4 april 1969
Allereerst mag ik u eraan herinneren dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Vorm u zelf een oordeel. Een wat cryptische spreuk. Het is een van die spreuken, die je bij wijsgerige mensen misschien wel op asbakjes of tegeltjes ziet staan. Maar ik zal daarop graag ingaan.
Een mens is veel meer dan hij pleegt te beseffen. Hij reguleert hetgeen hij gebruikt van zijn mogelijkheden echter aan de hand van hetgeen hij omtrent zichzelf beseft. Je zou dus kunnen zeggen dat de doorsneemens van zijn werkelijke mogelijkheden en capaciteiten, zowel geestelijk als anderszins, slechts gebruik maakt volgens de normen van eigen voorstellingsvermogen en niet volgens zijn feitelijk kunnen. In deze zin beschouwd heeft de slagzin die u mij hebt opgegeven, wel zin: Wordt die u bent. Je kunt natuurlijk dit alles van de meer filosofische kant bezien, maar je kunt ook proberen het geheel wat praktischer te bekijken. Ik zal maar beginnen met de filosofie, dan valt de praktijk u zo dadelijk wel weer wat mee.
De mens gelooft in God. Wat die God is, weet niemand precies. Maar wij nemen aan dat Hij een denkend wezen is en dat de gehele wereld en al het bestaande uit die God is voortgekomen en door die God in stand wordt gehouden. Anders gezegd: God is het totaal van alle zijn, in het totaal van alle tijd, omvattende het totaal van alle vormen. Zo gezien zijn wij dus ergens deel van God. Maar zijn wij in God nu datgene, wat wij als ons zelf zien? Zijn wij beperkt tot hetgeen wij menen te zien omtrent onszelf? Het zou misschien mogelijk zijn wanneer de eenheid in God op een bepaald moment in onze eigen tijd gefixeerd zou worden. Want in die tijd hebben wij een voorstelling van onszelf. Wij zouden dan kunnen redeneren: deze voorstelling, die wij van onszelf hebben, moet dan onze functie en mogelijkheid in de totaliteit bepalen. Maar zodra wij van God uitgaan, dus van iets dat tijdloos of eeuwig is (waarbij eeuwig in feite eveneens tijdloos betekent met dien verstande, dat men over een eindeloze tijd spreekt) moeten wij zeggen: al hetgeen in God reëel bestaat, is tijdloos, zoals God zelf dit is. Wij kunnen dan nog een stap verder gaan en redeneren: dus is ons werkelijk wezen een tijdloos iets en dit tijdloze iets zal veel meer omvatten dan wij op een bepaald moment in de tijd van onszelf kunnen weten of omtrent onszelf kunnen beseffen.
Bij dat verdere kun je dan uitgaan van allerhande op aarde reeds bestaande filosofische beelden. Een daarvan is het goddelijk Licht dat pulseert, terugkerend tot zichzelf. De begrenzing daarvan noemt men de maagd, de spiegeling. Daarbuiten vinden wij de spiegelsfeer, waarin de prototypen van alle vormen, die in het totaal aanwezig zijn, kunnen worden afgelezen. Uit deze oervormen komen dan weer de werelden en wat dies meer zij voort. Dan zitten wij in de richting van denken, die gebruikelijk is bij de alchemisten en rozenkruisers. Maar je kunt ook wat meer religieus gaan denken (misschien wat kabbalistischer). Uit God komen een aantal functies tot uiting die zich aan ons voordoen als zelfstandige persoonlijkheden met specifieke kwaliteiten, mogelijkheden en taken, die uit zich weer andere krachten voortbrengen. Zo ontstaat een hiërarchie en aan het einde daarvan staan wij als mens ergens. Maar welke voorstelling wij ook kiezen, altijd zijn wij deel van een geheel. En dit deel van het geheel dat wij zijn, moet worden gezien in relatie tot de totaliteit en niet slechts in relatie tot het in het deel zelf erkende.
Wanneer ik dus tracht meer te worden van wat ik in feite ben, dan streef ik er ook naar mijn eigen wezen, zoals dit in God bestaat, te beseffen en waar te maken. Wat betekent dat wij met onze conclusies nu de Griekse (of maçonnieke) kant uit gaan en terecht komen bij het “ken uzelf”. Want als ik mijzelf ken naar de waarheid van datgene wat ik in wezen ben, kan ik voor mij zelf ook waarmaken wat ik werkelijk ben. Wat erop neer komt, dat ik eerst werkelijk mijzelf kan zijn en als mijzelf kan handelen en ervaren, wanneer ik mijzelf geheel heb leren kennen. Wij kunnen verder gaan en bij elke denkwijze weer de bronnen vermelden, die wij citeren. Maar zoals ik reeds zei: wij moeten de filosofie nu eenmaal aan het begin zetten om duidelijk te maken wat wij bedoelen. Eerst de omschrijving van de denkbeelden maakt de praktische werkwijze, die uit de theorie voortkomt, duidelijk.
De volgende stellingen treffen wij aan bij de spiritisten en wat dat betreft, ook bij bijvoorbeeld de theosofen. De mens is opgebouwd uit verschillende voertuigen, die lopen van het zeer hoog geestelijke tot het zeer grofstoffelijke. Maar al die delen tezamen vormen een eenheid. Zolang lichamelijkheid bepalend is voor je besef, zul je de andere delen van de eenheid die je bent, niet kennen en daarom ook niet bewust kunnen gebruiken. Naarmate de mens echter zich meer bewust wordt van hetgeen hij in wezen is, zal hij ook de capaciteiten, die bij de andere voertuigen (of delen van het ik) behoren, bewust kunnen gebruiken. Wat ons reeds wat dichter bij de praktische zijde van de zaak brengt. Want wat heb ik eraan, wanneer ik meer mijzelf weet te worden, wanneer daardoor voor mij of in mij niets verandert? Maar ik leef (waar ik dan ook besta en in welke sfeer of wereld dit ook zij) op een wijze, dat het besef van ik en leven berust op het constateren van de verschillen tussen de wereld buiten mij en hetgeen ik zelf ben.
Ga ik nog verder, dan zal ik ‘bestaan’ tevens trachten te omschrijven in de termen van de relaties, die ik erken tussen hetgeen er buiten mij bestaat en hetgeen ik voor mijzelf ben of meen te zijn. Daarmede ben ik er: dit is dan voor mij ‘leven!’ Zodra ik dit leven echter niet meer concipieer als een reeks van overeenkomsten en verschillen, doch die ga zien als een functioneel zijn, dan is de enige vraag voor mij nog: wat zijn de krachten, die ik van node heb om te functioneren in het geheel, zoals ik dit erken of vermoed. Hierbij stel ik dan, dat ik een integraal deel ben van mijn wereld en van alle werelden, waartoe ik eens behoord heb of eens behoren zal en dat ik als integraal deel daarvan, een werkelijke functie binnen het geheel heb.
Deze functie zal ik dan te allen tijde vervullen, daar zij deel is van mijn wereld. Maar zolang ik haar niet besef, kan ik haar niet bewust vervullen. Waarmede wij komen tot de kern van de zaak: meer worden wat ik ben zou dan in feite betekenen: meer bewust worden omtrent hetgeen ik werkelijk beteken, omtrent hetgeen er in mij schuilt. Misschien denkt u nu wel: dat alles is leuk en aardig, maar wat doe je er mee? Ik neem u die reactie niet kwalijk. U leeft in een wereld, die overstroomd wordt door woorden en ideeën, maar waarin de praktijk pleegt achter te blijven bij het beeld van de werkelijkheid, noodzaken en mogelijkheden, zoals dezen in woorden tot uiting komen. Dus vragen wij ons nu gezamenlijk maar eerst eens af: wat doe je er mee, wat kun je met dit alles doen?
Wij beginnen dan maar met het lichaam. Uw eigen uithoudingsvermogen is over het algemeen veel groter dan u zelf aanneemt. Dit wil zeggen, dat u een grotere lichamelijke vermoeidheid kunt verdragen of overwinnen en dat u, naarmate u van de mogelijkheid daartoe meer gebruik maakt, langere tijd een maximum van kracht bewust en gericht zult kunnen gebruiken. Wij zien voorbeelden van dit alles bij bijvoorbeeld hardlopers, voetballers en dergelijken. Zij zoeken hun besef omtrent de grenzen van het mogelijke steeds uit te breiden en komen zo tot een steeds weer min of meer op de proef stellen van eigen mogelijkheden. Training noemt men dit. Het doel van training is steeds weer zo ver te gaan, als je maar meent te kunnen gaan en dan nog net iets verder dan dit. Wanneer je dit maar regelmatig blijft doen, zal de top van je prestatie steeds hoger worden en zal de grens van het onmogelijk bereikbare steeds verder opschuiven. Er blijft nog wel een grens van het voor ons mogelijke bestaan, maar dit is geen definitieve, een gelijkblijvende grens meer. Zij zal eerder worden bepaald door onze eigen houding, door onze bereidheid steeds weer te trachten de grens van het schijnbaar onmogelijke te benaderen en te bereiken.
Wanneer dit voor lichamelijke functies zo is, zal iets dergelijke ook bij de meer geestelijke en mentale vermogens moeten bestaan. Iemand die op alles wat hem te moeilijk lijkt, reageert met een: “Ik ben maar een dom mens, ik begrijp dat toch niet”, zal maar heel weinig kunnen begrijpen. Wanneer je zegt: “Ik weet alles wel, ik hoef verder niets meer te weten”, dan blijf je eveneens dom. Ook dan breid je je bewustzijn niet meer uit en kom je dus niet tot een meer omvattend weten. Stel je: “Alles, wat rond mij is, heeft een verklaring, elke denkbare mogelijkheid zal ik steeds weer moeten nagaan ten aanzien van de daarin gelegen reële waarden”, dan bereik je een uitbreiding van eigen besef. Eigen aandacht voor de mogelijkheden van de wereld en eigen wezen is dan geen kwestie meer van interesse, maar wordt bepaald door een erkennen: dit is mij nieuw, misschien kan ik dit voor mij ook gebruiken.
Ik meen zonder meer te mogen stellen dat de mens met het juiste gebruiken van de eigen hersenen veel verder kan gaan en tot veel betere resultaten zal kunnen komen, dan normaal heet te zijn. Voorbeeld? Mnemoniek. Het is een opvoeren van het herinneringsvermogen. Niet iedereen heeft een even sterk geheugen. Mensen met een zogenaamd fotografisch herinneringsvermogen zijn zeldzaam. Maar iemand die een normaal geheugen heeft, kan door een steeds weer oefenen van deze kwaliteit, zo ver komen, dat hij met een enkele oogopslag eveneens een bladzijde van bijvoorbeeld een boek, kan zien en deze later voor zich zo perfect visualiseren, dat hij het blad uit de herinnering later geheel terug kan lezen. Hij kan dus zich het totaalbeeld van het blad zo goed te binnen brengen, dat hij aan de hand van deze herinnering, de inhoud, die hij dus niet bewust heeft waargenomen, zich te binnen kan brengen en als het ware aflezen. Op soortgelijke wijze kan men bijvoorbeeld rekenen leren, men kan vele factoren omvattende sommen eenvoudig in eigen denken uitrekenen door middel van formules, een soort ezelsbruggetje, waarbij een groot deel van het rekenen niet geheel bewust gebeurt. Dergelijke formules onthoudt men niet, omdat op geen enkele andere wijze een juist oplopen van de rekenkundige opgave mogelijk is, maar eenvoudig omdat de formules het eenvoudigste en met de minste moeite in het geheugen blijft hangen en vele beredenering en een het onthouden ven vele afzonderlijke factoren overbodig maakt.
Kinderen maken ook van dergelijke geheugensteuntjes gebruik. Denkt u maar eens aan het ‘t Kofschip’ dat als een taalkundig geheugensteuntje dienst moet doen. Denk eens aan het zogenaamde associatief denken, dat de mens hier en daar ter versterking van het geheugen wordt geleerd. Al kan dit laatste wel eens tot vreemde resultaten voeren. Ik geef in het absurde een voorbeeld. Deze heer heet Haan. Ik denk dus aan een kippenhok of een mesthoop, waar de haan in pleegt te zijn of op pleegt te staan. Ik denk dan aan een boerderij.
Van de boerderij komt alles wat ik nodig heb om te eten. Een haan kan ik eten, dus denk ik aan eten. Maar zoiets loopt wel eens verkeerd af. Men vergist zich ergens in de lange gedachtetrein en spreekt de heer aan aan als Kluif of zo. Ik maak er nu in feite een parodie van. Maar het is zeker dat men bepaalde gegevens door enkele, zo mogelijk korte associatiereeksen in het geheugen kan verankeren en daarmede zijn vermogen tot herinneren aanmerkelijk kan verbeteren. In feite blijkt vaak, dat de associaties niet zo erg belangrijk zijn.
Belangrijker blijkt veelal dat men door het gebruiken van de associaties meer zekerheid ten aanzien van de herinnering, meer zelfvertrouwen op dit terrein heeft gekregen. Hierdoor ontstaat een zeker ontspanning en komen de juiste herinneringen als vanzelf wanneer men die van node heeft.
Ook bij hoofdrekenen zien wij iets dergelijks. Er zijn mensen die vrezen dat zij dit nooit voldoende zullen kunnen beheersen. Het blijkt echter vaak voldoende dat de mensen enig zelfvertrouwen hebben. Het onderwijs maakt hiervan, bewust of onbewust, gebruik. Het opdreunen van de tafels van vermenigvuldiging brengt het gevoel met zich, dat men bepaalde sommen zonder meer weet. Het zelfvertrouwen wordt hierdoor aanmerkelijk groter, zodat ook verdergaande berekeningen meer ontspannen en daarmede sneller en veelal ook juister in het brein kunnen worden afgewikkeld. Vaak ontdekt men of leert men enkele handigheidjes, die in feite ook al niet veel meer zijn dan geheugensteuntjes. Maar het blijkt dat men, wanneer men eenmaal daarop leert vertrouwen, beter en gemakkelijker uit het hoofd rekent, zelfs in gevallen, waarbij dergelijke trucjes niet te pas komen.
Bij zingen zien wij iets dergelijks: mensen, die een muzikaal gehoor hebben, zijn nog lang niet altijd goede zangers. Dames, die menen door solfège een oplossing te kunnen vinden voor hun gebrek aan stembeheersing, bereiken dit lang niet altijd. Al te vaak blijkt hun muzikaliteit al een kwelling voor de buurt te zijn en het uiteindelijke resultaat is ten hoogste een waardevermindering van de omringende panden. Leer je echter ademtechniek, bestudeer je de vorming van klanken, dan blijkt het geforceerd, het gewrongen naar buiten brengen van het geluid, opeens te verdwijnen. Men heeft eenvoudig meer zelfvertrouwen gekregen, is daardoor bij het vormen van het geluid meer ontspannen en zal eenvoudiger de toon kunnen vormen, zoals die gevormd moet worden. Dit zijn kleine voorbeelden waarmede ik, naar ik hoop, duidelijk heb gemaakt, dat men vaak veel meer kan dan men meent te kunnen en dat enig zelfvertrouwen alleen reeds voldoende kan zijn om dit meer kunnen kenbaar te doen worden.
Kortom, je bent, ook als mens, altijd weer veel meer waard dan je denkt. Dit is een van de punten in dit onderwerp die, naar ik meen, ook praktisch van groot belang zijn. Vooropgezette denkbeelden blijken niet alleen eigen mogelijkheid te beperken, maar zelfs de erkende relatie met de buitenwereld te veranderen. Een meisje, dat overtuigd is dat zij lelijk is en daarom toch nooit een jongen zal krijgen, heeft grote kans een oude vrijster te worden. Wanneer het meisje erkent dat zij niet bepaald mooi is, maar daarnaast zich bewust wordt van het feit dat zij nog wel andere kwaliteiten bezit die eveneens meetellen, zal zij vrienden maken en misschien nog aan de man komen. Indien het meisje echter het gevoel heeft dat haar lelijkheid van weinig belang is, zal zij altijd weer spontaan reageren op de buitenwereld en daarbij zelfs in de ogen van anderen vaak een zekere schoonheid bereiken.
Door zichzelf anders en met meer zelfvertrouwen te bezien, bereikt zelfs de lichamelijk lelijke vrouw vaak dat zij niet meer op het achterplan staat.
Worden wat wij zijn, betekent dan ook vanuit de praktische kant in de eerste plaats nagaan wat wij werkelijk kunnen. En wanneer wij betwijfelen of wij iets wel zouden kunnen, betekent het dat we het toch eens een paar keren moeten proberen. Het betekent dat wij eerlijk zullen moeten erkennen dat wij iets niet weten, maar dat wij dan hetgeen wij niet weten eens na moeten slaan, zodat wij dit een andere keer wel weten. Het komt alles tezamen steeds weer neer op een langzaam maar zeker uitbreiden van de begrenzingen, die wij onze mogelijkheden noemen. Ik kan mij voorstellen, dat er onder u zijn, die menen dat een lichamelijk trainen om tot betere prestaties te komen of meer stoffelijk te weten, met de geest niets te maken heeft.
Juist is dit echter niet. Het gaat niet alleen om de oefening en steeds meer leren, het gaat om de gewoonte. Deze blijft ook in een geestelijk bestaan aanwezig en zal dan ook in andere werelden eveneens tot een vergroting van mogelijkheden voeren, zelfs wanneer hetgeen in de stof gepresteerd werd, verder geestelijk van geen belang was.
Neem het volgende voorbeeld. Iemand wordt soldaat en leert marcheren. Nu ben ik niet erg voor soldaten en heb ik een hekel aan marcheren. Maar wie leert marcheren, leert onwillekeurig ook beter lopen. U denkt misschien dat u allen wel goed kunt lopen, maar heel wat mensen hebben een verkeerde balans, een verkeerde houding bij het lopen. Daardoor kunnen zij zo ver niet lopen, worden zij snel moe, zijn zij minder vast ter been enzovoorts. De soldaat leert deze dingen. Wanneer hij nu al lang geen soldaat meer is en gaat wandelen, dan neemt hij onwillekeurig de aangeleerde houding weer aan. Hij balanceert de wervelkolom beter, hij bepaalt zijn pas beter in overeenstemming met het eigen ritme, hij houdt het hoofd meer omhoog en komt zo tot een wijze van voortbewegen, die hij halfautomatisch urenlang aan kan houden, terwijl anderen, die deze training nooit gedaan hebben, halverwege reeds uitgeput langs de weg neervallen. De vermoeidheid is, zelfs bij gelijke kracht, natuurlijk: er werd meer kracht gebruikt om tot hetzelfde resultaat te komen en de onevenwichtige belasting van de voeten deed een veel snellere uitputting ontstaan.
Wanneer je denkt dat je een afstand niet kunt afleggen, is de kans op uitputtingsverschijnselen veel groter. Zoals u denkt dat u misschien heel weinig kunt en daarbij vergeet hoeveel u in het verleden hebt geleerd. U meent dat u maar zeer beperkte mogelijkheden hebt. Maar is dit wel waar? Wanneer u uitgaat van het standpunt: alles wat ik eens heb geleerd, waar en hoe dan ook, is nog in mij aanwezig, daarop mag ik dus een beroep doen, dan zult u meer bereiken. En u beroept u niet alleen op dingen die materieel aanwezig zijn. In uw wezen liggen vele kwaliteiten die men omschrijft als delen van de psyche of, wanneer zij niet meer materieel benaderbaar zijn, zelfs omschrijft als de ziel, maar die deel uitmaken van uw wezen. Ook daarin zijn vele mogelijkheden en krachten, is veel kennis ook verborgen. Daarin zitten misschien indrukken, bekwaamheden, die u in dit stoffelijke leven geheel uit het oog hebt verloren.
Met het zelfvertrouwen, dat u er toe brengt u ook op de niet bewust besefte inhoud van uw wezen een beroep te doen, komt u dan tot iets, wat men over prestatie pleegt te noemen. Wat betekent dat u dan dus meer presteert dan normaal en redelijk van u verwacht zou kunnen worden op grond van bekende mogelijkheden, kennis enzovoorts. Noem de basis voor het gebruik van deze reserves mijnentwege een vorm van zelfsuggestie of autohypnose. Het is niet zo belangrijk hoe je het verklaart of hoe je het noemt. Het feit is er: je presteert beter, juister, meer. Wanneer ik meer kan presteren, zal ik ook meer gaan beseffen wat ik zelf kan.
Dit geldt zelfs op geestelijk gebied. Maar wanneer er dan sprake is van paranormale of occulte krachten in mij, en ik daarop een beroep durf te doen, zal dit beroep dan ook ontspannender en natuurlijker zijn. Het is voor het gebruik van dergelijke gaven zeer belangrijk dat men ontspannen, zelfverzekerd, ja, enigszins onverschillig is. Dit kan de resultaten sterk beïnvloeden. Ik geef u een voorbeeldje: tijdens de onderzoekingen van Rhine bleek, dat kinderen van 4, 5, 6 jaren oud telepatisch veel begaafder zijn dan andere mensen. Hun reactie op de door een onderwijzer of onderwijzeres uitgezonden gedachtebeelden is veel zuiverder dan bij oudere kinderen. Bijna alle kinderen blijken gevoeligheid te bezitten. De een wat meer dan de ander, maar allen hebben wel enige gevoeligheid. Waarom hebben de mensen dit later dan niet meer? Misschien wel omdat zij denken dat zij de bekwaamheid niet meer hebben.
Wanneer je denkt dat je zelf geen geestelijke krachten bezit, hoe zou je dan een ander geestelijke krachten moeten geven? Hoe je aan het vertrouwen in die geestelijke krachten komt, is van minder belang. Het maakt weinig uit of je die geestelijke krachten toeschrijft aan een of andere indiaan, aan God zelf, de waarde van een Bijbelwoord, of desnoods aan een of andere toverspreuk. Wanneer je het idee hebt dat je die kracht kunt geven, kun je die kracht ook geven. De een zal dit niet zo goed doen als de ander, maar je kunt kracht geven. En daarmede komen wij bij de kern van de zaak. Meer worden wat je bent betekent dus niet slechts jezelf gelijk blijven, maar eerder met behoud van hetgeen je volgens eigen besef nu reeds bent, de gebruikswaarde en mogelijkheden van hetgeen je bent steeds beter zien en in de praktijk brengen. En dit is, naar ik meen, praktisch genoeg.
Vragen.
Dit heeft een gevaarlijke kant. Een labiele natuur kan denken dat hij heel wat wordt, en komen tot pseudo-genie en dergelijke.
Dat ben ik met u eens. Maar alleen omdat wij in dergelijke gevallen te maken hebben met denkbeelden, die niet aan de praktijk worden getoetst. Die mensen denken iets, maar maken het niet eerlijk waar en willen de feiten niet zien. Als je goed geluisterd hebt, heb je mij horen stellen: ga altijd iets verder dan je mogelijk acht voor jezelf en tracht dit waar te maken. Dan ontdek je, dat je steeds meer mogelijkheden hebt. Ik heb mij, ook ten aanzien van het geestelijke, gebaseerd op de controleerbare feiten en niet op denkbeelden of illusies.
Bovendien, u stelt dat iemand dan een pseudo-genie is. Dat is uw oordeel over pretentie van de ander. Maar wanneer die ander door zijn ‘zelfoverschatting’ tot een uitvinding kan komen, die feitelijk wel geniaal is, stel ik: ook al is de verklaring, die deze mens omtrent zich en zijn denken aan de wereld geeft, voor die wereld niet juist, toch heeft hij daarmede wel degelijk een reeks van in hem bestaande mogelijkheden aangesneden, die zonder deze ‘pretentie’ onberoerd zou zijn gebleven.
Wat betekent dat mijn stellingen niet gevaarlijker zijn dan die van vele anderen. Want als u het stellen van mogelijkheden zonder meer gevaarlijk vindt, moet u toch even kijken naar al die gebieden, waar ook, zonder dat het paranormale ter sprake komt, de pretenties niet door feiten worden gedekt. Kijk eens naar al die politieke genieën, die veel menen te doen en in feite niets kunnen beheersen. Kijk eens naar al die erkende wetenschappelijke uitblinkers, die voortdurend nieuwe theorieën uitvinden en eenieder, die een daartegen ingaand bewijs schijnt te kunnen brengen, trachten af te slachten en uit te schakelen. Neem mij niet kwalijk, want natuurlijk zijn niet allen zo. Maar denk eens aan die academici, die bijvoorbeeld het optreden van een amateurarcheoloog verwerpen, omdat zij als archeologen een alleenrecht op ontdekkingen van belang willen hebben. Dergelijke mensen streven, erkend door uw maatschappij, in feite niet naar een uitbreiding van erkenningen en mogelijkheden, maar naar een beperken van de mogelijkheden van anderen. Natuurlijk, die mensen noemt men geen labiele figuren en zij worden niet afgewezen. Maar zij zijn met hun stellingen veel gevaarlijker voor de mensheid, als enkeling en als massa, dan de door mij gegeven stellingen en de praktijk, die daaraan verbonden kan zijn.
Hoe kun je als individu dan weten of je iets goed doet?
Alleen door het behalen van resultaten, die feitelijk en kenbaar goed zijn voor jou.
Hetgeen u stelt kan dus alleen bewezen worden door het individu aan zichzelf, wanneer hij tracht het gestelde in en aan zich waar te maken?
Ik heb de gehele avond getracht dit te beweren, met dien verstande, dat de gevolgen ook voor anderen kenbaar moeten zijn. Wat ik dus doe, is u wijzen op een mogelijkheid, die voor ieder van u bestaat (al zal zij niet voor eenieder en op elk terrein dezelfde zijn) en waardoor u ertoe kunt komen meer te zijn dan u tot nu toe dacht te zijn.
Indien u mij toestaat even wat af te wijken. Daarmede heb ik, volgens mij, een onderwerp aangesneden, dat in deze dagen heel wat belangrijker is dan alle gepreek en geklets. Want in uw dagen staat de mens vaak klaar met vele verklaringen en theorieën, ja, zelfs met feitelijke constateringen, zonder dat hij er daardoor toe komt ook iets te doen. Ik geloof dat de grote moeilijkheid bij de mens steeds weer is, dat hij tracht zich aan te passen bij het kader, waarin hij leeft, het raamwerk van de maatschappij enzovoorts, in plaats van te pogen dit raamwerk aan ‘zich’ aan te passen. De mens wordt steeds meer gedomineerd door begrenzingen die hijzelf heeft geschapen, in plaats van uit zichzelf steeds alle begrenzingen te verwerpen of op te heffen, zover zij voor het redelijk bestaan van zijn wezen niet onmiddellijk noodzakelijk zijn.
Voorbeelden te over: mensen maken regels voor anderen. Zij geloven in een God en geloven dat alles wat gebeurt, uiteindelijk Gods Wil zal zijn. Maar menen dat zij er zelf toch ook maar wat aan moeten doen. Zij gaan zelfs zover, dat zij stellen precies te weten wat Gods wil nu eigenlijk inhoudt voor de mens. Zij trekken dus niet de consequenties uit hetgeen zij verkondigen! Wanneer ik aanneem dat alles op aarde alleen kan geschieden volgens Gods Wil, heeft het geen zin meer mij over iets druk te maken, dan moet ik rustig alles aan God overlaten, daar ik zelf toch niets kan beïnvloeden of veranderen. Je zou dus van bijvoorbeeld de Arabieren en de Pakistani moeten verwachten dat zij daadloos zouden afwachten, daar in hun geloof, althans in bepaalde sekten daarin, sterk tot uiting komt dat wat gebeurt, volgens Gods Wil is. Maar in de praktijk handelt men of het geloof voor eenieder zou moeten gelden, behalve voor eigen ik. De christenen geloven dat Jezus leer de ware is en deze stelt dat wij onze vijanden moeten vergeven. Maar als de strenge christenen dat al doen, is het meestal met het een of ander nieuw insecten bestrijdingsmiddel uit de landbouw. Ik heb zelden zo sterk haatdragende mensen gevonden als onder de zogenaamde oprechte en zachtzinnige christenen.
Wanneer ik iets geloof, hoeft dat natuurlijk niet geheel waar te zijn. Maar op zijn minst moet ik proberen voor mijzelf waar te maken van dit geloof wat ik kan. Moet ik trachten te beseffen wat ikzelf ben, binnen dit geloof. Zolang ik dat niet doe, schiet ik tekort. Wanneer iemand mij een suggestie geeft, kan die goed of fout zijn. Maar wanneer ik meen dat die suggestie juist is, zal ik niet zonder meer moeten aanvaarden, basta, maar is het mijn plicht na te gaan hoeveel van het als juist gesuggereerde inderdaad waar te maken is. Bewustwording, innerlijke groei, al die mooie termen kun je in feite herleiden tot een bewust uitbreiden van eigen mogelijkheden en vermogens tot het uiterste. Niet tot het uiterst denkbare, maar tot het uiterst bereikbare.
Maar tot het uiterste gaat men meestal alleen maar wanneer het het geduld van anderen betreft. Ik hoop dat ik op het ogenblik niet onder deze groep val. Zou het zo zijn: mijn excuses. Verder gaat men zelden tot het uiterste, op welk terrein dan ook. Ik heb het idee, dat de mens, die wil weten wat hij is, (ook innerlijk, wat God in hem is, enzovoorts) eerst eens moet trachten uit te maken wat hij nu wel kan en niet. Theorieën en woorden zijn gemakkelijk, zij vallen ons licht. Ik kan woorden over u heen gaan spuwen in een daverend tempo, tot u zelf niet meer weet welke woorden u hebt gehoord en welke niet. Maar dat haalt niets uit. Een daad die u stelt, een denkbeeld, dat u omzet in de praktijk, helpt u meer dan 2000 woorden, en dat is bijna een roman. Laat ons dit begrijpen. Dit geldt ook voor innerlijke bewustwording, innerlijk besef, geestelijke bereikingen en al die dingen meer. Jezelf worden betekent, jezelf aan jezelf bewijzen.
Meer jezelf worden betekent, al datgene, wat je innerlijk omtrent jezelf meent te weten, wat wordt verteld door anderen en door jou wordt aanvaard enzovoorts, op de proef te stellen.
Maak de dingen waar en zeg niet: “Het is zo, maar dit is voor mij toch niet weg gelegd”. Zeg steeds weer: “Ik zal trachten het waar te maken, het te bewijzen en zal daarbij gaan tot het uiterste van mijn vermogens en desnoods nog iets verder”. Dan zul je weten wat voor jou waar is, waarvoor jij geschikt bent, wat voor jou in het leven van werkelijk belang is. Het is gemakkelijk genoeg te stellen, dat paranormale geneeswijzen niet werkelijk bestaan. Maar ik meen dat zo iemand niet alle feiten moet wegverklaren, maar in de eerste plaats eens zou moeten nagaan of hij misschien zelf iets in die richting zou kunnen. En wanneer je zelf niets bereiken kunt, moet je nog niet “onmogelijk!” gaan roepen, wanneer je met feiten wordt geconfronteerd. De verklaring is altijd minder belangrijk dan het feit. Eerst de feiten constateren en aanvaarden, daarna pas zoeken naar de mogelijke verklaringen en zelfs dan nog geen voorkeur tonen voor de ene of de andere verklaring.
Rationaliseer niet steeds weer weg, wat er aan werkelijke waarden in het menselijk zijn, het menselijke leven, bestaan. Kreten als: “de gemeenschap gaat te allen tijde boven de belangen van de enkeling”, zijn tekenen van een dergelijke eenzijdige verblinding. Kreten als: “de goddelijke wetten, het gezag van ….. ( vul maar in) moeten wij zonder meer aanvaarden”, zijn onzin. Gezag kan voor ons alleen werkelijk bestaan, wanneer wij het erkennen. En een erkenning van gezag en wet kan voor ons alleen werkelijk bestaan, wanneer wij onszelf ten aanzien van gezag en wet op de proef hebben gesteld. Meer worden dan je denkt te zijn, meer doen dan je misschien soms denkt te kunnen volbrengen, is eenvoudig: meer jezelf worden tot je uiteindelijk weet waar je eigen grenzen liggen. Meer worden wat je bent betekent in de praktijk steeds weer verder experimenteren met je innerlijke en je uiterlijke krachten tot je zeggen kunt: dit ben ik ook nog, maar daar ligt voor mij op het ogenblik een grens. Zelfs bij het erkennen van een grens, die nu zeker voor je bestaat, mag je nog niet stellen dat die grens dan ook altijd zo zal blijven bestaan. De juiste formulering zou dus kunnen zijn: hier ligt voor mij op dit ogenblik (of in deze fase van bewustzijn) een grens.
Ik ben het meteen met u eens dat labiele persoonlijkheden met dergelijke stellingen misschien vreemde dingen gaan doen, zeker zolang het alleen gaat om het zich vastklampen aan verklaringen en woorden. Ik wil alleen opmerken dat zij dit met elke andere verklaring, met andere woorden, ook zullen doen. Wanneer je zo bang bent dat je een ander door je woorden zult schaden of kwetsen, dat je niet meer spreekt, zul je inderdaad geen aderen meer kwetsen of schaden door woorden. Maar door je stilzwijgen zul je misschien vele anderen meer schaden en kwetsen, dan je ooit door je woorden zou kunnen doen. Je kunt kiezen voor orde, en door het terzijde stellen van de rechtvaardigheid, misschien de ordelijkheid wat vergroten. Maar ik vermoed, dat de zogenaamde orde dan zelf tot onrecht en wanordelijkheid gaat voeren op den duur. Het is nu eenmaal onmogelijk een omelet te bakken zonder de eieren te breken. Zo is het in het gehele leven, geestelijk zowel als anderszins. Je moet op een gegeven ogenblik een risico durven nemen. De mentaliteit van de menen is meestal: ik wil mijn koekje gelijktijdig bewaren en eten. Dat gaat niet. Daarom lijkt het mij beter te zeggen: ik eet mijn koekje maar op in de hoop dat het mij de kracht geeft een nog beter koekje te bakken of te veroveren. En dat is nu weer: meer dat worden, wat je bent, meer feiten in je opnemen en daaruit groeien tot steeds grotere erkenningen, die worden vastgelegd in onmiskenbare feiten, zodat je, groeiende tot een steeds verdergaand besef omtrent jezelf en de feiten, steeds grotere gebieden van de werkelijkheid omvat. En daarmede meen ik het onderwerp wel voldoende belicht te hebben.
Mag ik termen in de discussie brengen? In de eerste plaats prestatieniveau, voor hetgeen je nu presteert, en ten tweede het ambitieniveau, dat volgens u iets hoger zou moeten worden gesteld dan het prestatieniveau. Zoudt u iets kunnen zeggen over de gevolgen die ontstaan, wanneer men het ambitieniveau te hoog stelt?
Uit de aard der zaak voert dit tot mislukkingen, waardoor erkend kan worden dat de ambitie hoger ligt dan de prestatie, zodat de ambities minder groot moeten worden, wil men in staat zijn een betere prestatie te verwezenlijken. Dit is een ervaringskwestie en ik zie niet in waarom wij dergelijke stellingen wel op aarde kunnen toepassen in bijvoorbeeld de economie of voor schaatsers en dergelijke en dit niet mogen toepassen in het meer persoonlijke dagelijkse leven. De topschaatser vertrekt op een schema, dat gebaseerd is op een door ervaringen vastgestelde uiterste kunnen. Door zich geheel te geven in de prestatie komt men vaak tot een overschrijding van het als mogelijk gestelde uiterste. In de sport is deze benadering iets wat steeds meer wordt aangewakkerd. Het resultaat is dat de recordprestatie, de werkelijke top, steeds meer naar boven gaat. De werkelijke prestatie wordt ook gemiddeld steeds hoger, daar menigeen die ook vroeger maar zeg 50% van de prestatie van een kampioen volbracht zou hebben, dit nu nog doet, zodat hij zichzelf in gelijke mate heeft verhoogd als het record verhoogd werd. Zou zo iemand menen dat hij een record binnen zijn bereik heeft, dan blijkt hij vaak zijn prestaties nog aanmerkelijk op te kunnen voeren.
Wat de enkeling in de sport kan, zou hij in de maatschappij ook moeten kunnen. Prestatie is iets, wat zeker met training en voortdurend proberen samenhangt. Grijp je te hoog, dan zak je in elkaar. Dat gebeurt in de sport ook. Ik meen echter dat dit geen drama is, daar je het een volgende keer weer en dan meer reëel op eigen kunnen afgestemd, kunt proberen. Ik geloof dat de meeste mensen te bang zijn voor een mislukking. Mag ik u er dan op wijzen dat niets op deze wereld bereikt is, zonder dat het gebaseerd was op vele stapels van mislukkingen?
Hoeveel gloeidraden heeft bijvoorbeeld Edison onderzocht vóór hij tot de eerste kooldraadlamp kwam? Hoeveel verschillende experimenten waren nodig voor men voor de eerste maal kwam tot een goed hanteerbaar en houdbaar bloedplasma? En na wederom vele mislukkingen werden de ontwikkelde producten anders en steeds beter. Daarom mag men volgens mij niet redeneren: wij weten nu wat wij hebben en niet wat wij zullen krijgen. Men zal altijd weer moeten stellen: ik moet van hetgeen ik heb iets meer, iets beters maken. De angst voor de mislukking is, naar ik meen, de oorzaak in de eerste plaats van een steeds weer achterblijven bij de uiteindelijke mogelijkheden en in de tweede plaats van reeksen van ongelukken, die dan vaak niet meer te overzien zijn.
Wilt u voorbeelden, dan moet u bijvoorbeeld eens zien hoe het zit in de politieke partijen. Deze partijen meenden: wij hebben het nu zo goed, dat wij in de eerste plaats moeten trachten, hetgeen wij bereikt hebben te behouden. Het resultaat was dat zij hun prestaties in feite steeds meer inperkten in plaats van deze uit te breiden en dat zij daardoor naar buiten toe hun levensvatbaarheid dreigen te verliezen, terwijl zij innerlijk worden gekweld door verdeeldheden, die hen geheel uiteen dreigen te doen vallen. Denk aan de kerk van Rome, die stelde dat men in de eerste plaats vast moest houden aan alles wat er reeds was. Men is daarmede druk bezig, maar de kerk wordt in feite steeds kleiner, de geloofsbeleving wordt bij steeds meer mensen onmogelijk. Als men nog lang zo doorgaat, blijven er alleen wat oudere priesters over, die trachten het oude te handhaven, maar dan zijn er geen gelovigen meer.
Om te leven, moet je je ontwikkelen, moet je ervaren. Is het dan niet logisch, dat dit ook in het dagelijkse leven dient te geschieden, ondanks het gevaar voor mislukkingen, ondanks de mogelijkheid van tegenslagen? De tegenslag is immers geen bewijs dat alles waardeloos is, maar alleen een kenteken dat duidelijk maakt, dat wij iets nu nog niet kunnen, of dat het op deze wijze niet kan. Wij kunnen veel meer, wij zijn veel meer dan wij zelf menen te mogen veronderstellen. Maar om waar te maken wat wij werkelijk zijn, om waar te maken in feiten en bewustzijn wat wij potentieel altijd zijn geweest, zullen wij ook het risico van een mislukken moeten accepteren. Want alleen zo kunnen wij onze werkelijke mogelijkheden tot bereiken vaststellen. Alleen door steeds weer te functioneren op de grens van het voor ons maximaal bereikbare, zullen wij onszelf waar kunnen maken in geestelijke zin zowel als anderszins.
Dat betekent dat wij geestelijke waarden, die in de materie misschien niet zo onmiddellijk zichtbaar zijn, alleen al door een gewoonte van reageren op het milieu enzovoorts, in stand zullen houden, wanneer de materie wordt verwisseld voor andere werelden. School jezelf. Het is net als schaatsen of fietsen. Wanneer je het eenmaal goed geleerd hebt, verleer je het nooit meer. Je krabbelt misschien in het begin wat, je voelt je misschien wat onzeker op het eerste moment, maar wanneer het nodig is, kun je de oude bekwaamheid altijd weer oppakken. Zo is het eigenlijk ook met het presteren.
U hebt gezegd: de mens is een tijdloos wezen en u hebt gezegd: ik ben, omdat ik denk, omdat ik in relatie met de omgeving ben. Ik kan mij voorstellen dat de relatie met de omgeving mij in het verleden heeft gemaakt tot wat ik nu ben. lk kan mij niet indenken, dat er dan ook geen relatie met de toekomst zou bestaan. Ik meen dus, dat wat u gezegd hebt, dat men zich moet ontwikkelen, beperkt moet blijven tot de mogelijkheden, die in de toekomst voor ons reeds weggelegd zijn. Mijn vraag luidt: is het mogelijk nu reeds iets te veranderen aan hetgeen ik, vastgelegd in de toekomst, reeds ben?
Aan hetgeen volgens uw huidig besef en het daarop gebaseerd ervaren in de toekomst bestaat, kunt u iets veranderen. Niet aan de feiten. U bent in het tijdloze een alle tijd doorschrijdend complex van ervaringen en functies (vanuit het goddelijke gezien) en daaraan kunt u niets veranderen. Maar de wijze waarop u de verschillen in de totale persoonlijkheid (of volgens Paul Brunton het superego) dus werkelijk bent en dat, wat u er van waar maakt, kunt u voor eigen ervaring en verandering van samenhang bereiken. U kunt dezelfde fasen van leven doormaken als iets wat ongeluk is of geluk is. U kunt een fase doormaken met een steeds toenemend begrip omtrent uzelf en uw waarde of ondergaan in een verveling, waarin alle begrip voor zijn en ik vervaagt. Uw betekenis in de totaliteit en ten aanzien van de totaliteit is dus een vaste waarde. Maar de relatie, die u voor uzelf erkent ten aanzien van de totaliteit, is niet vast. Deze is gebaseerd op uw besef.
Wanneer mijn ervaren pijn, hongerdood en dergelijke omvat, zijn er dus bepaalde grenzen overschreden? Je kunt dan niet naar een meer geestelijke basis overschakelen en dus de prestatie niet meer opbrengen.
U gaat uit van een aantal begrippen, die zuiver materieel zijn en stelt: wanneer ik overschakel op geestelijk niveau, kan ik me niet meer uiten. Maar dat is alleen daar waar, wanneer u zo laat op het geestelijk niveau overschakelt, dat alle mogelijkheden op organisch niveau reeds teniet zijn gedaan. Daar tegenover staat dat iemand, die tijdig overschakelt op een geestelijke inhoud, met een minimum aan voedsel en drank kan voortbestaan, terwijl het vermogen tot presteren naar buiten toe ongeveer gelijk blijft. Pijn bijvoorbeeld blijkt bij nader beschouwing een kwestie te zijn, die voor een deel in het zenuwstelsel en het vegetativum berust, maar die voor 9/10 berust in het voorstellingsvermogen, dat door de pijn geprikkeld wordt en daardoor beelden oproept, die ver de eigenlijke pijngrens (waarbij het zenuwstelsel zichzelf als pijnaanduider uitschakelt of het bewustzijn uitschakelt), te boven gaan. Waaruit volgt: pijn is iets, wat men voor een zeer groot deel kan beheersen, wanneer ik alleen maar mijn eigen denken ten aanzien van de pijn zou kunnen beheersen.
U stelt dus dat men zelfs het negatieve creatief moet benaderen?
Is er iets negatiefs? Negatief is alleen datgene wat u negatief noemt. God heeft alle dingen geschapen en houdt deze in stand. Nemen wij aan dat dit waar is, dan moeten wij ook aannemen dat God in die dingen en mogelijkheden gelijktijdig aanwezig en actief is. Dan moeten wij stellen dat de uiting van God voor het ik soms positief en soms negatief lijkt, dan wel stellen: het geheel is juist. Door mij op de juistheid van alles in te stellen, kan ik voor mijzelf mij eerst de voor mij positieve waarden in het geheel realiseren.
Volgens mij kun je nooit zeggen dat iets blijvend, reëel goed of slecht zou zijn. De mensen die zo denken, hebben een twee godenstelsel nodig. Dat zijn de mensen, die Lucifer tegenover God stellen en daarbij in feite vaak beweren dat Lucifer op aarde machtiger is dan God. Omdat dit bij hun gepretendeerd één godendom niet past, voegen zij dan daaraan toe dat God dit goed vindt. Met andere woorden: ondanks alle woorden is God niet bepaald een liefdevolle God, maar een wezen, dat een schaakspel zou spelen met een tegenstander en de pionnen, de mensen, als inzet gebruikt. Hij heeft alle macht, maar stelt delen van zijn schepping aan de eeuwigdurende verdoemenis bloot om het van een tegenstander, die hij toch al de baas heet te zijn, te winnen? Ik meen dat dit geen erg reële voorstelling van zaken is.
Ofwel het beeld, dat wij ons maken van God als de enige schepper aller dingen en de belangrijkheid van de mens als de kroon van zijn schepping, is verkeerd. Ofwel de opzet van het geloof is verkeerd. Er kunnen geen twee goden bestaan, zelfs niet ten aanzien van deze aarde, die gelijkelijk machtig zijn, wanneer één daarvan vanuit zich de wereld schept en in stand houdt. Er kan slechts één beheersende kracht bestaan. En nemen wij aan dat dit de albezielende kracht is, zal deze ook het duivelse moeten omvatten, zodat zelfs het demonische, gezien vanuit het goddelijke, een positieve waarde in moet houden.
Met een beperkt bewustzijn kunnen wij nooit een oneindigheid beleven. Is het niet de bedoeling om door praktijk en ervaring het bewustzijn te vergroten, zodat wij in een grotere, maar oneindige denkwereld terecht komen en zo meer van het oneindige en de daarin liggende mogelijkheden ons meer eigen kunnen maken?
Ik dank u voor deze korte uiteenzetting van een deel van mijn onderwerp. Ik heb echter getracht onder meer dit denkbeeld op een meer praktische basis te brengen en dus niet zo zeer als theorie te laten bestaan, als in uw stelling tot uiting komt.
Indien er geen werkelijke polariteit bestaat tussen goed en kwaad, is er dan een gerichtheid in het geheel?
Ik geloof niet dat er een gerichtheid is. Ik meen dat er zelfs geen polariteit is tussen verleden en heden, zodat ook in feite niet gesproken kan worden over evolutie. Dit zal wel pessimistisch klinken vanuit een menselijk standpunt, daar mensen altijd naar verder en beter plegen toe te denken, maar ik zou het zo willen zeggen: een wezen dat in een bol bestaat en daarin langzaam draait, zal de kant die zo even nog links werd genoemd, rechts noemen, zodra eigen relatie tot die zijde een andere is geworden. Dit wezen kan zeggen: ik draai naar links, omdat het van zich uit, in die richting draait. Maar de plaats waar het zich naar toe beweegt is gelijk aan die, welke zo-even nog rechts werd genoemd. Goed en kwaad zijn in de menselijke wereld kennelijk onderling verwisselbare waarden, die niet door feiten, maar door standpunten worden bepaald. Ik zou daarom zeggen: evolutie is iets wat voor ons begrip bestaat, omdat wij vanuit ons standpunt een vergelijking maken tussen verleden en morgen.
Maar is die vergelijking juist? Is het niet in de eerste plaats een waardering, die door het huidige standpunt wordt bepaald en niet door de feitelijke waarden in het gisteren of morgen?
Ik vrees dat er niet zo veel zekerheden bestaan in de wereld rond ons, zodra wij uitgaan van langere duur of zelfs tijdloosheid. De enige zekerheden die wij kennen, bestaan in feite in onszelf. Elke mogelijkheid die mogelijkheden naar buiten toe te projecteren, resulteert voor mij en vanuit mijn denken in een beperking van mijn waardering voor, en zelfs waarneming van de feiten. Want de feiten zijn nooit geheel in overeenstemming met onze rationalisaties van hetgeen wij buiten ons zoeken en slechts in ons dragen. Het is tegen deze werking, dat ik mij trachtte te verzetten. Maar is er voor mijzelf iets als polariteit? Ik meen van wel, want wanneer ik verleden en heden kan zien, als gelijke waarden of delen van een eenheid, kan ik zeggen en zelfs gevoelen, dat ik de toekomst en het verleden gelijktijdig tot uiting breng in dit moment, dat voor mij heden is. Het gaat er dus (indien men verleden en toekomst tot uiting wil brengen) in feite om, hetgeen ik nu ben, te beseffen. Daaruit volgt voor mij als vanzelf een beeld van wat ik gisteren heb moeten zijn en morgen zal zijn. Daar mijn ervaring in het heden verandert, kan ik voor mij zelf komen tot een herwaardering van het bestaande, zonder dat het bestaande daarom werkelijk in zijn geheel (zeker tijdloos gezien) hoeft te veranderen.
Bovendien geloof ik dat tijd niet zo continu, een zo ongebroken stroom vormt, als de mens zich voorstelt. Laat mij het zo stellen: tussen de kleinste delen van de materie komen ruimten voor, die in verhouding tot de werkelijke materie in de stof zeer groot zijn. Toch zien wij, vanuit ons standpunt, de materie als een ongebroken en vast geheel. Evenzo, tussen de momenten, die zich voor ons aaneenrijgen tot tijd, zijn mogelijk zeer grote hiaten van tijdloosheid. Met andere woorden: wat wij beleven als tijd, is misschien slechts een meer substantiële spikkeling in een oneindige ruimte van ander Zijn, die tezamen met onze wereld de werkelijkheid is. Ik stel dan ook: zolang wij van deel tot deel gaan, van stip-substantie tot stip-substantie, ervaren wij een continuïteit. Op het ogenblik dat wij afstand nemen van het geheel en de delen tezamen als geheel gaan zien, is tijd echter geen vloed of stroom meer, maar één geheel, dat als vaste waarde kenbaar en exploreerbaar is. Er is dan geen werkelijk verleden of toekomst meer, maar alleen een totaal van tijd. Ik hoop dat u er iets van kunt volgen. Dit is een filosofisch concept, dat veel meer consequenties heeft dan ik hier in kort bestek duidelijk zou kunnen maken.
Ik zal nu besluiten.
Wij zijn uitgegaan van een spreuk die ergens behoort in rijtjes als “oost west, thuis best” en dergelijken. Ofschoon de inhoud misschien wat meer esoterisch is. De betekenis van de spreuk is vaag, tenzij wij daaraan zelf een inhoud geven. Hetzelfde geldt voor ons eigen wezen en leven. Dit komt, naar ik meen, in de spreuk wel enigszins tot uitdrukking: wij moeten eenvoudig aan ons bestaan de inhoud verschaffen, die wij in het bestaan voor onszelf en anderen, zonder een zoeken om meer jezelf te zijn, zeker niet zullen hebben. Wij moeten onze mogelijkheden waarmaken, omdat wij zonder deze realisatie van onze mogelijkheden in de wereld volgens ons begrip geen betekenis hebben en in de wereld dan ook geen werkelijke betekenis van die wereld zullen erkennen. Er is voor een ik niets zo dodelijk dan het denkbeeld absoluut onbelangrijk te zijn.