17 september 1957
Ik kan dan beginnen met een citaat van een oud filosoof, die zei: “Waarheid is datgene, wat ik in mijn hart geloof. Waan datgene, wat ik tracht te geloven.”
Hier ligt een grondslag, die zeker niet ongeacht mag worden gelaten. Want al wat wij van binnen weten, dat waar is, werkelijk, dat zal inderdaad grenzen aan de waarheid. Het is immers de vereniging van stoffelijk en geestelijk weten, wanneer wij in de stof zijn, de kern van ons totale bestaan, wanneer wij in de geest zijn, die hier tot uiting komen. De conclusie is logisch en begrijpelijk. De waan waarover zo veel wordt gesproken, het fatale rijk van Maya, de ontembare begoocheling, spruit voort uit onze behoefte om onszelf een andere wereld te tonen, dan we in werkelijkheid ondergaan.
Nu wordt het voor de mens vaak heel moeilijk, wanneer hij moet werken met deze begrippen: werkelijk en niet-werkelijk, dus bestaan en waan. Het is daarom vanuit menselijk standpunt, dat ik de volgende stellingen ontwikkel: “Als mens is men verplicht op menselijke wijze te leven. Op menselijke wijze leven betekent dus een erkennen van menselijke behoeften, menselijke hartstocht, menselijk denken, menselijk beleven. Echter – willen we deze werkelijkheid voor onszelf reëel maken – dan zal al ons beleven, ons zoeken ‘en denken, onze verwachting, hoop en hartstocht, niet gebaseerd moeten zijn op hetgeen. voor ons onomstotelijk als werkelijk bestaand kan worden aanvaard.”
Dit is een kille leer. Maar de kilte ervan wordt weer goed gemaakt door de grote inhoud, die ons leven hierdoor verkrijgt. Waar ik de waarheid ken omtrent mijzelf en mijn medemensen, zal ik weten, niet slechts wat was, maar ook wat zal zijn. Het weten omtrent de waarheid van nu betekent het kennen van een eeuwige waarheid omtrent de wereld waarin ik thans besta.
Het is duidelijk, dat ons zoeken naar waarheid, ons zoeken naar een realisatie van grotere kracht altijd weer gebaseerd is op waan. U dacht misschien, dat ik zou zeggen: op werkelijkheid. Maar dat is niet waar Al ons zoeken naar die hogere kracht is een vermijden van de realisatie, dat wij deze kracht bezitten, maar niet willen gebruiken, gezien de consequentie, die ze met zich meebrengt. De mens, die dus spreekt over de hogere krachten als een soort uitwijkmogelijkheid om zo zijn eigen onbekwaamheid te verhullen, begeeft zich in een wereld van gevaarlijke spiegeling. Een waanwereld, waar een uitweg slechts zeer moeilijk te vinden valt. Realisme en realiteit zijn woorden, die te weinig worden gebruikt. Te veel gaat men af op andere werelden, op andere toestanden. Teveel vertrouwt men toe aan het kunnen van anderen, te weinig vertrouwt men op zichzelf. En toch heeft een ieder reden om op zichzelf te vertrouwen.
Wat ik nu ga zeggen is voor de stoffelijke wereld axioma: een stelling, die in de praktijk vaak bewezen kan worden, maar die desalniettemin niet via een stoffelijke structuur of constructie als onomstotelijk vaststaand te bewijzen is: “Elke mens, elke geest, is verbonden met alle mens en alle geest. Zij hebben een gemeenschappelijke bron van krachten, ze hebben een gemeenschappelijke wereld van denken. Deze gemeenschappelijke wereld zal zich soms voor de mens aan het directe bewustzijn onttrekken. In het redelijk denken blijft ze daarom ongeacht.
Toch kan deze wereld, deze eenheid, deze band, deze kracht worden gerealiseerd, indien wij afstand willen doen van het beperkt redelijk denken en daarvoor in de plaats willen stellen het ervaring denken, waarbij de impuls, na getoetst te zijn op zijn ware inhoud, gebruikt wordt als drijfveer voor alle daden.”
Misschien zou u beter beseffen wat ik bedoel, wanneer ik hier een klein voorbeeld aan toevoeg. Rond u is het Al vervuld van dezelfde levenskracht, die in u bestaat. Theoretisch zou u dus altijd, te allen tijde en overal kunnen leven, ongeacht de condities Dat geldt ook voor leven in en ledige ruimte, zonder luchtdruk, zonder iets. Ook daar blijft die kracht aanwezig. In de praktijk is dat niet uitvoerbaar en wel, omdat het menselijk voertuig niet aangepast wordt aan de werkelijke mogelijkheden. Stel nu dat de mens in staat is zichzelf volledig aan te passen aan de mogelijkheid, die niet verstandelijk maar intuïtief ervaren wordt.
Dan zal de cel spanning van het menselijk lichaam afnemen, ja, zover tot nul terugvallen, dat er van een weefselexplosie in het luchtledige geen sprake meer is. De mens zal dan bestaan, ondanks dat hij niet ademhaalt of verbrandingsverschijnselen en omzettingen in zich gebruikt, maar alleen de zuivere kracht, die overal rond hem bestaat. Dit is een theoretische mogelijkheid.
Maar ook voor de geest geldt precies hetzelfde. De geest is schijnbaar beperkt in haar bestaan.
Voor alle mensen blijft zij een hypothetisch iets, dat ergens in het lichaam verscholen zit.
Weinigen leren iets meer gebruik te maken van hun geestelijk vermogen door uit te treden en zo ook elders ervaringen en waarnemingen op te doen.
Hier kan natuurlijk zeer veel over gezegd worden. Maar misschien is het: beste antwoord nog wel het citaat: “Het weten van alle geest leeft in elke geest. Maar slechts de geest, die het aanvaardt, is vrij te zijn met alle geest, te ervaren met alle geest en in zich te bevatten alle bewustzijn, dat uit alle geest voortvloeit.”
Dat is een belangrijk punt, wanneer men verder komt in zijn geestelijke ontwikkeling. Tot men echter zo ver is, blijft men zich onbewust van de grote mogelijkheden, die het Al bevatten. Ik zal mijn voorbeeld daarom aanvullen met zuiver stoffelijke normen en nog enkele geestelijke. Er is een algemeen bewustzijn. Alle mensen hebben hun denken. De uitstraling van het denken is zodanig, dat elk daaraan deel heeft. Ieder ondergaat dus de invloed van het totale denken op de gehele wereld. (Kunstmatig beperk ik nu dus het Zijn tot deze wereld. In feite gaat het bewustzijn verder uit en omvaamt het veel grotere gebieden.) Dan zal een gedachte in één persoon met voldoende kracht gewekt voortdurend in anderen weerkaatst worden, tot zij – bij het volhouden van de bron – in alle mensen, schijnbaar intuïtief, oprijst. Naarmate de intensiteit groter is, waarmee deze gedachte wordt gevormd, zal de intensiteit groter zijn, waarmede ze zich in anderen voelbaar maakt. Op de duur kan zo door één gedachte de verwezenlijking van de wil van één persoon, niet alleen door zichzelf maar door praktisch de gehele wereld – althans zeker de gelijkgestemden op die wereld – worden bereikt.
Geestelijk gezien: Wanneer één geest bewust is, draagt ze in zich iets, wat voor alle andere geest ervaarbaar is. Elke handeling, elke bewustwording harerzijds, gaat gepaard met een uitstralen van de gedachten, van de invloed, rond haar. Alle geest kan dus hieraan deel hebben. De geest die met grote intensiteit beleeft, weerspiegelt haar beleven op zodanige wijze, dat anderen deze waarnemen, als een soort gedachtewereld in zich zien opbouwen en in staat zin op hun persoonlijke wijze daarop te regeren.
Wanneer ik u die eenheid heb duidelijk gemaakt, dan zult u het met mij eens zijn, dat een sterke differentiatie van persoonlijkheid op grond van waarde fictief is. In de geest gesproken en daarbij aanhalende wat één van onze grote geestelijke leiders heeft gezegd: “Het verschil tussen de geest in het duister en in het licht, is slechts een aanvaarden.” Meer niet, De aanvaarding van de grote gemeenschap van denken, van leven, van bestaan. De duistere geest accepteert dit niet. Toch is in en rond haar voortdurend de invloed aanwezig. De verlichte geest aanvaardt dit wel (zij het vaak onbewust) en beleeft zo de krachten en de spanningen van het hele Al.
Wanneer een geest in het duister lijdt, zal dit lijden bereikbaar worden voor allen, die in het licht verkeren. Zij zien het vanuit hun persoonlijk standpunt en kunnen dus. een ware beoordeling daarvan geven aan de hand van eigen condities. Toch zal elke gedachte, zo uitgezonden, gelijktijdig een reactie wekken, die er op gericht is dit streven niet uit te bannen maar op te heffen. Zo zal de geest uit het licht dus de geest van het duister helpen, niet: om die geest zonder meer op te heffen, maar door de eenheid van bestaan deze ene factor binnen zichzelf a.h.w. te vernietigen en alle daarvoor noodzakelijke handelingen te volbrengen. Zo kan de geest dus uit het duister tot het licht worden gebracht, juist aan de hand van haar eigen denken. Op gelijke wijze kan in de stof vaak een mens geholpen worden door de intensiteit van zijn gedachten, die onbewust in anderen de noodzakelijke reacties veroorzaken, waardoor .de oorzaak van deze intense gedachte wordt opgeheven.
De grote vraag is nu: Waar blijft de waarheid in dit gebeuren?
Waarheid te definiëren als iets vaststaand is – gezien het voorgaande – moeilijk. Waarheid is eerder het beeld, dat in ons ontstaat, als resultaat van alle gedachten, alle werelden, waardoor wij beïnvloed worden of waarvan wij deel zijn. De waarheid is dus geestelijk gezien een variabele factor. Wat heden bij ons waar, is bij een deling van een algemeen bewustzijn, zal morgen bij een verandering van onze eigen positie t.o.v. ons bewustzijn niet meer waar behoeven te zijn. Onwaar is voor ons al hetgeen, dat – gezien ons eigen geestelijk standpunt -niet noodzakelijkerwijze gerealiseerd moet en kan worden. Is dat ook duidelijk? Dan kan ik over waarheid en waan kort dit zeggen: Waarheid is al datgene, wat werkelijk uit onszelf voortvloeit: echter ontdaan van alle verklaringen en rationalisaties, die wij daar gemeenlijk aan toe voegen. Waan is niet de daad op zichzelf zozeer, als de beweegredenen, die wij daaraan geven en als zodanig het beeld, dat wij van onszelf en de wereld ontvangen.
o-o-o-o-o
Ik wil trachten u een ander aspect van de esoterie kenbaar te maken. De ware esoterie is een ervaring, een beleving. De kennis van de esoterische waarheden en definities kan ons natuurlijk helpen nog tot zo’n beleving te komen. Maar het is in het beleven zelf, dat wij het geheim leren kennen, niet in andere dingen. Daarom zullen wij allen steeds moeten streven naar de beleving.
De werkelijke esoterische beleving kan op vele manieren geboren worden. Ze kan voortkomen uit een onverwachte reactie binnen jezelf. Ze kan voortkomen uit een wanhoop, waardoor je plotseling uit de werkelijkheid ontsnapt en helaas niet altijd de weg terug kunt vinden. Ze kan echter ook voortkomen – en dat lijkt me wel de beste weg – uit je eigen zoeken en denken.
Nu wil ik graag met u de mogelijkheid van een esoterische ervaring bespreken. Ik zal dit ongetwijfeld enigszins beschrijvend moeten doen. Want wat hebben wij aan woorden, die te koud zijn en geen inhoud hebben? Ons beleven is nu eenmaal sterk verknoopt met het gevoel.
Waarom? Ach, dat kan voorlopig blijven rusten. Maar dat het belangrijk is, is zeker.
De ademhaling wordt teruggebracht tot het noodzakelijke minimum. De bewustzijnsdrempel is zo hoog geworden, dat zelfs de meest pijnlijke prikkels niet of slechts zeer ten dele tot het bewustzijn doordringen. De mens is a.h.w. een plant geworden, Hij is als een graankorrel, die in de aarde valt. Het bewustzijn is n.l. er is geen weten, geen redeneren, geen denken. Dan begint van binnen uit zich een spanning te ontwikkelen. Hij weet niet waar ze vandaan komt, zoals ongetwijfeld de graankorrel niet weet, dat ze, tot barstens toe zwelgen in zichzelf groeit en ontwikkelt, doordat ze uit haar omgeving absorbeert.
Ook de geest weet het niet. En dan komt ze langzaam maar zeker tot een ervaring, die men haast emotioneel kan noemen. Maar wereld wordt licht, lichter. Men zou het misschien kunnen vergelijken met de graankorrel, die haar eerste scheut omhoog heeft geworpen, tot ze het aarddek heeft doorboord en nu, voor het eerst de stralen van de zon in zich gevoelt. Het is misschien een klein deel van de geest, dat dit licht aanvaardt, haar de ervaring doortintelt het hele wezen. Zo min als de plant definieert: “Daar staat de zon en dit is de dag”, evenmin definieert de geest. Ze beleeft, ze ondergaat. De kracht in haar dwingt haar tot de groei, ze weet niet waarom.
Zo grijpt ze verder en verder uit, tot ze op de duur haar eigen evenbeeld schept. De graankorrel wordt tot korenhalm, waarin – verborgen in het voertuig, dat zich ontwikkelde -veelvoudig het oorspronkelijk eerste wezen aanwezig blijkt, vele graankorrels.
Een esoterische ervaring brengt voor velen het denkbeeld met zich mede van een persoonlijkheidsprincipe. Het is net, alsof je niet één maar een tien of twintigtalpersoonlijkheden bent. En toch zullen al die personen, die in staat zijn ook elkaar te beschouwen, dezelfde hoofdervaring hebben: het licht, de zon en de regen.
Wanneer ik zeg: “zon en regen”, moet U dit geestelijk vertalen. De zon is de bron van licht, datgene waarheen we ons richten, bewust of onbewust. Een esoterische beleving doet ons eigen wezen zich richten op een bron, die wij niet kennen en niet kunnen omschrijven: maar die wij zeer trouw volgen gedurende de gehele periode van – mag ik zeggen – verrukking.
Zo kom je langzaam maar zeker tot een gevoel van onuitputtelijke kracht: Eerst dan roert zich een nieuw bewustzijn. Een bewustzijn, dat in werkelijkheid niets anders is dan een reflex van uw geestelijk beleven in uw meer-stoffelijk en laag-geestelijk denkvermogen. Het ervaren wordt dan vertaald. Je spreekt over glorierijke tuinen, over vreemde landen, over hoge bergen, over leraren en geliefden, die je naderbij kwamen. Het is één tover van beleving en verrukking. Een wereld van felle contrasten, een wereld van voortdurend nieuwe belevingen en ervaringen. En naarmate je probeert haar meer te omschrijven, wordt ze vager. Ze vlucht voor je weg. Dat vluchten is niet belangrijk. Maar uit deze beleving heb je iets geput, een werkelijk waardevol iets: Innerlijke kracht.
Er zijn mensen, die denken, dat esoterisch beleven wel in de eerste plaats een zoeken is naar een nieuwe wereld door omschrijving. Ze vinden, dat ‘t werkelijk beleven van de geest is, wanneer ze kunnen zeggen: “Ach, ik ben naar de zesde of zevende sfeer geweest en ik heb gesproken met meester zus en ik heb nog één vriend zo ontmoet.” Dit is begoocheling. Het kan misschien tot op zekere hoogte reëel zijn, maar voor ons geestelijk bestaan zowel als voor de kracht, die wij misschien ook stoffelijk nodig hebben, is het maar heel onbelangrijk.
Een beleven kan niet in gebeurtenissen worden geschetst en ook niet in vormen. Evenmin als een schilderij, dat elke golf nauwkeurig uitbeeldt, het wezen van de zee kan weergeven. Elke vorm en elk verschijnsel is. niet veel meer dan een golfje. Het werkelijk wezen ligt eronder: de oceaan. Het is de oceaan, die voor ons belangrijk is. En zolang wij opgaan in de verschijningen van de buitenkant, dringen wij niet tot de werkelijkheid door.
De meest werkelijke beschrijving, die ik ooit heb gehoord van een werkelijk esoterisch of occult beleven, dat lag boven vormbewustzijn, werd door een dichter geschreven. En zijn volgelingen hebben het geschrapt, want, zij dachten, dat hij dronken was. Zij vonden, dat het niet paste. En toch zijn de termen, die hij gebruikte zo kentekenend voor zijn ervaren: Wondere stilte van purper en violet, gevuld met gouden glanzen, waarin het licht als een trompet, mij roept, mij wekt om voort te gaan. Ik dwarrel in der lichten glanzen. Voorbij gaat nu mijn heel bestaan en over blijft een heimwee slechts naar werelden zo licht, terwijl in werkelijkheid mij wacht de zwaar gevloekte plicht.
Niet mooi misschien, maar zo kentekenend. Ontrukt aan de werkelijkheid, bevrijd van alle dingen te kunnen beleven en ervaren en dan terug te staan in een wereld, waarin je moet werken: terug te vallen tot een geestelijk vormbewustzijn, waarin je niet één bent met de dingen, maar moet delen met anderen. Waar je je gedachten moeizaam moet opbouwen, i.p.v. ze ineens in jezelf te bevatten en te weten, dat ze weerkaatst en verstaan zijn.
Occult beleven is geen vlucht uit de werkelijkheid. Het wordt dit pas, wanneer wij ons heimwee naar hogere zaken meester laten worden over onszelf. Wanneer wij onze wereld, onze toestand gaan verwensen, zoals de dichter deed, En daar hebben wij helemaal geen reden voor. Want wij kunnen tot dit beleven komen krachtens onze huidige wereld, onze toestand, ons geestelijk bestaan. Dit is dus het werktuig, de sleutel, die voor ons de poort naar deze innerlijke rust ontsluit. Alle dingen verzinken zo in het niet, wanneer je dat grote licht, die grote werkelijkheid ervaart. En wanneer je terugkomt, dan weet je, dat ze onbelangrijk zijn.
U kunt uzelf vergelijken met een mier, die een ogenblik door de ogen van een mens kan zien. Zij ziet het gewarrel van haar eigen stadje. Maar wat een karavaan leek, uittrekkend op verre tochten, is geworden tot niets dan een paar insecten, die schijnbaar doelloos om een grassprietje heen krabbelen. Wanneer die mier terug zou keren, zou zij zich zo bewust zijn van de groep, wat in het mierenleven belangrijk is, dat ze toch haar taak zou aanvaarden en volvoeren. Ja, zelfs met meer ijver. Want – zo zou ze zich zeggen – wanneer dit grootse van vroeger nu zo onbelangrijk is: hoe moet het dan niet passen in een groter belangrijkheid!
Ziende wat ik gezien heb, weet ik, dat er een groter, doelmatiger wereld schijnt te bestaan. En wat ik doe maakt er deel van uit. Terugkerend met die geestelijke kracht betekent enerzijds begrijpen, hoe onbelangrijk je stoffelijk bestaan is, zeker. Maar aan de andere kant betekent het ook: meer dan ooit trachten in die stoffelijke vorm iets te verwerkelijken van het grootse, dat je ervaren hebt. Nog meer dan voordien te voldoen aan de eisen van je eigen wereld, opdat je niet voor jezelf die grote wereld verandert, totdat ze vol wordt van duister, van onaangenaamheid.
Het is gemakkelijk om een kleine ervaring te schetsen. Hoe groter het wordt hoe moeilijker. En daarom kan ik haast de termen niet vinden om u de werkelijke, geestelijke hergeboorte, die met deze toestand van verrukking gepaard gaat, duidelijk te schetsen. Die moet men zelf ondergaan. Maar misschien dat ik u wat beelden kan geven – voor u de gelegenheid krijgt te pauzeren – die toch voor u meer begrijpelijk de kleine toestand van geestelijk beleven – duidelijk maken.
In het zachte wegebben van je eigen wereld klinkt een vreemd, nieuw geluid. Terwijl het licht de gevoeligheid voor waarde en koude dooft, schijnt het, dat ergens een ander licht je beroert en je langzaam kleuren ziet. Het geluid is haast eenzaam, met een zekere eentonigheid en toch weer een eindeloze variatie. Een nachtegaal, die zingt in een diepwoud, terwijl de hele natuur zwijgt. En wanneer dat geluid langzaam maar zeker dichterbij is gekomen en het licht voelbaar wordt, lijkt het, alsof je staat in een wereld, die bloeit aan alle kanten. Bloemen van vreemde en wonderlijke vormen. Vogels als vliegende juwelen. Alles is schoonheid, wat het hart beroert: alles is schoonheid, wat het oog denkt waar te nemen. En in deze verzadiging van schoonheid rust je een ogenblik – om dan verder te gaan.
Het vreemde is, dat dan de natuur terugwijkt. Het wordt eenzamer, trotser. Een mens, die een berg bestijgt en eerst de bomen ziet achterblijven en dan de struiken, die de laatste bloemen achter zich last en voor zich alleen nog maar ziet graniet en blauwe lucht, die kent de grootsheid van ervaren, die ik bedoel. Het is alsof de vormen en de rijkdom verdwijnen. In plaats van de juwelen vogels, die in hun sierlijke vlucht je bekoord hebben, blijft alleen nog een vorstelijke stip van wit licht, getekend met wat gouden vederen, die zich als adelaar ver in de lucht verheft, haast niet zichtbaar. Misschien zal het dadelijk als een arend naar beneden schieten, niet naar een prooi, maar als neigend tot een lagere wereld.
Dan wordt het zo stil en zo eenzaam, dat je niet meer weet, wie of wat je bent. Er is alleen nog maar plaats voor een stil verwonderen. Maar uit die verwondering worden woorden geboren. u denkt misschien, dat het een ander is, die ze zegt. Maar als u goed nadenkt, bent u het zelf.
Het kleine beleven is een gaan door de wereld van voorstellingen en van begeerten de droom van schoonheid. Tot het alleen is in het Al. En terwijl je misschien denkt, dat je leraar of je God spreekt, spreek je zelf. Dan onthul je jezelf de kracht, die in je innerlijk schuilt. Dan geef je vorm aan je werkelijk leven. Het is niet het grootste ervaren. Maar het is een ervaren, dat vaak herhaald moet worden, wil je in staat zijn de werkelijkheid, die je daar vindt, met je mee te brengen.
Ik spreek niet van contacten met geestelijke vrienden, ofschoon ze zeker bestaan. U kunt in onze wereld vertoeven. Maar dat is geen waar esoterisch beleven. Waar esoterisch beleven, is een confrontatie met jezelf in een eenzaamheid, die onvoorstelbaar lijkt. Maar ook het vinden van een vrede, van een innerlijke eenheid, die je voor die tijd nimmer bezeten hebt. Eerst wanneer je jezelf hebt leren kennen, staat het je vrij om ook de rotsen achter te laten en als een vogel de vrije lucht in te gaan, zodat je alleen in de hemel bent met wat licht en wat zon. Het is maar een armzalig beeld, dat ik u kan geven. Maar een esoterisch beleven brengt deze dingen met zich, voller en rijker dan een woord kan uitbeelden.
Een esoterisch beleven is iets, waarnaar u streeft. Mag ik er daar één ding bijzeggen? Deze dingen kun je niet afdwingen: Het zijn geen belevingen, die je bewust kunt zoeken. Het is een plotseling gebeuren. Soms gebeurt het maar een paar keer in een heel mensenleven. Wanneer je een enkele keer tot die hoogste top moogt schrijden, ja, een ogenblik zelfs nog verder dan dat het licht in je mocht opnemen zonder meer, dan heb je meer bereikt dan de doorsnee mens. Want het wordt niet geboren uit uw wil: het wordt geboren uit uw leven, uit uw wezen. En daarom streef niet krampachtig naar deze dingen.
Probeer esoterie te maken van uw leven door elke waarheid die u innerlijk erkent voortdurend ook te uiten, Zo schept u in uzelf de harmonie, die noodzakelijke is om te komen tot de bevrijding van het ik van de bijkomstigheden, en tot de ervaring van de eigen werkelijkheid, ja, misschien nog hogere werkelijkheid.
o-o-o-o-o
Onze vriend Henri heeft het daarnet, gehad over het verkrijgen van bewustwording door beleven. En dit beleven zou je kunnen krijgen door het vergelijken van overeenkomsten van bepaalde waarde. Ik zou even willen teruggrijpen naar een avond, die wij gehad hebben in de Inwijdingsschool, waar ons werd gewezen, dat juist het meeste belang lag en het juiste accent gelegd meest worden in de verschillende waarden. Hij had het over overeenkomsten in bepaalde waarden. Kunt u daar verder op ingaan?
Dat zal ik zeer gaarne doen. Kijk, in de eerste plaats moet ik vaststellen, dat de wijze van beschouwen bij de Inwijdingsschool en de Esoterische Kring enigszins different is. Dus de wijze van werken is een andere en dit brengt met zich mede, dat de leerstellingen – in beide verkondigd – aangepast worden aan hetgeen men in de groep zelf tracht te bereiken. Het wijzen op het zoeken van overeenkomst is niet bedoeld om te komen tot een erkennen der wereld, maar tot een harmonie met de wereld.
En dat ligt geheel in de lijn van esoterische beschouwing. Esoterie moet gezien worden als een poging om het ik in volkomen contact te stellen met de wereld: en wereld bedoeld als samenvatte de al het zijnde. Een zoeken naar de verschillen is een verdieping van eigen bewustwording en realisatie en brengt als zodanig vaak met zich mede een verbreking van de harmonie met bepaalde delen der schepping om daarentegen te komen tot een beter begrip, en dus ook een zuiverder gebruik van andere delen der schepping. En wanneer het verschil dus ligt zoals ik u zeg, zal het duidelijk zijn, dat bij een Inwijdingsschool of een Groot Geestelijke Scholing de nadruk anders moet worden gelegd, waar hier de bedoeling is een zo snel en zo zuiver mogelijke ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid tot een bepaald doel.
Aan de andere kant zien wij de esoterie in de eerste plaats als een algemene inpassing van het ik in een bestaand kosmisch bestel. Het verschil is dus zelfs aanmerkelijk. Vandaar ook, dat u zich kunt herinneren dat wij aan het einde van het vorig seizoen een soort splitsing hebben gemaakt. Een splitsing tussen degenen, die o.i. het beste een sterk persoonlijke ontwikkeling zouden kunnen volgen en daarnaast ook een aanwijzing voor sommigen, dat ze verstandiger zouden doen om deze bijeenkomsten te volgen. Er zijn meer wegen die tot hetzelfde doel leiden. Maar de methode van de ene en de andere weg kunnen aanmerkelijk verschillen. Ik geloof, dat ik daarmede het verschil van uitlating duidelijk heb gemaakt.
o-o-o-o-o
De grondslag van de kabbalistiek.
Menigeen denkt, dat dat alleen maar een kwestie van cijfers is. Ze zien een kabbalist als iemand, die boekhouder speelt in de goddelijke boekhouding. Nebbisch. Het is een hele levensleer met een eigen achtergrond. Deze achtergrond berust op oude voorstellingen en wij mogen nooit vergeten, dat de kabbalistiek is gegroeid in een tijd, dat een mens nog dacht over de wereld als de enige wereld, het centrum van het heelal en daaromheen de grote krachten van de hemelen.
De mens groeit als het leven op deze wereld. Uit de materie put hij zijn bestaan, zijn lichamelijke moeilijkheden, zijn wereld en zijn omgeving. En het is heel logisch, dat hij zegt: “Ik wortel in de aarde.” Maar deze worteling is niet voldoende, want het wezen zelf – de geestelijke inborst van de geest – drijft hem boven de aarde uit. En daarbij ontdekt hij in het mentale gebied heel veel verschillende mogelijkheden.
Hij gaat verder. Hij wordt zich bewust van het astrale gebied. Na het astrale leert hij de gebieden van het geestelijk bestaan, van vormloos geestelijk bestaan enz. te begrijpen. Hij vormt als het ware een stam met verschillende vertakkingen. En de top daarvan beroert de hemelen. Want er is een ogenblik, dat elke mens in zich tot een beleven en een ervaren komt, dat niet meer in termen van de wereld of sfeer is te zeggen. Hier ligt de grondslag van de kabbalistische levensbeschouwing en levenshouding: Je plaats op de wereld is niet belangrijk. Wat je bent en wat je doet, wat komt het er op aan. Het gaat erom, hoe je van uit de plaats, waarop je staat, omhoog kunt komen. Zoals de boom probeert om uit alle grond zijn eigen voedsel te putten zo kan de kabbalist uit alles wat hij beleeft, proberen alleen maar kracht te halen voor zijn geestelijke groei.
Dan probeert hij ook niet om aan het leven te ontlopen. Hij is in zekere zin een fatalist. Want hij aanvaardt voor zichzelf het leven, zoals het komt. Hij vraagt niet om stoffelijke verbetering, hij vraagt niet om voorrechten. Ja, de ware kabbalist bidt niet eens tot God dan om Hem te roemen, te verheerlijken. Het gebed van de kabbalist is een erkenning Gods, en vaststellen dat God bestaat: maar nooit een betrekken van Goden Zijn invloed op de wereld.
De invloed die het Goddelijke op de wereld heeft, ligt in het principe van de Schepping. En het principe van de Schepping is een Woord, een Kracht. Dat Woord is een combinatie van letters, maar ook getallen. En in deze getallen wordt het alomvattende en oneindige uitgedrukt. Je zou zeggen rekenkundig gezien is. God een soort van eeuwig repeterende breuk, die het getal 1 benadert, maar net iets minder is. Je. gaat daarvan uit, omdat 1 de uiting, het Woord zelf is.
De bron, die er achter ligt, is dus voor ons minder dan deze eerste uiting. Ze was anders. Ze was eeuwig. Zo heeft de kabbalist zich a.h.w. een God gedefinieerd. En uit deze vaststelling zoekt hij nu de werkelijkheid voor zichzelf te putten.
Dan gaat hij dit zeggen: De hele wereld is als ik, één met het Scheppende. Het getal 1 wordt overal uitgedrukt. Op het ogenblik, dat mijn eigen waarde – ik heb ook een getal – in overeenstemming is met het getal 1, zal mijn hele leven zich weerspiegelen in de hele wereld.
Wanneer ik echter geen weerkaatsing van mijzelf vind, zoek ik naar het getal, dat de verhouding uitdrukt. Het zal u bekend zijn, dat een hele hoop kabbalisten in de eerste plaats zoeken naar de getalswaarde van bv. de woorden in de Bijbel. Zij doen dat niet om overeenkomsten te vinden, of om nu eens uit te maken, wat het werkelijk is. Zij zoeken alleen het getal om – kennende het getal – een bepaalde waardering daartegenover voor zichzelf vast te stellen. Zo brengt de kabbalist zich in harmonie met 1, met het geuit Goddelijke, door zijn levensaanvaarding, en zijn streven. Maar gelijktijdig zoekt hij door middel van zijn kennis een begrip voor het niet-harmonische gedeelte van het Al. Zo zoekt hij daar naar zijn “zakelijke mogelijkheden”, zou ik haast zeggen. Het is niet voor niets, dat het in mijn volk een tijdlang buitengewoon geliefd was. Het maakt het mogelijk om a.h.w. in de wereld een soort van geestelijke winst- en verliesrekening te openen. Want je kunt zeggen: “Kijk, dat, treedt er in mijn leven op. Dat is absoluut tegengesteld aan mijn wezen. Elke beïnvloeding daarvan is voor mij dus geestelijk nadelig. Ik beperk mijn relatie hier. Maar daar heb ik een getal, dat harmonisch is, dat versterkt mijn eigen denken, mijn eigen streven. Dat accepteer ik sterk, want dat is voor mij een geestelijke verrijking., Op deze manier kom je tot een geestelijke verhouding, waarin alle beleving, alle aanvaarding wordt gekoppeld aan je eigen groepsuiting en je relatie als uiting t.o.v. God.
Nu is het vreemde dit. Je weet het bekende gezegde: elk hondje heeft z’n stamboom. Zo zou je ook kunnen zeggen: elke geest heeft z’n levensboom. Niet één levensboom als symboliek voor het geheel, maar een levensboom als symbool voor mijn eigen wezen en mogelijkheden.
Door gebruik te maken van. mijn eigen getal en de grondwaarden, die ik ken van mijn omgeving plus het getal 1 (de uiting) waarbij dus als verhoudingsgetal de breuk van het geheime woord wordt gebruikt, kan ik komen tot een reeks van indelingen, waarbij op elk vlak mijn eigen persoonlijkheid met zijn uiting is vastgesteld. Dan kan ik, krachtens dit weten, een beroep doen op elk faktortje, elk getalletje, dat er in de levensboom voorkomt. Ik kan mij op elke sfeer afzonderlijk afstemmen en mijn wezen daar concentreren.
De kabbalist, die daarvan uitgaat, wordt heel graag door de gewone mensen gezien als een wonderdoener. Denk maar eens aan de rabbi van Wilnau: Want het weten omtrent deze banden maakt het mogelijk om de geest te beroeren van iemand die het lichaam verlaten heeft en zo nodig daarin terug te voeren, als het lichaam het nog accepteert.. De mens is in staat door de geestelijke niveaus van een ander af te tasten de geestelijke kwaal te ontdekken, waaronder hij lijdt en hem zo op die manier tot harmonie terug te voeren, wat dan lichamelijk kenbaar wordt als genezing. Door op verschillende trappen van je eigen wezen het totaal van je zijn te ervaren, ben je in staat vast te stellen, wat toekomstige ontwikkelingen zullen worden. Kunt u zich dat realiseren, dan begrijpt u, dat hier de, kabbalist – in zijn goede vorm dus – een mogelijkheid, heeft gevonden om buiten de wereld te leven en toch in de wereld te wortelen.
Dat is de eerste grondslag van de kabbalistische levenswijsheid. Niet leven in de wereld waarin je bent. Neen, wortelen in de wereld, waarin je bent, je krachten a.h.w. daaruit puren.
Maar leven op elk niveau, dat voor jou maar mogelijk is. Dan deelt hij het heel vaak in negen niveaus in: ook heel vaak in zeven. Dat zijn verschillende leerstellingen. De één is de Oosterse trap, de andere is de Westerse trap.
Eén ding is eigenaardig. De wijsheid van de kabbalisten, de levensbeschouwing, is heel wat ouder dan het woord kabbalistiek, of kabbala, (verborgen leer, geheime bron) en is terug te voeren tot de oude tijden, dat de eerste volkeren uit Atlantis invloed kregen in het zuiden van Azië, Arabië en een deel van Noord-Afrika.
U zult zeggen: “Wat heeft dat ermee te maken?” Maar ik wil alleen hier even de symboliek ook van de oude kabbala, van de allereerste bron van levenswijsheid naar voren brengen. Die zegt zo: Wie zoekt naar de waarheid komt in een bos met wilde dieren. Die wilde dieren zijn symbolen voor de zuiver menselijke, onbeheerste lusten ofwel het dierlijke in de mens. Kun je die dieren beheersen, dan kom je aan een poort. Die poort wordt bewaakt door twee reuzen en twee draken. De reuzen vertegenwoordigen weer het menselijke. Zij zijn n.l. de menselijke drang en drift, die niet juist geleid worden. De draak is het bijgeloof ofwel het geloven buiten eigen bewustzijn om. Hebt u die overwonnen, dan kun je de poort door gaan. En daar vind: je de bron van leven of het levenswater. Het levende water wordt bewaakt door een slang. Je zou kunnen zeggen: “Het is familie van de slang van Adam en Eva.” Het is het demonische.
Op het ogenblik dat wij het water des levens drinken, vergroten wij door ons bewustzijn ons eigen grensloos voortbestaan. Dus geen overgang van dood meer, maar hoogstens een bewustzijn, dat zich begeeft van de ene wereld naar de andere, zonder één ogenblik van onderbreking, van ontwikkeling. Als je dat al hebt, dan heb je het gevoel, dat je machtig bent, dat je groot bent en kom je in de verleiding om te zeggen: “Ik ben door dit vermogen sterker dan jullie. Ik heb jullie niet nodig: ” Daarmee verwerp je datgene, waarin je wortelt, waaruit je ontstaat, de totale wereld, waaruit je voortkomt. Het is het satanische principe: Je stelt je tegenover God in plaats van Hem te aanvaarden.
Wie het levenswater drinkt en de slang overwint, vindt voor zich de levensboom. En die boom is voor hem in elk opzicht tot de top te begaan. Naarmate hij hoger stijgt, wordt hij volgens het geloof ook lichter. Dat is ook weer een symboliek. Want stijg je, dan wordt immers de last van het stoffelijke minder. Daardoor kun je je bewegen op gebieden, die anders – gezien je stoffelijke instelling – te zwaar of te groot voor je zouden zijn. Kun je dat niet dragen, dan val je: Wanneer je om die reden van een hoogte valt, dan breek je heel vaak geestelijk je nek. Maar kom je daar dus eerlijk en oprecht toe in een voortdurende en geleidelijke stijging, dan heb je voor jezelf gewonnen een verlies van ballast, van stoffelijke waarden, dip je niet kunt gebruiken. Daardoor kun je elk gebied, dat je bereikt (de takken van de levensboom) volledig ondergaan en uiteindelijk in de top klimmen, die voor de mens te zwaar is. Want zou een mens erin klimmen, de tak zou buigen en breken. Maar komt de bevrijde geest en komt zij daar met haar bewustzijn, dan draagt de tak haar.
En nu het eigenaardige van dit verhaal, van deze overlevering: De top van de levensboom raakt de hemel niet. Maar als de geest van de mens in de top staat – zich a.h.w. vrij maakt van de levensboom en gelijktijdig een verlenging ervan wordt – raakt zij de kosmos, de hemel.
En zo is zij in contact met de wereld van God: Of in de oude stijl was het dan nog van de “goden”. Die oude symboliek kunt u terugvinden op Java, Indonesië. U kunt ze terugvinden in Bengalen. U kunt ze terugvinden bij sommige vertellers in Arabië. En u kunt ze ook nog hier en daar vinden in de symboliek gebruiken door sommige magiërs in Senegal.
Deze oude stelling, deze oude leer, is eigenlijk voortdurend dezelfde gebleven. Wij gaan door het woud van het leven, bedreigd door de wilde dieren, die onze dierlijke hartstochten voorstellen. Zolang wij ze beheersen, helpen ze ons. Zolang wij echter onbeheerst zijn, zijn ze meester, verscheuren ze ons. Dit wordt soms uitgedrukt door de kabbalist, die naar bewustzijn streeft, voor te stellen als iemand, die vergezeld wordt door sommige wilde dieren. Heel vaak gebruikte men in de oude tijd daarvoor een soort tijger en een eenhoorn. Dan wordt hij nog door andere dieren bedreigd: maar de dieren mét hem nemen een beschermende houding aan. De conclusie is alweer eenvoudig – om met een geachte medespreker op dezelfde manier te argumenteren -: “Wanneer je een bepaalde lust van jezelf, een hartstocht, bedwingt, wordt deze tot een hulp bij het bedwingen van verdere hartstochten.” De latere kabbalistiek heeft dat zeker begrepen. In de levensleer wordt dan. ook steeds gezegd: Zeg niet: “Ik zal mezelf beheersen.” Maar zeg: “Ik zal meester worden over mijzelf op dit punt.” Wie dat bereikt, heeft daarmede de basis, waarop hij verder kan gaan. Zeg niet: “Ik zal het geheim ontsluieren.”
Maar zeg: “Ik zal mijn weg gaan, beheersend, tot ik meester ben van de sleutel.”
Beheersing speelt dan ook in de kabbalistiek een zeer grote rol. Elke sleutel, mijne vrienden, is uiteindelijk niets anders dan een reeks van innerlijke werkingen, beheersingen, waardoor het mogelijk wordt andere gebieden te ontsluieren.
Dan kan ik u verder er dit nog over zeggen: De getallenleer heb ik op het ogenblik helemaal niet aangesneden. Dat zal ik ook niet doen. De getallenleer is een hulpmiddel. Zij wordt gebruikt om via zekere regels – en vooral het ontwikkelen van eigen innerlijk leven en intuïtie – te komen tot een begrip van de wereld. Wanneer we ons echter vasthouden aan de grondstelling, dat beheersing de sleutel is, hoeven wij die sleutels niet eens als getallen uit te drukken.
Elke uitdrukking van een getal, die gelijktijdig sleutel moet zijn, is persoonlijk. Niemand kan een algemene kabbala samen stellen. Hij kan slechts een reeks van algemene opmerkingen met persoonlijke uitweidingen geven. Daardoor is de uitwerking der kabbalistiek vaak heel verschillend, maar de grondslag is hetzelfde: de levenshouding van de kabbalist, die voor zich bewust zoekt naar de sleutel door beheersing en vandaar komt tot geestelijke stijging door de aanvaarding van zijn wereld, zoals zij is.
Meditatie: Waarheid.
Waarheid. Een onbereikbaar goed. Onbereikbaar weten. Want wanneer wij zeggen “waarheid”, dan bepalen we onze standplaats, ons punt in de ruimte, ons bewustzijn. Waarheid wijzigt zich en is slechts op één punt absoluut, absoluut in het Goddelijke, in het Scheppende, dat Zichzelf te allen tijde gelijk, blijft. Maar veranderlijk is zij voor ons zelf. Want wijzelf veranderen.
Wij zoeken naar waarheid. Maar in feite is ons zoeken naar waarheid niet het zoeken naar een vaste rustplaats, naar een vaste mogelijkheid tot oordelen, naar een vaststellen. Wij zonken eerder naar een haast onbereikbaar iets – de stijging van ons eigen wezen – zodat we de wereld, die wij thans kennen, kunnen overzien. Waarheid, werkelijke waarheid, is het wezen van onze wereld erkennen. Maar om dit te bereiken moeten wij boven onze wereld uitstijgen.
Wij moeten a.h.w. eerst voor onszelf een nieuwe twijfel scheppen, voor we een oude waarheid kunnen erkennen. Het feit, dat er geen vastheid is in deze waarheid, brengt sommigen tot een twijfel: Zou er wel waarheid bestaan? En toch, in uw eigen wereld hebt u het vaak genoeg kunnen ervaren: Er zijn dingen, die waar zijn, voor u ook.
Wanneer het regent of de zon schijnt, is dit geestelijk gezien onwaar. Het is immers slechts de pols van het leven op aarde. Geen afzonderlijk verschijnsel. Maar voor de mens zijn regen en zonneschijn waarheden: waarheden, die we tastbaar en aan de lijve ondergaan.
Wanneer je tot een mens zegt: “Er is een eeuwig leven”, is dit voor hem geen waarheid. Het is een suppositie, een veronderstelling die hij misschien gaarne bevestigt, maar voor zichzelf slechts in zeer enkele gevallen daadwerkelijk ondervindt. Zolang hij mens blijft, gebonden aan de stof,- aan de materie, is zijn eigen leven waar en verder niet. Waarheid is datgene, wat op dit ogenblik voor onszelf onomstotelijk werkelijkheid is. Werkelijkheid ontdaan van alle bijkomstigheden.
Mens en geest zoeken gaarne raar verklaringen voor hun wezen en zijn. Zo hoort men een mens vaak zeggen: “Dat ik in dit leven dit alles beleven moet zal wel het gevolg zijn wan mijn vroegere incarnaties.” Geestelijk gezien kan het waar zijn, maar stoffelijk gezien valt alles te herleiden tot de stoffelijke oorzaken van het leven. Stoffelijk gezien is dus det slechts waar.
Het andere is een veronderstelling, die misschien een troost kan zijn maar niet de waarheid zelf.
Wanneer ik u dit zo naar voren breng: dan doe ik het, omdat zo vaak mensen menen de waarheid te vinden in het irreële, het nu-nog-niet-werkelijke. Geloof mij, daarin kunt u geen waarheid vinden. U kunt geloven dat, wat anderen als waarheid beleven, op dat vlak, voor u eens waarheid zal zijn. Niet dat het thans waar is. Misschien dat dit onderscheid voor u moeilijk is. Dat u zich afvraagt: “Wat moeten we hier nu eigenlijk mee aan? Er wordt hier heen antwoord gegeven op de vraag: wat is waarheid.” Misschien zult u zeggen: “Het antwoord is te beperkt,” Geloof mij: Alle dingen zijn in wezen waar, d.w.z. in God. Ook de leugen. Want een leugen moet ergens een bevestiging vinden, anders zou ze niet kunnen bestaan. Ergens is zij dus waar. Maar voor u is ze onwaar. Daarom moet men leren een persoonlijke waarheid te kennen. Een persoonlijke waarheid, die elke uitvlucht, elk beroep op het ongekende terzijde stelt en eerst voor zichzelf het leven definieert, zoals het is. Van daaruit kun je je waarheid groter maken, kun je je bewustzijn uitbreiden, tot het neer gebieden omvat. En dan zijn de meerdere gebieden gelijkelijk en gelijktijdig waar. Maar wat er buiten ligt is voor jou nog steeds onwaar. Niet reëel.
Men zegt wel eens: “God is de waarheid,” Dat is zeker waar, wanneer wij geloven aan een God – iets wat we niet weten: we welen niet of God werkelijk: bestaat, we nemen het alleen aan, krachtens een innerlijk kern en dat ver buiten ons vermogen tot oordeel uitgaat: – dan nemen we aan, dat God zich in alles openbaart, Wanneer wij zeggen: “God is waar te allen tijde en overal en alles is waar in God”, dan zeggen wij dus iets, dat krachtens een innerlijk weten reëel kan zijn: maar wij zeggen niet iets, dat voor ons persoonlijk op dit, ogenblik buiten elke twijfel aantoonbaar waar blijft. Daarmede moeten we rekening houden.
Wij moeten eerst zoeken naar waarheid in onszelf. De lage waarheid van geest en stof.
Daarnaast zal – de waarheid aanvullende – misschien een geloof bestaan. Maar we mogen nooit een beroep op dit geloof doen, voordat wij in waarheid hebben vastgesteld, dat de realiteit geen andere uitweg biedt. Wij mogen aannemen, wat wij willen, geloven wat wij willen, maar we moeten ons baseren op het heden, op het nu. Wij mogen onszelf niet bedriegen. Dat is de eerste term van het onderwerp.
Dan is er een tweede. Wij leren op de duur – de stof zowel als de geest – dat er dingen bestaan, die in onze wereld niet reëel zijn en die toch voor ons een uitermate grote realiteit weten te gewinnen. Dit zijn persoonlijke waarheden, die een uitbreiding betekenen van onze wereld. We begaan soms de vergissing deze tweede en zuiver persoonlijke, niet deelbaar: waarheid te stellen boven de gemeenschappelijke waarheid van de wereld, waarin we bestaan.
Dat is foutief. Hen kan niet zeggen: “Waarheid, geestelijk ervaren, gaat boven stoffelijke waarheid.” Men kan slechts zeggen: “De waarheid, geestelijk gevonden, is een uitbreiding van de waarheid, die ik stoffelijk reeds kende.” Vooral wanneer we geloven in God, wanneer we dus accepteren, dat er buiten het voor ons reële een hogere kracht bestaat, met eigenschappen, die we dan misschien in onze eigen wereld herkennen, dan mogen we uitgaan van het standpunt, dat de wereld, waar we leven, voor ons noodzakelijk is. Want zij is onze waarheid. Een uitbreiding van ons bewustzijn daaromtrent vergroot dus de waarheid van ons wezen. En naarmate ons wezen meer waar is, zal zeker de God, waarin we geloven als De waarheid, ook in ons sterker tot uitdrukken komen.
In enkele regelen samengevat: Waarheid is een waan, tenzij gevonden in en gebaseerd ook op eigen bestaan, onze eigen sfeer, onze eigen wereld. Maar deze waarheid, genomen als begin, geeft ons hele leven zin en doet ons meer begrijpen van wat ons zelf beweegt. Het doet ons begrijpen wat ons drijft, zodat de waarheid – waar erkend – in ons een grotere waarheid schrijft, die – eens beseft – een wereld doet verlaten en nieuwe werelden doet aanvaarden. Maar werkelijkheid ligt altijd weer in eigen wereldwaarde.
Ik hoop, dat ik met deze beschouwing uw punt “waarheid” heb toegelicht. Deze is gedeeltelijk een beschouwing, gedeeltelijk een les. De les is deze: Leer eerst waar te zijn en volgens waarheid te leven in je eigen bestaan. Zoek dan eerst naar hoger waarheid. En de belofte, die hierin ligt en die u eerst voor uzelf moet maken: Wie leeft in waarheid in eigen wereld, vindt grotere waarheid in zichzelf en zo grotere wereld, groter vreugde, groter mogelijkheid.