Waarheid

image_pdf

13 september 1963

Allereerst herinner ik u er aan, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wat mijn onderwerp van deze bijeenkomst betreft: Wij willen graag beginnen met een reeks beschouwingen over “waar” en “onwaar”. Als inleiding hierop een beschouwing over het begrip: Waarheid

Alles wat voor ons onomstotelijk vast staat, is voor ons “waar”. Dit betekent echter nog niet, dat dit een absolute waarheid is. Hoe juister en scherper ik een bepaalde stelling definieer, hoe waarschijnlijker het wordt, dat het gestelde niet geheel waar is.

Waarheid is n.l. een zonderlinge zaak: Wij kunnen ons situaties voorstellen, waarin schijnbaar met elkander strijdige waarheden beiden evenzeer waar zijn: Men kan zeggen: dood is dood.

Dit is waar, want degene, die sterft, ziet men op aarde niet meer in stoffelijke gedaante terug. Gelijktijdig kan men stellen, dat sterven leven is. Ook dit is aanvaardbaar te maken en waar: Zodra je het stoffelijke leven verlaat, kom je in een nieuwe toestand, waarin bewustzijn blijft bestaan, terwijl men zekere vrijheid van handelen heeft, zodat aan de voorwaarden voor “leven” wel degelijk wordt voldaan.

U zult wel begrijpen, dat dit slechts een inleidende opmerking kan zijn. Want het gaat ons niet alleen om de vraag of iets waar, beperkt waar of onwaar kan zijn, maar om de vraag, of het begrip waarheid op enigerlei vorm te definiëren of redelijk te omschrijven is. Daarbij zullen wij vele uitspraken moeten doen, die misschien met elkander strijdig lijken. Ik stelde reeds, dat iets, wat voor mij onomstotelijk vast ligt, voor mij waar is. Maar indien ik nu iets geloof, zodat ik de waarheid of onwaarheid daarvan niet kan bewijzen, zal de vraag luiden: Is dit onbewijsbare nu waar of niet waar? Volgens mij, tenminste wanneer ik werkelijk geheel daarin geloof en mijn handelen en leven op dit aangenomen feit baseer, is het de waarheid. Maar een ander, die anders denkt en gelooft, kan mijn stellingen niet aanvaarden. Voor hem is mijn waarheid onwaar. Geen van beiden kunnen wij echter bewijzen, dat wij met onze stellingen gelijk hebben. Een moeilijk punt: want je kunt niets bewijzen.

Misschien meent u, dat de niet bewijsbaarheid van een stelling haar in wezen reeds tot onwaarheid stempelt. Maar alle waarheid is nu eenmaal relatief. Zelfs de z.g. bewijsbare waarheden zijn alleen bewijsbaar en waar binnen een gestelde reeks van condities. Zodra de condities veranderen, zal het gestelde zich veranderen en een andere betekenis verkrijgen, het kan zelfs een onvolledige of halve waarheid worden, of een directe onwaarheid, ja, zelfs een onmogelijkheid. Door willekeurige condities aan te nemen, kan men elke veronderstelling tot waarheid maken en, door het stellen van condities, die al dan niet uit de werkelijkheid voortkomen, zelfs redelijk bewijzen. In het verleden heeft dit verschijnsel tot vele onaangenaamheden geleid: Mensen waren geneigd te stellen, dat degene, die het sterke geloof in bepaalde stellingen had en daarbij zijn geloof met de grootste kracht tot uiting kon brengen, de waarheid bezat.

Uit de ook nu bestaande grote geloofsrichtingen op aarde blijkt wel, dat men in staat was ook onbewezen feiten of stellingen, ja, stelsels die niet berusten op werkelijke of vaststaande waarheden, aan de mensen op te leggen. Wanneer wij nu zeggen, dat Jezus de ware en enige zoon van God is, zal een ieder in het westen geneigd zijn te antwoorden: Natuurlijk, dit is waar.

Wanneer wij stellen, dat Jezus waarlijk geleefd heeft, zal een nog groter deel van de mensheid onmiddellijk uitroepen: dit is waarheid. Gelijktijdig kunnen wij echter aan de hand van stoffelijke bewijzen niet eens aantonen, dat deze Jezus ooit werkelijk geleefd heeft, dat Hij een levend wezen en niet alleen maar een overlevering of symbolische gestalte is. Zelfs hier is dus sprake van een algemeen verbreid geloof, dat niet noodzakelijkerwijze een waarheid behoeft in te houden. Wanneer u spreekt met een moslim, zo zal hij u zeggen, dat Jezus inderdaad heeft geleefd en een profeet was, maar dat Hij niet aan het kruis is gestorven. Hij zou levend van het kruis zijn afgenomen en na enige tijd naar het oosten zijn weggevlucht, waar men nu nog in een bepaalde plaats zijn graf kent en eert. Inderdaad ligt daar iemand begraven, die Jezus heette. Maar is dit nu dezelfde Jezus, waarvan de christenen spreken? Niemand weet het.

Bewijzen kan men niets. Toch zijn zowel de christen als de islamiet werkelijk overtuigd, dat zij alleen de waarheid hebben. Daarom trachten zij voortdurend – en niet altijd met even zachtzinnige middelen – de ander te overtuigen, dat hij ongelijk heeft.

Wanneer men in deze dagen spreekt over het geloof van de oudheid, dan denkt men daarbij innerlijk al snel aan heidendom en bijgelovigheden. Wie de gebruiken van de oudheid nagaat en ziet, hoe men, bv. door gebruiken, trachtte de goden te dwingen het land vruchtbaar te maken, is geneigd dit onvoorstelbaar en dwaas te vinden. Toch was het voor de mensen van die dagen waar en werd het schijnbaar door de feiten bevestigd. Voor u is hetzelfde een onvoorstelbaar iets. Waar ligt hier de werkelijkheid? Wat is hier nu waar of onwaar? Om hierover een oordeel te kunnen vellen, moeten wij allereerst begrijpen, dat er voor de mens twee soorten van waarheid bestaan: De eerste de feitelijke, de tweede de in het denken gelegen waarheid. Wanneer u een klap op het hoofd krijgt en daardoor in elkaar zakt, neemt een ieder dit waar, ondergaat u zelf dit. Het is dus een ervaring, die door allen wordt gedeeld en door een ieder op eigen wijze wordt ondergaan. Wij kunnen stellen, dat dit zonder meer reëel is. Wanneer er hier een muur of huis wordt gebouwd, dan zal een ieder daardoor tegen worden gehouden: Wie door de muur heen wil gaan, kan dit hoogstens doen met een tank of zo iets.

Dit is een voor allen gelijkelijk bestaan en daardoor voortdurend controleerbaar feit. De waarheid van deze toestand en elke verklaring daaromtrent ligt in het feit, dat allen kennelijk en stoffelijk door het bestaan van de muur aan soortgelijke of dezelfde condities zijn gehouden. Op aarde mag dus worden gesteld: op het ogenblik, dat een feit voor allen gelijkelijk kenbaar is, terwijl het feit, gebeuren enz. blijvend waarneembaar of de verschijnselen tenminste eenvoudig en voortdurend herhaalbaar zijn, kan worden gesteld, dat dit een menselijke waarheid is. Deze waarheid en haar implicaties gelden alleen binnen het terrein van levenservaringen, dat eigen is aan de mensheid. Maar de mens heeft en hanteert vele waarden en begrippen, waarvan hij niet precies weet, wat zij in feite inhouden. Vaak baseert hij daarbij zijn stellingen op een beperkt begrip, een misverstand of zelfs op een niet gefundeerde overtuiging. Dit geldt zelfs voor aller genadigste feiten in zijn eigen levenssfeer.

Wanneer ik stel, dat men in Nederland democratisch leeft, zullen velen, zo niet allen, uitroepen, dat dit waar is. Indien wij echter nagaan, wat het woord democratie inhoudt en welke eisen daardoor aan alles, wat democratisch heet, gesteld moeten worden, kunnen wij zeggen, dat de invloed van het volk op de regering in Nederland zodanig klein is geworden, dat van werkelijke democratie niet gesproken mag worden. Ook wanneer het volk nog wel iets in de melk te brokkelen heeft, zo blijkt dit toch te enen male onvoldoende om nu maar ineens van een volksregering – wat democratie in wezen betekent – te spreken. Waarbij verder nog de vraag rijst, of een koninkrijk ooit werkelijk democratisch kan zijn in de ware zin van het woord.

Waar een vorst regeert – al is zijn gezag door wetten, charters enz. nog zo beperkt – kan het volk niet waarlijk regeren. Te stellen, dat Nederland democratisch is, berust dus niet op feiten, maar is eerder een mening, een opvatting, die niet gebaseerd is op onveranderlijke waarderingen of feiten. Dergelijke opvattingen regeren in deze dagen in overwegende mate uw aller leven. Er zijn dan ook bepaalde stellingen en punten waar in de ogen van een groot deel van de mensheid, die voor een ander deel van de mensheid onwaar en zelfs onaanvaardbaar zijn. Verder blijkt steeds weer, dat de waarheid vele gezichten kan tonen. Laat ons stellen, dat Rusland op een bepaald ogenblik zegt, dat het de vriend is van het westen. Dat kan vanuit het Russische standpunt geheel waar zijn: De bevrijding van de massa, het scheppen van een waarlijk geheel marxistische samenleving is nu eenmaal volgens de Russen een daad, waarmee men de mensen vrijer en gelukkiger maakt. In het westen zullen wij echter horen: Wij wensen dit systeem niet. Wanneer zij beweren onze vrienden te zijn en gelijktijdig met alle middelen trachten, ons dit systeem op te dwingen, liegen zij en zijn zij onze vrienden niet. Wie heeft nu gelijk? Eigenlijk is hetgeen de Rus stelt waar, terwijl hetgeen de anderen stellen, onwaar is: De Rus meent het goed. Hij denkt vanuit zijn eigen stelsel en systeem. Natuurlijk. Maar doet men dit in het westen dan niet evenzeer? Daarom is de Rus in wezen werkelijk de vriend van het westen. Zijn optreden is voor het westen niet aanvaardbaar, zijn stellingen evenmin. Maar dit betekent nog niet, dat hierdoor de bedoelingen van de Rus eveneens verkeerd zijn.

Ik kan hier stellen: De Lichtende Krachten zijn rond u. De mensen, die hierin geloven, zullen zeggen: Inderdaad, dit is waar. De Lichtende Kracht leeft, voor hen bestaan deze Krachten werkelijk. Zij kunnen er zelfs iets mee doen. Een ander gelooft echter niet in die krachten. Niet alleen, dat hij er niet in gelooft, maar onbewust ontwijkt hij ze. Hij kan zich nu eenmaal niet bij dit begrip aanpassen en gaat dus als blind langs alle verschijnselen enz., die op deze Lichtende Krachten zouden kunnen wijzen, heen. Hij zegt nu: Er zijn geen Lichtende Krachten.

Hij heeft dan evenzeer gelijk als zij, die daarin wel geloven, voor hem bestaan zij immers niet. Zo bezien, is dit alles misschien wat verwarrend. Maar is het dan niet juist, indien wij voor allen stellen: De enige waarheid, die wij kunnen kennen, is ofwel de gemeenschappelijke waarheid van de feiten, dan wel de persoonlijke waarheid van de overtuiging?

Bovendien weten wij, dat de mens in sommige gevallen zelfs de kenbare, de feitelijke waarheid, zal ontkennen, zonder zich dit te realiseren.

Een voorbeeld: Een kind leest in een spannend boek, luistert naar een jazz-plaat. Het kind heeft dus geen zin zijn bezigheid te onderbreken om een boodschap te gaan doen. Moeder roept 3 keer. Iedereen hoort dit. Het kind heeft dit niet gehoord. Heeft het nu werkelijk niets gehoord? Neen: Het is Oost-Indisch doof geweest. Het heeft de geluidsimpuls wel degelijk ontvangen, maar deze bewust of onbewust niet willen verwerken tot besef. Zo zijn er mensen, die bepaalde dingen eenvoudigweg niet zien. Zelfs wanneer zij zich in het midden ervan bevinden, zullen zij niets opmerken, maar eenvoudig verder gaan. Waarom? Omdat zij nu eenmaal deze dingen niet wensen te zien. Eigenaardig: Wanneer er dus voor jou een reden is om iets niet te willen zien en het niet een voelbaar feit is, bestaat het voor jou eenvoudig niet.

Zelfs voelbare feiten kunnen op deze wijze een lange tijd verwaarloosd worden. Wanneer het nu gaat om feiten, om feitelijke toestanden of gebeurtenissen, zo kun je deze wel voor jezelf ontkennen, maar je kunt de feiten en toestanden zelf daarmee niet uit de weg ruimen. Op het ogenblik, dat de waarheid, waarom het gaat, echter minder tastbaar is, geen feit meer is, dat onmiddellijk aan den lijve demonstrabel is, betekent de ontkenning een wegvagen van de waarheid, die voor anderen bestaat in jezelf. Men kan dus geheel oprecht en eerlijk stellen: Dit is niet waar, ook wanneer anderen dankzij door hen ondervonden gebeurtenissen en feiten stellen, dat het wel waar is. Men stelt dan eenvoudig een persoonlijke waarheid boven een feitelijke, terwijl men meent dat de werkelijkheid, door anderen geconstateerd, in wezen bedrog of zelfbedrog is.

Er zijn mensen, die geloven in geesten en mensen, die dit niet doen. Er zijn mensen die stellen, dat geesten tot de mensen kunnen spreken, terwijl anderen even overtuigd zeggen dat dit kolder is, niet mogelijk.

Er zijn mensen, die geloven in levitatie – het zonder steun in de lucht zweven van personen en voorwerpen – terwijl anderen stellen, dat dit niet bestaat. Daarbij heeft elk van hen gelijk volgens eigen inzichten en spreekt waarheid volgens beste weten.

Er zijn wel eens verschijnselen, waardoor iets aangetoond kan worden, maar deze zijn niet blijvend en kunnen niet door mensen beheerst worden. Men kan er “zijn tanden niet inzetten”.

Zelfs indien de verschijnselen zich tonen, zal men deze vluchtige verschijnselen vaak op een andere wijze eveneens kunnen verklaren. Het is duidelijk, dat dan een ieder de volgens zijn denken meest aanvaardbare of juiste verklaring volgt en deze als enige waarheid of zelfs maar mogelijkheid beschouwen zal.

Voorbeeld: Drie mensen zagen in een oud landhuis gezamenlijk de gedaante van een oude dame in ouderwetse kleren verschijnen, die aan hen voorbij liep. Een van hen geloofde in spoken en stelde dus onmiddellijk: Wij hebben een spook gezien. De twee anderen meenden echter, dat spoken niet kunnen bestaan. Dus, zo stelden zij, zullen wij dit gedroomd hebben. Voor het enkele uren verder was, hadden deze twee zich overtuigd van het feit, dat zij niets gezien hadden, maar dat alles, wat zij ervan wisten, was, wat de derde persoon hen gezegd had. En de derde, dat wist men immers, geloofde in spoken. Dat was geen realist, die was een beetje eigenaardig. Dit voorbeeld werd niet zo maar verzonnen, maar is werkelijk gebeurd.

In de wetenschap zien wij dagelijks soortgelijke ontwikkelingen. Neem bv. t.v. De mogelijkheid bestaat al jaren de toestellen voor ontvangst nog veel platter uit te voeren, dan thans het geval is. Een daartoe dienstig beeldvlak werd ontdekt in 1943. Men heeft zelfs in Engeland de vervaardiging ervan overwogen i.v.m. radar, maar achtte uiteindelijk de aanlooptijd voor productie te lang. Sindsdien heeft een ieder, die met deze uitvinding geconfronteerd werd gezegd: theoretisch is dit misschien aardig, maar het kan niet. Het zal in de praktijk niet gaan. Waarom? Men wenst eenvoudig geen geheel ander ontvangvlak voor t.v.-beelden. Daarvoor heeft men immers grote industrieën opgebouwd, waarin grote kapitalen belegd zijn, men heeft grote voorraden en een uitgebreid productieapparaat. De erkenning van deze andere mogelijkheid wordt eenvoudig verhinderd door het feit, dat er teveel economische en dus ook politieke belangen verknoopt zijn met de huidige beeldbuis en t.v. systemen. Toch is men volgens beste weten eerlijk, wanneer men zegt, dat de nieuwe oplossing onmogelijk is: Men ziet onbewust aan de werkelijke mogelijkheden voorbij. Op soortgelijke wijze zijn al vele uitvindingen en ontdekkingen weggedrukt. Denk maar eens aan de moeilijkheden, die Pasteur, Koch Diesel in een veel minder bevooroordeelde tijd hebben gehad, om zich door te zetten.

Of, zo u een ander voorbeeld hiervan wilt hebben, nu op een ander vlak: Denk eens aan de wijze, waarop het spiritisme in deze dagen nog steeds wordt aangevallen, belachelijk gemaakt, of zelfs voor demonische werkingen verklaard. Waarom? Niet, omdat men werkelijk oneerlijk is, maar omdat men eenvoudig niet wil zien. Men weigert eenvoudig iets te zien. Het zou eigen opvattingen en belangen te zeer schaden, zodat men uit zelfverdediging blind is voor de feiten en mogelijkheden. En wanneer men zo leeft, bestaat alles, wat met het spiritisme samenhangt, inderdaad niet voor je. Men kan dan de mogelijkheden en feiten 100 malen demonstreren. Maar wanneer de demonstratie niet zo feitelijk en onveranderlijk, voor geen enkele andere uitleg vatbaar is, als een muur, waar je met het hoofd tegenaan wil lopen, zal men steeds blijven zeggen: Dit bestaat eenvoudig niet.

Indien u mij zover heeft kunnen en willen volgen, zult u met mij eens zijn, dat de menselijke waarheid toch maar een eigenaardig iets is. Enerzijds zal men onder de mensen iets als waarheid aanvaarden, zonder dat hiervoor behaalde bewijzen zijn. Anderzijds zal men feiten ontkennen of weg verklaren en toch eerlijk geloven, dat men daarmee alleen de waarheid dient. Wanneer een mens in iets gelooft en de behoefte kent, een ander van iets te overtuigen, waarvoor hij geen feitelijke bewijzen kan aanvoeren, zal hij trachten, toch een bewijs aan te voeren. Belangrijk voor hem is daarbij, dat hij een argument vindt, waardoor hij in staat is tenminste de kritiek van anderen af te wijzen.

Wanneer iemand zegt, dat de bijbel uiteindelijk maar een boek is, waarvan wij weinig afweten, terwijl daarin vele historisch bewijsbaar juiste, maar ook vele onjuiste dingen kunnen staan, moet degene, die aan de woordelijke waarde van die bijbel gelooft, een argument vinden. Hij stelt nu: Dit is lasterlijk. De bijbel is Gods woord. Daar mogen wij niet aankomen, daaraan mogen wij niet twijfelen.

Vergelijk dit eens met het volgende: Iemand trekt een krijtlijn. Een ander zegt: dit is een krijtlijn. De vervaardiger zegt echter: Neen. Dit is het einde van de wereld. Verder kun je niet gaan. Hij blijft dit suggereren, stellende, dat men dan onmiddellijk in de afgrond zal vallen. Dit alles in de hoop, dat de ander nooit over de krijtlijn heen zal stappen. Na enige tijd is hij geheel van de waarheid van zijn stelling overtuigd en zal anderen evenzeer daarvan kunnen overtuigen. Maar de krijtlijn blijft in wezen een krijtlijn, al is zij volgens de persoonlijke waarheid van sommigen of velen het einde van de wereld.

In deze dagen is men, wat dergelijke denkwijzen betreft, wel heel ver gekomen, Wij weten bv. dat men in de economie bepaalde stellingen huldigt en elk feit, dat dergelijke stellingen schijnt te bevestigen, luidkeels uitkraait. Maar elk feit of gegeven, dat niet schijnt te kloppen met de stellingen, wordt door een molen van statistische gegevens heen gedraaid, tot het uiteindelijk tenminste geen directe ontkenning van de stellingen, geen directe ontluistering van de “wetenschap” meer kan betekenen. Men weet, dat ditzelfde plaats vindt op gebied van de zedenleer en vele andere terreinen. Men gaat niet uit van de feiten, maar van een stelling.

Wat moeten wij bv. denken van een Amerikaans volk, dat eerlijk en oprecht zegt, dat het zedelijk zeer hoog staat, absoluut voor de mensheid strijdt en bereid is – dit is een feit – grote offers te brengen voor de ontwikkeling van onderontwikkelde gebieden, volken en groepen, maar gelijktijdig een gangsterisme kent – een wereld van misdadigers – zo perfect  georganiseerd, machtig en invloedrijk, als nergens verder ter wereld? Wat te denken van een land, dat geheel de wereld voorhoudt, dat alle mensen gelijk zijn, recht hebben op vrijheid enz., maar in zich kleurlingenproblemen kent van grote omvang. Dit laatste heus niet alleen in het zuiden, maar in alle staten. De huisvesting van de neger in Haarlem is nu ook niet direct goedkoop en goed, de mogelijkheden van de neger in New York en New Jersey zijn zeker niet gelijk aan die van de blanken en ook daar heeft een neger grote moeite om in een behoorlijke buurt een huis te verkrijgen. Wat te denken van de strijd voor vrijheid en ontwikkeling, wanneer men ook volkeren die mensen onderdrukken en tiranniseren, worden gesteund, alleen maar omdat dit te pas komt in de “strijd tegen het communisme”?

Ofschoon alle Amerikanen en velen met hen in de stellingen van vrijheid, mogelijkheden, gelijkheid van rechten, zorg voor de armen en onontwikkelden van de aarde geloven – en voor hen is dit waar – zal een onbevooroordeeld beschouwer eerder geneigd zijn te stellen, dat men zo het bewijs tracht te leveren van eigen superioriteit. Niemand zal ontkennen, dat dit voor grote delen van de wereld zeer goede en aanvaardbare gevolgen heeft gehad. Maar onpartijdig gezien is het niet waar, dat de Amerikanen het volk zijn van de grote vrijheid voor allen enz..

De waarheid is, dat zij hun wijze van leven en denken, terecht of ten onrechte, hoger achten dan al het andere op de wereld. Daarom stellen zij als een soort Zegegodin en kenteken miss Liberty als symbool van hun bestaan, terwijl zij zowel voor zich als voor anderen de begrippen van werkelijke vrijheid voortdurend schenden.

Op dezelfde wijze kunnen wij naar Nederland zien. Nederlanders zijn er over het algemeen van overtuigd, dat zij een zeer nijver, kundig en goed geleid volk zijn. Men meent in alle dingen heel zeker te mogen en kunnen zijn, overal de perfectie te kunnen bereiken. Graag stelt men, dat de economie en bedrijfsvoering in Nederland zouden mogen gelden als model voor alle andere landen, dat het systeem van gemeenschapsfinanciering nergens zo goed werkt en zo juist is geregeld, als juist in Nederland. Maar indien dit alles werkelijk waar is, zo vraag ik mij af waarom dit summum summarum onder de landen niet zakelijk, economisch en moreel in de laatste jaren zoveel sterker is geworden dan alle landen, die een ander systeem volgen.

En daar blijkt weinig of niets van. Integendeel blijkt, dat Nederland in vele opzichten te traag was bij het oplossen van zijn problemen. Denk niet, dat dit als een politieke aanval bedoeld is. Het gaat mij om het gezicht van de waarheid. Op dezelfde manier kan gesteld worden, dat Rusland zijn innerlijke vrede en vooruitgang dankt aan het feit, dat zoveel onwaarheden aan de mensen daar worden voorgehouden, dat zij voor de feiten blind zijn.

Nogmaals: Het gaat mij niet om het bestaan van dergelijke eigenaardige feiten. Mij gaat het er om, u aan te tonen, dat de mens van heden voor een groot deel niet in de feitelijke werkelijkheid leeft, maar in een persoonlijke werkelijkheid, die, ofschoon steeds weer met de feiten in strijd zijnde, door de mens vaak wordt verdedigd ten koste van alles, zelfs eigen welzijn, omdat hij naar eigen mening daarin alleen zijn gevoel van waardigheid, belangrijkheid kan vinden. Dit gaat zover, dat de mensen van heden geneigd zijn uit te roepen: Wij mensen zijn in onze huidige vorm de bekroning van de evolutie. Maar wanneer je vraagt, waarom, zo zeggen zij: wij gebruiken met ons verkeer en industrie meer calorieën per mens voor luxe, dan ooit te voren in de geschiedenis van de mensheid. Waarin men zich vergist: in het stenen tijdperk werd, gerekend per persoon, meer aan calorieën gebruikt dan tegenwoordig. Alleen gebruikte men deze energie op volgens huidige opvattingen minder rendabele wijze, bv. voor grote kampvuren enz..

De mens van heden staat boven alle vroegere levensvormen en mensenrassen: wij hebben immers een grotere herseninhoud. Maar ook dit is niet waar. Er zijn verschillende, thans uitgestorven, mensentypen, die een veel grotere herseninhoud hadden dan de mens van heden. Men heeft nu eenmaal zijn illusies en acht daarom de bekende feiten niet. Zo stelt men graag: wij mensen staan tegenwoordig moreel zeer hoog. Natuurlijk heeft men wel figuren als Christine Keeler, zelfmoorden als die van M.M., internationale bedreiging en afpersing en meer van dergelijke dingen, maar vroeger waren, zo stelt men, de mensen nog veel slechter. Maar vroeger was men in zeden en gedrag veel strenger van opvatting dan tegenwoordig, ook al waren de opvattingen wat anders. Iemand, die een morele fout maakt, wordt tegenwoordig schouderophalend bezien, wanneer er geen schade ontstond, gaat men vervolgens over tot de orde van de dag. Vroeger werd zo iemand gestenigd, gedood of tenminste verbannen. Want toen was er geen sprake van eventuele schade, maar van het overtreden van een geldende code.

Goed beschouwd ligt het hoge morele peil van deze dagen in het feit, dat men uiterlijk bepaalde opvattingen huldigt, terwijl men er voor zorgt dat niemand er achter komt, hoe men in wezen handelt…… De mens leeft in een wereld, die niet gebaseerd is op waarheid van feiten, maar een algemeen aangenomen reeks van maatstaven, die in wezen alleen berusten op het verlangen van de mens, belangrijk en meer dan anderen te zijn. Schijn neemt meer en meer de plaats in van werkelijkheid. Het is de schijn, die in uw dagen “waar” wordt genoemd, terwijl men aan de minder aangename feiten en waarheden eenvoudig voorbij gaat.

Wanneer ‘t door mij gestelde u aanvaardbaar of redelijk voorkomt, zal het volgende u mogelijk niet zo zeer verwonderen: Alle geestelijke krachten, die op aarde zijn, zijn deel van een feitelijke werkelijkheid. Vanaf de eenvoudigste natuurgeesten – die men in de oudheid misschien als goden heeft aanbeden – tot de grootste geestelijke krachten en de meesters, die eens op aarde in de stof geleefd hebben, zijn werkelijkheden. De invloed van de geestelijke waarden en krachten is in deze dagen evenzeer van invloed op de facetten van het menselijke leven, als in het verleden. Ook in deze dagen kunnen mensen door goden en geesten worden achtervolgd of geholpen. Maar de mens aanvaardt dit niet meer. Dientengevolge bant hij deze verschijnselen uit zijn bewustzijn uit. Hij wenst hiermee geen rekening meer te houden. Op het ogenblik, dat iemand dit wel doet, zondigt hij tegen de algemeen aanvaarde normen en wordt op zijn minst als een eigenaardig mens beschouwd, maar waarschijnlijk zelfs als iemand, die van zinnen is.

En toch bestaan deze krachten. Wanneer de mensheid vanaf het vroegste begin van de mensheid tot op heden zich niet waarlijk vrij heeft kunnen maken van een geloof aan geesten, engelen, duivelen, dan moet dit toch wel een reden hebben. De moderne verklaringen van dit verschijnsel dekken niet het geheel. Zeker, ten dele is dit feit psychologisch verklaarbaar, maar er blijft dan toch altijd nog de vraag, hoe het werkelijke verschijnsel ontstaat, het ogenblik, dat er iets gebeurt, wat niet krachtens psychologie e.d. verklaard of weg geredeneerd kan worden. Vergeet niet, dat deze verschijnselen veelvuldig voorkomen.

Zelfs de wonderdokter, die van 1000 patiënten er maar 1 geneest, maar deze dan ook tegen alle wetenschappelijk vaststaande mogelijkheden en medische normen in, doet een wonder. In uw dagen is men geneigd te redeneren: Wanneer bewijsbaar 999 gevallen niet werden genezen, zal het van deze ene ook niet waar zijn. Men kan echter ook stellen: het ene geval is een bereiken. Wanneer er 999 gevallen niet geholpen konden worden, zo komt dit door onvoldoende inzicht in de wijze, waarop de genezing tot stand kan worden gebracht.

Het zou daarom juister zijn te stellen, dat ergens in de menselijke psyche krachten zijn verborgen, die niet alleen aan de hand van de door de mensheid verzamelde kennis, zijn geloof of zelfs het geloof van de oudheid te verklaren zijn. Wanneer deze krachten hand over hand toe schijnen te nemen en de uitingen daarvan meer en meer toe gaan nemen, zo kan men als mens gezien het voorgaande natuurlijk wel blijven verklaren, dat het niet zo is, dat dit dwaasheid en onwaarheid is. Men schept op deze wijze inderdaad een schijnwaarheid, waaraan een groot aantal mensen gebonden zal zijn. Hiermee kan men niet voorkomen, dat deze werkingen zich als feiten keer op keer herhalen en tonen. Wanneer men op de feiten gaat wijzen, zal een ieder, die dit niet wenst te aanvaarden, gaan redeneren: Je moet dit feit heel anders zien. Het is er wel, maar het kan op vele andere wijzen ook verklaard worden.

Het geven van verklaringen betekent echter nog niet, dat men een waarheid ontdekt, spreekt of bevestigt. Ik zie wel kans u te verklaren, dat u niet in feite hier aanwezig bent, maar dit droomt. Ik kan zelfs verklaren waarom dit zo is. Maar daarmee heb ik dit nog niet waar gemaakt. In uw dagen komen steeds meer feiten naar voren, die tegen alle geldende opvattingen en stellingen ingaan. Tegen de opvatting, dat de moderne mens een meerwaardig wezen is bv. Steeds meer feiten komen naar voren, die tegen alle godsdienstige, politieke en filosofische denkrichtingen van deze dagen ingaan. Deze feiten zijn er steeds weer. Steeds weer worden zij ook weg verklaard, weggebonjourd, doodgezwegen. Want zij mogen er niet zijn, wanneer de mensen hun waan van grootheid, macht, weten, willen behouden. Maar dat neemt niet weg, dat zij er zijn. Vliegende schotels bv. bestaan niet. Dat is logisch: Er is immers nog geen mens geweest, die bewijzen kon, dat hij een vliegende schotel werkelijk gezien, of zelfs in zijn bezit had? De ingewikkelde verklaringen, die men echter geeft om gemelde waarnemingen hun betekenis te geven, doen vaak wat kinderlijk aan. Deze waarneming moet een verschijnsel geweest zijn in de atmosfeer, een waarneming van een weerballon op grote hoogte. Al het verdere heeft men zich verbeeld, was suggestie, massa hypnose.

Verklaringen, die vreemd aandoen, wanneer meerderen op verschillende tijden hetzelfde hebben gezien. Spreekt men met de “deskundigen”, dan heet het, dat alles verklaarbaar is. Het was alles gezichtsbedrog. Gaat men er verder op door, dan blijkt rond 5% van de meldingen op deze wijze niet verklaarbaar: 5% is echter, gezien het gemak, waarmee men al het andere weg verklaart, wel heel veel. Vooral, wanneer de verklaringen, die men geeft, vaak zeer gezocht lijken. Het gaat mij er alweer niet om, of er ruimteschepen en vliegende schotels bestaan of niet. Maar wat zal er gebeuren, wanneer zo dadelijk deze niet verklaarbare verschijningen in steeds grotere mate op gaan treden? Wat zal er gebeuren, wanneer men zelfs maar de mogelijkheid van ruimteschepen van andere planten niet meer kan ontkennen? Dan ligt een belangrijk deel van de huidige levensbeschouwing overhoop: Er zou een te plotselinge aanpassing noodzakelijk zijn.

Stel eens, dat vandaag of morgen overtuigend kan worden aangetoond, dat het leven in het hiernamaals niet zo verloopt, als velen zich dit gaarne voorstellen, dan vervallen vele motiveringen en is de levensbeschouwing van velen teniet gedaan, wat tot chaos kan voeren.

Zelfs indien men alleen maar het overtuigende bewijs zou vinden, dat deze menselijke wereld niet de enige door denkende wezens bevolkte wereld in het Al is, liggen alle visies omver, die de aarde tot belangrijk en de mens tot onmiddellijke erfgenaam van een bijzondere god maken willen. God schiep eerst de hemelen, toen de aarde. Op die aarde heeft Hij persoonlijk de mens gemaakt. Wij zijn daarom de uitverkorenen Gods….. Is dat wel waar? Althans op dit terrein zullen de levensbeschouwingen – die zich in vele gevallen reeds langzaam trachten aan te passen bij nu toch wel erkende mogelijkheden, die zij officieel nog ontkennen – in de komende maanden wel geen al te grote schokken moeten verwerken. De grote schokken, die allereerst komen, danken hun ontstaan aan een onder de mensen heersend vals begrip van zekerheid. Een vals begrip omtrent eigen weten en zo een zich te zeer baseren op in wezen niet bewijsbare opvattingen en geloofspunten.

Wij kunnen u, gebaseerd op de waarheid, vele dingen voorhouden. De mensen, uitgaande van hun eigen denken, zullen steeds weer antwoorden: de feiten zijn anders. Wanneer ik stel, dat, zo de gehele wereld ontwapenen zou, de communisten morgen meester zijn van de gehele wereld, zo acht men dit waarschijnlijk. Indien ik daaraan echter toevoeg, dat er dan overmorgen geen werkelijke communisten meer zouden zijn, haalt men echter de schouders op en meent, dat dit niet waar, niet mogelijk kan zijn. Toch wijzen de feiten uit, dat dit wel degelijk mogelijk, ja, zelfs waarschijnlijk zou zijn. Maar de mens durft de proef niet aan; op bewapening gebaseerde belangengroepen zullen, vaak op hun wijze geheel eerlijk, een dergelijke visie ten koste van alles bestrijden. Want er zijn onder u velen, die eenvoudig niet durven aanvaarden, dat er nog dingen en mogelijkheden bestaan, die buiten hun beperkte zienswijze liggen. Daarbij eisen zij verder, dat alle motiveringen en voorstellingen overeenkomen met hun wensen.

Wanneer ik hier zou spreken over Mohammed als een epileptische kameeldrijver – wat hij was – die een rijke weduwe huwde – wat hij deed – roepen zij, die in hem geloven: Heiligschennis, belediging. Volgens hen mag men alleen over Mohammed spreken als een sterke, edele, door God gezonden figuur. Wanneer wij het tweede geloven, zo menen zij, mogen wij het eerste niet aannemen. Zijn echter beide dingen niet gelijktijdig en evenzeer mogelijk? De feiten zeggen van wel. Wanneer wij over Jezus spreken als een mens, barsten velen uit in woedende ontkenningen, achten zich beledigd, stellen, dat dit niet mogelijk is. Wanneer wij zeggen, dat Jezus een man en mens was en als zodanig heeft geleefd, roept men onmiddellijk uit, dat dit sacrilege is. Maar waarom dan? Heeft dit iets te maken met de betekenis van Jezus leer, met zijn belangrijkheid als meester en eventueel als Verlosser? Waarom moet het beeld, dat men zich maakt van grote krachten, vorsten, gebeurtenissen in het verleden, steeds weer in overeenstemming zijn met hetgeen men nu wenst, niet met wat waarlijk was? Is dan alleen mogelijk en juist, wat de mens van heden onder zijn eigen levensomstandigheden en met zijn eigen visie op de werkelijkheid goed en juist acht?

Maar de natuur, de werkelijkheid, stoort zich daaraan niet. Al zegt ook iedereen, dat het uitzenden van gedachtekracht niets uithaalt, zo zal er toch steeds weer een ogenblik komen, waarop zij grote en vreemde dingen kan doen. Wanneer de mensen op het ogenblik stellen, dat de idee alleen van een vernieuwing, zoals wij deze aankondigen, belachelijk is, zo zal de werkelijkheid zich daarvan niets aantrekken en zullen elke dag weer feiten kenbaar worden, die wijzen op een noodzakelijke verandering. Je kunt ook als mens niet blijvend voor de feiten op de loop gaan, of ze eenvoudig weg verklaren. Het feit, dat men dit toch steeds weer tracht te doen, brengt ons tot een volgend punt: Wat is eigenlijk de waarheid over de mens? Deze waarheid gesteld, zoals ik die zie – zoals het voor mij dus waar is – is misschien niet volledig, maar verschilt toch zeer veel van de gebruikelijke humanitaire en religieuze opvattingen.

In de eerste plaats is de mens een instinct- en gewoontewezen. Als zodanig gebruikt hij zijn rede en redelijke mogelijkheden maar zeer beperkt, terwijl het gebruik van de redelijke vermogens voor een zeer groot deel door zijn instincten en gewoonten wordt gedicteerd.

In de tweede plaats is de mens geen vooruitstrevend wezen, maar integendeel zeer behoudzuchtig. Hij zal trachten om een bestaande en gekende toestand zo lang mogelijk te continueren en wenst daarin slechts wijzigingen aan te brengen, zover deze binnen het bestaande bestel voor hem een voordeel tegenover anderen zouden kunnen betekenen.

Ten derde blijkt, dat de mens wel in vele dingen gelooft, maar dit geloof zelden of nooit werkelijk en geheel in de praktijk brengt. Zijn geloof is voor hem een rationalisatie, waardoor hij eigen schuldgevoelens en onvolkomenheden voor zichzelf weet weg te praten of te vergoelijken.

Ten vierde stelt de doorsnee mens graag, dat hij hoge idealen dient. Om dit te kunnen doen, grijpt hij echter steeds weer naar middelen, die hij bij anderen verachtelijk vindt en buiten het gestelde doel om meent te verachten.

Diplomatie bv. is gebouwd op leugens. Leugens, die zich uiten als geheel verkeerde verklaringen, halve waarheden, misrepresentatie enz. Op zich dus niet veel fraais, toch is deze diplomatie kennelijk noodzakelijk en hadden zonder dit de mensen elkander reeds lang allen de schedel in geslagen. De doorsnee mens leeft dan ook niet krachtens de feitelijke waarheid, maar krachtens de waan of de leugen en vreest over het algemeen de feitelijke waarheid meer dan iets anders. Zowel de waarheid omtrent zichzelf overigens als de waarheid omtrent het leven, dat hij voert. Wanneer er een vernieuwing moet komen, zal de mens echter voor alles de waarheid onder ogen moeten zien. Dit voert tot de volgende conclusies: Een zeker deel van de mensheid zal liever zichzelf en de wereld daarbij ten gronde willen richten, dan eerlijk en zonder uitvluchten de waarheid onder ogen te zien. Hierdoor ontstaat in toenemende mate een drang tot vernieling, die over kan gaan tot een soort lemming-gedrag tot zelfvernietiging. Alleen bij een voldoende geestelijk inzicht zal men in staat zijn, de praktische uitingen van de vernielzucht en lemmingdrang te beperken en tot een reeks op zich misschien betreurenswaardige, maar op zichzelf onschadelijke, verschijnselen af te buigen.

Wanneer de mens geconfronteerd wordt met de noodzaak een deel van zijn verworvenheden en bezittingen te laten, zal hij zich niet realiseren, wat zij in feite zijn of kosten. Men telt wel de aantallen, bedragen, diploma’s, maar realiseert zich onvoldoende, welke feitelijke waarde of betekenis deze bezitten. Vandaar dat de doorsnee mens liever meer guldens verdient dan meer te krijgen voor zijn guldens. Dientengevolge zal een steeds meer wegvallen van vaste waarden en waarderingen een grote economische crisis ten gevolge hebben, waarbij de minst waardevolle dingen over het algemeen het behoedzaamst zullen worden behandeld, terwijl voor de mens werkelijk blijvend waardevolle dingen vaak zullen worden misbruikt, verwaarloosd of zelfs weggegooid.

Dit betekent, dat er aan voor het menselijk leven noodzakelijke en belangrijke waarden in toenemende mate gebrek zal ontstaan. Men zal dit gebrek echter zeker in het begin niet willen erkennen, doch als nu steeds maar blijven roepen, dat het steeds beter gaat, altijd weer veel beter dan vroeger of zelfs gisteren. Procent gewijs gesproken woont het Nederlandse volk op het ogenblik niet beter dan in 1900. De gemiddelde uitvoering is misschien luxer, maar zeker minder degelijk. Inwoning komt in de plaats van krotbewoning. Toch spreekt men van betere woningbouwtechniek, betere huisvesting enz. Daarbij is men klaarblijkelijk blind voor het feit, dat deze leuze misschien op uiterlijkheden gebaseerd is, maar geen feitelijke betekenis heeft.

Er zal echter een ogenblik komen, dat deze schijn niet meer gehandhaafd kan worden. Dan zullen degenen, die daaronder lijden, tot een aanval komen op de maatschappij, die, krachtens menselijk wezen en maatschappelijke structuur deze schijn nog verder in stand tracht te houden. Hierdoor kan een sociale strijd ontstaan, die niet alleen met vreedzame middelen gevoerd kan worden.

Maar met deze conclusie zijn wij nog niet ten einde gekomen: Wat immers is de verdere waarheid over de hedendaagse mens?

Wanneer een mens over een voldoende geloof beschikt, zal hij uit zich innerlijke krachten kunnen putten, waardoor hem veel mogelijk wordt, dat anders voor onmogelijk zou worden gehouden. De mens komt hierdoor niet alleen tot een verveelvoudiging van zijn prestaties, maar krijgt de beschikking over krachten en mogelijkheden, die de doorsnee mens niet bezit.

De moderne mens gelooft echter alleen dan, wanneer hij in een toestand van onredelijkheid verkeert, werkelijk en volledig. Dus mag worden gesteld, dat veel van het z.g. redelijk denken van de moderne mens een belemmering vormt voor een totale uiting van zijn wezen en een werkelijk benutten van zijn mogelijkheden, of zelfs maar het redelijk totaal van zijn mogelijkheden op fysiek en psychisch terrein voortdurend en geheel te realiseren.

Nu nog een laatste punt: Wanneer de mens waarheid zoekt langs een eigen weg en daarmee resultaten bereikt, is hij geneigd te denken, dat zijn weg de enige is. O.m. komt dit voort uit de grote fout, die men pleegt te maken door niet te willen of kunnen beseffen, dat de totale mens kosmisch gezien uniek is, maar dat hij zeker niet uniek is binnen de stoffelijke mensheid, wat taak, denken, mogelijkheid tot stoffelijke bereiking betreft. Daardoor beseft de mens te weinig, dat binnen de stoffelijke wereld voor zijn taak, werk, waarheid en persoonlijkheid steeds een voldoende vervanging mogelijk is, omdat hij weliswaar een deel is van het wereldgebeuren, maar het wereldgebeuren als geheel of zelfs in kleinere delen niet van hem afhankelijk is. Ook beseft men niet, dat, zo een mens al invloed kan en wil uitoefenen op het wereldgebeuren, een traagheid optreedt waardoor deze invloed eerst honderden jaren na zijn afscheid van de wereld werkelijk merkbaar zal worden.

Daarom kan ook worden gesteld, dat de mens van heden niet er naar moet streven onmiddellijk zijn wereld te veranderen, maar dat hij er bovenal naar moet streven, de waarheid, de feitelijke waarheid omtrent de wereld en zijn eigen wezen geheel te zien en zo hierop te reageren, dat de door hem gewonnen waarheid althans ten dele voor anderen aanvaardbaar kan worden. Alleen op deze wijze zal de mens van heden kunnen beantwoorden aan alle stoffelijke en geestelijke eisen, die door deze tijd van vernieuwing aan het individu worden gesteld.

Vragen.

  • Ik kan alleen zeggen, dat ik verbluft ben door uw betoog, dat geheel strookt met mijn begrippen van redelijkheid.

Blijft de vraag, of mijn betoog voldoende “waar” is. Ik kan daaraan nog toevoegen, dat het hier niet gaat om de redelijkheid, maar om de innerlijkheid. Ofschoon hetgeen ik gezegd heb, grotendeels op de rede gebaseerd was – anders kan men niet voor anderen begrijpelijk spreken – moet u toch begrijpen, dat de achtergrond van dit alles een gevoelsachtergrond heeft, omdat de mens op zijn redelijkheid niet voortdurend, op zijn gevoelsleven echter wel bij voortduring kan vertrouwen als zijnde een juiste weerspiegeling van de voor hem op dat ogenblik bestaande werkelijkheid en waarheid.

  • Ik meen uit uw betoog begrepen te hebben, dat voor de mens de juiste en enige weg is, zowel als mens als individueel zich open te stellen voor de heersende krachten, zodat hij zich aan kan passen aan de veranderingen van deze tijd. Dus: de mens dient zijn ik-begrip meer open te gooien, waardoor hij meer in harmonie kan komen met dat, wat nu heerst. Heb ik dat goed begrepen?

Dit is mooi geformuleerd. Van mijn kant wil ik hieraan toevoegen, dat de term “je openstellen” betrekkelijk vaag is. Daarom wil ik eerder stellen, dat de mens van deze tijd voor alles, wat hij aan geloofs- of innerlijke waarden, aan uiterlijke verschijnselen en waarden, geen oordeel moet zoeken, maar aanvaarding zoeken. Slechts wanneer hij aan de hand van eigen ervaringen de onjuistheid van het plaatsvindende of in hem levende erkent, zal hij dit, maar dan ook voorgoed en geheel, moeten verwerpen.

Daarnaast zal de mens moeten zoeken naar iets, wat voor hem een blijvende en ook bewijsbare zekerheid is, die niet door omstandigheden wordt beïnvloed. Deze zekerheid moet hij gebruiken als basis voor zijn leven en denken. Op deze wijze ontstaat een inderdaad persoonlijk bestaan en bewustzijn, dat gelijktijdig een in harmonie blijven met alle wisselende factoren rond dit ik inhoudt.

Ik hoop, dat ik, zij het door misschien iets uitgebreider en ingewikkelder te worden, uw fraaie formulering heb mogen aanvullen en verduidelijken.

  • U heeft volgens mij een zeer uitgebreid terrein aangeroerd, dat alle menselijke waarden omvat.

Inderdaad. Ik heb dit in het kort gedaan, omdat een volledige ontleding van de menselijke problemen i.v.m. waarheid jaren zou vergen. Het door mij gestelde, bestaande uit fragmenten, afgerond met enkele verklaringen omtrent deze dagen, tracht slechts duidelijk te maken, dat uw gehele leven in deze dagen niet gebaseerd kan blijven op dat wat men denkt, wat men zegt, op wat geschreven staat enz.. Slechts dat, wat de mens zelf beroert, dat wat hij in zichzelf als absolute waarheid leert kennen, kan hij in zijn leven uitdragen. Zelfs dan mag hij daarmee niet trachten zijn wereld te veranderen, maar zal hij slechts mogen trachten zich met gebruikmaking van deze waarden binnen zijn wereld zo juist en harmonisch mogelijk aan te passen. Daardoor ontstaan innerlijk krachten, werkingen en mogelijkheden, die, zij het niet volgens de inzichten en de wil van de mens zelf misschien, naar wij hopen, aan de gehele mensheid ten goede kunnen komen.

  • U gebruikt de term “wereldgebeuren”. Wat bedoelt u daar precies mee?

Voor de mens is wereldgebeuren – een typisch menselijke opvatting overigens – alles wat in, rond en met de mensheid geschiedt. Het omvat dus alle gebeuren, dat de mens direct of indirect beroert en zo voor hem het gebeuren in zijn wereld betekent. In deze zin heb ik dan ook dit woord gebruikt. Ik kan daaraan toevoegen, dat het wereldgebeuren als geheel steeds weer reeksen van factoren bevat, die de mens zich niet of eerst zeer laat zal realiseren. Hierdoor pleegt hij van zijn ware en directe toestand altijd weer een vertekend beeld te bezitten. Waar er geen vragen meer zijn, zullen wij het hierbij laten. Ik heb voor heden het begrip waarheid slechts zeer beperkt aangesneden en hoop op dit punt een volgende maal verder in te gaan. Daarbij hoop ik niet op het begrip waarheid in het algemeen, maar voornamelijk op het begrip innerlijke waarheid in te gaan. Deze dient, wanneer zij juist is, de aanvulling en afronding te zijn van de uiterlijke waarheid. Hierop nu in te gaan zou echter veel te veel tijd gaan kosten.

Innerlijke waarheid en innerlijke werkelijkheid.

Nu wij ons in het eerste deel bezig hielden met de waarheid, lijkt het mij niet kwaad, wanneer ik een deel van de innerlijke waarheid, de innerlijke werkelijkheid, met u tracht te bespreken.

Wanneer wij uit ons eigen wezen trachten God te vinden, staan wij al heel snel tegenover een groot raadsel: Onze God is een liefdevolle God, maar Hij is gelijktijdig schijnbaar voor ons wel en wee onverschillig. God is voor ons de vader. Maar gelijktijdig is Hij een wraakzuchtige God, een toornige God, Hij is een beetje een dictatortje met goede bedoelingen. Wanneer wij proberen die God te begrijpen, staan wij voor een warwinkel van gedachten.

Toch is de oplossing van de verwarringen uiteindelijk eenvoudig genoeg: De God, die wij zien, is niets meer of minder dan de mens, die wij zouden willen zijn. Wij zijn zelf alleen nogal een beetje dictatoriaal en wij zijn vaak onverschillig. Toch kennen wij de behoefte lief te hebben, bemind en geëerd te worden. Het lijkt mij dan ook juist hier allereerst te stellen: De mens, die zoekt zijn God te omschrijven, brengt daarmee zijn innerlijke bewustwording in gevaar, tenzij hij beseft, dat hij hier een ideaal beeld van de mens in het algemeen en in wezen ook van zichzelf wil scheppen.

Nu wij met dit beeld hebben afgerekend, blijft alleen een ijle leegte over, waaruit ons onverklaarbare verschijnselen en impulsen bereiken, waar wij toch eigenlijk niet geheel weg mee weten. Onze innerlijke werkelijkheid is n.l. gebaseerd op onze behoefte te behoren tot, deel te zijn van.

Wat ook verder voor ons van belang moge zijn, in de eerste plaats willen wij aanvaard zijn. Wij willen weten, dat wij niet alleen staan. Zoals ons beeld van God in wezen een pogen was, om aan een alleen staan in het Al, in het leven, te ontkomen, zo wordt nu ons streven voor ons, zelfs in dit vage, ijle beseffen, het middel om los te breken uit ons isolement.

Wanneer ik voor mijzelf kan beantwoorden aan die voor mij niet eens kenbare wereld, die op de achtergrond van leven en denken schijnt te zweven, voel ik mij gelukkig. Ik ben tevreden.

Misschien dat ik menselijk niets bereikt heb. Toch is er in mij vreugde. Het is, alsof ik mijzelf als een eenheid kan zien en niet meer als een reeks van tegen elkaar verdeelde impulsen. Dit is dan de beruchte en bewuste harmonie. Wij kunnen natuurlijk zeggen, dat deze harmonie voor ons een kwestie van leven is. Want alle leven, dat volledig is, kan alleen zo bestaan in harmonie met het onbekende.

Het eerste punt, dat wij bereiken is meestal de erkenning, dat wij ergens vandaan zijn gekomen. Dit ergens omschrijven wij dan. Dat heb ik vroeger ook gedaan: Ik heb aan de mensen geleerd, dat God ons geschapen heeft. En ik geloof, dat ik mij God voorstelde als een soort tuinman, die in bijna gereedgekomen lichamen, zielen plant. Een beetje primitief was dat misschien wel, maar toch niet zo vreemd, als u nu denkt. Want het beginsel van leven vloeit voort uit het onbekende, het chaotische. Daar is het begin. Al is dit niet meer de scherp omschreven vaderlijke figuur, die ik eens aan het begin van het leven meende te vinden, voor mij is nog steeds God het begin: Een onbestemde kracht, waarmee ik één probeer te zijn.

Ik neem aan, dat voor degenen onder u, die streven naar een innerlijk bewustzijn, hetzelfde het geval zal zijn. Van dit begrip van de bezielde en wetende chaos komen wij tot een tweede begrip: Ons bestaan is zinloos, wanneer het geen doel heeft, wanneer het geen werking en betekenis heeft, verder reikende dan de korte spanne van menselijk leven, die je in de stof kunt overzien. Zo begrijp je, dat je leven een doel moet hebben. Maar ook het doel is vaag. Daarom kies je je een doel, dat sterk gelieerd is met de wijze, waarop je innerlijk je God aanvaardt. Er zijn mensen, die, zonder precies te weten waarom, zich dicht bij God gevoelen. Sommigen vinden dit, wanneer er schoonheid is: een verrukking, waarin zij zichzelf verliezen, er in opgaande, tot de verrukking haast niet te dragen lijkt. Anderen kiezen misschien een weg van wetten en regels en voelen zich eerst gelukkig, wanneer elke seconde van hun leven is gereglementeerd en vastgelegd, voor er wetten zijn geschapen, waardoor alle mensen en dingen moeten beantwoorden aan een en hetzelfde recht.

Elk van deze wegen geeft ons inderdaad een mogelijkheid tot God te komen: wanneer de wet met jezelf vergroeid is, voel je jezelf ergens één met de kosmische wetten. Wanneer je je in de schoonheid verliest, voel je jezelf intens als deel van de openbaring van het onbekende. Maar er is ook nog een derde weg: Wij kunnen ook zeggen dat ons weten omtrent de wet alleen niet voldoende is, terwijl de schoonheid voor ons eerst werkelijk tot haar recht kan komen, wanneer zij aan bepaalde regels beantwoordt. Een regel: iets waaraan wij ons vast kunnen klampen, iets waaraan wij ons vast kunnen houden, wanneer wij staan voor de grote oneindigheid, waarin wij anders misschien zouden vrezen onszelf te verliezen voor goed.

Men zou deze weg de weg van de ware, de innerlijke liefde kunnen noemen. Maar welke weg wij ook kiezen, om onze innerlijke werkelijkheid te kunnen beleven, wij bereiken altijd weer een punt, waarin de verscheidenheid voor ons ophoudt te bestaan. In het begin word je wereld steeds groter. Maar zovele paden, waarlangs onze geest wilde gaan, blijken ons doodlopende wegen te zijn, dat wij een deel van hetgeen wij geleerd hebben, willen vergeten, veel van wat wij ooit geweest zijn eenvoudig afschrijven. Dan begint een typische fase van bestaan: Onze innerlijke werkelijkheid krijgt ergens gestalte: Zij is de manier, waarop wij ons gevoelen. Het is een beleving, die je niet verder omschrijven kunt, maar waardoor je innerlijk zeker weet: zo is het goed.

Men zou kunnen zeggen, dat de juiste wijze van leven en denken voor de mens een soort moederlijke geborgenheid betekent, waarin men zeker is, vreugdig en gerust, waarin men vertrouwen kan en juist daardoor ook zichzelf kan zijn. Is dit ogenblik van realisatie eenmaal voor de mens aangebroken, zo heeft hij ook een definitief doel erkend. Of men nu de weg van recht, schoonheid of liefde kiest, altijd weer vertakken zich onze wegen als oneindig. De reeks van mogelijkheden, die voor ons open ligt, is onoverzichtelijk. Wanneer wij echter eenmaal het innerlijke contact hebben gevoeld, wanneer wij eenmaal het innerlijk doel erkend hebben, dat wij nu God durven noemen, worden onze regels steeds eenvoudiger: Recht, schoonheid en liefde worden steeds meer omvattende waarden, die op den duur voor ons geen grens meer zijn, maar een mogelijkheid om het al te omvamen.

De schoonheid zelf verliest haar vormen en veelvuldigheid en wordt tot een verrukking, een enkele vorm van beleven, waarin wij weten: nu bestaan wij werkelijk. Men kan natuurlijk wel stellen, dat deze innerlijke werkelijkheid in de wereld van de mensen weinig te zeggen heeft.

Maar alles wat u doet en bent, wordt ergens door een van de genoemde drie wegen, de genoemde innerlijke waarden, gemotiveerd. Dat de mens leeft, zoals hij doet, vloeit voort uit het feit, dat hij een weg moet gaan en misschien reeds zich bewust zelf de meest juiste weg gekozen heeft. Wat meer is: Hij wordt in zijn leven vaak gedreven, omdat hij een eenmaal gekozen weg verder moet gaan, of hij dit nu verlangt of niet.

De vele vertakkingen van onze mogelijkheid in het begin van de bewustwording zijn schijn: zij zijn omwegen of voeren niet verder. Men gaat niet van punt tot punt bv., doch volgt een langere spiraalweg, waarmee men uiteindelijk dezelfde bereikingsmogelijkheid heeft. Daarom mogen wij de innerlijke werkelijkheid ook in het leven van de mensen m.i. hoog aanslaan. Want niet de uiterlijke omstandigheden motiveren ons innerlijk leven, maar ons innerlijk leven motiveert ons uiterlijk bestaan. Wanneer het er op aan komt, kunnen wij alleen van binnen uit leven. Zo durf ik te stellen, dat de vage, de schijnbaar onbetekenende God, die almachtig en alomvattend is, maar gelijktijdig ijler en vluchtiger schijnt te zijn dan een wolkje stoom, dat in de lucht vergaat, voor ons het hoogste in het leven is.

Wij behoeven daarom nog niet over God te praten. Wij behoeven zelfs niet aan hem bewust te denken. Hij is in elk ding, wat rond ons is, Hij is in elke handeling, in elke gedachte. Zoals lucht, die je inademt, je kracht geeft om voort te gaan, zonder dat je haar proeft en kent.

Daar de innerlijke werkelijkheid zo belangrijk is, mogen wij haar ook vaak boven de uiterlijke feiten stellen. Wanneer ik geloof in iets, dat onmogelijk is en mijn geloof op de proef durf te stellen, zal er een ogenblik zijn, waarop ik zal weten, wat binnen mijn geloof mogelijk en waar is en wat niet. Mijn innerlijk geloof en mijn werkelijkheid vinden gestalte, worden tot kracht, die geheel mijn wezen zelfs uiterlijk, zal kunnen beheersen. Een waarheid wordt het, die in en voor mijn wereld evenzeer geldt als in mijzelf.

Maar daarvoor moet ik geloven met een volledige overgave en de zinrijkheid van het gehele bestaan begrijpen. De zinrijkheid van het bestaan, vrienden, kan weer niet van buiten komen: Daarom mag ik vanuit mijzelf wel stellen, dat elke mens in zich moet trachten een omschreven of beleefd geloof te vinden, niet aan God in de eerste plaats, maar vooral aan zijn eigen taak en betekenis in het Al. Want slechts wie waarlijk heeft geleerd te geloven aan de zin en betekenis van zijn eigen leven, kan een hogere kracht waarlijk aanvaarden. In de tweede plaats zullen wij allen moeten zoeken naar het begrip van eenheid, naar de harmonie met al het zijnde. Maar er is maar één manier, waarop deze harmonie kan worden tot iets, wat ons draagt, wat ons boven onszelf verheft: Wanneer je bemerkt, dat je vrij wordt van jezelf in de vreugde en het geluk, die je voor een kort ogenblik kunt proeven, weet je, dat je al op de goede weg bent. Maar dan moet je leren om ware liefde te kennen. Ware liefde voor al het zijnde. Niet met een vergoelijken van sommige tekorten of een ontkennen of afwijzen van sommige feiten, maar met een bewust aanvaarden van al, wat is.

Pas wanneer je dit doet, kunnen de werkelijke wetten, die in de kosmos bestaan, waarlijk vorm voor je krijgen. Dan kunnen alle wonderlijke wetten, waardoor zelfs de balans tussen uw bestaan op deze wereld en in een bepaalde sfeer bepaald wordt, waardoor uw contact met ons en met de krachten, waaruit u leeft, bepaald worden en zelfs de gemeenschap, die u zult kennen met mensen en geesten, eindelijk voor u een kenbare gestalte en vorm verkrijgen, waardoor het u mogelijk zal zijn, deze wetten te gebruiken en in toepassing te brengen.

Dan worden deze wetten ook deel van je bewuste, je verstandelijke leven en bereik je een werkelijke eenheid van streven en werken. Heb je aan al deze voorwaarden voldaan, dan kun je in ieder geval zeggen: ik heb een waar innerlijk leven. Maar nu blijkt ook nog, dat de harmonie, die zo ontstaat, ons verandert. Zoals een luidruchtig mens stil kan worden, wanneer de wolken zich ergens hoog boven het bos opstapelen en de verlate hitte wegtrekt in een versmelten van kleur voor de avond valt. Dan sterft immers het geluid in je weg? Dan kun je alleen maar kijken en ondergaan. Dan zeg je misschien: Ik ben loom. Maar je drinkt a.h.w. alles in, wat rond je is. Zo leer je dan de onbekende en vage God te drinken, niet bewust of wetend nog, maar in een ondergaan van alles, wat uit God is. Je verandert zonder het te weten, past je aan, aan waarden, die je nauwelijks vermoedt.

Daarmee heb je dan de kracht bereikt, waardoor het je mogelijk is je doel te stellen en te bereiken. Daarmee heb je dan de kennis verworven van wetten, die machtiger blijken te zijn dan alle stoffelijke regels, wetten, sterker dan menselijke redelijkheid of wetten van waarschijnlijkheid. En weet u, wat het einde is? Je ontdekt, dat er naast alle menselijke logica een geestelijke logica bestaat, waarbij je zelfs het ik leert zien als een volledig logische ontwikkeling, als een logisch en blijvend bestanddeel van het grote onbekende. Wie zover komt, rust. Hij rust, omdat hij in dit alles eerst zijn ware krachten vindt en zichzelf nu eerst waarlijk leert beseffen. Daarom rust hij, om zo dadelijk verder te gaan met een zuiverder omschreven en geheel gekend doel.

Wat ik daar nu allemaal vertel, is waar, vrienden. Het is niet menselijk waar, niet menselijk logisch waar. Want in het stoffelijke leven lijken al die dingen overdreven, iets waar je wat tijd aan moet besteden zo nu en dan, maar wat – zo zeg je – je leven toch niet geheel kan en mag overheersen. Maar ik zeg u, dat het werkelijke leven eerst daar begint, waar menselijke rede en logica soms achterwege blijven. Leef spontaan, opdat je innerlijk in de stoffelijke wereld spontaan zijn uiting vindt. Zoek niet naar het lijden, de droefheid en de lasten van het leven, maar zoek de vreugdige erkenning van het leven, opdat het leven aanvaardbaar wordt en een leven in harmonie met het levende mogelijk wordt.

Wanneer ik nog even mag spreken over waarden, die vooral in uw tijd belangrijk zijn: Leer beseffen, dat al wat voor u goed is, dit nog niet voor anderen is. En omgekeerd. Begrijp, dat je in jezelf het geheim van de harmonie moet vinden. Wanneer je in jezelf steeds weer een vreugde, een kracht kunt vinden, waardoor je het leven aankunt, ben je pas op de goede weg.

Daaraan kunnen geen regeerders of rampen iets veranderen. Neem alles wat er in het leven voor u aan zorgen en ellende komt, als een natuurlijk deel van het leven. Je hebt binnen het leven een zekere verantwoordelijkheid, die verder gaat dan eigen wezen. Goed. Draag daarvoor dan zorg. Maar bind je niet met teveel lijden en denken aan iets, waaraan je niets veranderen kunt en tracht om in het lijden van anderen steeds weer een begin van troost en vreugde te zijn, in plaats van met goed bedoeld medelijdende tot een treurende te worden, die door de waarlijk lijdende nog getroost wenst te worden. Ik heb dergelijke mensen gekend in mijn tijd. En het is vaak nog zo.

Laat u vooral niet te veel door anderen in de war brengen. Onthoud nu maar, dat, wanneer u een innerlijke harmonie hebt met de waarheid, al is die nog zo simpel, dit voor u meer waard is dan alle theorieën en filosofieën van geheel de wereld. Er zijn meer mensen ongelukkig geworden door hun pogen om, mede volgens de normen van anderen, theoretisch en filosofisch juist te denken, dan er ooit ongelukkig zullen worden, omdat zij in hun eenvoud hun innerlijke harmonie zonder verdere gedachte aanvaarden en daaruit weten te leven. Wanneer je in deze dagen onze hoge broeders hoort, zo staat de wereld heel wat te wachten: Het is een tikje hier en een tikje daar. Het lijkt haast of de grote wereld moet worden wakker gekieteld door nu hier, dan daar, een rampje, een storing, een verandering te veroorzaken.

Dat lijkt soms minder aangenaam, maar zij leren ons ook, dat dit alles ten goede zal voeren. Dan kun je het wel onplezierig vinden, als bv. wanneer je wordt ingeënt. Maar wanneer daarmee een ernstige ziekte kan worden voorkomen, moet je er eigenlijk toch blij mee zijn.

Probeer daarom juist in deze dagen steeds weer terug te keren tot die innerlijke werkelijkheid. De menselijke werkelijkheid buiten je kan je niet helpen: Daarin is teveel rumoer, teveel strijdigheid, teveel wrijving om te verwerken.

Maar de innerlijke werkelijkheid doet je beseffen, dat dit alles zin en betekenis heeft, dat dit een ontwikkeling volgens vast plan is, die nu eenmaal noodzakelijk is. Je weet dan ook, dat hieruit het goede geboren wordt. Kun je dit vinden in innerlijke waarden, kun je de harmonie met de wegen en werkingen van deze tijd bevatten, dan zul je daarin je kracht vinden, niet alleen de kracht om de menselijke werkelijkheid van heden te dragen, maar om haar a.h.w. te overwinnen.

Zo ook zul je de juiste liefde vinden tot de Schepper en al het levende waardoor je op het juiste ogenblik voor een ieder de juiste betekenis zult krijgen en de juiste houding zult vinden. Dan zult u ontdekken, hoe woorden en daden met elkaar versmelten, hoe geestelijke waarden en menselijke werkelijkheid opeens niet meer gescheiden kunnen worden. Bovenal: U zult dan bemerken, dat u veel leert, terwijl u voor velen veel betekent.

image_pdf