5 mei 1967
Allereerst herinner ik u eraan, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Indien u wenst, kunt u vanavond ons eerste onderwerp kiezen: Zarathustra
Ik neem aan, dat u de echte bedoelt en niet het product van Nietzsche. Welaan: Men stelt ons Zarathustra of Zoroaster vaak voor als een profeet of filosoof. In feite is hij geen van beiden of beiden gelijktijdig.
Hij is een ingewijde, wat betekent, dat hij een leergang heeft meegemaakt, waarbij magie en godendom een grote rol spelen. Hij leeft in het magische pantheon van Mazda, a.h.w. Maar voor hem is de wereld niet meer uitdrukbaar binnen de heerschappij van vele goden, die ergens bijna gelijkwaardig zijn. Hij zoekt het eerder in de tegenstelling van goed en kwaad. Het dualisme, dat wij later een tijdlang o.m. in het christendom zo sterk zien regeren, vindt door middel van Zarathustra een van de eerste meer algemene verkondigingen. Wij zien, hoe de Goden van licht en duister voortdurend met elkander in strijd zijn. Wij bemerken verder, hoe in de denkbeelden van Zarathustra niet alleen de wet van evenwicht steeds weer heersend optreedt maar ook zien wij, dat hij steeds weer een compensatie van waarden erkent in alle dingen. Nu eens wint het kwaad, dan weer wint het goede. Ahriman mag dan al machtig zijn, een ogenblik later wordt hij weer door Ahura Mazda, het Licht, overwonnen. Zijn wereld is het toneel van een voortdurende strijd, waarin Licht en duister voortdurend met elkander strijden. De enige troost, die Zarathustra ons laat, is de zekerheid, dat het Licht eens zal overwinnen.
Wat moeten wij denken van deze figuur? Hij is de stichter van een geheel nieuwe denkwijze.
Maar er zijn vele dergelijke denkers. Het meest kentekenend is misschien wel voor hem de wijze, waarop hij zich keert tegen de algemeen heersende opvattingen en praktijken van de godendienst. Ergens is hij een fanaticus. Hij kan de eenzijdigheid van de gangbare opvattingen niet verdragen. Er moet een meer algemene moraal ontstaan die voor eenieder gelijk is en op goed en kwaad gebaseerd is. De aan hem toegeschreven gezangen en spreuken zijn steeds weer een oproep tot het goed handelen, denken. In wezen is hij meer moralist dan een ziener. Een zeer groot deel van hetgeen door hem innerlijk wordt ervaren, zegt hij. Veel van hetgeen onder zijn naam wordt verbreid, is een uitdrukking van de innerlijke behoefte, eigen leven en moraal te baseren op een zelfstandige houding. Het aannemen en positie kiezen in de wereld van geesten en goden, een zich verbinden met het goede tegen het kwade.
De verkondiging van de Zoroasterleer brengt dan ook langzaam een verschuiving tot stand, waarbij de verering van zon, maan en vuur langzaam maar zeker plaats gaat maken voor abstractere waarden, die achter deze uiterlijkheden schuilgaan. Ik meen, dat het abstracte denken in de godsdienst dan ook wel degelijk een van de grotere bereikingen daarvan genoemd mag worden; Het denkbeeld van elementen, die je zuiver moet houden – iets wat bij de Zarathustra’s sterk naar voren komt en nu nog bij de Perzen de gebruiken beheerst, is, ondanks de later meer magische associaties, in feite een poging tot het heiligen van de wereld.
Kun je echter de wereld waarlijk heiligen? Dat is een grote vraag; de mens kan niet feitelijk ingrijpen in de strijd tussen de goden, doch slechts positie kiezen. Maar de leer van Zarathustra legt er de nadruk op, dat de mens tenminste er zelf zorg voor kan dragen dat hij niet op enigerlei wijze tot iets wordt of iets doet, wat met het duister geassocieerd kan worden. Dergelijke leerstellingen zijn kentekenend, zowel voor de profeet als voor diens gehele leer. Het is de vraag, of Zarathustra zelf beseft heeft, hoe sterk het magische element is, dat op de achtergrond van al zijn leringen aanwezig is. Zeker is het, dat de priesters of magiërs juist daarop later de nadruk hebben gelegd en zo grotendeels de zuivering, die Zarathustra beoogde, ongedaan hebben gemaakt.
Zoals ik reeds opmerkte, heeft de leraar zelf een school doorlopen, waarin magische kennis en godsdienstige filosofie een zeer groot deel uitmaakten van alles, wat men daar kon leren.
Zarathustra was zelf een priester – ook al schijnt dit later veelal in het vergeetboek te raken.
Misschien onbewust grijpt hij dan ook naar zuiver magische elementen. Zowel in de verkondiging en formulering van de leer als in de wijze, waarop hij tracht de juistheid van zijn stellingen duidelijk te maken, – zelfbeheersing, persoonlijke verhouding tot het Licht e.d. – treedt hij feitelijk op als magiër Bewust of onbewust brengt hij een omwenteling, een reeks van nieuwe denkwijzen in de verhouding tot het bovennatuurlijke, de magie, tot stand. Wanneer ik namelijk een god stel, die in het duister sterk is, een god, die grote macht heeft en steeds volgelingen zoekt, wordt het bijna onvermijdelijk, dat er mensen zijn, voor wie deze waarschijnlijk meer materialistisch ingestelde kracht uit de kosmos de aandacht meer waard is dan een reine en veredelende kracht, die eisen stelt, maar waarbij het mogelijke loon ver achter de bergen schemert.
Heksen, tovenaars, komen later vooral veel voor in bv. Anatolië, het zuiden van Arabië, maar ook meer westelijk, op plaatsen, waar de leer van Zarathustra en de latere magiërs is doorgedrongen. Thessalië in Griekenland is zelfs lange tijd berucht om de vele heksen en tovenaars, die daar voorkomen. Hun praktijken doen wat eigenaardig aan. Maar bij nadere beschouwing zijn in hun leringen en gedragswijze vele van de door Zoroaster gestelde invloeden en praktijken kenbaar. Wie de leer en haar consequenties nader beziet, ontdekt namelijk, dat het niet alleen maar gaat om de strijd tussen Ahura Mazda en Ahriman, maar ook om beheersing van de krachten der natuur. Vooral in de zwarte magie treffen wij dan ook vele praktijken aan, die wijzen op de wil de elementen te besmetten, te verontreinigen en zo binnen het bereik van de duistere heerser te brengen. Heksen komen bv. op de kruiswegen samen. Maar wat doen zij allereerst op de kruising van wegen? Zij spuwen op de aarde of verontreinigen haar op andere wijze. Vier verschillende richtingen ontmoeten elkander op de kruising. Heks en demon staan in het middelpunt tot de hemelstreken, die zij met hun daad allen symbolisch onrein maken. De zwarte god, die de heksen dienen, is later tot de bok van Mendez geworden, maar wij ontmoeten hem elders bv. als Melek Pau met als symbool de haan. Men mag wel stellen, dat Zarathustra niet alleen het begin vormt van een nieuwe wijze van denken, maar dat deze Perzische wijze het begin is van een reeks invloeden op alle omliggende beschavingen, die ook in het christendom kenbaar blijven.
Wij kunnen Zarathustra niet beschouwen als een der grote profeten van deze wereld. Zijn leer kent slechts enkele honderden jaren een werkelijk omvangrijke verbreiding. Maar wel kunnen wij zeggen, dat hij op het denken, de ontwikkelingen van de magie en ook op de filosofische ontwikkelingen van de gehele Oriënt een zeer grote invloed heeft gehad. De onevenwichtigheid van de wereld kan immers verklaard worden door de voortdurende worsteling tussen de goden van Licht en duister. Het leven kent de strijd tussen Licht en duister niet alleen in een laatste grote oorlog, zoals in openbaringen wordt gesteld, maar is een voortdurende strijd, waarbij Licht en duister afwisselend overwinningen schijnen te behalen. Misschien is het beeld, dat Zarathustra ons geeft van de werkelijke waarden op de wereld, zo vreemd nog niet als het moge schijnen.
Degenen, die in deze dagen zelfs nog op bepaalde wijze uittreden en voor een ogenblik inzicht krijgen in hetgeen zich op en rond de wereld afspeelt, spreken vaak in symbolen, die zeer sterk doen denken aan de beelden, die de priesters van Zoroaster later gebruikten. Zij spreken van een rode vloed of walm, die over de wereld drijft, waarin men mensen kan herkennen, die aan deze invloed misschien nog zouden willen ontsnappen, maar dit kennelijk zonder hulp niet meer kunnen, terwijl de krachten van Licht, waarin ook in lichtgrijze of witte pijen gehulde mensen en gestalten zichtbaar zijn, steeds weer proberen, de rode vloed van het duister terug te dringen en de gevangenen van dit duister te bevrijden. Het is een symbolische voorstelling, die zeker niet zo wereldvreemd is, als zij misschien de redelijk denkenden voorkomt, vooral wanneer men in rekening betrekt het feit, dat de geest soms ook tracht delen der wereld van duistere geesten te bevrijden, een deel van de wereld te reinigen van bepaalde duistere invloeden. Zo wij ons af willen vragen, wat er op de achtergrond van Zarathustra’s leer ligt, zo is het antwoord altijd weer hetzelfde: De strijd, waaraan wij deelnemen, door goede daden te stellen, ons eerbaar en dapper te gedragen.
Hoe anders is deze leermeester dan de gestalte, die wij in het werk van Nietzsche ontmoeten.
Een mens, die weliswaar eenzame hoogten bereikt en door zijn eenzaamheid hulpeloos wordt, zodat hij terug moet keren naar de vlakten. De echte Zarathustra is, bij al zijn gaven en leringen een nederig mens. Nietzsche ‘s figuur confronteert ons eerder met de krankzinnige lust tot zelfverheffing van de mens. “Also sprach Zarathustra” is kennelijk een neurotisch boek. De tegenstellingen, die wij in Zarathustra’s werkelijke leringen aantreffen, zijn daarin wel uitgebeeld, maar verwrongen. Zij hebben geen werkelijke inhoud meer. De held is de mens, die boven de andere mensen wil staan en daarvoor alles offert. Het is de theorie van de Ubermensch, die uiteindelijk altijd tot Untermensch wordt, omdat hij zijn eenzame hoogten niet trouw kan blijven.
Want de begrippen van zelfverheffing, zelfverloochening en het boven anderen staan, ondanks alles, zijn in Nietzsche ‘s werk nauw verweven.
In Zarathustra’s stanza’s wordt de zaak echter anders gesteld. Men kent daar deze relatie tussen verheffing en het neerdalen tot de wereld niet. Je staat in de wereld eenvoudig op of niet. Je bent of voor het Licht, dan wel voor het duister. Van een tot het duister inkeren is geen sprake.
Je dient of de krachten van het goede en worstelt met hen tot de overwinning, die aan het einde der tijden zal komen. Je bent Licht met het Licht en keert je tegen het duister. De enige andere weg is op dit ogenblik het duister te dienen en de krachten en mogelijkheden daarvan nu te genieten, maar uiteindelijk ten onder te gaan, wanneer het duister en alles, wat daarmede verbonden is, eenvoudig wordt uitgewist, wanneer het Licht de laatste en alles beslissende overwinning behaalt.
Ziet men naar de wijze, waarop de leer tot stand komt, zo ontdekt men, dat daarin zeer oude veden en al even oude theorieën een voorname rol spelen. Want in deze leer is veel terug te vinden, dat herinnert aan de strijd om de macht, die lange tijd woedde tussen de aanbidders van vuur en zon en de vereerders van de moeder en de maan. Men mag niet vergeten, dat deze culten in Arabië en Zuid-Azië, vooral in het huidige Pakistan, daar een zeer grote en voor de ontwikkeling van de beschaving beslissende rol gespeeld hebben. Ligt er in het zoeken naar de werkelijkheid, dat wij hij Zarathustra steeds weer aantreffen, niet iets van het staren in de oude spiegelvijvers, wat reeds zo lang geleden een gebruik was, dat niemand meer weet, waar de eerste maal een vijver voor dit doel werd gebruikt?
Je kunt over dit alles heel wat zeggen. Maar het zou een zeggen vol onzekerheden zijn, een denken, dat zeker verward is door het feit, dat de naam niet slechts door een enkele, maar door meerdere personen gebruikt werd, zodat vele leringen onder één naam werden samengevat.
Maar stel, dat Zarathustra een enkeling zou zijn, die met deze tijd geconfronteerd zou worden. Ik vrees, dat hij dan niet zou denken aan een overwinning van het Licht. Want het Licht is voor hem niet alleen maar het goede. Er is natuurlijk altijd wel iets goeds te vinden, waarvoor wij kunnen leven en strijden. Maar voor Zarathustra is klaarblijkelijk het goede, één met de gehele natuur, het is de juiste uitdrukking van het normale leven, waarbij de elementen hun rol spelen en de gehele dieren en plantenwereld mede begrepen wordt in het geheel, dat het werkelijk levende, de eenheid van bestaan, de Lichtende Kracht omvat, zoals het duister kennelijk voor hem ook dood, ziekte, vernietiging omvat, naast de oneerlijkheid en andere menselijke eigenschappen. Het geheel van negatieve waarden, dat tegenover de natuurlijk scheppende waarden van de natuur gesteld wordt.
In deze tijd zou hij dan ook, naar ik vrees, hoofdzakelijk een overwinning van het duister zien. Want het kunstmatige werd door Zarathustra steeds verworpen. Niet alleen de kunstmatigheid van bepaalde rangen en standen, de kunstmatigheid van begrenzingen en de status, die men aan niet zelf verworven bezit pleegt te ontlenen. Hij verwerpt in wezen alles, wat niet natuurlijk en niet oprecht is. De mens moet ingroeien in het goddelijke. Hij moet niet een eigen wereld maken en die aan het goddelijke wijden. Juist dit laatste maakt vooral de latere beschouwingen wel zeer different van andere leerstellingen uit die dagen. Reeds de eerste leringen omvatten verder een terugzoeken naar de eenzaamheid, het alleen zijn met de natuur. Dit is waarschijnlijk te danken aan het feit, dat de belangrijkste drager in die dagen van de naam lange tijd als kluizenaar in eenzaamheid heeft geleefd.
Ik weet niet, hoe een – hypothetische en ene – Zarathustra de wereld van vandaag dan wel zou omschrijven. Ik weet het eerlijk niet. Hij zou daarin waarschijnlijk de laatste toename van de grote macht van Ahriman zien en zeggen: “Hier moet de strijd tussen Licht en duister uiteindelijk beslist worden. Dit moet de tijd zijn van de laatste strijd. Anders kan ik het mij niet meer denken.” Hij zou niet begrijpen, wat er in deze tijd aan mogelijkheden van goeds bestaat. Zelfs al zou men het hem duidelijk maken, zou hij het kennelijk verwerpen. Want alle dragers van de naam zijn kennelijk eenzijdig en vaak fanatiek. Indien wij de hypothetische Zarathustra dan ook willen eren als een mens van verdienste, zo zou men dit moeten baseren op het feit, dat hij de wet van evenwicht en de voortdurende strijd der waarden – de wet van compensatie – op een religieuze wijze heeft weten uit te drukken in een tijd, die zeker niet al te rijk was aan oorspronkelijke filosofieën.
0-0-0-0-0-0-0-0
Vragen.
Er zijn toch meerdere Zarathustra’s?
Inderdaad. Degene, die ik echter in het begin als persoonlijkheid behandel, is degene, die in de latere vorm van de Zoraosterdienst hervormend optreedt en op het geheel van de Perzisch beschaving in haar latere periode een beslissende invloed heeft uitgeoefend. Deze was degene, die zijn invloed sterk heeft uitgestraald tot ver in Indië toe. Er zijn vele figuren van dezelfde naam te noemen: Een wonderdoener rond 1000 v.Chr., er is zelfs rond 450 v. Chr. Een dichter geweest die helemaal zo gek niet was en enkele van zijn strofen zag opgenomen als “woorden van Zarathustra”. Maar je moet een keuze doen. Weet u wel, dat ook wanneer wij over Jezus spreken, er een keuze mogelijk is uit rond 30 historisch belangrijke figuren? Beseft u, dat de eigenlijke naam van Jezus geen Jezus was, maar dat deze naam in feite een afleiding is van Joshua? Kort en goed, het is moeilijk, uit de veelheid van personen, die, gezien de vroegere periode waarin Zarathustra optreedt en in de overlevering als eenheid worden behandeld, een keuze te doen. Dat ik daarbij op een van deze personen een nadruk legde, vloeit voort uit mijn eigen waardering. Indien ik daarmede tegen uw bedoelingen in ben gegaan, zo verzoek ik u, mij te verontschuldigen.
Zarathustra stelt een voortdurende strijd tussen de god van duisternis en de god van Licht. Als troost geeft hij ons de verzekering, dat de god van Licht zal overwinnen. Geeft hij voor dit laatste een bewijs, of berust dit uitsluitend op zijn religieus gevoel?
Indien wij ons houden aan de moderne interpretatie van het begrip bewijs, zo kunnen we antwoorden, dat hij geen bewijs weet aan te voeren. Wel gaat een van de naamdragers uit van het standpunt, dat het Licht er moet zijn voor het duister manifest kan worden, zodat het duister nooit het Licht kan overwinnen, omdat het Licht wel zonder het duister kan bestaan, daar het de eerste oorzaak is, terwijl het duister, product van het Licht, zonder het Licht niet kan bestaan. U zult echter wel begrijpen, dat dit geen bewijsvoering genoemd kan worden, doch eerder een filosoferen op grond van geloofswaarden betekent.
Kunt u ons de tijd geven, waarop uw Zarathustra leefde?
Niet met absolute zekerheid. De plaatsing in de tijd van Zarathustra loopt n.l. bij experts nogal uiteen. Wij vinden aanwijzingen, waarin de naam voorkomt van rond 1300 v.Chr.
Tot rond 800 n. Chr. Ik voor mij ben geneigd te stellen, dat zelfs de eerste profeet van deze naam niet zolang voor Christus’ geboorte heeft geleefd en zou hem willen plaatsen rond 800 v.Chr., terwijl de door mij als belangrijkste beschouwde drager van de naam waarschijnlijk met een ruimte van rond 100 jaren naar de ene of de andere kant geleefd heeft rond de tijd, dat Jezus op aarde werd geboren. Deze brengt namelijk de reform onder een deel van de maii tot stand. Dit is echter niet historisch bewijsbaar. Ik leid dit alles af uit de invloeden, die in de filosofie optreden en de wijze, waarop delen van de zoroaster invloed zich uitbreiden. In Alexandrië vinden wij in de bibliotheek en later in het serpenteum vele werken, waarin Zarathustra voorkomt. De gegeven data lopen reeds dan sterk uiteen. Maar de vaststelling vindt eerst plaats na Jezus geboorte. Gezien de vele verschillende jaartellingen, die in het verleden worden gehanteerd, is een feitelijke vaststelling van de bronnen in de tijd wel zeer moeilijk.
Het is onmogelijk bronnen aan te geven met een werkelijk betrouwbare datering dan rond 50 n.Chr. Rekenen wij alles in ook de tijd, die overlevering nodig heeft, voor zij vaste gestalte krijgt, dan kan men zeggen: degenen die onder de naam Zarathustra leefden en leerden, bestonden waarschijnlijk tussen rond 800 v.Chr. en 505 v.Chr. Dat is volgens mij, gezien de mogelijkheden tot afleiden van de tijd uit inhoud en verbreiding, de meest nauwkeurige tijdsbepaling, die voor het geheel mogelijk is.
Alexander vindt reeds aanwijzingen.
Tijdens de veldtochten van Alexander zijn inderdaad reeds aanwijzingen van een dan reeds betrekkelijk oude Zoroasterleer te vinden. Men kan daaruit echter slechts concluderen, dat er een vorm van godsdienst bestaat, welke elementen omvat, die ook in de leringen die als geheel aan Zarathustra worden toegeschreven, een hoofdrol spelen. Het is echter niet mogelijk aan te tonen, dat de toen gevonden fragmenten deel uitmaken van een leer, die geheel identiek is met hetgeen nu als de lering van Zarathustra wordt beschouwd. Wij vinden in de genoemde fragmenten – stammende uit de tocht naar het Oosten – vele fragmenten terug, die kennelijk eerder van brahmaanse dan zuiver zoroastrische origine zijn.
Dit is juist de moeilijkheid. Beschouwt men de leringen van Zarathustra als een geheel, dan is een nauwkeurige datering niet mogelijk, omdat kennelijk Zarathustra niet aan het begin staat van een geheel nieuwe ontwikkeling op religieus terrein en zoiets vormt, wat wij in cultuurvoorwerpen, bouwwerken e.d. opeens terug kunnen vinden en daardoor in tijd redelijk goed definiëren.
Zarathustra geeft in feite een geheel nieuwe wending aan een bestaand systeem en behoudt daarbij de oude symboliek. Indien wij zien, wat er na de uitdrijving van de godsdienst in Rome overblijft – rond 700 – 800 n.Chr. in de Kaukasus bv. – dan blijken wij niet met een werkelijke godsdienst te maken te hebben, maar met een – waarschijnlijk sterk op magie ingestelde – sekte.
De moeilijkheid van dit alles is wel, dat de leer van Zarathustra in deze dagen wel als een geheel afzonderlijke ontwikkeling wordt beschouwd, maar in feite een verdere ontwikkeling van een bestaand godsdienstig besef inhield en zo deels weer door de priesters, die uit het oudere geloof stammen, wordt toegepast en vervormd.
Men kan hem dus niet met een betrekkelijk succesvol hervormer vergelijken als bv. Luther, maar dient eerder te zoeken naar iemand, wiens betekenis hoofdzakelijk plaatselijk is geweest en aanleiding werd tot een verdere ontwikkeling van stellingen door volgelingen. Zwingli zou misschien in het christendom een betere vergelijkingsmogelijkheid geven. Als persoon – de eerste Zarathustra gelijkende – zou men misschien Huss kunnen noemen, maar die heeft weer geen voldoende verdere ontwikkeling van zijn leringen door anderen. Zeker is, dat Zarathustra door zijn op deugd gerichte betogen en verhandelingen – met zijn dezelfde naam aannemende volgelingen – de waarde van de oorspronkelijke godsdienst geheel verandert en daarin het magisch besef, het godsbegrip en zelfs een begin van monotheïsme brengt.
Indien u meent, dat het monotheïsme in zijn leer nog geen rol speelt, herinner ik u eraan, dat ook het monotheïsme in deze dagen in wezen nog dualistisch is, zodat de mens nog steeds meent te balanceren tussen een God van Goed en een God van Kwaad. Waarbij dan gesteld wordt, dat de God van Goed de god van Kwaad duldt – iets wat gezien de eigenschappen, die men in deze dagen aan de vaak zeer absoluut gestelde God van Goed toekent, niet geheel logisch is – en bovendien om de mens een voordeel te geven, tussen de mens en de God van Goed nog de bemiddelaar inschakelt. Ook dit is overigens niets nieuws. Denk aan de Mitrasdienst. De mens van heden denkt te leven tussen het koninkrijk der hemelen en het rijk der zonden. Jezus wordt dan in feite voorgesteld als een soort Charon, een veerman, die de zondaars, die dit wensen, over zal zetten naar het rijk der hemelen. Misschien druk ik mij wat ongelukkig uit, maar, naar ik meen, geeft het beeld toch wel weer, wat er bij velen op godsdienstig gebied vandaag nog leeft. Overigens, er zijn meer gelijkenissen mogelijk. Van Jezus kan men wel zeggen, dat hij de christelijke gedachte op deze wereld brengt, de christelijke filosofie, maar ik vrees, dat men niet terecht zal kunnen beweren, dat Hij ook de christelijke godsdienst heeft gesticht. Dat is weer werk van volgelingen, van mensen.
Daar de godsdienstige ontwikkeling zich van haar eigen milieu geheel los kon maken, werd zij sterker gedefinieerd en kenbaar, dan de leringen van Zarathustra in zijn tijd. De bron van het christendom is in feite Judaïsch. Zij zou in wezen kunnen passen in de mozaïsche sfeer, wanneer men de door mensen gegeven uitleggingen en toegevoegde wetten terzijde zou stellen, of zelfs achter zou stellen bij de wetten, die Jezus de mensen leert volgen. Indien men echter de lijst van martelaren nagaat in de roomse kerk, zo zult u tot uw verbazing ontdekken, dat daaronder maar in verhouding weinig joden voorkomen. De eerste martelaar, Stephanus, is een jood, maar verder blijken de meeste martelaren, die niet gelijktijdig apostelen waren, Grieken en Romeinen.
De kern van het christendom wordt gevormd door mensen met een geheel andere mentaliteit, een andere vorm van strijdlust, met geheel andere maatschappelijke achtergronden. Dit maakt begrijpelijk, hoe de formulering van de godsdienst verandert, een geheel andere nadruk wordt gelegd op delen van de leer, enz., enz. Opvallend is bv., dat eerst van een christelijke ritus sprake is, wanneer reeds een zeer sterke gemeente bestaat in Rome. De riten stammen niet uit Jeruzalem, maar uit Rome. Zelfs in de zendbrieven van Petrus kan men hiervoor wel aanvullend bewijs putten, vooral, naar ik mij meen te herinneren, uit de brief aan de Thessalonicenzen en de Antiochiers. Wie echter alle beschikbare geschriften nagaat en rekening houdt met de historisch bewijsbare ontwikkelingen, zal moeten toegeven, dat van een christelijke godsdienst eerst kan worden gesproken, wanneer zich in Rome een organisatie vormt. Deze is zelfs bepalend voor hetgeen zich in Byzantium later af zal spelen.
De ellende bij onze Zarathustra’s is wel, dat de vernieuwing in feite op kon gaan in een bestaande godsdienst. Ik gaf reeds als voorbeeld het feit, dat met enige goede wil Jezus’ leer in het aan de joden eigene mozaïsche denken zou kunnen worden ingepast. Want eigenlijk is er niet zoveel nieuws, alleen de nadruk ligt anders. Neemt men echter het geheel van de mozaïsche wetten en achtergronden, dan zal men moeten erkennen, dat Jezus niets zegt, wat in wezen daarmede strijdig is. Jezus haalt veel van de bijkomstigheden weg en wijst op de hoofdzaken. Maar het grote verschil tussen de leringen van Mozes en die van Jezus is eigenlijk, dat Mozes zijn God verkondigt voor één volk, terwijl Jezus God verkondigt voor alle mensen. Men kan van de Zarathustra’s zeggen, dat zij een filosofische vernieuwing brengen, die echter, in tegenstelling met hetgeen er in Israël gebeurde, door de bestaande priesters voor een zeer groot deel in de oude leer werd opgenomen. Het zijn later vooral degenen, die hun eigen macht willen baseren op de tegenstellingen tussen Licht en duister, de mensen, die zoeken naar het magische geweld, die de aparte sekte gaan vormen. Hierdoor wordt de slagkracht van de leer verminderd en wordt duidelijk dat het geheel nimmer op de toenmalige wereld een even grote invloed kon hebben, zoals de leer van Jezus in zijn tijd.
Dit alles alleen om duidelijk te maken, dat je moeilijk kunt zeggen, hier begint het zoroastrisme.
Laat mij het zo zeggen: Indien de eerste christenen niet uit Jeruzalem gevlucht zouden zijn, zou u vandaag niet kunnen zeggen, wanneer de christelijke era werkelijk onder de mensen begonnen is en zou het leven van Jezus eveneens niet met nauwkeurigheid kunnen worden geplaatst in de tijd. Nu kunt u op enkele jaren nauwkeurig de tijd van Jezus’ werken bepalen.
Men zegt, dat Zarathustra een ingewijde was. Kunt u misschien op basis daarvan een definitie in tijd geven en van latere incarnaties geven?
Ik kan u op dit ogenblik niet onmiddellijk een lijst van de met deze leer verwante reïncarnaties geven. Dat zou ik eerst na moeten zoeken. Ik heb u reeds gezegd dat de belangrijkste figuur inderdaad een ingewijde was, ook materieel. Diegenen, die deze leer om- der die naam verkondigen, zijn kennelijk niet alleen goede filosofen, maar ook mensen met een hoogstaand geestelijk leven. Het is dus heel waarschijnlijk, dat een deel van hen sedertdien als ingewijde op aarde nog werkzaam is geweest. Dergelijke werkzaamheden kunnen ongetwijfeld ook een hernieuwd leven op aarde hebben omvat. Ik kan u echter niet zeggen, in welke tijden en onder welke namen. Ik acht dit alles overigens ook niet zo van belang. De meeste mensen zoeken naar ingewijden. Maar is het zo belangrijk een ingewijde te ontmoeten voor je er rijp voor bent? Als je hem dan ontmoet, weet je het toch niet. Het is veel belangrijker in jezelf de rijpheid voor inwijding te vinden, waardoor je datgene zult verkrijgen, wat je nodig hebt.
U zei, dat in de Alexandrijnse boeken een verwantschap met, en invloed van de brahmaanse leringen kenbaar is. Bedoelt u de tegenstelling tussen zon- en maandiensten? In Brahman bestaat die tegenstelling toch niet meer?
De brahmanen zijn een stand van wijsgeren en priesters. Het brahmanisme heeft dus betrekking op de leerstellingen, die leden van deze stand verkondigden en niet op het begrip Brahman. Weliswaar zijn Brahma en Brahman aanduidingen van de leerstellingen en het godsbegrip, die uit de brahmaanse filosofieën zijn voortgekomen, maar zij staan toch ergens los van hetgeen deze stand aan denkbeelden in zijn geheel in de tijd, waarover wij spreken, 1000 v. Chr. tot 100 n. Chr. hebben gepresteerd.
Oorspronkelijk zijn de brahmanen priesters van Brahma, niet van Brahman. Wanneer zij een besloten kaste worden, zijn zij de vertegenwoordigers van het priesterdom, niet van een bepaalde leer zonder meer. Zij vormen het priesterlijk, filosofisch en wetenschappelijk deel der bevolking. Het begrip Brahman ontwikkelt zich wel binnen deze stand, maar komt bij vele oudere leringen – u kunt dit nagaan. – niet te pas. Oorspronkelijk hadden de brahmanen zelfs geen dualistische leerstellingen. Zij verkondigden en werkten uit een veelgodendom, waarbij de hoofdkrachten later tot een triade worden teruggebracht – leven, dood en verschijnselen. Indien u de vroege vormen van het hindoeïsme en de veden nagaat, dan zult u begrijpen waarom ik kan zeggen, dat ook in de zoroasterleer, zoals die in Alexandrië vastgelegd voorkwam, van brahmaanse invloeden gesproken kan worden. De beelden die gebruikt zijn, bepaalde leringen e.d., zijn ontleend aan de veden, die weer de heilige boeken zijn van de brahmanen. Daarnaast kan ik opmerken, dat wij in de zoroaster dienst vele symbolen aantreffen, die wij precies zo en in dezelfde betekenis zelfs nu nog in Voor-Indië aantreffen. Is het aanvaardbaar, dat ik dit geheel samenvat in de woorden: brahmaans invloed? Of niet?
Er is toch ook in de zoroasterleer sprake van een god, die de vader van de twee strijdende krachten zou zijn?
Ja, maar die wordt niet algemeen gekend en speelt eigenlijk, zelfs waar hij erkend wordt, maar een rol op de achtergrond. Hij is een verklaring voor de tweeheid. In het christendom zien wij op de achtergrond God de Vader met als actieve waarden de Zoon en de Geest. In de zoroasterleer is de triade – ofschoon minder algemeen bekend – opgebouwd uit de voortbrenger, de duivel en het Licht.
Uitspraken, die aan Zarathustra worden toegeschreven, blijken bij vondsten in het Oud Perzisch gesteld te zijn. Dus ouder dan 100 v. Chr.
Van de aan Zarathustra toegeschreven spreuken komt een deel voor in Oud Perzisch, andere echter niet. Dit zou mijn stelling, naar ik meen en gezien het voorgaande, aanvaardbaar moeten maken. Ten tweede, de toespraken van Zarathustra zijn nu eenmaal een compilatiewerk, zoals ik, naar ik meen, reeds duidelijk maakte. Ten derde, er komen tien openbaringen van het dualisme van Zarathustra voor in geschriften, die ouder zijn dan 200 v.Chr. Dit is wel het geval met de ethiek. De hierop betrekking hebbende citaten, die dus als de letterlijke woorden van Zarathustra worden weergegeven, komen wel vaak ook in Oud- Perzische geschriften – steen en andere – voor en kunnen gemeenlijk gedateerd worden, van rond 700 tot 500 v.Chr. Als bewijs voor het als een persoon bestaan van Zarathustra en het leven vóór, zeg 700 v. Chr., kan dit m.i. echter niet als bewijs gelden. Ook hier kan ik weer antwoorden, dat de moeilijkheden voortkomen uit het inbouwen van de leringen binnen het bestaande en het aanvaarden van een naam als deknaam – of om aan eigen leer nadruk te geven – door latere figuren.
Ik wil verder nog opmerken, dat men een van de oude leringen afwijkende ontwikkeling in zijn geheel zoroastrisme heeft genoemd en het geheel daarvan aan een Zarathustra toegeschreven.
Daarbij ziet men over het hoofd, dat er reeds van een zoroaster dienst sprake is, terwijl de leer van Zarathustra kennelijk zich nog verder ontwikkelt. Overigens spelen de priesters daarbij een grote rol. Een verwisseling van de namen Zoroaster en Zarathustra zult u echter eerst aantreffen in priesterlijke handschriften, die gedateerd kunnen worden rond 70 v.Chr. Naar ik meen, kunt u de juistheid van deze laatste argumenten wel nagaan.
Is het huidige Mazdaznan niet van deze leer uitgegaan?
Zeker niet geheel, al zijn bepaalde invloeden van Zarathustra wel merkbaar. De mazdaznanleer is in feite een mengsel. Zij hebben een eigen profeet. U vraagt mij, wanneer u een cocktail drinkt, waarin vele bestanddelen gemengd zijn, om uit te maken waarvan men is uitgegaan: Van het scheutje jonge jenever dat erin zit, van de martini of een van de andere bestanddelen. En dat is moeilijk te zeggen, omdat het geheel nu eenmaal een mengsel blijft.
Wie het geheel van de mazdazman leer nagaat, treft daarin de invloed van zo vele godsdiensten, beschouwingen en leerstellingen, dat het haast onmogelijk is te zeggen, wat hiervan nu de basis is. Bovendien wil ik u er nogmaals aan herinneren, dat deze groep betrekkelijk jong is en in het nabije verleden een eigen profeet kende. Het is deze profeet, die hun leer- en denksysteem bepaalt. Maar, zoals zo vele profeten, blijkt ook zijn werk grotendeels een hernieuwen en vernieuwen van oude waarden te zijn.
Kunt u nog iets zeggen over het dualisme van de moderne mens?
Over het dualisme van de moderne mens? Tja. De moderne mens verheft de wijsheid tot zijn God van het Witte Licht en hij dient uit de aard der zaak hetgeen volgens hem duister is: de gebondenheid. Want alleen in de gebondenheid kan hij de voordelen vinden, waardoor hij naar de vrijheid kan verlangen.
De moderne mens is gespleten in twee verschillende waarden. Hij wenst aan de ene kant in zijn leven de vruchten te genieten van een algehele gemeenschapsarbeid, iets wat alleen voor allen bereikbaar is in een zeer gereglementeerde gemeenschap, die niet alleen in stoffelijk opzicht, maar ook meer geestelijk genormaliseerd is, zodat men steeds weer van vaste normen uit kan gaan. Zonder dit is de ontwikkeling, welke maatschappelijk noodzakelijk is, wil de maatschappij aan de wensen tegemoet kunnen komen, niet bereikbaar. Aan de andere kant wenst de mens vrijheid. Hij zal die vrijheid persoonlijk echter slechts dan kunnen verwerven, wanneer hij daarvoor ook offers wil brengen. En die offers zijn vaak veel meer, dan hetgeen hij in feite bereid is, voor zijn vrijheid te offeren. Het is als bij vele mensen, die gaarne en met geheel hun wezen menen God te willen dienen, maar zo nu en dan tot God zeggen: “nu even de ogen dicht, want nu moet ik een leugentje om bestwil spreken”, of, “moet ik zondigen tegen uw wetten, omdat dit voor mijn menselijk aanzien nu eenmaal noodzakelijk is, maar al wat ik aan aanzijn verwerf, o God, is toch tevens dienstig tot uw meerdere eer en glorie…” Dit is de kern van het menselijk dualisme van deze tijd.
De mens van heden kiest in feite niet meer. In de oudheid had men misschien een dualisme van goed en kwaad en begreep deze dingen misschien wat minder en reageerde daarop wat vreemder, dan men heden aanvaardbaar zou achten. Aan de andere kant meen ik, dat er in het verleden meer mensen waren, die een absolute en eerlijke keuze wilden doen. Ik geef voorbeelden. Wij zien in het heden steeds meer mensen, die voor zich vrijheid eisen. Zij eisen deze vrijheid om bv. te studeren, maar ook om niet te werken. Zij eisen de vrijheid om te doen en te laten, wat zij zelf op het ogenblik willen. Vaak gaan zij zover, dat zij in de naam van de vrijheid hulp en steun eisen maar tevens verlangen, dat niemand dan nog in staat mag worden gesteld, hun daden en gebruik van het verkregene te controleren. Veel van hetgeen men in naam van de persoonlijke vrijheid meent te mogen eisen, zou nog aanvaardbaar zijn, wanneer dezelfde mensen, die deze eis stellen, niet gelijktijdig zouden eisen, dat de maatschappij voor hen voortdurend en voldoende zorg blijft dragen.
Een student, die studieloon eist, heeft daarin volkomen gelijk, wanneer hij ook bereid is zich bij zijn studie volgens de wensen en eisen en de normen van de gemeenschap aan een volledige dagtaak van studie in het belang en volgens de wensen van die gemeenschap te wijden. Op het ogenblik, dat hij eigen keuze wil bepalen t.a.v. de studierichting en eigen tempo wil stellen, zich dus daarbij niet door de wensen en behoeften van de gemeenschap latende leiden, heeft hij m.i. ook geen recht meer van de gemeenschap een loon te vergen voor hetgeen hij volgens eigen wil en in eigen belang uitvoert. Want u zult toegeven, dat het in wezen dwaasheid is te verlangen, dat anderen de kosten zullen dragen voor de dingen, die je volgens eigen wil en alleen in eigen belang wilt bereiken? Dat kun je alleen doen, wanneer de ander enige zeggenschap en enig wederkerig belang bij de studie heeft. Dit is nu typisch een voorbeeld van het dualisme in deze tijd. In de politiek zien wij iets dergelijks: eenieder wenst een steeds democratischer democratie, maar dan wel a.u.b. met een sterke man aan het hoofd…, zoals steeds meer mensen in Nederland ervoor voelen, hun land tot republiek te maken, maar dan liefst wel met een koning of koningin als president.
Uit deze voorbeelden blijkt reeds, dat men weigert om een werkelijke keuze te doen en de moderne mens wenst steeds minder een keuze te doen, omdat hij zich steeds meer gebonden heeft aan gemeenschapswaarden en bereikingen, die hij als normaal en eigen recht begint te beschouwen, zodat hij eenvoudig meent met de waarden, die de gemeenschap schept, geen rekening te moeten houden. U vindt het heel normaal, dat er elektrisch licht brandt hier. Maar realiseert u zich, wat daaraan alles aan arbeid, vindingrijkheid en installaties vastzit? Neen.
Daarover denkt u niet na. Wel kankert u over de te hoge lichtrekeningen. U kankert over de politie, die in zovele dingen tekortschiet. Maar hoe zou het zijn, wanneer zij er geheel niet was? Heeft u zich dat wel eens afgevraagd? Weet u, hoe het was voor er politie was om de burgers te beschermen? Toen moest je eerst een paar lakeien en enkele soldaten huren om zeker te zijn, dat je des avonds met je gezelschap veilig de schouwburg of een feestmaal zou kunnen verlaten en zonder schade eigen huis zou kunnen bereiken. Wat in wezen aan risico en kosten duurder was, dan alles, wat u aan de politie in deze tijd per man moet betalen. En zo kan ik verder gaan.
Maar dergelijke dingen heeft men vergeten, zoals men in de erediensten maar al te vaak schijnt te vergeten, dat er naast God, de mens, maar ook naast de mens God is. Zoals men schijnt te vergeten, dat het voor een mens niet voldoende is God te eren en volgens de wet te leven, maar dat hij om werkelijk betekenis en waarde te hebben, datgene, wat hij erkent als uit God, ook daadwerkelijk gestalde moet geven en het waar moet maken op aarde. Indien u vraagt naar het moderne dualisme, zo zou ik zeggen, dat u het hierin aan zult treffen. Het is het dualisme van menige moderne kunstenaar, die aan de ene kant slechts wenst eigen emoties tot uitdrukking te brengen en verder niets nastreeft, maar zich toch beklaagt, dat de gemeenschap dit niet mooi vindt en begrijpt.
Beschouwt u anarchie als een onbereikbare illusie of als een te realiseren werkelijkheid?
Anarchie is alleen te verwezenlijken, wanneer elk mens binnen de anarchie een volledige innerlijke rijpheid bezit, zodat hij geheel en zonder zelfzuchtig denken, zijn verantwoordelijkheid tegenover anderen als eenling kan blijven handhaven en uiten. Daar echter anarchie en de drang naar de anarchie pleegt voort te komen uit het onvermogen zich aan de gemeenschap aan te passen en zich binnen de gemeenschap volgens eigen wensen te handhaven, kunnen wij wel zeggen, dat elke anarchie en bestreving in de richting van de anarchie in deze dagen in feite een streven naar dictatuur via de weg van terreur omvat. Een werkelijk anarchistisch bestaan is op het ogenblik onbereikbaar. Wat misschien jammer is, maar een feit blijft. Wat de anarchie en ook de anarchie in deze tijd echter wel kunnen zijn – en dit is heel iets anders – blijkt het functioneren binnen de gemeenschap te zijn, waarbij juist deze elementen beletten dat een te hechte maatschappelijke opbouw gaat ontstaan, waardoor alles voor alle mensen reeds gefixeerd is en een ontwikkeling niet mogelijk meer is. Je zou kunnen zeggen, dat in deze tijden de anarchie beschouwd moet worden als de gist, waardoor het te taaie dieet van politiek en economie kan rijzen en uiteindelijk nog een luchtig en daardoor verteerbaar geheel kan worden.
Dus alles tot ruïne maken en daarop een nieuwe wereld bouwen?
Dat zegt de anarchist. U hebt echter gehoord, dat ik dit onaanvaardbaar en zelfs onbereikbaar acht. Toch zult u het met mij eens zijn dat, wanneer Nederland rationeel geregeerd zou moeten worden, men met afbraak zou moeten beginnen. Men zou bv. rond 7000 commissies en raden af moeten schaffen, ongeveer 50 instellingen en instanties moeten slechten om de in de plaats van de vele raadgevende en opinie peilende apparaturen een eenvoudig en snel hanteerbaar stemsysteem te bouwen, waardoor bij elke belangrijke vraag eenieder, zo hij dit wenst, zijn mening kenbaar zal kunnen maken. Dit is afbraak en lijkt in uw ogen misschien op anarchie, doch zou dit noodzakelijk zijn, indien men verder zou willen gaan in de richting van een werkelijke democratie. Misschien zouden onder dergelijke voorwaarden van bestuur de politieke partijen niet zo gemakkelijk hun plannen en inzichten op langere termijn kunnen verwezenlijken. Maar het volk zelf zou dan zo veel verantwoordelijkheid dragen voor alle ontwikkelingen, dat het door de ervaren gevolgen als vanzelf wordt opgevoed tot een realistischer denkwijze en een grotere politieke rijpheid. Indien u dit nog afbraak wilt noemen, zo kan ik slechts opmerken, dat dit het slopen van sloppen is, een werk van afbraak, dat noodzakelijk is geworden, zo men nog een paleisje wil bouwen, waarin komende geslachten zullen kunnen tronen. In deze zin meen ik, dat de anarchistische tendens in deze tijden zeker goed werk doet, daar het de mensheid in ieder geval voortdurend attent maakt op de zieke plekken in de maatschappij en een voortdurende aansporing vormt, om aan deze dingen tenminste eens iets te doen.
Misschien mag ik hieraan nog iets toevoegen? Hoe orthodoxer uw denken is, hoe meer u ertoe bijdraagt, dat uw maatschappij aan sociale aderverkalking gaat lijden. Wanneer deze verkalking de hersens eenmaal bereikt, wat vaak betrekkelijk snel het geval is, sterft de maatschappij en bereikt men door zijn orthodoxie datgene, wat de anarchist met al zijn middelen niet bereiken kan: Een volledige vernietiging, op de puinhopen waarvan de enkele overlevenden in wanhoop trachten iets anders op te bouwen. Wie zich echter in denken en streven voortduren blijft aanpassen, zowel aan de eisen van het heden als aan de mogelijkheden, die vandaag steeds weer biedt, wie voortdurend vooruit durft denken zonder ooit progressief te zijn om de progressiviteit alleen – iets wat helaas in deze dagen vaak voor komt – zal er m.i. toe bijdragen, dat de maatschappij een voortdurende hervorming en omvorming ondergaat, waarbij zij zich steeds weer richt op het oplossen van haar huidige problemen en hierdoor de basis schept voor een ook in de toekomst voor de samenleving bruikbaar blijvend geheel.
Vergeef, mij deze toevoeging. Er zijn namelijk mensen, die zo ontzettend tegen de anarchie zijn, dat zij verstarring tot stand brengen in hun angst, dat de anarchie achter elke verandering zou kunnen schuilen. Er zijn ook mensen, die bang zijn voor koorts en zich niet realiseren, dat, om bepaalde kwalen te genezen, het soms wenselijk is een flinke koorts eerst eens op te wekken.
0-0-0-0-0-0-0
Esoterie.
Wat moet je eigenlijk brengen op een wat feestelijke en verstrooiende dag als de huidige en dan nog wel over esoterie? Het gehele leven is een mise en scène. Een groepering van feiten en persoonlijkheden. Je staat ertussen en verwondert je. Je kunt je bv. verwonderen over de wijze, waarop Nederland in deze dagen gereageerd heeft. De golven van hysterie waren tot in onze wereld merkbaar. Je kunt je verwonderen over de wijze, waarop een mens opeens even vergeet, dat hij voor zichzelf alleen wil leven en streven en tracht door te dringen tot een één zijn met een totaliteit, zelfs een eenheid met God, zonder zelfs maar te beseffen, wat hij doet, of te weten, waarover hij het heeft. Neen. Ik voel er, gezien de omstandigheden en reacties, niet veel voor vandaag een zwaar betoog op te gaan zetten. Daarom mag ik vandaag misschien eens teruggrijpen naar verhalen over de hemelpoort.
Er was eens een man van veel gewicht. Zo gewichtig was hij, dat eenieder hem altijd “U” moest noemen. Overigens was de goede mening die hij over zichzelf koesterde, wel enigszins te begrijpen. Hij had de goede vrouw getrouwd, had goede manieren en kon beschikken over een zeer goede hoeveelheid van belangrijke aardse goederen. In deze dingen vond onze man in feite een voor hem meer dan voldoende bevrediging, ook op geestelijk vlak. Ofschoon hij, dit beschouwende als deel van zijn noodzakelijke gewichtigheid, toch wel veel aan goede werken placht te doen. Toen dan ook het ogenblik van zijn dood kwam en hij, zij het met enige pijn in het hart, zich had losgescheurd van de vele schatten, die hij zich op aarde had vergaard, begaf hij zich – gewichtig en waardig – hemelwaarts. Aangezien de man weinig had gezondigd, al had hij ook maar weinig goed gedaan, was de oude poortwachter van de hemel niet ongenegen om hem door te laten. Maar nu was het ook in de hemel net voor het begin van het zomerseizoen, en omdat in de hemel alle mensen gelukkig moeten zijn, heeft men daar vele dingen van de mensen overgenomen. Vandaar, dat men ook in de hemel tegenwoordig de neiging heeft tegen het begin van het toeristenseizoen alle straten op te breken.
U lacht. Maar vergeet niet, dat de hemel in feite voor degenen, die daar leven, een weerkaatsing is van alles, wat de mensen ideaal vinden. En in de modernere tijden zijn er zeer vele belangrijke mensen, die het ideaal vinden straten juist dan op te doen breken wanneer zoveel mogelijk anderen zich hadden voorgenomen juist via die weg te gaan. Dit maakt het begrijpelijk, dat de goede Petrus de gewichtige man waarschuwde en hem toevoegde: “Denk er om kerel, neem jezelf vooral niet te zwaarwichtig. Want die voorstellingen bepalen hier je gewicht.” Nu vond echter onze gewichtige heer, dat dit alles maar een zeer sober welkom was voor een zo uitstekend iemand, als hij meende te zijn. Daarom blies hij zich op, luisterde niet en ging met steeds zwaarder wadende tred en steeds toenemende gewichtigheid voorwaarts het hemelrijk binnen. Petrus riep hem nog na: “Let op het bruggetje!!!!” Maar onze vriend, gekrenkt in zijn gevoelens van belangrijkheid en waardigheid, luisterde niet en stapte prompt met heel zijn gewichtigheid zwaar op het bruggetje. Het haast onvermijdelijke gebeurde. Hij zakte prompt door het bruggetje, dat slechts als tijdelijke noodhulp was bedeeld en landde in een veel lager gelegen rijk, verbrijzelde hij met zijn gewicht haast twee kleine duiveltjes, die juist lekker “zieltjes pesten” aan het spelen waren. Toen de man eindelijk zich weer van zijn omgeving bewust werd, ontdekte hij, dat hij vastgebonden lag in een zweetbad, dat door een aantal met drietanden gewapende en vriendelijk hem met de horens aanstotende heren werd gestookt, die hem toeriepen: “kereltje, wij zullen jou wel wat lichter maken, hoor…”.
En de moraal? Een mens, die meent eigen gevoelens van gewichtig zijn te kunnen gebruiken als criterium voor eigen geestelijke en hemelse belangrijkheid, zal over het algemeen een helse ervaring opdoen, die noodzakelijk is om hem tot het besef van zijn werkelijke waarde te brengen. Trouwens, het gebeurt wel meer. Er zijn heel wat verhalen daarover te vertellen.
Er was eens een leraar. Hij was van harte leraar. Hij doceerde a.h.w. van binnenuit. Zijn streven was een voortdurende vernieuwing van onderwijs en taal. Tot ook hem de dood trof en hij zich, peinzende over verdere mogelijkheden tot vernieuwing en vereenvoudiging, hemelwaarts begaf.
Langzaam en peinzende voortschrijdende, ontwierp hij nog snel even een nog verder gaande vereenvoudiging en vernieuwing van de spelling. Nadenkende over de vele mogelijkheden, de zaak nog simpeler en kinderlijker te maken stond hij nog lange tijd voor de hemelpoort te berekenen en te schrijven, voor hij zich ertoe kon brengen haast als per ongeluk op de belleknop te drukken, die de gong in werking stelt, die Petrus moet waarschuwen, dat er weer een ziel om toegang vraagt. Nu tocht het wel eens erg voor de hemelpoort. En Petrus was toevallig juist op bezoek bij Jozef, om met hem te spreken over de achteruitgang van de ambachtelijke ontwikkeling op aarde, zodat hij, al hoorde hij de gong wel, niet onmiddellijk aan kwam snellen om de deur open te doen.
Toen dan ook eindelijk het sloffen in de verte de komst van Petrus aankondigde, was onze man zozeer verkouden, dat hij eenvoudig geen verstaanbaar woord meer uit kon brengen. Het leek wel of zijn taal vernieuwende bezigheden hem op de stembanden waren geslagen. Daarom schreef hij in zijn nieuwste spelling: “Ikke bin alteid een goet leraar geweest en agt dit een suffiesante rede om mein binnelating hier te moge fergen.” Maar hij had pech: Petrus is zo ouderwets, dat hij een dergelijke spelling eenvoudig niet meer lezen kan. Daarom heeft hij hem maar een deurtje verder gestuurd. Daar mag je zo wel binnen. Nu is de leraar in het vagevuur bezig een geheel nieuwe spelling te ontwerpen die zelfs Petrus misschien zou kunnen leren….
Waaruit u misschien kunt afleiden, dat een te zeer vereenvoudigen van feiten en woorden wel eens kan leiden tot een gebrek aan vermogen, zodat men aan de wereld en God niet meer duidelijk kan maken, wat men is en wenst; ja, zelfs voor zich niet meer in staat is zichzelf duidelijk te maken, wat men nu eigenlijk is, wil en bereikt. Vernieuw daarom niet de uiterlijkheden, maar je innerlijke benadering daarvan. Dan kun je betere resultaten bereiken en sta je niet buiten de deur op ogenblikken, dat je graag binnen zou gaan.
U ziet, dat er bij de hemelpoort heel wat vreemde dingen zijn gebeurd. Tussen haakjes… heb ik u het verhaal al eens verteld over die man uit Glasgow? Dat is weliswaar een wat vreemd verhaal ……. Wat zegt u? Is dat een nieuwe? Maar de twee voorgaande verhalen heeft u van mij ook nog nooit gehoord. Dat zijn ook voor u nieuwe histories, maar goed.
Er was eens een man in Glasgow, die zichzelf beschouwde als een perfecte realist. Hij geloofde niet in god of de duivel, hij geloofde niet in een hiernamaals of in geesten. Bovendien was hij een moedig man, die voor niemand bang was…. Nu ja, voor niemand is overdreven, want hij was getrouwd, maar desondanks kan ik u toch wel vertellen, dat hij, toen het ogenblik van sterven voor hem aanbrak, hij moedig en onbevooroordeeld de dood onder ogen zag. U kunt zich zijn toestand voorstellen, toen hij – na zijn eigen begrafenis te hebben bijgewoond – aarzelend moest toegeven, dat hij weliswaar dood was gegaan, maar toch nog leefde. En indien er bij dat kerkhof niet net een aardige pas overleden pastoor voorbij was gekomen, die hem – mogelijk uit gewoonte – de weg naar de hemel had gewezen, zou hij waarschijnlijk zich nu nog daar af staan vragen, hoe de zaak eigenlijk in elkaar zat en wat hij nu wel zou moeten doen. Nu zijn de mannen van Glasgow nogal koppig en eigenwijs. Daaraan is het waarschijnlijk te wijten, dat onze geest onmiddellijk een twistgesprek begon met de geest van pastoor zaliger en op zich nam om deze te bewijzen, dat er geheel geen God kon bestaan. Want zo had de man uit Glasgow altijd geloofd en daar wenste hij onder geen voorwaarde van af te stappen.
Al pratende bereikten de twee de hemelpoort. De pastoor mocht, als lid van het personeel zonder schulden, doorlopen en ook onze godloochenaar mocht binnen. Hij had immers in zijn leven veel voor anderen gedaan en was, al geloofde hij dan niet, zeker geen zondaar. Onmiddellijk rende de man uit Glasgow de pastoor achterna en riep uit: “Nou man, kom nu maar eens op met je sprookjes. Waar is dan die god van je? ” Meneer pastoor, die ontdekte, dat zijn theologische opleiding hier faalde, nam – innerlijk het celibaat weer eens betreurende – een paar aardige engeltjes aan als gids en zo kwamen zij al snel in de troonzaal waar god, die juist even van zijn troon was opgestaan, vriendelijk naar de twee laatste aanwinsten van zijn paradijs keek. De pastoor fluisterde eerbiedig, en wees. Maar de man uit Glasgow was geen type om zoiets stilzwijgend te aanvaarden.
“Hé, ouwe oplichter” riep hij, “die zwartrok hier zegt, dat jij god bent. Maar je ziet er veel te verstandig uit, dus daar geloof ik niets van. Wie ben je eigenlijk?”
” Mijn naam is God”, sprak de Heer vriendelijk. “Ik ben nu eenmaal nooit gedoopt en heb dus nooit een andere naam gekregen.”
“Ben je niet gedoopt?” riep de man uit Glasgow. “Neen”, sprak God, “daaraan ben ik nooit toegekomen.”
“Ouwe, je bevalt me. Weet je hier soms de weg? Dan kunnen wij twee ongelovigen samen een borrel gaan drinken om de nasmaak van de vroomheid weg te wassen!”
God glimlachte en de twee gingen samen naar een deel van de hemel, waar alleen de oude ingewijden plegen te komen, daar dronken zij en praatten zij. En daar gebeurde het wonder: De man uit Glasgow vond in God zoveel van zichzelf terug, dat hij voldoende aan God ging geloven om Hem te aanvaarden. Nu zit er tussen de vele vromen en heiligen een godloochenaar uit Glasgow, die nog steeds weigert om vele dingen te geloven, maar zoveel van God is gaan houden, dat hij daarom alleen reeds het een voorrecht acht, dat hij in de hemel mag blijven.
En dat is meteen de les van dit verhaal. Want een mens, die niet in zichzelf gelooft, zal ook niet voldoende in God kunnen geloven, om zalig te worden. Tja, dat is een raar verhaal. Daar moet u even over nadenken.
Die Engelsen zijn altijd van die rare mensen geweest …
Als u nu denkt, dat alleen Engelsen rare wezens zijn, zal ik u eens een historisch verhaal vertellen, dat een kennis van mij is overkomen. Het is wel niet direct een hemelpoortverhaal, maar misschien helpt het u ook weer om het bestaan van de geest in de sferen wat beter te begrijpen.
Hij was een hele goeie jongen. Hij had al een tijdlang door de sferen gezworven, voor hij bij onze Orde terecht kwam. Hij was eerlijk als goud, rondborstig, maar nogal eens origineel. Hij kwam dan ook uit Amsterdam en had gewoond in de Kloveniersdwarsstraat of zoiets. Hij hield van aanpakken en had er geen vrede mee alleen maar te leren. Daarom werd hem op een morgen de opdracht gegeven in een kleine kring van verzamelde vromen te bewijzen, dat ook hij de boodschap van naastenliefde en de noodzaak tot verdraagzaamheid op de juiste wijze kon uitdragen. Hij kwam binnen, nam het medium in beslag en merkte in onvervalst Amsterdams – of misschien Jordanees – op: “Nu lui, het is gezellig, dat wij hier zo bij elkaar zijn. Vertel mij nu maar eens, waarover wij moeten praten”.
Een van de vroomsten verzocht, te spreken over Jezus. Waarop onze vriend letterlijk begon: “Nou, jongens, als je in deze tijd Jezus naast Maatje op de Dam zou zetten, zou hij al in de bajes zitten voor hij een woord gezegd zou hebben…” Nu moet ik toegeven, dat de predicatie, die daarop volgde, weliswaar het verfijnde raffinement van een zich aan zijn toehoorders aanpassende redenaar ontbeerde, maar dat die in ieder geval duidelijk was. Janus – zo heette onze vriend – beweerde, dat Jezus in deze tijd eenvoudig niet de kans zou krijgen te spreken tot het volk. Dat was opruiing, zeker wanneer Hij zou spreken over de noodzaak ieder als je naaste te aanvaarden. Want over gelijkheid van wezen en rechten te spreken in deze maatschappij zonder daarbij het heersende gezag van de gelijkheid uit te zonderen, is zonde. Mensen genezen, zo meende Janus, zonder dat je eerst een diploma hebt en afgestudeerd bent, is tegen de wet.
Dus bij de eerste genezing vliegt Jezus, bom, de bajes in. Enz.
Toen hij eindelijk klaar was kwam hij heel trots bij ons en merkte op: “Hep ik ‘t ze es effe lekker gesegd?” Maar wij, tja…. Wij dachten daar toch wel wat anders over. Wij zeiden dus: “Janus, kerel, je moet het ons niet kwalijk nemen, maar je hebt je toch nog niet verfijnd genoeg uitgedrukt om een dergelijke opdracht voorlopig nog eens te krijgen”. Toen werd Janus bleek, nijdig, want hij was nu eenmaal een Hollander. Prompt begon hij een eenmansrevolutie. Volgens uw begrippen hebben wij hem dan ook maanden en jaren niet gezien. Maar toen hij eenmaal terugkwam, sprak hij al veel beschaafder. Triomferend riep hij ons toe: “Jongens, ik heb mij rotgezocht, maar ik heb eindelijk Jezus bij zijn lurven gekregen. Weet je wat hij tegen mij gezegd heeft? Hij zei: “Kerel, je hebt groot gelijk, maar je moet het toch niet op die manier zeggen, want anders zouden de mensen misschien denken, dat je hen een verwijt wilde maken…” En dit is dan een historisch verhaal, want dit is werkelijk zo gebeurd. Wanneer u daarnaar luistert, lacht u er om. Maar er zitten een paar punten aan vast, die ik toch nog wel even wil noemen, – ook al zal ik het zeker vandaag niet te lang maken en ben ik nog steeds van zins de zware kanten te vermijden.
Onze vriend Janus was dus echt iemand, die zijn gelijk wilde halen. Hij kreeg dit gelijk ook wel.
Maar gelijk hebben alleen is niet genoeg. Gelijk hebben heeft pas zin, wanneer je het op een manier weet te brengen, dat je ook anderen duidelijk kunt maken, dat je gelijk hebt en het zo weet te stellen, dat zij nog net kunnen aanvaarden, dat je gelijk hebt. Je kunt natuurlijk proberen de problemen van de gehele wereld te vereenvoudigen en alles steeds simpeler en gemakkelijker te maken. Je kunt proberen de waarheid zo te zeggen, dat niemand haar innerlijk zal kunnen ontkennen. Maar je moet het dan altijd nog zo weten te doen, dat de anderen je als medemens, medeschepsel, kunnen blijven aanvaarden en zich niet genoopt gevoelen je te bestrijden, omdat anders hun eigen waardigheid, status en zelfs wijze van leven zonder meer in het gedrang komen. Je moet steeds een vorm vinden, waardoor het mogelijk is de waarheid te zeggen en toch nog te blijven leven als mens onder mensen, als schepsel temidden van medeschepselen.
Wat meer is: Voor jezelf, zowel als voor anderen is het van het grootste belang, dat eenieder zich mens kan blijven gevoelen, dat eenieder zich gedrongen voelt als mens te blijven leven.
En als je tracht waarheid en leven te veel te vereenvoudigen, ontneem je de mens iets van zijn mens-zijn, je herleidt hem in zijn reacties ofwel tot een dier, dan wel maak je hem tot een willoos aanvaardend wezen, een soort robot, een deel van een geestelijke insectenstaat. Degene, die misschien meent, dat het belangrijk is steeds in God te geloven en God steeds weer te aanbidden, ja, die dit als de enige en eerste voorwaarde beschouwt, indien men ooit zalig wil worden, vergeet één ding: God weet zelf heus wel hoe groot en goed Hij is. Dat hoeven wij Hem heus niet voortdurend te vertellen, maar wij moeten God laten weten, hoe goed wij zijn, en dat kunnen wij alleen doen met onze daden en nooit alleen met mooie woorden.
Zodra je esoterie, geloof, en al die dingen eerlijk beziet, komt het alles op hetzelfde neer. Waar je ook van uitgaat, je komt uiteindelijk steeds weer bij hetzelfde punt te land: Mensen, het is niet zo belangrijk, hoe je nu leeft, wat je doet en wat je gelooft, het is belangrijk, dat je het eerlijk doet, dat je in je leven de dingen steeds oprecht doet. En wanneer je niet gelooft, dat iets goed is, zoek dan iemand, die je geheel kunt vertrouwen. Vraag die dan om zijn (of haar) mening. Misschien kun je met die mening tot innerlijke zekerheid komen. Of misschien besluit je uiteindelijk, dat de ander geen gelijk heeft, maar het gevolg is, dat je dan tenminste zelf beseft, wat je wilt en hoe je de zaken ziet.
In de esoterie, de wijsbegeerte en al die mooie dingen, bouwen wij kastelen van woorden, een soort etherische luchtkastelen. Maar heeft u ooit al geprobeerd te wonen in een luchtkasteel?
Van buiten is het ontzaglijk mooi. Maar als je erbinnen wilt gaan, zak je onmiddellijk door de vloer, en zou je in een dergelijk kasteel willen rusten, zo val je onmiddellijk met een plof terug in de werkelijkheid. Daarom lijkt het mij verstandiger dergelijke kastelen, van woorden gebouwd, niet als een mogelijke woning te beschouwen, maar eerder te zien als een soort blauwdruk, aan de hand waarvan je jezelf een kasteel of hut naar eigen behoeven kunt bouwen.
Misschien lijkt dit u toe, dat ik de zaken nu wel erg kinderlijk stel. Maar de mensen maken zich vaak zo onnoemelijk druk over allerhande dingen. Ik vraag mij af, of dit wel zin heeft, het voert immers zo snel tot zelfverheffing en een onvermogen, om eigen wezen en leven juist te zien.
Mensen hebben vaak scherpe kritiek op de zeden en het leven van anderen. Maar hoe leven zij zelf? Is daar niet evenveel op te merken? Men oefent kritiek uit op de wijze, waarop een ander gelooft. Maar wat voor geloof heeft men eigenlijk zelf? Zoiets voert alleen maar tot steeds groeiende vooroordelen, zij het tegen de een of tegen het andere. En wat kom je er verder mee?
Toen God de wereld heeft geschapen, was hij praktisch ingesteld. En ook zonder cao. wist hij zeer wel, wat Hem toestond. Want, zoals de bijbel ons leert, Hij werkte zes dagen en de zevende dag rustte hij. God wist, wat hij deed. Hij schiep niet alleen de werelden en de mensen, maar keek zijn werk nog na ook: Hij zag, dat het goed was. Als God zo praktisch was bij de schepping, indien hij zo praktisch was in zijn optreden tegen mensen en wereld – en u gelooft in die verhalen -, is het dan geen tijd om de theorieën eens wat meer te laten rusten en je met de praktijk bezig te gaan houden?
Je kunt God niet dienen met een wolk van wierook, wel met druppels eerlijk zweet. Wie dat over het hoofd ziet, zal met alle esoterie en wijsbegeerte niet veel bereiken, vrees ik.