ook wij in de geest doen alles om ellende en vernietiging zoveel mogelijk te voorkomen. Besef wel: Dit kan niet blijvend. Dit is alleen mogelijk voor een beperkte tijd.

Daarom heb ik, juist kort voor de tijd, die zovele mensen beslissend achten voor het lot van de wereld, dit onderwerp aangesneden. Ik hoop, dat u zult beseffen, dat het uiteindelijk de mensen zelf zijn, die beslissen over de betekenis van al, wat gebeurt.

Besef ook, dat men op betrekkelijk korte termijn zal moeten beslissen, of men eigen wereld en eigen bewustzijn de ondergang nabij wil brengen ter wille van een waan, dan wel door geestelijke aanpassing en het aanvaarden van een persoonlijke aansprakelijkheid willen leren  te leven, volgens de waarheid, die in hen is geopenbaard. Want reeds nu kan de goedwillende mens in de geest de vernieuwing scheppen, die dan – zonder geweld en onnodig lijden – op aarde kan ontstaan in meer kenbare vorm voor alle mensen.

Esoterie:  De juiste verhouding tussen de mens en zijn wereld.

Als tweede spreker deze bijeenkomst, vraag ik uw aandacht voor enkele, meer esoterische punten. Daarbij zou ik vooral de nadruk willen leggen op de juiste verhouding tussen de mens en zijn wereld, zoals deze noodzakelijk is voor hen die een snelle innerlijke verlichting willen gewinnen. Reeds bij de oudere wijsgeren vinden wij vele uitspraken, waaruit blijkt, dat de verbinding van het menselijke zijn en een hoger bewustzijn, gelegd dient te worden door een streven langs het esoterische pad, terwijl met nadruk wordt gesteld dat de wetende harmonie als zijn punt van uitgang hiervoor kiest.

“Erken de eenheid, die leeft in alle dingen en wees goed voor al, wat is, dan zal niets u deren, zelfs de slang zal uw pad mijden, uw rust beschermen en de verscheurende dieren zullen uw vriend zijn”.

“Wanneer ik niet vrees, zal er geen vrees rond mij zijn, maar zij, die vrezen, wekken de onderwereld rond zich. Hun pad is omgeven door vele demonen”.

“Zij, die niet vrezen en de ziel der dingen ervaren als eenheid, zij zijn één met al en rond hen is de vrede”.

Dit zijn vrije vertalingen van oude gezegden, die eeuwige waarden uitbeelden. Toch, indien u in uw westerse wereld wilt terugdenken tot deze oudheid, zult u verwonderd zijn, dat men toen al de dingen heeft gesteld, die het meest belangrijk zijn, ook in uw tijd en uw wereld. Een meester stelt: Leven is erkennen. Wie niet erkent, leeft niet. De kunst van het ware leven is de kunst van het erkennen van de ware dingen….. Ook in die dagen heeft menigeen klaarblijkelijk uitgeroepen: Ongetwijfeld zijn uw woorden waar, heer, maar waar ligt de waarheid?

In de uitspraken van deze meester vinden wij een antwoord op deze vraag, dat ik u niet wil onthouden: De waarheid der dingen is gelegen in de stem, die zij vinden binnen uw hart. De kracht der dingen is gelegen in de diensten, die zij u – maar ook u hen – kunt bewijzen. Slechts waar een band bestaat, kan waarheid leven. Slechts waar de waarheid leeft, kan het bewustzijn van de strevende groeien tot een aanvaarden van de eeuwige vrede….

Zijn deze stellingen misschien wat vreemd? Misschien in de ogen van velen. Toch zou ik u willen vragen: Wanneer u, in uw moderne tijd, met uw razende machines, u langs de wegen spoedt, dienen zelfs deze machines u niet beter, wanneer u hen kent en begrijpt? Indien u uw motor juist datgene geeft, wat voor deze motor noodzakelijk is en nimmer eist, wat de motor niet geven kan, zal zij lang leven en u trouw dienen. Toch is zij een dood ding maar wanneer u begrijpt, harmonisch met haar bent, zal zij u dienen met meer trouw en meer kracht, dan een ander voor mogelijk houdt, omdat er begrip is. Harmonie is moeilijk te beschrijven. Misschien dat begrip hiervan wel een zeer belangrijk deel vormt. Werd niet – eveneens door een der grote wijzen – gesteld: Het is niet moeilijk de feiten te erkennen, maar het is zeer moeilijk ze in waarheid te ervaren.

Wie de feiten erkent en hun betekenis beseft, zal uit het besef de waarheid gewinnen, waardoor hij meester wordt van al het gebeuren….. Soms zijn de stellingen uit het verleden schijnbaar zeer stoutmoedig. Toch meen ik, dat zij nog steeds hun waarde behouden hebben en juist om de lange tijd, dat zij waarheid konden blijven, ook in uw dagen door meerdere mensen beter zouden moeten worden begrepen. Wanneer ik het licht in mij besef en het niet vergeet of verloochen, leeft het voortdurend in mij. Dan ben ik licht. Maar licht is de kracht der Goden. Zo is de kracht der Goden in mij en ben ik niet aan de Goden, maar slechts aan de hoogste Kracht verantwoording schuldig, omdat daaruit alleen mijn kracht is voortgekomen.

U hoeft geen mens te zijn, spreekt deze wijsgeer, indien u maar de waarheid beseft. Besef de werkelijkheid van het leven en ontruk u aan de menselijke beperkingen, want in u leeft een kracht, die groter is dan alle dingen. Maar eerst wanneer men voortdurend daaraan denkt, voortdurend deze kracht beleeft, kan zij tot uiting komen. Doch wanneer de kracht, die in u leeft, u dient en door u tot uiting komt, wie zal u nog onmachtig noemen, of mens? U bent meer dan mens, u bent als een God. In uw dagen zou men misschien zeggen: Als een engel, een heilige. De beste vertaling is misschien nog wel: Dan bent u tot bewuste geworden.

Natuurlijk is het voor ons allen, om – wanneer wij eenmaal het pad der inwijding willen gaan volgen – te weten, waar wij beginnen moeten.

Er was eens een leerling, die in dit verband aan een groot filosoof eens de vraag stelde: Meester, u leert ons zovele dingen. Ik zou uw weg willen volgen. Waar moet ik mee beginnen?

De wijsgeer antwoordde: “Begin bij uzelf !” “Maar ook in mij zijn zovele dingen” riep de jongeling uit. “Hoe zal ik kiezen?” De wijze gaf daarop een antwoord, dat – omgezet in zijn betekenis – beduidde: Leer de eeuwige waarden erkennen in die delen van uw wezen, die u niet meent te kunnen beheersen. Wie immers de Goddelijke waarden daarvan heeft beseft, zal zich meester kunnen tonen daarvan ter wille van de kracht, die men er in erkent… En, zoals de wijze eens opmerkte: Vandaar zal het zoeken naar eenheid in het ik lijken op een veldtocht in een land, waarvan reeds alle legers verslagen zijn. Wanneer het om begrip van jezelf gaat, is het altijd goed te beginnen met het moeilijkste punt, niet met het eenvoudigste…. Deze uitspraak lijkt misschien dwaas, maar wie de eenvoudigste taak in zich het eerst verricht zal op zijn lauweren rusten en – laks en met zich tevreden – falen bij de zwaardere taken. Trouwens, deze raad wordt meerdere malen door anderen herhaald.

Meer naar het zuiden leeft een mens, die zeer heilig is en zelfs als incarnatie van een hoge geest wordt vereerd. Ook aan hem vroeg men, hoe men moest handelen. Hij gaf daarop zijn leerlingen deze eigenaardige raad: Besef eerst uw moeilijkheden; overwin deze, want er is slechts één strijd in het leven, die de moeite waard is: De strijd tegen al, wat je in jezelf veracht. Wie dit overwint, wie daarmee vrede heeft gewonnen, vindt vrede met alle dingen.

U ziet, wanneer men even nadenkt, is dit alles toch niet zo vreemd en moeilijk als het lijkt. Esoterie is eenvoudig. Al stelt zij zware eisen aan de mens, die streeft, zo is haar gewicht toch zeker niet gelegen in de onlogische en onbegrijpelijke eisen, die zij zou stellen. Eerder is esoterie voor de mensen moeilijk door de traagheid, waarmee zij ertoe overgaan zelfs de meest logische en eenvoudige raad op dit gebied op te volgen. Niet voor niets roept een groot ingewijde uit: Duizenden heb ik mijn leringen gegeven. Tienduizenden heb ik de weg getoond en zie: Eén enkeling slechts is de weg gegaan en zelfs dit nog ten halve… Een andere ingewijde troostte hem openlijk, zo de lering voor de leerlingen versterkende en sprak: Is het niet beter 10.000 leerlingen de weg tot de waarheid te tonen, zodat zij deze eens kunnen gaan, dan enkelen tot bereiking te voeren? Laat ons, broeder, nimmer vergeten, dat de sterken de weg ook zonder ons zouden kunnen vinden, doch dat de zwakken sterkte en troost kunnen vinden in onze leringen, zelfs wanneer zij deze in dit leven nog niet in de praktijk kunnen brengen. Laat ons ook beseffen, dat het voor elke mens zeer moeilijk is zelfs de eenvoudigste esoterische leerstelling eens even in de praktijk om te zetten….

In vele gevallen lijken daarom de vele leringen ons nutteloos. Wij stellen vanuit het menselijke denken: Er is zo weinig resultaat, maar wanneer wij eenmaal een weg kennen, zullen wij op het juiste ogenblik in ons bestaan ook deze weg kunnen gaan. Wie echter geen enkele weg kent, is als iemand, die doolt in een onbegrepen kosmos, gaande van hellewereld tot hellewereld, van onbeheerst bestaan tot onbeheerst bestaan. De strijd om de weg voert overigens vaak tot eigenaardige commentaren. U meent misschien, dat Jezus de Eerste en de Enige is Die gesproken heeft over Zijn eigen wezen als de weg en de waarheid. Maar ook voor Hem zijn reeds soortgelijke uitspraken gedaan, terwijl dergelijke aanduidingen ook na zijn vertrek van uw wereld steeds weer blijken voor te komen.

De zin van deze uitspraken wordt volgens mij verklaard door de volgende spreuk: Wanneer ik in mij het licht van de Hoogste draag en niet meer zeg: Ik wil, doch de wil van de kosmos volvoer, zo ben ik deel van de ware kosmos. Wie mij beseft, betreedt de kosmos. Wanneer ik in mij bewust de kosmos draag en leef in een wereld van schijn, zo ben ik in die schijn de waarheid. Wie de kracht in mij beseft, beseft de waarheid…. Het lijkt haast een parafrase op een evangeliewoord, maar is ouder dan de evangeliën.

Is het niet duidelijk, dat uit de veelheid van leringen in deze wereld op den duur het pad geboren zal worden, dat voor de mensheid als geheel en voor elke mens afzonderlijk een bereiken van de Goddelijke waarheid betekent? Er is een aardige gelijkenis, die dit weergeeft. Toen in het begin der tijden geheel de aarde slechts kale steen was, leefde een Zoon der Goden, Wu Fei, die klaagde en droomde luid: Hoe gaarne zou ik op deze wereld eens de schoonheid van een bloem zien……. De Goden hoorden zijn klacht en schonken hem het zaad van een hemelbloem. “Waar zal ik planten?”, klaagde Wu Fei. “Ga naar de sterren en vang korrel na korrel het licht van de sterren”, werd hem geantwoord. “Draag zolang licht naar de aarde, tot de steen bedekt is. Neem dan het zaad, dat u geschonken is en plant het, want slechts zo zul jij de volheid van de hemelse bloesem ook op aarde erkennen”.

Wu Fei was een machtig man en een grote geest, een ware Zoon der Goden. Dag na dag, wanneer de zon verbleekte onder de mantel van de avond, vluchtte hij weg, zich verheffende in het hemelruim en gaande tot de verste sterren in de buitenste wereld. En van elk nam hij een korrel licht en droeg deze zorgvuldig naar de aarde. Zijn broeders en zusters lachten en spotten, maar avond na avond verhief Wu Fei zich tot ver boven de aarde en oogstte een korrel van het licht van de sterren. En langzaam werd op de steen een laag van zwarte aarde gevormd. Toen hij vele duizenden jaren dag na dag had gestreefd, terwijl een ieder hem bespotte, sprak de ontwakende dag tot hem en fluisterde het geheim der tijd in de morgenwind. Toen wist hij: Ik heb genoeg gestreefd….

Voorzichtig nam hij het hemelzaad en vleide hij het in de zwarte aarde, die uit het licht van de sterren geboren was. En zie er was aarde genoeg om de bloem te doen bloeien. Toen de bloem in al haar schoonheid zich ontplooide, de zon op haar baan een wijle stil deed staan en zelfs de vreugde van de Goden voor een tijd deed verstommen, hun gesprekken stakende in eerbiedige aandacht, ontplooide zich Wu Fei als de bloem, die hij het leven had geschonken op de kleine aarde van de mensen. Heerlijk en geweldig verhief zich boven de aarde zijn gestalte en ziet, uit de bloem rees een maagd, die met hem ging: Wu Fei, de Heer van de Sterreweiden. Toen zijn broeders en zusters hun ontzetting hadden overwonnen, spraken zij: Ziet, Wu Fei, die wij een dwaas noemden, heeft de schoonheid der hemelen herschapen op aarde. Sinds die tijd bloeien ook op aarde de chrysanten.

Het is als een sprookje. Maar zijn wij niet zelf enigszins als Wu Fei, de machtige? Staan ook wij niet voor het kale, rotsachtige wezen van het onbegrepen ik, hongerend naar de schoonheid van de hemelen, haast verteerd door onze honger en ons ongeduld? Dan zegt men ons: Ga op langs de weg van uw innerlijk wezen. Erken het Koninkrijk Gods, hecht u niet en vrees niet, maar erken de eenheid. Wij begeren deze hemelbloemen zeer, maar zien de kaalheid van de rots en spreken: Dit is ons niet mogelijk. Indien wij dag na dag stijgen tot de sterren, purende korrel van wijsheid en licht en openbaring, telkens weer, zal dan ook ons wezen niet de vruchtbare aarde van de wijsheid in ons worden tot de vruchtbare bodem, waarin de hemelse bloemen kunnen bloeien, tot lering en verwondering van het al, terwijl wij ingaan tot de hoge geesten, die ons jubelend broeder zullen noemen. De taak die ons gesteld wordt, is groot; maar onmogelijk is zij niet. Laat ons daarom niet aarzelen.

Toen eens een leerling tot zijn meester zei: Waardige Heer, de tijd is zo kort….antwoordde deze hem: “Is een leven kort, indien u zo nodig 144.000 levens kunt leven? Is de tijd kort, wanneer niet uw dagen, maar uw streven geteld wordt; ongebroken door alle levens”? Streef, dan heb je tijd genoeg. Streef niet en je zult bedolven zijn onder duistere levensnachten, waarvan de dagen als schimmen zijn heen gevlucht. Wie niet streeft, ziet de dagen van leven vervliegen en de levens zijn als Niet. Daarbuiten blijft slechts duisternis, die eeuwig lijkt, een onderwereld, een hel. Deze dingen bestaan voor hen, die niet streven, ook al zullen zij misschien eens – in de korte flits van licht, die hen leven en dag is – ontwaken en streven, zo meester wordende over de tijd.

Weet, leerling, dat wij de nachten zelf scheppen. De nacht wordt geboren uit de tekortkomingen, die in ons leven, wanneer wij onze dagen niet gebruiken. Deze woorden zijn waar, want wij scheppen ons nachten, indien wij weigeren te streven en de taak, die ons wezen en ons leven is, te vervullen. Oppervlakkigheid richt ons ten gronde, wanneer geen streven ons het licht van de dagen van leven in onszelf doet bewaren. Daarom is het zo eenvoudig de mensen de juiste regels van de bewustwording te leren, maar de mens rekent slechts met de uren van zijn stof, daarom lijken deze regels hem zo zwaar en onvervulbaar, hoe eenvoudig zij ook zijn.

Wees eenvoudig t.o. uzelf en de wereld en besef, wat u bent. Dit lijkt u moeilijk en onbereikbaar, maar u heeft de tijd. U heeft de oneindigheid. Zolang u uw wezen niet afwent van de taak, is er tijd zonder einde. Erken de taak, die in u leeft en zie, hoe zij leeft in alle dingen.

Vind zo de harmonie met de kracht, die alle dingen is. Dat lijkt moeilijk en dwaas, maar zijn er dan niet steeds weer de banden, die ons binden met mensen, dieren, planten en plaatsen? Zijn er geen banden tussen de mensen, die leven op de stoffelijke wereld en de geesten in vele sferen? Er zijn zovele banden, zelfs in uw leven, dat de harmonie wel werkelijk moet worden, indien wij haar maar willen beseffen.

Dien alle dingen, want slechts hij, die dient, kan in waarheid leven en zal door alle dingen gediend worden. Zouden wij onze grootheid offeren en als slaven dienstig zijn aan anderen?

Toch is dit zo eenvoudig, want alleen door het dienen kan het ik zichzelf een wijle vergeten en zal de wereld sterker in het ik ontstaan, wordende tot een beeld van de waarheid, waarin men zelf leeft. Zo wij geloven in een Schepper, die Zijn scheppend bewustzijn maakte tot onze werkelijkheid, zo weten wij, dat door te dienen, wij deze werkelijkheid als kostbaar bewustzijn in ons kunnen dragen. Zij is ons wezen. Zo ons dit al niet voert tot de Bron Zelf, zo zullen wij toch tot alle uitingen van die bron dan in waarheid “broeder” kunnen zeggen, want uit dezelfde Vader geboren, zullen wij dan hetzelfde aangezicht dragen. Esoterie lijkt moeilijk maar wanneer u beseft, dat zij de gouden leidraad is, die voor ons door alle bestaan en alle sferen loopt en wij beseffen, dat het heden niet een begin is en ook geen einde mag zijn, maar slechts zal zijn een ogenblik van zoeken naar helder begrip van al, wat morgen voor ons lichtender werkelijkheid zal zijn, is ook u de taak niet zwaar meer.

image_pdf