8 oktober 1969
Als wij het woord “kabbala” gebruiken, dan denken de meeste mensen aan iets dat heel, heel erg oud is. Dat is eigenlijk niet waar. Het woord “kabbala” wordt voor het eerst gebruikt omstreeks 1350; en de eerste keren dat er iets meer publiek over bekend wordt is eigenlijk zo rond 1700. Toen zijn er namelijk kort achter elkaar twee ietwat verschillende drukken verschenen één in Frankrijk, één in Duitsland. De Duitse druk is later qua indeling en inhoud voortdurend gereproduceerd en is eigenlijk de basis van hetgeen men op het ogenblik als kabbala kent.
De grondslag van de kabbala is de Zohar. Deze Zohar kunnen we het best omschrijven als mystiek, die is opgebouwd uit verhalen, vergelijkingen en stellingen. Ze bezit geen direct redelijke samenhang. Alles wat wij in de kabbala aantreffen is fragmentarisch en vergelijkend. Ook dat is weer begrijpelijk, als wij beseffen waar deze hele wijsheid vandaan komt. We kunnen dan tamelijk ver teruggaan. Abraham komt uit Ur. Ur is in die tijd een van de steden waar men het meest aan mystiek en magie doet. Men heeft zelfs een Mâ‑godsdienst, die buitengewoon succesvol is. En ofschoon Abraham wegtrekt (eigenlijk wordt uitgestoten) zijn er enkele van zijn zoons, die later daar nog hun vrouwen gaan halen. Van daaruit krijgen we langzaam maar zeker te maken met het joodse volk.
Er ontwikkelt zich daar een bepaalde manier van denken, die in de tijd van Mozes tot eenheid komt. Een wat kunstmatige eenheid misschien, waarbij de eerste vijf boeken van Mozes een rol spelen. En daar begint men te worstelen met een heel groot probleem: Men gelooft in één God. Er is maar één God. Maar als er maar één God is, hoe moeten wij dan de wereld zien met haar verdeeldheid? Zeer waarschijnlijk heeft men daaromtrent al een groot aantal stellingen ontwikkeld, vóór de Babylonische gevangenschap. Maar het is pas die Babylonische gevangenschap, die eigenlijk de aanleiding wordt tot een grote verandering in dit mystiek denken.
In Babylon heeft men goden van allerlei soort en geaardheid. Tussen de werkelijke oppergod en de mens staat een aantal goden. Er is a.h.w. een oervorm voor elk wezen op aarde. Dit is wat men mystiek nodig heeft om te komen tot een verklaring, een overdracht. God Zelf is één; er kan dus niets naast hem staan. Maar er kan wel uit hem en onder hem een aantal differente wezens ontstaan. Dat zijn dan de grote Tien, die we later als Sephiroth e.d. zullen leren kennen. De gedachtegang van die tijd kent reeds een drie‑eenheid, ofschoon daarbij niet wordt gesproken van de Vader, de Zoon en de Geest, maar van de Vader, de Moeder en de Geest.
De krachten, die daar worden uitgedrukt, moeten echter steeds weer worden herleid tot één God. Want juist in een wereld, waarin een polytheïsme zo ontzettend overheerst, is het monotheïsme, waardoor je je onderscheidt van anderen en waardoor je geloof een totaal nieuwe en andere betekenis kan krijgen, voor de mysticus van die tijd van zeer groot belang. Ik meen dan ook, dat wij in deze tijd de grootste ontwikkeling van het werkelijke denken meemaken; en dat is oosters denken. Een oosterling denkt beeldend, plastisch. Zijn uitdrukking is niet in de eerste plaats een ontleding, maar een voorstelling, een associatie. Daar staat tegenover dat de westerling (het christendom heeft dat overgenomen) eigenlijk het aristoteliaanse systeem van beredenering is gaan aanhangen. Deze kabbala, die dan nog niet zo heet, is dus eigenlijk een associatief systeem.
Er wordt beweerd, dat er een beroemde rabbi is, die dit alles tot stand brengt. We zouden daarover kunnen vechten. Nemen we de data aan, die de kabbalisten op grond van bepaalde werken hanteren, dan moeten we zeggen dat de eerste schrifturen en leringen van de kabbala voor het westen toegankelijk zijn als kabbala in 149 na Chr. Maar er is een heel grote kans, dat dit een mystificatie is. Het boekwerk namelijk, toegeschreven aan deze vroege bron verschijnt in feite pas in 1170 of zelfs iets later. En het is heel aannemelijk dat degene, die dat heeft geschreven, de naam van een oude wonderrabbi heeft gebruikt om daarmee een zekere nadruk te verlenen aan hetgeen hij zei. Je kunt op die manier een afstand scheppen en je hebt niet de noodzaak je gezag te verdedigen. Dat was misschien wel erg belangrijk.
Daarna zijn er velen geweest (Manuel van Cordoba, Simon van Cordoba, Simeon de blinde met een aantal leerlingen en familieleden), die dit systeem uitwerken. Hun denken is gebaseerd op de relatie tussen God en mens. God is altijd een moeilijke kwestie. Goethe heeft al gezegd, om het heel vrij te vertalen: “Als de mens spreekt van God, spiegelt hij zich aan het hoogste in zichzelf.”
We moeten de zaak dus wel heel redelijk bezien, vind ik, en niet zonder meer accepteren, dat er hier sprake is van een openbaring, een systeem. Er is eerder sprake van een aantal verhandelingen, fragmentarisch als ze zijn, die door associatie door aanvoelen en mogelijk door een zekere kennis de meer ingewijde de mogelijkheid geven om tot de ontdekking te komen van wat er in hem bestaat en wat zijn relatie met God is. Hiermee heb ik eigenlijk al heel veel gezegd over de kabbala. Ik weet, dat heel veel mensen dit beschouwen als een soort magisch, mystiek systeem. Laten wij nu eens nagaan wat men daar gebruikt.
Men gebruikt het systeem van letteromzetting, letterduiding. Men heeft een soort verklaringsboekje (een systeem), waarbij het woord ongeveer wordt bekeken als een afkorting in deze tijd. (U schrijft bv. V.N. maar dat betekent Verenigde Naties.) En aangezien in het hebreeuws nogal wat van uw lettertekens plegen weg te vallen (a, e, o, u enz., althans in de meeste gevallen) heb je daar te maken met woorden die uit dergelijke tekens bestaan. Bovendien kun je dan die tekens ook nog als getallen waarderen. Je kunt ook nog zeggen: een woord heeft een getal en is dus identiek met elk ander woord dat dat getal heeft. Dat is natuurlijk niet helemaal zuiver. U begrijpt het wel, hier is in feite sprake van speculatieve systemen. Nu is de zienswijze van de kabbalisten afhankelijk van de leer, dus de Wet, de geschreven, de overgeleverde Torah. Hun Wet is belangrijk, maar zij moet een verklaring, een reden hebben. Die reden en verklaring vindt men dan in de mystieke overpeinzing aan de ene kant en aan de andere kant in de Wetsuitlegging van de Rabbi’s.
Nu is er een wereld van het jodendom. Zolang dat bestaat zal de meerderheid, levende in een milieu, waarin nu eenmaal de Wet (de voorschriften, de regels) het leven beheerst, zich niet gaan afvragen: waarom? Maar hoe meer je wordt geconfronteerd met een milieu van een andere godsdienst en hoe sterker de druk van die godsdienst is op je denken en je vasthouden aan de Wet, hoe meer je een rechtvaardiging, een verklaring nodig hebt.
Hierdoor ontstaat er vooral in het oosten ( Rusland, Polen, waar men de Joden als communes nog heel wat minder prettig behandelt dan in de meeste West Europese landen) langzaam maar zeker een mystiek geloof; en dat mystiek geloof vindt vandaag aan de dag nog vaak zijn weerspiegeling in de denkwijze van bv. de Chassiden. Wij zien daar vele wonderrabbi’s. Een van de meest bekende is Rabbi Löw. Een man van wie wordt verteld, dat hij onnoemlijk veel wonderen doet, maar die aan de andere kant met zijn parabels de mens duidelijk maakt waarom je op een bepaalde manier leeft en moet leven.
In de overleveringen, die heden ten dage nog een grote rol plegen te spelen ‑ vaak beschouwd als zuiver chassidische verhalen ‑ vinden we nog heel veel terug, dat eigenlijk direct uit de vroege kabbala komt. Er zijn scholen natuurlijk. Maar elk van die scholen bekijkt het op haar eigen manier. We kennen bv. de z.g. Hamburgse school, voortgekomen uit rabbi Eisenstein. Deze heeft zoveel volgelingen gekweekt, die magisch dachten, dat zij van de kabbala een hele magie hebben gemaakt en daarvoor is zij niet bedoeld. De kabbala probeert de mens in relatie te brengen met God. De magie is daarbij eigenlijk een ritueel, dat met de essentie van de leer en van de denkwijze niet samenhangt. Om die leer te kunnen hanteren kom men ook in het mystieke jodendom tot een aantal indelingen.
Zo kent men 7 sferen. En daar zien wij ook alweer iets eigenaardigs. Deze 7 sferen worden heel vaak ‑ vooral door de christenen – direct geassocieerd met de vroegere 7 planeten, de 7 bekende apart bewegende hemellichamen. Dat is tegelijk waar en niet waar. Niet waar omdat de sferen, waarvan men uit het kabbalistisch denken spreekt, sferen zijn van entiteiten. Ze bevatten krachten en vormen. De hoogste sfeer bv. bevat de zielen, die bij een geboorte a.h.w. door God in het kind worden geduwd. Dat is dus een voorraadkamer. U ziet, dat is heel iets anders dan het latere toekennen van speciale eigenschappen aan die sferen en in sommige gevallen zelfs het associëren van deze sferen met de z.g. werkingen of stralen.
Wat is nu de kern van het kabbalistisch denken? Eigenlijk zou ik hier de oosterse weg moeten volgen en moeten spreken in allerlei associatieve beelden. Maar ik ben bang, dat wij dan elkaar helemaal niet meer zouden begrijpen. En daarom beginnen wij heel eenvoudig. God is een eenheid. God openbaart Zich in verschillende aangezichten. Aangezien dit nooit mogelijk is vanuit God Zelf, moet er dus tussen God en de mens iets anders bestaan. Dit andere zullen wij eenvoudigheidshalve voorlopig maar de wereld van de engelen noemen. Deze engelen spelen een grote rol in de overdracht van alles, wat er geschapen moet worden. Zij zijn de vormers. Onder hen staan weer andere engelen, die de boden zijn. Zo vindt God a.h.w. in Zich de Volmaakte, door zijn deeluiting, die wij oervorm zouden kunnen noemen een aantal uitingen, die onvolledig en onvolmaakt kunnen zijn, zonder dat Gods volmaaktheid zelf erbij in het geding komt. Een rechtvaardiging dus.
Naast deze oervormen hebben wij dan te maken met verschillende wereldmogelijkheden. Een wereld is niet voldoende. Wij kunnen dat alleen oplossen, indien wij dat zoeken in de mens. In de 17e eeuw vinden wij daarvoor een Levensboom, die in zijn indeling te onderscheiden is van de normale opbouw ervan. Het gaat hier dus niet om de Zuilen en ook niet om de boom, die zonder meer omhoog gaat, het gaat hier ook om een ontleding van de mens. Want, zegt men, de mens is a.h.w. de microkosmische God. God is de macrokosmos; de mens is de microkosmos. Die mens zetelt in de schepping, die dan wel als Malkuth wordt omschreven. Hij streeft naar het hoogst besefbare, dat men meestal Kether noemt.
Nu bestaan er 3 drie‑eenheden. Er zijn 10 van deze namen. Men noemt ze de Sephiroth, die uiteen vallen in de basis (de grondwaarde Malkuth) waaronder wel andere krachten zijn, maar die in dit verband geen rol spelen.
Nu krijgen we een eerste reeks; de natuur. Dat zijn 3 krachten, die de natuur representeren. Daarboven krijgen we 3 krachten, die de psyche of het onbewuste representeren. En daar weer boven krijgen wij 3 krachten, die de beheersing of het verstand voorstellen. Over het algemeen wordt de mens dan aangeraden om de middelste weg te gaan, waarbij hij de verlossingsbeweging doormaakt, de gevoelsmatige erkenning van de natuur en uiting van het hogere en daardoor begrip van het Hoogste. Boven die top zijn weer een aantal apart staande werelden, sferen of krachten. Men omschrijft ze meestal als godsnamen.
Deze voorstelling van de Levensboom geeft aan hoe de mens is. Men noemt zelfs in sommige van de werken aan, ofschoon dat meer associatief is uitgedrukt, dat de mens niet alleen zetelt in de uiting (wat de Levensboom dus omschrijft), maar dat hij gelijktijdig zetelt in de verborgenheid. Het denkbeeld kan ongeveer als volgt worden beschreven:
God is een krachtbron en gelijktijdig een kracht. Hij is het licht dat ontstaat, maar ook het licht dat uitstraalt. Waar die uitstraling ophoudt, begint de kenbare schepping. In het licht zijn nu alle waarden aanwezig, die ooit in de schepping kunnen worden geuit. De mens is voor zich een wezen, dat tot licht kan worden. Hij kan dus het licht, dat God is, imiteren. Maar omdat hij licht kan zijn, moet hij in het licht bestaan. Hij bestaat dus in de werkelijkheid, wat later het Koninkrijk wordt genoemd. Hij bestaat daarnaast als uiting van andere wezens, oervormen en daaruit voortkomende geestelijke hiërarchieën in een wereld of in een sfeer. De band tussen hem en de Godheid is de band van het besef, het innerlijk weten.
Dan kunt u zich uit dit alles misschien voorstellen dat het voor de kabbalist in het leven praktisch een beetje anders toegaat dan voor een gewoon mens. Want: Ik ben deel van God. Als ik besef wat ik ben, ben ik niet alleen deze uiting, maar ik herleef a.h.w. mede in God dat de hele wereld ‑ al het zichtbare en onzichtbare ‑ aan mij geopenbaard is. Een vergelijkend beeld misschien: Er staat een televisiecamera op de maan. U zit hier voor de monitor. U kunt nu gelijktijdig vanaf de maan de hele wereld zien en toch uzelf zijn als een heel klein onbelangrijk deeltje van die wereld. U beseft het totaal van de wereld en uw in dit opzicht toch ook wel weer enigszins microkosmisch milieu.
Dat is voor de meeste mensen natuurlijk moeilijk en nog moeilijker zou het voor hen zijn te begrijpen, dat ‑ indien wij aannemen dat al deze dingen van God zijn ‑ het voor ons ook niet mogelijk is om een eigen leven te leiden. Wij kunnen alleen leven wat God wil. In een ven de beschouwingen, die in 1725 in de z.g. Duitse of Hamburgse school is verschenen, wordt zelfs op een gegeven ogenblik gezegd:
“Wanneer er een kind op aarde komt, zo neemt God een ziel (uit de bergruimte waarover ik het had) en zegt deze ziel zijn lot. Daarna verbindt hij hen aan het lichaam.”
Een heel eigenaardige opvatting. Een soort voorbestemdheid speelt dus ook een rol. Dit alles zou onbelangrijk zijn, indien niet de denkwijze veel verder zou reiken dan het oorspronkelijk Godsbegrip, waaruit zij is geboren. Wij weten dat Philo (een man van joodse origine, hij heeft o.a. in Alexandrië geschreven) op een gegeven ogenblik in een christelijke beschouwing deze mystieke waarde van het jodendom gaat gebruiken. Het is zelfs bijna zeker, dat in uw boek van Openbaringen de associatieve en z.g. versleutelde uitdrukkingswijze is gebruikt, die de kabbalisten zich hadden eigen gemaakt. Het christendom, maar ook de hele wereld wordt daardoor beïnvloed. Want elk godsbeeld dat je maakt ‑ onverschillig hoe, mits er maar sprake is van een oppergod, er behoeft nog niet eens sprake te zijn van een ééngodendom ‑ wordt geconfronteerd met de innerlijke mens, de relatie mens‑God en daarmede ook met de vraag, of men in die Godheid en ten aanzien van die Godheid wat is, of men een lot heeft waaraan men gebonden is of niet.
De christelijke filosofieën, die voor uw deel van de wereld van groot belang zijn, blijken heel vaak iets van die kabbalistische zienswijze te hebben overgenomen. Als wij gaan kijken bij bv. de kerkvader Ambrosius en zijn geschriften, dan vinden wij hier en daar sterke kentekenen van een kabbalistische kennis en uitdrukkingswijze.
Thomas van Aquino gebruikt ‑ bewust of onbewust ‑ in zijn werken in vele gevallen juist de associatiemethoden, die de kabbalist zo dierbaar zijn. Ze gebruiken het in een ander systeem, dat is waar, maar ze hebben invloed uitgeoefend. Gaan we kijken aan de andere kant, dan blijkt dat niet alleen Babylon de joden heeft beïnvloed. Hun mystieke denkwijze wordt wel degelijk ook gebruikt t.a.v. de krachten, die men daar goden noemt. De associatie van de wisselwerking tussen Bel en Sin, de invloed van Nabu, de bode, later Mercurius geworden, de bemiddelaar, zij worden in bepaalde filosofieën in een verband gesteld, dat weer heel sterk doet denken aan Hindoe‑denkbeelden. Ontleden wij die Hindoe‑denkbeelden dan weer samen met de Babylonische, dan komen we tot de conclusie: in beide is een filosofische verandering gekomen en deze stemt overeen met wat wij in het kabbalistisch denken vinden. Dat is gebeurd rond 300 v. Chr. tot 500 na Chr. Er is dus sprake van een zeer grote invloed; een versleutelde denkwijze.
Er zijn er onder u natuurlijk velen, die zeggen: Vertel mij nu eens hoe kan ik nu zo met cijfertjes goochelen en de toekomst weten; of: hoe kan ik een boek lezen op de juiste manier? Gelooft u mij, met die systemen bereikt u niet veel. Er zijn mensen geweest, die de eerste vijf boeken van Mozes hebben omgezet volgens een kabbalistisch systeem en tot de conclusie zijn gekomen dat zij zuiver en alleen uit Godsnamen bestaan. Wat dus onzin zou zijn, indien we de wetgevende en beschrijvende inhoud van die boeken mede in aanmerking willen nemen, of de Godsnaam is identiek met het wereldgebeuren. Dat is het enige wat je kunt zeggen. Het lijkt me betrekkelijk moeilijk om op deze manier door te dringen in de werkelijkheid.
Een ander voorbeeld, waar u misschien wel wat aan heeft: De bruid, waarover wordt gesproken in het Hooglied, is eigenlijk het product van de scheppende kracht en van de wijsheid. Zij is het geestelijk licht of het geestelijk besef, dat over het algemeen verborgen is gehouden, omdat de kabbalist ‑ en volgens mij niet geheel ten onrechte ‑ ervan is uitgegaan dat mensen, die zich zeer intens bezighouden met de bijbel en een dergelijke duiding kennen, daardoor misleid zouden kunnen worden ten aanzien van hun verplichtingen tegenover de godsdienst en de dagelijkse wet. Zij zouden oneerbiedig worden tegenover de overlevering en dat kun je natuurlijk niet hebben.
Die bruid wordt bezongen in een stukje, dat misschien de prachtigste erotiek lijkt te zijn, die er ooit is geschreven. We treffen gelijktijdig de verheerlijking van het inzicht aan, het doordringen a.h.w. in de Godheid; dat wat je nog niet bent, maar waarmee je één kunt worden: de goddelijke uiting. Alle beschrijvingen ‑ hoe wonderlijk fraai ze ook zijn en hoezeer ze ook passen op een meer stoffelijke bruid ‑ blijken volgens de overlevering, welke in de kabbala wordt gehanteerd en de interpretatiewijze eveneens bruikbaar te zijn voor andere dingen. De glooiende hellingen b.v. waarover wordt gesproken zijn dus eigenlijk niets anders dan de borsten van de natuur, maar ook van de Godheid. Enerzijds krijgen wij lot, aan de andere kant krijgen wij besef. Als zij wordt vergeleken met een gazelle en met een duif (althans delen van haar met een duif), dan gebeurt dat helemaal niet alleen maar om nu eens dichterlijk te zijn, want de duif is ‑ en vreemd genoeg is dat reeds het geval ongeveer 3500 v. Chr. ‑ mede een symbool voor de geest. Het is ook een offer aan de geest, aan de openbaring van de Godheid. Het openbaart een aspect van de Godheid, zou ik moeten zeggen. De gazelle is de snelheid. Zij is tevens de tijd. Zij is de duur van het bestaan. Door deze overdrachtelijke berekening wordt dus het Hooglied van Salomo een complete inwijding. Dat is helemaal niet zo verwonderlijk.
U weet, de grote macht ligt in de Sjem; dat is de geheime Godsnaam. Iemand ‑ meestal een rabbi ‑ die een bijzondere inwijding heeft gehad of die bijzonder wijs is, die wordt dan ook als Baäl‑Sjem aangesproken: de bezitter van de godsnaam. Het zegel van Salomo is daarvan voorzien. Zijn beheersing van demonen is afhankelijk van die Godsnaam. Maar, zegt nu weer de kabbala, de naam is identiek met het ding. Een denkwijze, die voor ons vreemd is. Als ik zeg “koffiepot”, dan heb ik er nog geen. Maar de kabbala zegt: als ik “koffiepot” zeg, dan heb ik de essentie van alle koffiepotten. Dus is dit een werkelijkheid, die van toepassing is op elke koffiepot en die elke koffiepot kan beheersen. Een beetje vreemd. Maar als ik dus de naam van God heb, dan heb ik God. Niet in de zin van “ik bezit Hem”, maar “ik heb Hem, ik ken Hem; zijn kracht. Zijn mogelijkheden uiten zich door mij”, en dan wordt het heel wat anders. Misschien dat dit ook de oorzaak is van het veelvuldig zoeken naar geheime godsnamen, O.a. in de z.g. numericon, cijferomzetting. Alles, wat er in de kabbala naar voren wordt gebracht, heeft betrekking op de verborgen Godheid. Elke verklaring is die van een verborgen werkelijkheid, maar het is niet een andere werkelijkheid. Veel kabbalisten maken de fout te denken, dat hetgeen er in de kabbala staat zich onttrekt aan de alledaagse werkelijkheid. Neen, het is de werkelijkheid achter deze schijnbare werkelijkheid. Zij is de wereld, die achter maya ligt: de waarheid. Deze waarheid kunnen we niet benaderen met ons verstand, maar we kunnen haar aanvoelen. We kunnen voelen, als wij door de valsheid van een bepaalde schijn heen de werkelijkheid voelen. De eerste filosofen, die de kabbala ‑ die toen nog niet zo heette ‑ hebben gevormd, degenen die hebben samen gewerkt aan het ontstaan van de Zohar, zijn mensen geweest die zochten naar deze werkelijkheid.
Het is aardig te weten, dat je amuletten kunt maken volgens kabbalistische principes, dat je horoscopen kunt berekenen volgens kabbalistische principes, dat je bezweringen en oproepingen kunt doen, maar het is niet van belang. Deze dingen zijn alleen maar overdrachtelijk; ze zijn deel van de schijn, waarachter een werkelijkheid staat. Een aardig voorbeeld van de denkwijze van een kabbalist is misschien het volgende verhaal:
Er woonde ergens in een klein dorp (een landbouwgemeenschap) in Zuid-Rusland of Roemenië een rabbi, die zeer vroom was en die de kabbala kende. Nu was het al een lange tijd droog gebleven en de rabbi had bezweringen uitgesproken, hij had gebeden, de hele gemeente had gezamenlijk God gesmeekt, men had offers gebracht, men had een zekere boete afgekondigd, men vastte en men deed allerhande dingen, maar er gebeurde niets. Toen zei die rabbi dit: “Nu is het mijn zaak”; mijn werkelijkheid, bedoelde hij. Hij ging naar de verdroogde akkers en tekende met zijn stok een grote cirkel op de grond, ging er middenin staan, stak zijn stok in de grond en zei: “Heer, als u niet naar ons luistert, dan verzeker ik U, dat ik hier in deze cirkel zal blijven tot U mijn volk helpt.” Toen begon de regen onmiddellijk te vallen.
Een wonderverhaaltje. Maar denkt u even na wat daar achter kan schuilen. Denkt u aan de kabbalistische denkwijze, die in het verhaal besloten zit en niet alleen aan het wonderverhaaltje, dat in negen van de tien gevallen eigenlijk maar een legende is en met de feiten misschien weinig te maken heeft. Als ik mij van mijn wereld afzonder om mijn kracht te zenden voor die wereld, ben ik niet meer gebonden aan die wereld; ik ben innerlijk verbonden met God. Daarom kan die rabbi tot God spreken en verhoord worden, terwijl hij in de wereld met alle gelovigen niet wordt gehoord. Hij zegt. “Ik blijf hier.” Hij is het zegel. Hij is a.h.w. de miniatuur weergave Gods, een soort levende Baäl‑Sjem geworden, die in de cirkel (in het zegel) identiek met en deel van God is. En daarom kan hij uit zijn kleinheid naar het grote zeggen: Nu moet U helpen. Zijn wil om te helpen en zijn daad om te helpen worden overgebracht en het begint te regenen. Het antwoord in de schijnwerkelijkheid kan alleen voortkomen uit de harmonische bereiking, de identiciteit met de grote werkelijkheid.
Ik weet niet, of ik u met dit verhaal verveel, maar als je iemand wilt duidelijk maken wat de kabbala is en niet alleen iets wilt vertellen uit die kabbala, dan kun je vele citaten aanhalen. Dan krijg je echter een geschiedkundig overzicht en kom je terecht bij dergelijke verhalen en dergelijke denkwijzen.
Van Rabbi Löw wordt verteld, dat hij de Golem heeft geschapen. Hij deed dit door een pop te vormen uit klei en een tablet (een soort zegel) daarop te drukken, waarin hij ook weer de Baäl‑Sjem, de geheime naam Gods, had geschreven. Dat wezen gebruikte hij om gevangen uit het Hradschin (de koningsburcht) te bevrijden volgens de legende. Dat is een verhaal, dat ongetwijfeld niet waar is. Maar als ik Gods naam ken, als ik dus de essentie van God in mij ken en dus identiek ben met die afzonderlijke lichtwereld, waar omheen al het andere eigenlijk maar duister is dan kan ik hierdoor bezielen. Als ik uit mijn wereld iets vorm ‑ onverschillig wat ‑ waarin ik dit goddelijk licht zend, dan leeft het, en gehoorzaamt het mij, want het licht dat ik daarin leg is ook mijn licht. Ik ben identiek met het werkelijke licht. Hierdoor kan ik elke structuur bezielen en in stand houden. Maar op het ogenblik, dat ik die zaak voor mijzelf wil gaan gebruiken (of het nu uit noodzaak, uit hebzucht of uit angst is), handel ik niet meer uit God. Ik ben mens; ik ben teruggekeerd in de schijnwereld, de menselijke schijnwereld. Ik ben niet meer identiek met God.
Als er nog een bezielende kracht is, komt die direct uit God. Ik beheers het niet meer. Pas als ik de Baäl‑Sjem. wegneem (het zegel met de geheime naam Gods), valt de materie terug tot wat zij was en keert zij tot mij terug. En dan moet ik zelf eerst weer het contact vinden. Het is een heel eigenaardige zienswijze. Maar de kabbalist denkt nu eenmaal anders aan het leven dan de doorsnee‑mens.
In het christendom heeft hij de christelijke systematiek natuurlijk daarop toegepast. Hij heeft de vertalingen uitgelegd op zijn wijze, maar de achtergrond blijft het oosten, blijft de dichterlijkheid. Waarom noemt anders een van de bekende schrijvers zijn werk “De Apotheker”? Hij noemt het “Apotheker”, omdat dit een naam‑chiffre is voor een ander begrip. Hij zegt dus twee dingen tegelijk en geeft dus aan dat volgens hem de leer genezer is; gever van geneesmiddelen in de eigen wereld, maar gelijktijdig is zij het verborgen licht in de duisternis. Een heel typerende denkwijze.
Een ander doet het dichterlijker. Hij spreekt erover als “de tuin der citrusvruchten”. Dat is natuurlijk erg mooi en dichterlijk. Maar waarom? Tuin is identiek met Eden, het paradijs, dat in het kabbalisme vaak de berghof wordt genoemd. De tuin van de citrusvruchten (the garden of the pomegranates) betekent: tuin van de vruchten, die lijken op de zon. Vergeet niet: de zon was ook een Godssymbool. Dus zeer typerend: het is a.h.w. de verblijfplaats van God, zoals men in het oude Egypte oorspronkelijk beweerde: Aton, de zonneschijf, is de woonplaats van Re. Hij drukt dus veel meer uit dan hij kan of wil zeggen, maar gelijktijdig doet hij het dichterlijk.
Als een andere kabbalist zegt. “Als de beschouwer alleen is en in zijn eenzaamheid zoekt naar de waarheid, ontvouwt zich de vrucht als de staart van een pauw”, dan zeg je: dat is fantastisch aardig. Maar men vergeet iets anders: De pauw is niet alleen de pronker, maar in zekere zin ook een koninklijke vogel, een koninklijk embleem geweest. De pauw, die zich in zijn volle praal vertoont, is het onaanzienlijke dat zijn aanzienlijkheid kenbaar maakt. En deze eigenaardige double‑talk, die dan nog weer wordt ondersteund door afkortingen en omzettingen is en blijft oosters. Ze is niet systematisch.
Misschien kan ik hier een stukje citeren uit een vroeg‑kabbalistische verhandeling omstreeks 1100, voordat de naam “kabbala” algemeen werd begrepen. Overigens, “kabbala” betekent zoiets als; boodschap en inzicht.
“Wanneer ik ga door de wereld en schouw in mijzelf, zo ga ik door de nevel. Maar zo ik ga door de nevels, spreekt tot mij al wat is geweest” (hij bedoelt daarmee waarschijnlijk de overgeganen, de engelen, de goddelijken), ”en zo weet ik wat is en toch ben ik in de nevel, want ik kan het licht niet zien zonder te vergeten dat ik ben.”
Dichterlijk, overdrachtelijk. Maar tien zou het ook anders kunnen zeggen: Wanneer ik in mijzelve ga, dan verlies ik de zekerheid van mijn wereld. Ik ga begrijpen, dat achter alles nog weer iets anders verborgen is, ik zit in de nevel. Maar alles, wat in de werkelijkheid door alle tijden heeft bestaan, zal ik nu aanvoelen; het kan tot mij spreken, ook al is de werkelijkheid voor mij vervaagd. Uit die vervaagde werkelijkheid puur ik dan voor mij een inzicht en een zekerheid, waardoor ik verder kan gaan en groter kan worden tot het ogenblik, dat ik de werkelijkheid kan verdragen en dan de nevenvormen, de verschijnselen, niet meer nodig heb.
Een andere kabbalist (ik noem ze nu maar kabbalisten), die leefde ongeveer 93 na Chr., zei iets heel wonderlijks:
“Want hij is. En hij is als een hert. Hij is gewapend en zwak. Hij is een wezen, gehelmd en naakt onder de zon.”
Als u dat herleidt tot de oorspronkelijke taal en u gaat het omzetten, dan komt er heel wat anders uit. Dan heeft hij het helemaal niet over een hert, dat een gewei draagt en toch weer niet draagt, dat gewapend is en machteloos. Hij zegt dan eigenlijk alleen maar: Kijk eens, als ik de schepping benader, zo is zij tegen mij gewapend; want wil ik haar overwinnen, dan verwerpt zij mij. Maar ben ik weerloos tegenover de wereld, dan is de scheppende kracht ook weerloos tegen mij; hij is zonder tegenstand. Om de essentie van het Goddelijke te begrijpen moet ik zonder enige strijd of weerstand aanvaardend gaan en dan uit de rechtvaardigheid, uit het begrip en uit de liefde bezien wat de feiten zijn. Daar komt het op neer.
U ziet, al die kabbalisten met hun eigenaardige verhandeling, hun vreemde verhalen en overleveringen wisten heus wel wat meer omtrent de goddelijke waarheid dan men zou denken. Maar zij zijn zeker niet degenen, die een onfeilbaar kosmisch systeem hebben ontworpen. Hun zeven sferen zijn nog steeds zeven elementen, opgesteld op een platte wereld, die op de oeroceaan drijft. Hun spel met goden en namen is eigenlijk niets anders dan een poging om hun denken uit te drukken in termen, die ze hebben ontleend aan Babylon. En horoscopie is in feite niets anders dan een verre herinnering aan Ur, uitgedrukt in een systeempje, dat pas ontstond ongeveer 800 ‑ 900 na Chr. en eigenlijk van Arabische oorsprong is.
Zie de kabbala in haar werking en uiting alstublieft niet als iets onfeilbaars of als een systeem. Het is een filosofie, die als leidraad kan dienen voor het denken van de mens. Het is je eigen verovering en verwerking, die een rol spelen. Al het andere blijkt op den duur onbelangrijk te zijn. Of zoals een kabbalist uit 1763 á 1764 zei:
“Het gulden slot of geheim (daarmee bedoelt hij dus de kabbala) is het ei. Eerst als wij de schaal hebben doorbroken, kunnen wij de wereld (de werkelijkheid) betreden.”
Als ik u dat vanavond heb duidelijk gemaakt, weet u in ieder geval al iets meer over de kabbala.
************************************
* Een soort kaartspel met naar ik meen 86 grote en kleine arcana vormt voor sommige kabbalisten de grondslag, waaruit zij kabbalistisch denken, verklaren en zogenaamd bewijzen, soms ook het toekomstig levenslot van de mens. Kunt en wilt u over deze arcana en haar inhoud iets vertellen.
De tarot, want dat bedoelt u, heeft praktisch geen samenhang met de oorspronkelijke kabbala, al is het iets, waarmee kabbalisten zich plegen bezig te houden. Dat is weer iets anders. De tarot of rota is opgebouwd uit het z.g. groot of innerlijk, het menselijk arcanum; dat zijn 22 kaarten. Daarnaast het z.g. wereldomvattend arcanum. Waar het hier nu om gaat is dit:
Ik heb een groot aantal symboolkaarten en elk van deze symbolen drukt een van de functies uit, die een mens kan bekleden, maar ook een innerlijke toestand waarin hij kan verkeren. Als ik die kaarten op een bepaalde wijze groepeer (ik doe dat meestal in figuren en niet in rijtjes, zoals zo vaak gebeurt), dan krijg ik een opbouw, waarvan de topkaart (ik gebruik hiervoor heel vaak een driehoek, soms ook de cirkel van het groot arcanum) mij duidelijk maakt wat op dit moment mijn wezen is. Ik kan mijn wezen overdenken aan de hand van deze kaart. De afleidingen, die ik daarnaast zie, drukken uit wat mijn wereld voor mij is. Ik krijg dus een inzicht in mijn innerlijke relatie met de wereld en indirect door die wereld ook met hogere krachten. Door daar omheen nu op de een of andere manier (dat kan in een rij‑systeem, in een rechthoek‑systeem of in een z.g. tweede cirkel) het klein arcanun uit te leggen, zie ik nog hoe bepaalde functies in mij in relatie komen te staan tot de dingen buiten mij. Dan heb ik hier dus inderdaad een middel om mij te concentreren en aan de hand van voor mij bekende sleutelbeelden zeer snel innerlijk een resultaat te bereiken. De arcana gelden dus niet als een soort bijbel zonder meer maar zij vormen een sleutel tot bepaalde gedachtegangen. En naarmate men het meer gebruikt, kan men dus ook die gedachtegang sneller bereiken.
Vergelijk; Als u goed wilt rusten, past u een ontspanningstechniek toe. U gaat zo plat mogelijk liggen, een groot deel van uw lichaam in aanraking met uw bed, met de grond of met wat dan ook en u begint u te ontspannen bij uw tenen, één voor één enz. enz., totdat u aan de haren bent gekomen. Als u dat nu een keer of 6, 7 heeft gedaan, dan blijkt dat u met de ontspanning niet veel hoger meer behoeft te gaan dan de knieën. Doet u het lang genoeg, dan denkt u op een gegeven ogenblik “ik moet mijn tenen ontspannen” en het ontspanningsproces zet automatisch door. Zo moet u het werken met deze kaarten dus beschouwen.
Ik heb een ontspannenheid, een verinnerlijking, een verandering in mijn toestand nodig. Alleen al door het ritueel van het uitleggen van de kaarten bereik ik die. Dan kan ik op die manier schouwen, ik kan mijzelf zien, ik kan mijn wereld zien en ik kan omtrent mijzelf en de wereld conclusies trekken. Maar werkelijk voorspellend werk is dat natuurlijk niet.
Nu weet ik wel dat er mensen zijn, die de tarot gebruiken als waarzegkaarten, maar dat heeft nu werkelijk helemaal niets meer te maken met de echte kabbala en de echte kabbalist. Het heeft zelfs niet veel meer te maken met het oorspronkelijke doel van de tarot. We zitten dan meer in de richting van de Spaanse waarzeggers, die de eersten waren, die dit systeem volgden. Hierbij ken ik aan de grote arcana een betekenis toe: de zon.
De zon betekent, dat er licht schijnt, er eventueel een onthulling komt, kracht of vreugde is t.a.v. de omliggende kaarten van dat arcanum. Het klein arcanum (de getalskaarten) duiden dan weer aan wat voor interpretatie ik eraan moet geven. Ik heb bv. de bliksem. Dit kan een plotselinge onthulling zijn. Nu ligt daarnaast een schoppen tien. Dan zeg ik: dat zal zeer waarschijnlijk een onthulling zijn in verband met gezondheid en dat zal zo en zo zijn.
Dan zijn er mensen die zeggen: Nu moet ik die kaarten bij elkaar optellen en als ik de getallen vereenvoudig, kom ik dus tot laten we zeggen 7 dagen, 7 weken, 7 maanden, 7 jaren. Maar dat is zuiver waarzeggerij.
De oorspronkelijke tarotkaarten zijn de Egyptische. Laten we ons daarin niet vergissen. De eerste werkelijke tarotkaarten zijn in Frankrijk gedrukt en daar komen zelfs nog enkele eigenaardigheden bij voor. Er is bv. tussen de eerste en tweede druk een spiegeling ten aanzien van de jugler of goochelaar, die bij zijn tafeltje staat. Links en rechts zijn dus verwisseld en dat geeft nog wel eens moeilijkheden. Wanneer je dus gewend bent te werken met één systeem en je krijgt toevallig een kaart waarop die spiegeling staat, dan ga je onwillekeurig alles naar de andere kant interpreteren.
De Egyptische kaarten waren oorspronkelijk helemaal niet bedoeld als speelkaarten, maar als ideogrammen (enkele hiërogliefen tezamen) en gaven bepaalde godswaarden aan. Door die godswaarden steeds te hergroeperen, kon men elk drama van de goden en daarmee elke relatie tussen mens en goden daaruit lezen. Omdat die verwisselbaarheid bestond, werd het ook wel gebruikt voor wichelen, o.a. in de tempel in Thebe, beroemd om het wichelen met deze kaarten met die tekeningen erop. De uitvoer van die kaarten o.a. naar Griekenland en later naar Italië geschiedde hoofdzakelijk door de Isis‑cultus, die voor wicheldoeleinden daarvan gebruik maakte. In die landen hebben ze weer een evolutie doorgemaakt en werden ze vermengd niet de oorspronkelijk uit Perzië en Zuid‑Azië komende speelkaarten. De symbolen waren toen nog heel anders. Daaruit ontstonden de eerste kaartspellen, die niet alleen voor wichelen, maar ook voor gokken werden gebruikt, in ongeveer 1100. In de tijd van de kruistochten werd er al behalve gedobbeld ook met kaarten gegokt. Dat was eenvoudig keren: dus ik het hoogste, jij het hoogste. Daaruit komt een ontwikkeling van kaartspellen voort, die vanaf de 14e eeuw in omloop zijn.
Nadat een hele tijd overal de alchemist, de kabbalist, de mysticus als geheel door de kerk werden onderdrukt, krijgen in die periode die mensen dus wat meer vrijheid. De Reformatie en de rest rolt aan. Het resultaat is, dat men nu ineens deze dingen weer naar voren gaat brengen en ze afwisselend gebruikt als wisselsysteem als meditatiesysteem en als een soort mnemotechniek, waar mee je je allerhande dingen kunt herinneren. Als ik die kaarten op een bepaalde manier samen leg en ik vind later die combinatie weer terug, dan krijg ik ook het denkbeeld weer terug. Ik kan mij dus veel meer herinneren, vooral wanneer dat meer ingewikkelde geestelijke zaken of recepturen zijn. Dat is eigenlijk alles wat ik zo een, twee, drie daarvan kan zeggen. Ik zeg er echter uitdrukkelijk bij. Het kan zijn dat de kabbalist de tarot gebruikt. Maar de tarot is oorspronkelijk niet deel van de kabbala en vloeit ook niet zonder meer voort uit de kabbalistische onderrichtingen. De rota (de kringloop) is eveneens Egyptisch van oorsprong en niet joods‑kabbalistisch. Ik hoop, dat u wel een klein verschil zult willen maken tussen tarot en kabbala.
* Is het kaartspel, zoals het nu bestaat, afkomstig en een overblijfsel van deze arcana?
Eigenlijk wel. Vergeet niet, dat er vroeger betrekkelijk veel z.g. schijfspellen hebben bestaan. Deze schijfspellen waren de oorsprong van het damspel, dat van Perzisch‑Arabische origine is, maar indirect ook van het schaakspel. Als je namelijk bepaalde symbolen op die schijven tekende, kon je ze ook anders gebruiken. Zo ontstond dus het eenvoudige schaakspel, dat later door een uitbreiding van het aantal velden en stukken langzamerhand uitgroeide tot het tegenwoordige schaakspel. Maar de mensen, die geen bord hadden en toch wilden spelen, speelden nu met die schijven of stukjes (het waren vaak vierkante stukjes) met de verschillende voorstellingen erop een spel dat het midden hield tussen kwartetten en één‑en‑twintigen. De neiging tot dergelijke spelen was dus aanwezig. Toen deze arcana bekend werden, waren er mensen, die ze toevallig in handen kregen en daarmee gingen spelen en ook gokken. En daaruit ontstonden er allerhande spelen, die eigenlijk een beetje een bijbedoeling hadden. Zwarte pieten b.v.. Dat lijkt een heel eenvoudig kaarspelletje. De zwarte Piet of zwarte boer was vroeger heel vaak de duivel. Dan speelde de schoppenaas in het spel een tweede rol. Schoppenaas was de kaart van de dood. In het kaartspel beeldde men het achtervolgd worden door de dood en de duivel uit. We kregen daarbij te maken met het systeem: de duivel wordt van hand tot hand doorgegeven. Daar kwam het eigenlijk op neer. Er zijn romanciers, die later daarvan gebruik hebben gemaakt. Een heeft een roman geschreven, die heette “Het ongelukshuidje”. Het gaat over een huidje, een stukje leer, waarmee je alles kunt bereiken wat je wilt. Elke keer als je een wens uitspreekt, dan wordt die wel vervuld, maar het huidje wordt iets kleiner. En degene, die de laatste wens uitspreekt, zal daardoor verdoemd zijn. Dat is iets, dat heel dicht bij de oude interpretatie van dit kaartspel ligt. Het is een van de eerste meer algemene kaartspelen. Het werd zelfs in sommige kloosters gespeeld, waarbij het in feite ging om een soort mysterie. Maar een mysterie, dat al heel gauw voor ontspanning en een rondje bruikbaar was, zodat op den duur de zwarte Piet niet meer de duivel was maar de kosten van een roemer wijn of een kroes bier per man die deelnam. Zo heeft zich dat ontwikkeld.
* U heeft gezegd, dat de kabbala bestaat van ongeveer 1300. Dat was in de joodse jaartelling dan al 4400. Is dat dan zo laat gekomen?
Ja, ze is zo laat in vorm gekomen. Nu moet u proberen even na te denken over die hele situatie. Dit is een geheimleer. Deze geheimleer is – langzaam maar zeker ‑ onder invloed van de Moorse rijken vooral het eigendom geworden van filosofen. Bij deze filosofen zijn een groot aantal door de Moren gedulde en vaak ook als zeer waardevol erkende joodse leraren ‑ ook godsdienstleraren. Wanneer Spanje door de Moren wordt overspoeld, komen ze mee. We zien dan dat de eerste scholen van wat wij later “kabbala” zullen noemen en ook een groot gedeelte van de eerste geschriften in Spanje, Noord-Spanje en Zuid-Frankrijk ontstaan. Maar pas na de overwinning op de Arabieren (dus lang na Ronceval) durven die scholen er ook met buitenstaander over te spreken. Dan komt het begrip. Men komt er dan toe om die geschriften wat meer uit te geven, omdat die leer alleen te begrijpen is, indien men eerst de grondideeën heeft geleerd. De eerste bekende publicaties op dit terrein zijn handschriften, die stammen uit ongeveer 1100 ‑ 1200. Deze komen uit Spanje, Zuid-Frankrijk. De andere schrifturen, die we ervan kennen zijn niet zuiver kabbalistisch te noemen, omdat ze voortkomen uit de magisch‑alchemistische richting in het christendom. Daarvan troffen we n.l. in Byzantium verschillende voorbeelden aan van schrijvers en schrijfsters, die wel dergelijke stellingen verkondigen, maar ze aanpassen aan de toen gangbare interpretaties van de christelijke leer.
We zien verder, dat er voor die tijd filosofen zijn, die deze denkwijze gebruiken. Maar alles bij elkaar genomen is eigenlijk die hele oosterse tak niet zuiver kabbalistisch; Zij is een mengsel van joods mysticisme, Egyptisch mysticisme en Griekse filosofie. In dit mengsel vinden we later nog sterk de Arabische opvatting van chemie (de waarde van el Chemeia), dat later alchemie zal worden. Dit alles bij elkaar komt dan van de oostelijke kant binnen, in het westen vinden we de zuiver joodse filosofie. Omdat er in Frankrijk bij veel mensen een betrekkelijk grote openheid bestond voor dergelijke dingen, was daar een verbreiding gemakkelijker. Van daaruit word het overgedragen naar joodse centra en kwam het terecht in Keulen, in Frankfurt/Mainz en ging het naar Hamburg en dan pas naar Polen en Rusland, Letland en Lithauen. In deze landen zijn er reeds joodse gemeenschappen, die een lichtelijk afwijkend meer mystificerend geloof kennen dan de west‑Joden. Dat systeem is voor hen dus gemakkelijker in hun dagelijkse geloofsbeleving mee te interpreteren, zodat het aan de ene kant veel sterker uitgrijpt, maar aan de andere kant vervlakt, omdat de mensen de symbolen niet nodig hebben om de emotie te beleven. Ze blijven de belangrijkste scholen in Salallianca, Menton, in de buurt van Toulouse, in Hamburg en later niet te vergeten maar vaak niet goed bekend, de z.g. kabbalistische school van de gemeenschap Amsterdam. Deze werkte overigens niet naar buiten toe, omdat de joodse gemeenschap in die tijd al word gediscrimineerd (in Holland nog niet zo erg) en alle moeite had om met de Hollandse christenen een beetje redelijk uit te komen en geen bij zonder zware lasten of vervolgingen uit te lokken.
* Welk jaar was dat waar u over spreekt?
De school in Amsterdam bestond van 1522 of 1523.
* Dat waren toch Spaanse Joden?
Daar waren inderdaad gevluchte Joden bij. Spaans moet u eigenlijk niet zeggen. Ze waren grotendeels Portugezen en ook Spaansen. Die school blijft bestaan tot ongeveer 1770 en daarna vervlakt dat. Dan zijn er allerhande veranderingen. Een deel van die mystiek wordt vreemd genoeg overgebracht naar Engeland, waar het aanleiding is tot het vormen van Loge’s. In die periode ontstaan gelijktijdig ook de grote Loge’s in Frankrijk, die ook veel aan de kabbala, aan de alchemie e.d. ontlenen. Deze Loge’s blijken, als ze met elkaar in contact komen, een gelijke basis te hebben, ofschoon ze eigenlijk afzonderlijk zijn ontstaan. De Loge’s, die van Frankrijk uit in Engeland worden gesticht, zijn eigenlijk niets anders in het begin dan een soort fusie van twee onafhankelijke bedrijven, die zoveel gemeen hebben dat de eindproducten bij beide het zelfde behoren te zijn. Daar komt het wel op neer.
* Kunt u ook zeggen of het waar is dat het doen aan de kabbala voor de joodse godsdienst verboden is?
Er is een tijd geweest, dat dit verboden was, inderdaad. En wel, omdat men in de kabbala, die een zeer grote persoonlijke interpretatiemogelijkheid en vrijheid geeft, een soort aantasting zag van de Wet. Vooral toen daar nog zekere magische praktijken bij te pas kwamen, werden ze zelfs als godlasterlijk en godloochenend beschouwd. Daarom is het zo geweest, dat in bepaalde joodse gemeenschappen ‑ zelfs nog in de late middeleeuwen en in het begin van die periode ‑ kabbalisme als uit den boze, als demonisch werd beschouwd. En degene, die zich daarmee bezig hield, werd zonder meer uit de gemeenschap gezet. Maar ik geloof niet, dat op dit moment (behalve bij enkele sekten ‑ er zijn in het jodendom, nogal een paar sekten) de studie van de kabbala als zodanig als oorzaak wordt beschouwd voor een uitzetting of uitdrijving.
* Wordt zij nog bestudeerd?
Heel veel zelfs. Het vreemde is, dat er in Jeruzalem een gemeenschap is van ongeveer 800 Joden, die zich eigenlijk beschouwen als vreemdelingen in een vreemd rijk (dat is ook het zonderlinge), die zich zeer sterk bezig houden met kabbalistische beschouwingen en overwegingen en op grond daarvan het niet in de eerste plaats geestelijk rijk van het moderne Israël zelfs menen te moeten verwerpen. Al doen ze dat dan natuurlijk niet daadwerkelijk. Ze beschouwen de hele opzet van de joodse staat als volledig verkeerd.
* Bedoelt u de Chassiden?
Neen. De Chassiden beschouwen de verlossing als nog niet bereikt. Ze wonen wel in Jeruzalem, maar het is nog het het werkelijke Jeruzalem. Ze wonen echter wel in dezelfde wijken als de Chassiden. Het is namelijk eigenaardig, dat je een grote overeenkomst vindt tussen de leergierigheid en de meditatieve processen, die bij de Chassied en bij de kabbalist zoveel voorkomen. Daarom zijn ze sterk aan elkaar verwant. Maar waar de Chassiden een zeer nauwkeurig ritueelbegrip erop nahouden, zijn de kabbalisten wel iets vrijer.
* Zijn er in het denken van Baruch de Spinoza, die zich eigenlijk van het joodse geloof heeft afgewend, nog mystieke elementen overgebleven?
Ja, die zijn er zeer zeker. We kunnen zelfs aannemen, dat Spinoza kennis heeft gehad van een aantal kabbalistische leringen. Maar hij probeerde zich niet alleen los te maken van het jodendom of van het kabbalisme, maar hij probeerde ook uit het denken te komen tot een nieuwe wereldbeschouwing, waarbij hij de mens en zijn wereld centraal stelde; en dat was voor de kabbalist van zijn tijd toch niet aanvaardbaar. God was centraal in de mens; vandaanruit gezien was misschien de mens beperkt centraal als licht van een klein deel van zijn wereld, verder niet.
* Ook niet in de joodse godsdienst?
Absoluut niet. De godsdienst had er niets mee te maken. De verhouding tussen de godsdienst en de kabbala kunt u ongeveer beschouwen als theologie tegenover theosofie.
* Zie ik dit goed, het is eigenlijk een dubbele vraag, dat zowel de tarot als de kabbala middelen zijn om, de weg tot bewustwording te vergemakkelijken?
Ik zou uw vraag een dubbel antwoord willen geven en willen opmerken, dat beide – evenals vele andere middelen – als zodanig bruikbaar zijn. Maar dat zij op zichzelf niet zonder meer een dergelijk middel kunnen vormen, daar zij ‑ naar gelang van de benadering ‑ misleidend of verlichtend kunnen werken.
Dan kunnen we nu nog een paar afsluitende woorden spreken. Ik geloof, dat ik dat het best kan doen door te proberen iets van het denken terug te vinden, dat juist vanuit de kabbala zo’n enorme invloed heeft gehad op zoveel mensen. God kunnen wij niet zien, benaderen en ons voorstellen. Wij zijn deel van God. In ons leeft God. Wij, die in ons die God erkennen, moeten uit deze erkenning komen tot een mede erkenning van de schepping en de beheersing van ons zelf. Wij worden door het lot gedreven, zolang we niet begrijpen, welke kracht er in ons is en welke kracht ons beweegt. Zodra wij deze kracht in ons echter aanvoelen en begrijpen, kunnen wij komen tot dat moment van besef, waarin we de noodzaak in ons bestaan zien en als zijnde van kosmische orde. Op dat moment zijn wij in kosmische graad verbonden met al het zijnde.
Het heeft weinig zin de paden van de menselijke bewustwording op een bepaalde wijze te omschrijven. Of wij gaan langs de paden, die men de Sephiroth noemt en de verbindingen tussen hen, of wij gaan langs andere paden van godsdiensten en denkwijzen, zolang deze paden ons niet voeren tot de erkenning van de kracht in ons, tot de wezenlijke noodzaak, die in ons werd vastgelegd door de Schepper en daardoor van de mogelijkheden die wij bezitten in eigen zijn en wereld zowel als in de kosmos, komen wij niet verder. Zolang ik mijzelf zoek in de uiterlijkheden ga ik ten onder aan mijzelf. Maar zoek ik de wezenlijkheid der dingen die door de Schepper in mij is vastgelegd, zo gewin ik mijzelf en al het zijnde. Want ziet: geen beperking is er gegeven behalve die welke de Schepper heeft opgelegd aan ons streven en aan onze erkenning. Maar waar wij ons beperken, waar wij ons richten naar datgene, wat wij niet werkelijk zijn, daar verliezen wij onze krachten, daar verliezen wij ons besef, daar worden wij beheerst door de natuur en begrijpen wij de werking niet, die zich door ons uit. Hij die het pad volgt, hij die de wijsheid in zich opneemt, hij die het besef aanvaardt, aanvaardt de vrijheid die een ieder behoort, die tot een aanvaarding komt van de Schepper die in hem leeft.
Het is in wat moderne termen aangepast wat er ligt in de denkwijze van de kabbala en de kabbalist. Het is niet ze belangrijk, of wij nu spreken over Engelen en Aartsengelen, over Tronen en Heerschappijen of andere krachten, want dit is slechts de voorstelling, de bemiddeling tussen het ongrijpbare en onze eigen besefbare wereld. Of deze bemiddeling werkelijk is, is niet zo belangrijk, indien ze ons maar helpt om te begrijpen. Maar indien wij met dit begrip iets van de oneindigheid beseffen, dan zijn we binnengetreden in de werkelijke vesting van het leven. Wij behoren dan tot het oneindige rijk van kracht en kunnen alle verschijnselen beheersen en aanpassen waar dit noodzakelijk is. En juist dan zullen wij vaak datgene leven, wat wij zouden moeten leven volgens de wil van de Schepper, omdat het voor ons belangrijker is te gehoorzamen aan de kracht, die ons heeft bezield en voortgebracht dan de gehoorzamen aan ons besef, beperkt als het moge zijn ten aanzien van het nu wenselijke in de schepping.
U ziet het: er zijn vele denkwijzen en vele filosofieën. Als ik het nu heel kort voor u mag samenvatten:
Weet wat je bent, gebruik de kracht, die je in je voelt en erkent, uit de eeuwigheid waarin je gelooft en je zult in eeuwigheid leven, zelfs binnen de beperkingen van je eigen wereld en je eigen tijd. Daar komt het op neer.
Als u dit misschien iets nader heeft geholpen tot de interpretatie van alle beschouwingen van de kabbala als het u ook heeft geleerd om een klein beetje voorzichtiger te zijn bij het hanteren van de tarot, dan ben ik ook heel erg dankbaar en wens ik u ‑ met mijn dank, die ik gaarne dan als verdiend loon meegeef ‑ een zeer goede en gezegende avond toe.