11 maart 1971
We beginnen maar meteen met een grote vraag: Kent u uzelf? Als u uzelf kent, dan zult u zich niet afvragen waarom anderen u zo verkeerd waarderen. De meeste mensen willen gewaardeerd worden aan de hand van hun bedoelingen, niet aan de hand van de feiten. Maar aan de andere kant moeten we toegeven, dat heel veel mensen worden beoordeeld aan de hand van uiterlijkheden en niet aan de hand van feitelijkheden. Wie zichzelf wil erkennen, moet zich in de eerste plaats eens afvragen: Wat denk ik van mijzelf? Daarvoor is niet veel belangstelling; dat kunnen we hier trouwens aan het aantal aanwezigen ook constateren.
Maar als je je afvraagt: “Wat ben ik”, dan ben je er nog niet. Want de eerste vraag, die je jezelf moet stellen is; Wie ben ik?
Je hebt een naam. Betekent die naam iets? Misschien niet. Anderzijds is die naam toch wel een identiteit. Ze maakt je deel van een geheel, maar zondert je gelijktijdig ook af. Namen kunnen betekenis hebben. Als we een naam op de juiste wijze weten te beschouwen, kunnen we daaruit allerlei eigenschappen en zelfs bepaalde mogelijkheden afleiden. Dat is dan weliswaar kabbalistiek en als zodanig natuurlijk niet wetenschappelijk, maar het is dan toch mogelijk en het komt vaak uit.
Je bent geboren; tenminste iedereen vertelt je dat je geboren bent. Dat zal waarschijnlijk wel waar zijn. Maar weet je het zeker? Neen. Je weet dat je bestaat. Het is dus waarschijnlijk, dat je geboren bent. Je bent geboren op een bepaalde dag, op een bepaald uur, op een bepaalde minuut. En dan komen er astrologen en berekenen daaruit wat u precies bent, wat voor een type, wat voor een karakter u heeft, wat u verder zult gaan doen. Hoe kan dat?
U bent een persoonlijkheid. U heeft een uiterlijk dat van anderen verschilt. Zegt uw uiterlijk iets omtrent u? O, er zijn mensen (denk maar aan de stellingen van Lombroso), die aan de hand van het uiterlijk precies vertellen wie en wat u bent. Dat klopt niet altijd. Maar fysionomie, schedelkunde e.d. zijn nog steeds in. Hoe komt men tot die veronderstelling? Een hele reeks vragen, waarop je antwoord zult moeten vinden, indien je tot enige zelferkenning wilt komen. Laten we het zo stellen:
Ik leef, ik beleef, ik denk. Deze dingen lijken hetzelfde te zijn, maar ze zijn het niet. Leven is mijn bestaan. Dat ik besta, is voor mij een realiteit. Wat ik beleef is lang niet altijd realiteit. Mijn beleven hangt af van mijn interpretatie. Dientengevolge is mijn beleven grotendeels een persoonlijke eigenschap. Datgene, wat ik in het leven tegenkom, wordt niet door mij beheerst. Maar datgene, wat ik in mijzelf beleef aan de hand van al wat ik tegenkom, dat kentekent mijzelf. Mijn belevenissen in het leven zijn gelijktijdig weer een omschrijving van de achtergrond, het karakter, dat ik heb.
Maar als dit het geval is, hoe zit het dan met mijn denken, want ik denk toch logisch? Maar wat blijkt nu? Een logica is een methodiek van denken. Met deze methodiek van denken alleen, kom je niet verder. Er komt een ogenblik, dat je persoonlijke voorkeuren hebt, dat je gevoelens, denkwijzen, prestigebehoefte en dergelijke laat meespreken en dan pas krijgt je logica het persoonlijke karakter, waardoor ze een weergave kan worden van wat je denkt. Neen, het is niet zo gemakkelijk om tot enige zelferkenning te komen.
Laten we proberen nog een paar vragen te stellen. Een van de belangrijkste is: Gelooft u in God? Indien u “ja” zegt, waarom? Wat is God feitelijk voor u? Waarom gelooft u in God? Waarom definieert u God, zoals u dat doet? Want God is ‑ alle werkelijkheid even terzijde stellend ‑ voor de mens een projectie van zichzelf. In het beeld van de God, dat u voor uzelf aanvaardt, beleeft en vereert, wordt uw wezen, uw persoonlijkheid wederom weerspiegeld. Als u mij vertelt welke God een mens vereert, dan kan ik u ook zeggen wat hij werkelijk is. Iemand, die zich de moeite getroost om na te gaan; Waarom geloof ik in bepaalde dingen? Waarom strijd ik bv. voor persoonlijke vrijheid, voor rechten of voor gezag, die leert iets omtrent zichzelf.
Hebben we al deze dingen samengebracht in een systeem, dan lijkt het, of alles kloppend kan worden gemaakt. Maar is iets werkelijk kloppend? Ik kan bv. zeggen: De mens is deel van een kosmisch geheel. In vele voertuigen is hij tenslotte op aarde geïncarneerd. En op aarde geïncarneerd zijnde, wordt hij mede bepaald door invloeden, die buiten hem leven en zal zijn totale wezen zelfs de naamgeving beïnvloeden, zodat in zijn naam en in zijn geboortedatum zijn wezen wordt uitgedrukt. En in dit alles zijn reeds lot en hoofdbelevingen mede vastgelegd.
Ik kan dit systeem verdedigen. Het is sluitend te maken. Maar in hoeverre is dat voor jezelf waar? Zoeken naar zelferkenning is in de eerste plaats: zoeken naar de redenen waarom je iets doet, waarom je iets aanvaardt, waarom je iets gelooft. Dat wil niet zeggen dat u daardoor in staat bent u vrij te maken van alles.
Indien u bent opgevoed in een zeer christelijk milieu bv., dan zullen bepaalde dingen, die u met de dressuur der kinderjaren reeds zijn ingelegd, uw gehele verdere leven u blijven beïnvloeden. U zult denkwijzen behouden, die daaruit voortkomen. Als u erkent dat ze in u bestaan, dan maakt u ze daarmee nog niet ongedaan. Maar door te erkennen dat ze bestaan, begrijpt u uzelf beter. En pas als u tot enig begrip van uzelf bent gekomen, is daar ook de mogelijkheid om wat verder door te dringen in de wezenlijkheid van uw bestaan.
Je bent iemand. Maar wie? Waarom heb je het ene niet gedaan en het andere wel? Waarom heb je een bepaalde keuze gedaan? Heb je je laten leiden door de druk der omstandigheden, door gevoelens van verplichting of heb je werkelijk zelfstandig bepaald; dit acht ik juist en menselijk? Het is moeilijk, voor jezelf vooral, om dergelijke dingen te overzien. Aan de andere kant; het is de enige manier om te komen tot een reële erkenning omtrent jezelf.
De meeste mensen leven in een wereld van dromen, dat weten we allemaal. Maar al dromen we dan, er is altijd weer een ogenblik dat we beseffen, dat we ons illusies maken. Het verschil tussen onze normale gang in de illusie en het ogenblik van ontwaken is wederom een definitie van hetgeen wij zijn.
Een mens, die zegt: “Ik heb gezag nodig”, zegt in feite: ik ben zwak. Ik wil beschermd worden. Een mens, die zegt: “Wij hebben God nodig” zegt in feite: ik voel mij ze onvolledig in mijn materiële mogelijkheden, dat er iets anders moet bestaan. Een mens, die alleen staat, heeft al te vaak het gevoel: ik kan het leven niet helemaal aan, ik kan mijn verplichtingen niet dragen. En juist die mens roept dan uit; Wij moeten een organisatie stichten! Zo is het leven nu eenmaal. Als je dat voor ogen houdt, kom je in de richting van een zelferkenning, die wat betekenis krijgt. Let wel, we hebben het hier niet over een methode om jezelf te verbeteren. Er zijn heel veel mensen die denken; zelferkenning is definiëren wat je bent en dan veranderen. U kunt aan het meeste dat u bent niet veel meer veranderen. Tegen de tijd dat u in staat zult zijn er bewust iets aan te veranderen, bent u meestal reeds te oud, zijn de gewoonten en denkwijzen ingegroeid. Daar doet u niets meer aan.
Zelferkenning is eerder een middel om de realiteit tegemoet te treden. Omtrent die realiteit moet je dan bepaalde stellingen bouwen, zeker. Maar die stellingen moet je dan ook weer voor jezelf waarmaken. Ik geef u een voorbeeld van een stelling, die ik kan opbouwen: God leeft in mij. Indien ik ver genoeg doordring tot de kern van mijn wezen, zal ik die God vinden. Een stelling, die heel vaak voorkomt. Wat betekent ze? Ze betekent: Er zijn in mij diepten, die ik niet ken of durf doorgronden. Omdat ik daaraan een hogere en betere betekenis wil toekennen, heb ik ze “God” genoemd. Dat heeft niets te maken met de werkelijkheid. God leeft in alle dingen, dat weet ik wel. Maar de manier, waarop u God in uzelf zoekt, is in feite een zoeken naar uzelf, niet naar God. Zelferkenning houdt in, dat je ook die punten ‑ ook al verandert er niets door ‑ accepteert; dat je weet waarom je de dingen doet.
Het is eigenlijk doodeenvoudig. De een eet, omdat hij honger heeft. De tweede omdat hij van een lekker hapje houdt en de derde omdat het zo gezellig is. Ze zullen allemaal eten en als ze teveel eten, worden ze allemaal dik. Maar waarom bent u dik geworden? De een kennelijk omdat hij gezelligheid boven alles heeft gesteld. De ander omdat hij honger heeft. Maar die honger moet ergens uit voortkomen. Is er misschien iets niet in orde met zijn metabolisme.
Wanneer u uw gedrag nagaat, uw reactie op de wereld, dan ontdekt u heel vaak: Hé, daar zit een afwijking! Die kan zuiver lichamelijk zijn. Er zijn heel veel mensen suikerziek, zonder dat te weten. Maar als u op een gegeven ogenblik buitengewoon veel gaat drinken en u vraagt zich af: Waarom doe ik dit? dan komt misschien ook bij u de oplossing op. Ik kan een te hoog bloedsuikergehalte hebben, want dat entameert het drinken. Dan kan ik er iets aan doen; niet veel misschien. Ik kan het niet onmiddellijk veranderen, maar ik kan beginnen met reëel te reageren. Er zijn mensen die zeggen; “Ach, het spijt me heel erg, maar ik ben alcoholist. Als ik drank zie, kan ik er niet afblijven. Mijn lichaam heeft die drank nodig.” En daar begint de fout. Waarom drink ik? Ik drink om iets te vergeten. Of: om de wereld anders te zien. De basis van mijn alcoholisme ligt niet in het menselijk metabolisme (het stofwisselingsproces), in een behoefte‑element, ze ligt in de eerste plaats in een psychische houding tegenover de wereld. En nu kun je zeggen, dat dat niet waar is, maar als je voor jezelf toegeeft dat het zo is, dan ga je misschien ook begrijpen dat het drinken niet de enige methode is. Je maakt jezelf niet minder waar of niet méér waar, maar je benadering wordt beter. En als ik over zelferkenning spreek, dan is dit, geloof ik, wel het belangrijkste element.
Zelferkenning geeft je de mogelijkheid te reageren en daarmee ook jezelf beter te omschrijven. Dat is stoffelijk, natuurlijk. In een gezelschap als dit is het nu eenmaal onvermijdelijk, dat we ook een ogenblik de hoogte in gaan. Het is precies als met een reclameballon: als hij eenmaal gevuld is en iedereen hem ziet, dan moet hij ook de lucht in. Laten we ons dan eens afvragen: Wat ben ik? Dan zeggen we: Ik ben een mens of ik ben en geest, in mij leeft een geest, de ziel en al dat andere. Waarom zeg ik dit? Wéét ik het?
Er is een leven na de dood, zeggen wij. Waarom zeggen we dat? Wat zijn de redenen, die ons daartoe brengen? Is het misschien dat we bang zijn voor de dood of is het eenvoudig een weten, dat er dingen bestaan? Maar dan weet ik nog steeds niet dat ik zal voortleven, als ik mens ben. Onthoudt u dat goed! Het feit, dat een mens tot geest wordt en als geest tot u spreekt, betekent nog lang niet dat iedere mens geest behoeft te worden. Het betekent alleen, dat de mogelijkheid bestaat, meer niet. Waarom houdt u zich daarmee bezig? Bent u bang voor de dood? Heeft u ervaringen opgedaan? Of vindt u misschien in uzelf iets van een leven, dat verder gaat dan het materiële, en zo ja, waarom? Het is een voortdurend vragen.
“Zelferkenning komt voort” ‑ zo heeft eens een wijsgeer gezegd – “uit de onbeantwoordbare vragen, die een mens zichzelf durft stellen.” Want om te komen tot een erkenning van de zekerheden, die je als mens bezit, moet je eerst alle onzekerheden, waardoor je normalerwijze je gedrag en je redenering laat beheersen een ogenblik aanstippen, omdat je weet dat ze geen zekerheden zijn.
De werkelijke bewustwording, zo heeft eens iemand gezegd, bestaat in het kind; want het kind ziet alle dingen nieuw, elke dag weer. Het kind vertrouwt alle dingen op de waarde, die ze pretenderen te hebben en aanvaardt zichzelf zonder vragen. En deze aanvaarding van wat je bent en wat je kunt zonder vragen, betekent een automatische ontplooiing van de persoonlijkheid. Hoe meer vragen je gaat stellen, zo zegt die wijsgeer, des te moeilijker het wordt om te groeien.
Dan zou zelferkenning dus schadelijk kunnen zijn voor de groei. Inderdaad. U had het waarschijnlijk niet gedacht, maar het streven naar zelferkenning kan in bepaalde fasen van het bestaan absoluut schadelijk zijn. In een tijd n.l. dat u bezig bent iets te leren, iets te ontplooien, kan een zelferkenning u ineens daarvan doen terugdeinzen. U heeft nu eenmaal ook nog de behoefte en de noodzaak uzelf te ontplooien, te ontwikkelen. Zelferkenning moet dus in de eerste plaats worden gericht op die punten, welke voor ons niet zo reëel zijn in het dagelijks leven De meeste mensen beginnen met zich af te vragen; Waarom peuter ik regelmatig in mijn neus bv.? Daarvoor zijn veel verklaringen. Misschien heeft u last van verstopping; misschien is het een Freudiaans gebaar. Maar neem dat nu eens als vanzelfsprekend aan. Vraag alleen naar beweegredenen, die eigenlijk net iets buiten de feitelijke gewoonte liggen. Zeg niet; Waarom schrijf ik rechts, want dat heeft u waarschijnlijk geleerd, maar vraag u af: Waarom schrijf ik dit neer? Controleer uw gedachteprocessen, niet uw feitelijke reacties. Feitelijke reacties helpen u niet bij het vinden van een reële zelferkenning. En als u toch aan de hand van het stoffelijk gebeuren een eind verder wilt komen, dan moet u nooit proberen de zaak te analyseren, terwijl het aan de gang is.
U heeft het zo vaak gemerkt, als wij hier spreken. Er rijst bij u een vraag door hetgeen wij zeggen. En terwijl u erover nadenkt om die vraag te stellen, is er reeds veel voorbij en heeft u waarschijnlijk het antwoord op uw vraag alweer gemist. Op dezelfde manier is het met het leven. Als je leeft, dan gebeurt de zaak. Dat gebeuren kun je niet voor zelferkenning of voor ontleding gebruiken op dat moment. Maar je kunt je later natuurlijk wel eens afvragen; Hoe komt dat?
Er bestaat een systeem voor. Dat systeem gaat uit van het standpunt: Ik moet elke avond even terugdenken aan alles wat op die dag voor mij belangrijk is geweest, wat ik heb gezegd, wat ik heb gedaan. Waarom heb ik het gedaan? Vraag je af waarom het zo was, waarom je het goed vind of waarom je het verkeerd vindt achteraf. Een vorm van beperkte zelfanalyse, inderdaad. Een zelfanalyse, die zeker tot vele zelfmisleidingen mede aanleiding kan zijn. Maar het is in ieder geval een methode om dan toch het dagelijks leven enigszins in die zelferkenning te betrekken.
Stel nu eens, dat u als mens een gave heeft, die een ander niet bezit. De een is mathematisch van aanleg, anderen zijn dat niet. De een is muzikaal van aanleg, anderen zijn het niet. De een is helderziend en de ander horende doof. Waarom?
Ik heb een gave. Is die gave belangrijk? Is ze, als expressie van mijn wezen belangrijk? Als ik dan eerlijk nadenk, dan blijkt dat de gave op zichzelf niet belangrijk is, maar wel de wijze waarop ze voor mij bestaat; dus wat ik ermee doe, wat ik eruit put. En dan blijkt dat menigeen, die werkelijk helderziend is, uit die helderziendheid in de eerst plaats een gevoel van belangrijkheid put, waardoor het hem mogelijk is in het leven veel te verdragen. Het blijkt dat iemand, die anderen geneest, daaruit misschien een zelfvoldaanheid weet te putten, waardoor hij andere aspecten van het leven, die wat minder prettig zijn eenvoudig voorbij kan gaan. Waarom? Wat doe ik men een gave?
Misschien gaat u nog wat verder. U bent eens uitgetreden, U heeft er heel veel mooie dromen uit teruggebracht. U weet nu zeker, dat er een Zomerland is en vele andere dingen. Wat brengt u daartoe? En dan komen we tot de conclusie, dat ook deze dingen voor een groot gedeelte het verhullen van de werkelijkheid bevatten. Er zijn dingen, die je niet wilt accepteren. Je, kunt niet doordringen in het gebied van al hetgeen je verwerpt; daarvan zou je krankzinnig worden. Maar je kunt het gebied dat onbenaderbaar is omschrijven en daardoor begrijpen waar voor jou een moeilijk punt ligt, waar de werkelijk dwingende krachten, die je niet bewust kunt overzien, vandaan komen. Op die manier leer je jezelf kennen. Het vreemde is, dat de meeste mensen alles doen om een ander te leren kennen en daarbij volledig vergeten zichzelf te kennen. Laten we het eens zo stellen:
U staat regelmatig voor de spiegel. Hoe ziet u eruit? Vertelt u mij op dit moment alleen in gedachten hoe u eruit ziet. Probeer het eens even. Als u dat probeert en u bent eerlijk, dan zegt u: Ik weet het eigenlijk niet eens precies. Dat uiterlijk, dat u regelmatig in de spiegel ziet, kent u niet. Waarom? U neemt het als vanzelfsprekend aan. Het gevolg is, dat u ‘t niet kunt beoordelen. U kunt dus niet begrijpen hoe anderen u zien want u ziet uzelf nooit zoals een ander u ziet. Wilt u komen tot zelfwaardering, dan moet u dus niet zeggen: Zo zie ik mij alleen. U moet ook zeggen: Zo reageren anderen op mij. De reactie van die anderen is net zo belangrijk of soms zelfs belangrijker dan wat u in de spiegel ziet.
Ach, u weet het allemaal. De dames gaan tegenwoordig naar allerlei schoonheidsadviseuses e.d. Maar als je nu kijkt wat er werkelijk wordt gedaan (zeker, het zal vakwerk zijn; u ziet tegenwoordig menig mooi schilderij lopen), dan is het eigenlijk iets wat je zelf ook had kunnen doen, indien je jezelf zou hebben gezien en je mogelijkheden. Dat ziet men meestal niet. De mens ziet in de spiegel zijn eigen fouten en mogelijkheden niet. Is het dan zo vreemd, als ik hier een analogie trek en zeg: Ook in het totaal van leven, beleven en denken neemt de mens zoveel als vanzelfsprekend aan, dat hij juist daardoor niet meer in staat is zijn eigen fout en zijn voordelen te zien. En daarmee hebben we over zelferkenning al heel wat gezegd.
Nu moet ik ook de wereld er even bij halen, dat gaat nu eenmaal niet anders. U weet allen wat magie is. Duizend keer gehoord! Magie is het gebruiken van je wil en daardoor iets tot stand brengen wat menselijk gezien niet helemaal begrijpelijk is. Het gebeurt zonder dat het je direct beïnvloedt, maar wat je wilt wordt waar. Daar komt het op neer. Velen van u gebruiken bewust of onbewust iets van deze magie. Het blijkt, dat de mens zijn wil wel degelijk in de wereld kan uitzenden en er iets mee tot stand kan brengen. Maar heeft u zich wel eens afgevraagd waarom?
Het hoe, daar vraagt de mens graag naar. Hoe kan ik het voor elkaar brengen? Hoe kan ik het zover brengen, dat alles wat ik wil ergens buiten mij waar wordt? Dat willen ze allen graag weten. Maar waarom? Dat weten ze niet. En toch is dat “waarom” voor het erkennen van jezelf veel belangrijker dan het “hoe”. De procedure is iets wat je instinctief ook wel weet. Dat groeit uit jezelf, dat is een inspiratie of hoe je het noemen wilt. Maar waarom?
Waarom, kunt u dingen doen, die een ander misschien niet doet? Zo maar, alleen door te willen en te denken. Dan moet er iets zijn. Als u zegt: Nu wil ik dit of dat eindelijk eens bewerkstelligen en het komt tot stand, dan kan het één keer een toeval zijn en twee keer, drie keer ook, maar als het vijf keer gebeurt, dan moet er een relatie zijn tussen uw willen en dat feit. Is het misschien zo, dat die relatie altijd bestaat, maar dat u die niet erkent? En dan zou men aan het voorgaande kunnen toevoegen: De doorsnee‑mens meent zijn grenzen te kennen en ziet daardoor de onbegrensdheid van vele van zijn mogelijkheden over het hoofd. De neiging om jezelf netjes als een afgerond beeld te schetsen belet je vaak dat wat je werkelijk bent te ontplooien. En dan weten we nog niet wat we zijn, maar als we nu maar weten dat we meer mogelijkheden hebben, dan kunnen we ook iets verder gaan.
U bent misschien mediamiek. Er lopen heel veel mediamieke mensen rond. Of het nu een geest is, die daar spreekt of niet, dat doet niets ter zake. Er is een ogenblik, dat u een andere persoonlijkheid aanneemt, dat er een andere bewustzijnstoestand optreedt. Misschien blijft u uzelf wel en begint u alleen dingen te zeggen, waarvan u helemaal niet wist, dat u ze wist. Er gebeuren van die dingen. En dat is weer belangrijk! Of het geesten zijn of niet, dat laten we maar buiten beschouwing. Maar er is een bewustzijnstoestand, waarin ik iets anders ben dan ik nu denk te zijn. U heeft soms een visioen. Dat visioen kan waar worden. Als dat waar wordt, dan is het nog steeds een product van uw eigen denken. Maar hoe komt het nu, dat u ineens dingen kunt denken, waarmee u misschien heel weinig te maken heeft (er is altijd wel enige relatie, maar veel is het niet) en plotseling kunt zien wat er gebeurt ‑ laten we zeggen ‑ over 5 jaar in Vietnam of over 3 weken in Amsterdam. Hoe komt dat? Wat is het dat mij daartoe brengt? Kennelijk sta je als ik-heid anders tegenover de tijd dan je altijd hebt aangenomen.
Zelferkenning is niet het omschrijven van het “ik” in een mooie rechte vorm, het is het zoeken juist naar de onbegrensdheden, naar de vele mogelijkheden, die er zijn. Een composiet beeld van jezelf kun je altijd wel creëren. Dat is een rationalisatie. Dat is gewoon een verstandelijk samensmeden van dingen, die helemaal niet bij elkaar horen en dan erbij zeggen: Zo heeft God mij geschapen. Klaar! Het is die vraag: Hoe zit het in elkaar? Waarom? Hoe komt het, dat ik in de tijd kan zien? Hoe komt het, dat ik stemmen hoor? Hoe komt het, dat ik mijn wil aan een ander kan opleggen? Wat is het in mij? Het is iets, wat ik niet helemaal ken.
Er zijn procedures voor. Maar sommige daarvan, die voor anderen werken, doen dat voor mij niet. En dingen, waarvan een ander zou zeggen: daarmee kun je nooit iets bereiken, die werken voor mij. Hoe komt dat? Wat is het, dat mij tot zo iets maakt? En dan moet je proberen een paar antwoorden te geven al zijn ze nog zo algemeen.
Je hebt de gedachtewereld. Die gedachtewereld vul je in in plaats van de werkelijkheid. Je bepaalt dat wat je bent door je gedachten, niet door je eigenschappen. Je kent aan jezelf eigenschappen toe, je ontkent eigenschappen. Je handelt volgens het beeld, dat je van jezelf hebt. Maar als je bepaalde eigenschappen veronderstelt en ze komen steeds niet tot uiting, dan heb je duidelijk een fout gemaakt. Dat wat ik voortbreng, ben ik. Je zou kunnen zeggen: Elke schepper wordt kenbaar in zijn schepping.
Een mens, die leeft, schept ook. Hij schept relaties met medemensen. Hij schept een bepaalde indruk. Hij heeft deel aan gebeurtenissen en geeft daar misschien een andere draai aan, een nieuwe betekenis. Elke mens schept door het feit, dat hij leeft en bestaat een waarde, die zonder hem er niet zou zijn. Die waarde ligt dan niet in een functie als bv. lid van de Algemene Rekenkamer of iets dergelijks, dat heeft er niets mee te maken, want daarvoor kun je een ander in de plaats zetten. Maar die specifiek menselijke relatie die je hebt, daarmee schep je in de wereld een verbinding. En als je de banden, die je in de wereld hebt (de vriendschappen maar ook het gebrek aan contact met mensen) allemaal eens bijeen gaat voegen, dan kom je misschien tot een erkenning omtrent jezelf, Dan zeg je: Hé, voor mij zijn die dingen zo belangrijk.
U vindt het misschien vreemd, dat ik het op deze manier benader. Er is een heel oude legende van een man, die naar de wereld van de geesten ging en vandaar naar de wereld van de goden. Hij ging steeds verder. Hij overschreed de stroom van de tijd. Hij ging over de kloof van het Niets en tenslotte stond hij daar dan helemaal alleen in een schepping, die er niet meer was. Want niets kende hij meer buiten zichzelf. Toen zei hij: “Ja, maar er moet iets zijn.” Hij zag toen een lichtpunt. Dat lichtje kwam op hem af. Hij snelde erheen en zei; “Eindelijk heb ik hier de weg naar de wereld gevonden. Hier heb ik het nieuwe: de schepping. Hier heb ik God misschien.” Maar wat hem tegemoet trad, was een beeld van hemzelf; het was zijn evenbeeld. Kijk, dit is ook iets, dat met zelferkenning te maken heeft. Maar ik geloof, dat het nog veel meer uitdrukt.
Als wij door alle erkenningen heen gaan, als we alle sferen hebben gehad en we hebben alle vormen, van leven geproefd, dan komt er een ogenblik, dat we zeggen: Er is eigenlijk niets meer dat ons interesseert. En dan gaan we misschien op zoek naar God of naar de waarheid of naar een eerste oorzaak of hoe je het noemen wilt. En wat vinden we? Onszelf.
Voor mij persoonlijk kom ik ertoe om hieraan weer enkele dingen te verbinden. Voor mij zijn dat waarheden, voor u is dat misschien niet zo.
Ik geloof dat ik eens ben uitgegaan ‑ ik weet niet precies waarvan – en dat ik tot datzelfde punt zal terugkeren. De enige werkelijkheid, die ik ooit zal bereiken, is de werkelijkheid die ik ben. Ik zal haar zien, ik zal haar beseffen, ik zal er bewust van zijn. Alles, wat er tussen zit, is voor mij eigenlijk niet veel meer dan een chimaera, die vervaagd als het morgenrood de hemel kleurt; een nachtmerrie van onwerkelijkheden, die nodig is om in staat te zijn jezelf te zien. Je kunt zeggen; Dan komt er meer. Dat is mogelijk. Maar alles, wat je in het leven, in de schepping of waar dan ook zoekt, is te herleiden tot jezelf. Je bent zelf het antwoord op alle vragen. Als je dus vragen stelt, dan moet je weten wie je bent en je hebt het antwoord.
Mooie theorieën. Als je daarmee eindexamen wilt doen of je wilt er een doctoraal mee halen, dan klopt het natuurlijk niet. Of klopt het toch? Menselijk gezien klopt het, niet en kan het niet kloppen. Maar als we de menselijke beperking opzij zetten? Als ik word geëxamineerd, ben ik in feite examinator en examinandus in één. Want al wat de ander mij vraagt, impliceert de kennis. Erken ik de vraag, dan erken ik het antwoord; dat bestaat in mij. Ik moet het alleen maar weten los te maken.
Als ik hier dingen zeg, waarover u misschien nooit heeft nagedacht, dan klikt er plotseling iets en zegt u: Zo heb ik het altijd gevoeld; Ik heb het alleen nooit zo kunnen zeggen. Hoe komt dat? Misschien wel, omdat u op dat moment tot uzelf spreekt. Als ik spreek, hoort u niet mij. U hoort uzelf. In alles wat we rond ons zien spreken wij tot onszelf. Indien iemand ons verwerpt, zit er in die verwerping ook iets van onszelf. Wij verwerpen dan ook onszelf. Indien iemand ons aanvaardt, dan aanvaarden we ook iets in onszelf en omtrent onszelf. We kunnen geen scheiding maken tussen de wereld buiten ons en datgene wat we zijn. Die scheiding is er werkelijk, natuurlijk, maar niet voor onze ervaring. De relatie, die wij menen te hebben met de buitenwereld, is tevens een uiting van onszelf. Het is een rotatie, die we met onszelf hebben. En dan is de regel, die algemeen wordt gesteld, natuurlijk heel duidelijk.
Zie wat je wereld is en je weet wat je zelf bent. Is de wereld op het ogenblik verward, kijk naar uzelf, want als u niet verward zou zijn, dan zou de wereld. niet zo verward lijken. Als je zo gaat denken, benader je een zelferkenning , die niet meer beperkt is tot het menselijke.
Als u denkt; ik ben mens, ik zie er zo uit, ik heb zolang gewerkt en nu ben ik met pensioen, ik doe zoveel goed, ik ben toch eigenlijk een heel goed mens (dat vindt haast iedere mens van zichzelf), denk na! Waarom ziet u uw wereld dan zo anders? Is uw wereld vol vijanden? Hoe komt dat? Wat is er in u niet in orde? Vijanden buiten u maakt u niet alleen maar door wat u uiterlijk bent. Neen, het is wel degelijk een interne relatie, want anders zou u de ander begrijpen en die vijandschap kunnen opheffen. Begrijp uzelf. Begrijp wat u kwelt, wat u drijft. En als u het niet in uzelf kunt vinden of het is te moeilijk om alles wat u gelooft en denkt aan te tonen of te bewijzen, kijk dan naar die wereld buiten u.
Als u morgen zegt: Nu moet die maar eens op bezoek komen en hij komt, dan moet u niet zeggen: ik heb die ander bestuurd; dat weet u niet. Dan is er een relatie tussen uw wens en het gebeuren. Dit is iets van u. Dat contact heeft dus niet u te maken, het is mede voor u belangrijk.
Als u op een gegeven ogenblik een mens geneest, dan moet u niet zeggen: Ik heb de kracht of ik krijg de kracht om die mens te genezen. U moet tegen uzelf zeggen: Het evenwicht, dat ik in die ander herstel, wil is iets wat ik in mijzelf zoek. Want als ik een ander wil genezen, wil ik hem evenwicht geven. Dit trachten evenwicht te geven impliceert dat ik evenwicht nodig heb. En dan moet u niet blijven stilstaan bij de genezing als iets wat dient als doekje voor het bloeden, maar dan kunt u zeggen: Dat ik wil genezen, heeft een reden. Die reden ligt in mijzelf. En wat ik in mijn patiënten vind aan genezing, aan dankbaarheid, aan mislukking, aan verwerping, moet ergens in mij bestaan. Wat ben ik? Niet: hoe ben ik? Hoe je bent, ach, dat weten we allemaal. Als een mens zich afvraagt: Hoe ben ik? dan zegt hij: Nu ja, ik heb natuurlijk mijn fouten (waarmee hij wil zeggen: die heeft iedereen) bovendien heb ik zoveel goeds dat weegt er wel tegen op. Maar “wat ben ik?” daarmee ben je niet gemakkelijk klaar. Stel jezelf de vraag: Wat ben ik? Zoek naar dat wat je bent: je origine, zelfs de betekenis van je naam. Waarom heet je zo en niet anders? Waarom ben je toen geboren en niet op een ander tijdstip? Het zijn vragen zonder antwoord. Toch moet je ze stellen, want daardoor open je je voor iets, dat een groter geheel kan zijn.
Nu kom ik weer met mijn overtuiging en dat is dan meteen de clincher van het hele betoog. Als je vragen stelt, stel je je open voor antwoorden. Als je dingen voorwaardelijk stelt en niet als zekerheid, dan vind je de mogelijkheid om tot zekerheden te komen. Als je de voorwaardelijkheid van alles wat z.g. feit is voor jezelf accepteert, dan kun je zien wat er achter ligt, en wat er achter ligt is waar. Je kunt in jezelf inderdaad komen tot een beleving van wat je je innerlijke Godheid noemt. Je kunt komen tot een absolute harmonie met al het andere, maar je kunt dat nooit, indien je niet eerst weet wat je bent. Want pas als je weet wat je bent, kun je dat beeld van je werkelijkheid ergens associëren met een kosmische werkelijk, die niet door tijd, door ruimte, door menselijkheden beperkt is. Onbeperktheid van je wezen kun je pas erkennen door elke beperkende bepaling, die er omtrent je wezen bestaat als vraagwaardig te beschouwen, als een voorlopige werkhypothese, nimmer als feiten.
Wie in een stoffelijk bestaan durft uitgaan van zichzelf als werkhypothese en van zijn geestelijke wereld als iets dat gedachten uit, maar dat niet het wezen zonder meer weergeeft, die zal door het zoeken naar erkenning van zichzelf en het zich baseren voor alle erkenning op de relatie met zijn wereld, de beperkingen, die hem beletten de werkelijkheid die ‑ kosmisch gezien ‑ toch voor hem bestaat, opheffen. Het overschrijden van je beperkingen is afhankelijk van het erkennen van de onzekerheden, die je innerlijk hebt.