10 maart 1964
Ik zou graag willen spreken over de zelfontleding. Een mens, die zoekt naar innerlijke wijsheid, tracht zichzelf te ontleden. En elke keer weer zal hij stuiten op precies dezelfde fouten, dezelfde onmogelijkheden, dezelfde onbereikbaarheden.
Wanneer je die ontleding wilt vergelijken, dan denk je onwillekeurig aan een ui. Wanneer je het blad eraf haalt, hebben we weer dezelfde kern, iets kleiner misschien maar voor de rest hetzelfde. Haal je er weer een blad af en weer een, dan kun je steeds verder gaan tot de kern toe en dan blijft er weinig over. De vorm verandert wat, maar al wat wegvalt is eigenlijk alleen maar een spiegelbeeld van dat, wat is. Zo is het met een mens. Wanneer je jezelf zoekt te kennen, dan is dat m.i. moeilijk te doen door jezelf te ontleden. Want die ontleding zal misschien steeds weer de onbelangrijke waarden terzijde doen schuiven, maar wat overblijft is gelijk aan dat, wat men verwerpt. De opbouw van het innerlijk kunnen wij ons ongeveer als volgt voorstellen: Alles wat essentieel belangrijk is, de idee. Het is een denkbeeld, dat niet verwezenlijkbaar is.
Uit de idee komt de manifestatie, een manifestatie die verschillende voertuigen omvat. De manifestatie echter is nooit de weergave van het volledige, van het geheel. Het resultaat is dat wij – hoezeer wij ook zoeken – de idee, die in ons leeft, nooit in onze voertuigen en gekende vormen werkelijk kunnen maken.
Er is echter een andere methode om het “ik” te benaderen en te beleven. Zelfonderzoek kan hierbij een zeer goede en gedegen rol spelen. Want het is prettig, wanneer men als mens en zelfs als geest enigszins een beeld heeft van zijn eigen gedrag, van zijn eigen motieven. Nu grijp ik terug op het onbekende. Het onbekende hebben wij namen gegeven. God, Alkracht, Kosmos, het Licht enz. Die namen vertegenwoordigen echter voor ons het onbereikbare. Er is altijd een verhouding te zien tussen het bereikbare en het onbereikbare. Zo vreemd als het klinkt, voor ons wordt iets eerst bereikbaar, nadat wij geconstateerd hebben wat voor ons niet te bereiken is. Wij kunnen pas werkelijk verwerven, wanneer wij geleerd hebben ook onszelf te ontzeggen.
T.o.v. God zijn wij, volgens ons eigen besef, negatief. En dat is belangrijk. Ons streven naar God is een streven naar positiviteit. De mens zoekt die positiviteit op velerlei verschillende wijzen te bereiken, o.m. met geloof, met systemen, met zelfdiscipline. In al deze gevallen gaat hij dus niet uit van zichzelf maar van een idee, een idee die onbereikbaar is en die hij toch als deel van zichzelf aanvoelt.
Het is misschien wat wreed om te zeggen dat een mens intenser gelovig is, naarmate bij geestelijk kleiner is. Menigeen zal dat willen bestrijden. De intensiteit van het geloof n.l. is niet de beleving van de hoge kracht. Het is de erkenning van de regels, uit een kracht voortvloeiend, waardoor men buiten zichzelf eenheid met die kracht bereik! Het geloof van de doorsnee mens is dus eigenlijk en weg buitenom, een ontvluchting van de werkelijke persoonlijkheid, het werkelijke ik.
Zodra de beperking wegvalt bij het geloof, blijkt echter het geloof te zijn voor ons niet meer idee en niet meer een vorm van zelfvervulling, maar een middel tot zelferkenning. Want, ons beroepend op het geloof, vinden wij in onszelf mogelijkheden, die wij niet vermoedden of waarvan wij het bestaan tot dan toe hebben ontkend. Hieruit trek ik dan enige conclusies: Het ik van de mens kan nimmer volledig ontleed worden. Een ontleding is daarom alleen zinvol, zover als het noodzakelijk is om eigen, nu belangrijke drijfveren en achtergronden te beseffen.
Het ik wordt alleen reeds door het bewustzijn beperkt in zijn uitingen en leeft daardoor ver onder zijn feitelijke vermogens.
Wanneer het “ik” tot een vrije aanvaarding van het Goddelijke komt en zichzelf daarmede één gevoelt niet door de regels, maar door een innerlijk gevoel van harmonie t.o.v. deze Kracht zullen de verborgen mogelijkheden en eigenschappen van dit ik tot uiting komen. En met dit geuit zijn ontstaat de bewuste mens, die zichzelf kent aan de hand van de resultaten, die hij voortbrengt.
Misschien is dit voor u een betoogtrant, die ergens onaangenaam aandoet. Want juist de mens, die esoterisch streeft, zoekt zo vaak naar datgene, wat hem verheffen kan. En daarbij is hij voortdurend in actie. De mens zoekt zijn bewustwording in de eerste plaats in beweging. Maar een beweging is een verplaatsing, die niet noodzakelijkerwijze een uitbreiding van eigen wezen inhoudt. Hoe meer een mens tracht te doen, hoe minder hij zal begrijpen. Hoe sneller een mens tracht te leven, hoe oppervlakkiger en daarom minder waardevol zijn belevingen worden. Hoe onrustiger de mens is, hoe minder mogelijkheden hij zal hebben om zichzelf te kennen of een begrip te vormen van de wereld waarin hij leeft.
God wordt ook wel eens omschreven als stilte. We kunnen daarvan voorbeelden te over vinden. Niet alleen verschijnt Jehova aan Mozes in een suizende stilte, maar de Boeddha ontdekt de band met het Eeuwige na het overwinnen van alle tumult in de eindeloze verzonkenheid van het niet zijnde. En steeds weer keert het element terug: God is rust, is stilte.
In de esoterie lijkt het mij belangrijk dit te beseffen. Want niet slechts uw bewustwording, maar ook de krachten waarover ge kunt beschikken, de mogelijkheden die voor u openstaan zijn direct gelieerd aan dit begrip van stilte. Wij mogen stellen: God is de rust. En dan volgt daaruit onmiddellijk: Hoe meer de rust in ons bestaat, hoe sterker God voor ons geuit is. Hoe sterker de rust en evenwichtigheid in ons eigen leven leeft, hoe gemakkelijker wij uit de krachten van het Hogere putten of – wat misschien een betere formulering is – de nog niet erkende krachten van ons eigen wezen gebruiken, wanneer dit nodig is.
Leven in voor een mens een afwisseling tussen rust en onrust, tussen strijd en pogingen tot vrede, eigenaardig genoeg bereikt men zelden de absolute strijd, zelden de absolute vrede.
Waarom? Gij zijt niet in staat om de uitersten te aanvaarden, waar deze uitersten een absolute miskenning van eigen wezen, maar ook van eigen belangrijkheid inhoudt. De absolute strijd is het doel, dat verwerkelijkt wordt door het “ik”, zonder dat het “ik” daarbij van enigerlei belang wordt geacht. De absolute rust is de absolute overgave van het “ik”, dat niet meer aanneemt door eigen wezen een wezenlijke invloed te kunnen uitoefenen op zichzelf of zijn omgeving. En dat ligt de mens niet. En ook de geest valt het vaak zeer moeilijk op een zodanige wijze zichzelf a.h.w. geheel uit te schakelen en prijs te geven.
Er is dan ook altijd weer juist in de esoterie het moment van verlatenheid. Er komt een ogenblik dat wij dicht komen bij de vrede of bij de strijd, dat wij niet meer weten wat wij moeten doen. Wij kunnen onszelf niet prijsgeven. We worden gedreven door de idee en kunnen toch ook deze idee niet prijsgeven. En zo ontstaat dit steeds aarzelend tot het uiterste gaan en dan het zich terugtrekken, om zich terugtrekkend dit alweer te betreuren. De mens aarzelt voortdurend op de grens der onmogelijkheden en durft ze niet te overschrijden uit angst zichzelf te verliezen. Vraag u af wat dit betekenen kan.
Ik begrip en Godsbegrip zijn strijdige waarden. Godsaanvaarding kan alleen door ik ontkenning ontstaan. Ik erkenning kan alleen ontstaan door misachting van eigen wezen en het superieur stellen van de hoogst erkende kracht. Dit is de basis van alle bestaan en alle leven, ook het uwe.
Op het ogenblik dat gij zegt: Ik wil bereiken, stelt ge voor uzelf een actie. Maar deze actie is vaak haar eigen frustratie. Want juist de actie beproeft de idee in werkelijkheid en maakt het onmogelijk de waardering van eigen begrip (van eigen ik voorstelling misschien ook) te handhaven. Actie is voor ons het negatief uitdrukken van onszelf. Zolang wij op deze wijze denken en streven bereiken wij niets. Pas wanneer wij de uitdrukking zien als een positief uitdrukken van het Hogere door ons wezen, waarbij dit wezen op zich onbelangrijk is, komen wij tot de juiste instelling en bereiken wij de juiste gesteldheid.
In de esoterie zoekt men al te veel naar het “ik” en men tracht dit te ontleden. Maar hoe kun je een ik ontleden, dat zijn waarde verliest naarmate men de kern van het leven (God) dichter benadert? Je zou kunnen zeggen dat de werkelijk esoterische weg eigenlijk een steeds sterker wordende ontkenning is van eigen wezen en niet een erkenning.
Alles in het leven kunnen wij delen in twee parten. In de eerste plaats datgene, wat belangrijk is en datgene, wat niet belangrijk is. Door de onbewusten zijn deze delen ongeveer gelijkwaardig in aantal. Er zijn evenveel belangrijke dingen in je leven als onbelangrijke. Er zijn evenveel aangename als onaangename en slechts de nadruk die je legt zal dat evenwicht soms wat verschoven doen lijken, maar in wezen houdt het zich in balans.
Op het ogenblik dat je geestelijk gaat streven en gaat groeien, ga je vanuit het positieve, het belangrijke, steeds weer elementen overdragen naar het onbelangrijke. Terwijl het aantal van de onbelangrijke momenten van leven groeien, zal de belangrijkheid van de overblijvende punten groeien. Je zou kunnen zeggen: de voor ons belangrijke waarden groeien kwalitatief, de onbelangrijke punten in het leven kwantitatief. En zo gaat het “ik” een weg, waarbij steeds meer de ontkenning van veel wat men leven noemt noodzakelijk is.
Men verwart dit wel eens. Men denkt: Wanneer ik begin mijzelf te ontleden, dan erken ik fouten en deze fouten moet ik bestrijden.
Je zou ook kunnen zeggen: Ik erken vele dingen in mijn leven, die onbelangrijk zijn en ik stel deze terzijde om mij te wijden aan hetgeen belangrijk is. Die laatste zienswijze is de juiste.
Hoe meer je een fout bestrijdt, hoe sterker hij je aandacht geboeid houdt. Hoe meer je aandacht geeft aan je eigen onvolmaaktheid, hoe meer ze je zal belemmeren iets te presteren of te bereiken. Geloof, zelfvertrouwen, zijn in een zekeren zin haast gelijke waarden. Alleen het zelfvertrouwen baseert zich direct op het “ik”; in het geloof baseert men zich indirect op het “ik”, met een beroep op hogere krachten. In een werkelijk geloof wordt het “ik” dan onbelangrijk. In een schijngeloof blijft het “ik” zijn belangrijkheid behouden en wordt boven andere ikjes verheven door zijn verbinding met het Goddelijke. En daarmede groeit het probleem in plaats dat het afneemt.
De lessen die een mens krijgt in zijn leven, zijn lang niet altijd hoog geestelijk. Het zijn vaak de onbelangrijke gebeurtenissen van je best aan, – althans zo zie je die, als je in de stof bent -, waardoor de werkelijkheid van het “ik” duidelijk wordt. De grote drijfveren zijn meestal; zelfmisleiding. De mens op aarde is alleen in het kleine soms eerlijk t.o.v. zichzelf. En hoe kleiner de belangrijkheid is, die hij toekent aan een gebeuren, hoe meer kans hij heeft om het in de juiste verhouding en eerlijk te beschouwen. Wil hij zichzelf ontleden, dan kan het kleine hem helpen, door aan te duiden wat positief en negatief is, wat belangrijk en onbelangrijk is in wezen; en zelfs waar men voortdurend faalt en waar niet. Dit helpt de mens tot op zekere hoogte.
Wij kunnen in de esoterie een punt bereiken, waarbij wij ons eigen wezen beseffen. Maar wanneer wij de naam Gods lezen in letters en het goddelijk vuur niet beseffen, het licht dat er achter verborgen is, dan hebben wij God niet gevonden. Wanneer wij de geheime naam van eigen wezen kunnen, schrijven en wij beseffen niet het spel van krachten die in die naam is uitgedrukt, de levende werking, dan weten wij niets. Velen nu gaan slechts tot de formule. De formule van eigen bewustzijn, de formule van eigen bereiking, de formule misschien waarin de eigen verhouding mens/God wordt vastgelegd. En daar faalt men.
U hebt in deze reeks van lezingen al meerdere sprekers meegemaakt, die elk vanuit hun eigen standpunt en op hun eigen. wijze geprobeerd hebben u leefregels te geven. Maar die leefregels zijn altijd weer te herleiden tot het onbelangrijke van de meeste dingen; de belangrijkheid van de juiste instelling misschien. Kijk, dat wordt graag aanvaard. Maar wie dringt verder door in zo’n lering dan de bewoordingen? Wat schuilt er achter? Wat is de eeuwige werkelijkheid, de levende kracht? Dat kunnen we door een zelfontleding alleen niet vinden. We kunnen het wel vinden door in een aanvaarding van het andere niet stil te blijven staan bij een zinsnede, een formule, een eenvoudige wet, een eenvoudig voorschrift. Op het ogenblik dat men dit doet, faalt men.
Wanneer u luistert naar een meester, wanneer u een kracht erkent of een sfeer ondergaat, vraagt u zich dan wel eens af: wat is het praktisch resultaat, dat hierin voor mij gelegen kan zijn? Die vraag helpt u de werkelijkheid te ontleden, waarvan u deel bent. Uw eigen wezen ontleden is nutteloos, zeker zodra dit verdergaat dan de nu eenmaal noodzakelijke begrippen voor eigen motieven in de stof. Maar wanneer je begrijpt wat de kracht is, die geuit werd, dan weet je ook, dat je in al je onbelangrijkheid die kracht kunt weergeven en zie je de kracht van het leven zelf als gevolg van je eigen leven en daden voortdurend ontstaan op de wereld. Het verfraaid tot een ideaalbeeld, maar praktisch, normaal en toch ergens onttrokken aan alle tijd.
Het is niet voor niets dat de mens de liefde vaak een eeuwige waarde noemt. Zelfs zijn eigen liefdes en liefdesverhoudingen. Daarin tracht hij weer te geven, dat de mens die zichzelf prijsgeeft pas waarlijk leeft. En dit is kosmisch waar. Niet in verplichtingen die eruit voortvloeien, naar alleen omdat men eerst wanneer men niet voor en vanuit zichzelf actief is, de rust en de vrede kan beleven, waarin de goddelijke werkelijkheid kenbaar wordt.
Daarbij wil ik het dan laten. We hebben twee sprekers, die nogal wat overeenstemming hebben naar ik meen in hun achtergronden. U zult in beiden waarschijnlijk een voorkeur voor de symboliek en gelijkenis ontdekken. U zult in beiden een achtergrond vinden, die ergens het christelijke nauw beroert zonder daarom volledig christelijk te zijn volgens de huidige opvattingen. Ik hoop dat u wilt proberen hun speciale sfeer ook te proeven, hun speciale invloed a.h.w. en u zo een beeld te maken van mag ik zeggen; de werkelijkheid, zoals die voor anderen en geestelijk meer bewusten bestaat. Ik blijf met u toehoren, maar geef het medium over aan de eerste van de sprekers.
0-0-0-0-0-0-0-0
Eerste gastspreker.
De mens, die leeft is als een reiziger, die gaat door een onbekend land. Hij ontmoet vele verrassingen en gevaren, moeilijke punten op zijn weg en vaak ook onverwachte vreugden.
Want wie reist, leeft in het land van het onverwachte. En dat onverwachte is gemakkelijker te vinden en te overwinnen, wanneer men raad vraagt aan degenen, die in het land zelf leven.
Maar wie is de dwaas, die een landman vraagt hem de weg in een stad te zeggen? En wie vraagt aan een, die slechts de vlakte kent, hoe hij een berg moet bestijgen?
Vele mensen in hun reis door het leven vragen steeds advies, maar ze weten niet aan wie. Zij vragen hun advies verkeerd. Wanneer gij in uzelf een goddelijke kracht erkent, in uzelf de zekerheid voelt van een naderend gebeuren, van een komende inwijding of een ontwikkeling, zult ge dan raad vragen aan hen, bij wie de ontwikkeling tot stilstand is gekomen? Moet de levende de doden vragen? Moet de wijze spreken tot de steen om een antwoord te vinden voor zijn wijsheid?
En zo zijn alle dingen in de kosmos. Daar waar gij gaat zult ge de krachten vinden die u helpen kunnen. Daar is voor u de levende boodschap, de oneindigheid die u helpt. Maar dan moet ge ook niet vragen omtrent dat, wat eens zal zijn, maar vragen aangaande dat, wat nu is. Een meester komt. Een meester is in uw ogen een grote macht. Maar wat is hij meer dan iemand, die een deel van uw weg misschien reeds heeft afgelegd? Wanneer je die meester vraagt: Zeg mij hoe ik het einddoel bereiken moet en hij heeft nog niet bereikt, hoe kan hij u zeggen, hoe te gaan? Wat hij u zegt, is zijn vermoeden, zijn theorie. Een filosofie, niet zonder grond opgebouwd, maar toch ergens onvolledig en misschien onwaar.
Wanneer een meester de kracht van zijn God weet te gebruiken, dan kunt ge hem vragen: Hoe, o meester, leer ik goddelijke kracht door mijzelf gebruiken? En zijn antwoord zal goed zijn. Maar zo ge tot hem zegt: Meester, hoe treed ik binnen in het koninkrijk Gods, terwijl hijzelf dat niet betreden heeft, zo kan hij u geen weg tonen naar waarheid.
Daarom zeg ik u: Wees mensen van vandaag, niet van gisteren, niet van morgen. Vandaag zijn uw problemen, vandaag is het gebeuren dat u beroert, vandaag is het inzicht dat voor u belangrijk is. Vandaag is er de mogelijkheid om de leiding te verwerven, die ge nodig hebt.
Zo zeg ik u: Gij, die eeuwig zijt krachtens uw wezen, zijt in uw leven bepaald door uw bewustzijn. Leef dan vanuit het bewustzijn, dat ge bezit, niet vanuit een droom van eeuwigheid, die ge niet omschrijven kunt.
Het leven in de dag is belangrijk. Want hij, die zich bezighoudt met de reis die hij morgen moet maken, zal heden geen stap op de weg afleggen. Hij die vandaag spreekt over wat hij morgen zal gaan doen, bereikt zelden zijn doel. Wees sterk in de kleine dingen van het heden en de toekomst behoort u. Wees zwak in het heden, dromend over morgen en de toekomst is voorbij en ledig als vandaag.
Zo men u zegt: “Heb uw naasten lief, zo heb uw naasten lief volgens uw beste weten en inzicht, volgens uw mogelijkheden en erkenningen van heden en ge zult groot zijn.” Zo ge echter spreekt over de liefde voor de naaste, die noodzakelijk is en niet handelt, zo brengt ge liefdeloosheid.
Er zijn meesters geweest, die de mens de liefde geleerd hebben. Zij hebben gezegd: “Armoede mag niet bestaan. Gevangenen mogen er niet zijn.” Ze hebben gezegd: “Geef voortdurend alle dingen desnoods u zelf tot ge niets meer te geven hebt.” En de wereld heeft geroepen: “Groot zijn deze krachten. Deze is God, deze is de ingewijde, deze is de verheerlijkte.” En men heeft hun woorden herhaald, eindeloos en hun daden heeft men niet gesteld.
Dat, wat de wereld vandaag is, heeft ze daaraan te danken, vergeet u dat niet. U leeft vandaag in een wereld vol verwarringen, een wereld vol vreemde, onbegrijpelijke tegenstellingen, vol bedrog en verwaandheid. Gij leeft in die wereld, omdat men gefaald heeft aan zijn erkenningen in het heden vorm te geven.
Er was een man, die een paleis wilde bouwen. En daarom, zei hij, is het niet noodzakelijk dat ik voor mijzelf slechts een hut opricht, want morgen zal ik wonen in een paleis. En zo riep hij alle beroemde bouwmeesters tezamen en hij zeide tot hen: Bouw mij het schoonste paleis ter wereld. En de bouwmeesters spraken met elkaar en deze mens sprak met hem, en de plannen werden steeds groter en steeds beter. Maar altijd was het nog niet volmaakt. En zo stierf deze mens zonder ooit maar zelfs een hut bezeten te hebben.
Hoeveel mensen zijn niet als deze mens? Zo gij de volmaaktheid zoekt, begin met de kleine dingen van vandaag. Wanneer ge een doel hebt dat groot is, tracht eerst de kleine doeleinden van vandaag te bereiken. En zo ge gelooft in een bestemming, die voor u is weggelegd, aarzel niet haar vandaag waar te maken. Want het is uit deze tijd en uit deze kracht dat ge leeft.
Men heeft vele symbolen geschapen op aarde. Waarden, die soms groot en onmetelijk zijn, soms klein. Een daarvan is het kruis. Het kruis is altijd hier, ook te midden van ons. Het is de gedachte van een verlossing, van een bevrijding, van een nieuwe wereld. En niemand van de christenen maakt zich daarvan los; ook niet als hij zijn geloof achterlaat. Maar wat betekent dit kruis dan meer dan een belofte? Het betekent, dat het doel belangrijker is dan de bereiking.
Het betekent, dat de vrijheid belangrijker is dan de perfectie. Het betekent, dat de kracht gegeven zal worden of gevonden zal worden, mits men begint met het heden te aanvaarden en vandaar uit te werken. Zo is het voor de mens, zo is het voor de geest, zo is het voor de meester, zo is het voor alle kracht van licht.
Eeuwigheid is zo onbepaalbaar. En wie de tijd kent, kan zich geen beeld maken van het eeuwige. Zelfs indien hij eeuwig is, zal zijn kennen van de tijd hem beletten zichzelf te zien. Wees dan een wezen dat in de tijd perfect is, opdat de eeuwigheid uit de perfectie gekend word.
Wees ook niet angstig. Wanneer ge een appelboom wenst, dan neemt ge de vrucht en laat daaruit een zaailing worden. De zaailing behoedt ge goed en hij dankt u daarvoor met een eerste bloesem, met een eerste vrucht. Gij beschermt hem verder en hij geeft u vele vruchten, totdat hij groot is en sterk en staat in eigen recht.
Zo is het met uw leven. Een kleine gedachte kan voldoende zijn voor een mens om werkelijkheid te vinden, om door te dringen tot die grote velden van het Eeuwige, het verloste. Een kleine gedachte, die je beschermt door haar te zaaien in de aarde van de daad; haar te beschermen met de muren van de wil tegen elke storm, die haar dreigt aan te tasten; haar open te stellen voor de zon door de erkenning van het licht op elk ogenblik. En zo groeit zo’n gedachte uit – klein misschien, in het begin, en nietig – tot een boom des levens, die de vruchten omvat van alle bereiking, van alle krachten van het Al, u voedende met haar eigen vlees, zoals gij met uw eigen wezen beschut hebt de eerste gedachte.
En zo gij een eenvoudige gedachte zoekt, zoek haar in waarheid. Slechts dat, wat waar is, zo goed ik het ken en besef, is waardig deel uit te maken van mijn leven. Dat echter, wat ik niet ken als waarheid, zal ik verwerpen, slechts behoudende wat mij een zekerheid is. Dat is de eenvoudigste gedachte. Wie daarop bouwt, bereikt reeds veel.
En de volgende gedachte is: De kern van alle dingen is harmonie of zo ge wilt liefde. Want slechts daar, waar een evenwicht bestaat, kan volmaaktheid zijn. Wie dit beseft, zal in zijn leven zoeken naar het evenwicht van goed en kwaad, van licht en duister, waarin zijn God voortdurend aanwezig blijft. En zie, uit die onbelangrijkheid vindt hij de daden die evenwicht scheppen. En uit de evenwichtige daden vindt hij de gedachte, die waarheid wordt. En uit de gedachte, die waarheid geworden is, vindt hij de oneindigheid, die hij nu niet beseffen kan.
En zo ook deze gedachte u weinig zegt, onderzoek en aanvaard dat, wat niet slechts in de feiten bewezen is, maar weerklank vindt in uw innerlijk. Want wie zoekt waaraan hij verwant is en beleeft wat aan hem verwant is, bereikt zijn werkelijk wezen. Wie zijn werkelijk wezen bereikt, overschrijdt de grenzen van gebondenheid en beperking.
Er zijn meer waarheden. Grote waarheden, die de mensheid gegeven zijn, Houd u aan de wet, maar weet welke wet voor u geldt. Ook dit is een waarheid zonder gelijke. Want zie, eens was er een mens, die alle wetten trachtte te respecteren en alle regels trachtte te aanvaarden. En komend bij een kudde schapen trachtte hij te leven als een schaap. En de wolven ontmoetende wilde hij jagen volgens de wetten van het roedel. Maar één ding vergat hij: Hij was een mens. En aan het einde van zijn leven was hij een dier, die vele talen sprak. Een dwaas, die zijn menszijn niet besef te. Gij zijt mensen. Mensen hebben hun eigen taak in het leven. Zij zijn op deze wereld als mens, omdat er een taak te volbrengen was, ook al kent men deze niet. Het “ik” antwoordt op al, wat met die taak harmonieert. het “ik” verwerpt al, wat niet deel is van die taak. En daarin kunt gij weten, wat uw wet is.
En zie, wanneer ge een wet hebt gesteld, zo volgen er vele wetten uit voort. Zo gij een waarheid stelt, stelt ge het beeld van een algehele waarheid, dat meer omvat. Aanvaard dan de wet die voor uw wezen. geldt en handhaaf haar voor uw eigen wezen, opdat gij uit de wet moogt vinden de kracht om waar te zijn zonder voorbehoud en beperking.
Hoe moet ik u meer zeggen? Uw gedachten beheersen uw wezen. Wat gij denkt en vreest maakt ge waar. Dat echter wat ge denkt en aanvaardt, maakt ge ook waar. Maak dan niet waar datgene, wat ge vreest, opdat gij gejaagd door uw angsten niet moogt worden tot een rusteloze, die de wegen niet kent, die hij gaat. Maar aanvaard het leven, dat ge in u beseft, opdat uit die aanvaarding word geopenbaard de vervulling van uw wezen en van de tijden, waarin ge leeft.
Een van mijn broeders wil tot u spreken. Het is voor hem dat ik thans aandacht moet vragen. Zoals ik zoek naar de kern van het wezen van de mens en dit vindende de band met de oneindigheid zoek te erkennen, zo erkent hij de gebondenheid van de mens en de vrijheid, die hij daarin bereikt.
De wegen die voeren tot bereiking zijn vele. Doch slechts wie een weg gaat met geheel zijn wezen, bereikt. Mijn broeder heeft bereikt. En hij spreekt tot u uit zijn bereiking.
0-0-0-0-0-0-0-0-0
Tweede gastspreker.
Elke mens is als een edelsteen. Een diamant, die ruw gedolven wordt uit de blauwe klei, ziet er uit als een kiezelsteen, waardeloos. En wie de glans niet weet, die ze in haar kern verbergt, zal haar als waardeloos verwerpen. Wanneer je de buitenkant eraf haalt, dan is er iets meer van schoonheid. Dan zal men zeggen: Het is edeler dan de eenvoudige rots. Maar nog zal men het spel niet zien van het licht. Maar wanneer een diamant geslepen is, wanneer zij met haar verwante krachten geslepen is tot gladde vlakken, dan speelt zij met het licht en is het of de zon leeft in de steen, die haar slechts weerkaatst.
Ons wezen, is als een diamant. Wij kunnen, de namen van God spreken, wij kunnen roepen tot de Oneindigheid, wij kunnen de eeuwige krachten manifesteren en – zo ons wezen geboren blijft in de waan van de dagen – zal niemand weten en het licht dat wij zoeken kan niet weerkaatsen in ons wezen.
Wanneer slechts één vlak is geslepen aan de diamant en het verdere nog is onthuld in de grauwheid van steen en klei, dan is het al een oog; van licht, waaruit de zon van de Eeuwige weerkaatst en terugspringt tot de wereld. Waarom zouden wij, diamanten in de kleiputten van de tijd, dan niet trachten onszelf te polijsten?
Men heeft gezegd: Een diamant polijst zichzelf niet. De diamant moet geslepen worden door de hand van een meester, gekloofd met grote zekerheid, opdat hij zijn werkelijke grootste kracht en schittering wint. Maar er is een slijper. De diamanten, die mens heten, worden voortdurend geslepen door wat zij noemen: Het lot. Ge verliest misschien iets wat dierbaar is. Zie, een deel van de mantel is weggeslepen. Erkent ge het licht en wendt ge u tot het licht? Het licht zal antwoorden. Gij vindt uw eigen onvolmaaktheid en gij tracht ze af te schudden. De mantel van klei verdwijnt. En het lot slijpt verder.
Facet na facet van uw eigen persoonlijkheid moet harmonisch met de andere ontwikkeld worden. Een mens is niet slechts een wezen en een kracht. Een mens is een oneindigheid van wezens, een veelvoud van mogelijkheden, allen één en dezelfde en toch anders gericht. Hoe vaak spelen uw gedachten niet met dingen, die ge in de werkelijkheid niet zoudt willen kennen? Of laat uw werkelijkheid u niet vaak in de steek, wanneer ge zoekt naar een beeld en een vorm, waarin uw wezen zich uit? Hoe vaak zijt ge tekort geschoten en hoe vaak hebt ge – dit betreurend – juist daardoor bereikt?
Een mens is niet slechts als een edelsteen, want deze kent slechts haar structuur en denkt niet verder. Een mens denkt en hij kent zijn eigen structuur niet. En dat, is de reden waarom wij de slijper, die men noodlot noemt, zo vaak verwensen. Dat is de reden waarom wij trachten te ontvluchten aan een werkelijkheid, die ons toch brengen moet tot licht. Eeuwig zijn de krachten. En eeuwig slijpt het lot. En eeuwig, is de mens. En eeuwig is het licht, dat de mens weerkaatsen kan. Er is geen grens. Gij zijt mens en toch grenzeloos.
Wat is dan datgene, wat u bindt met alle dingen? Wat is hetgeen, waaruit ge rijzen kunt tot waarheid? Is het alleen het woord of het begrip? Ach neen. Het is niet woord, het is niet begrip. Het is de eenheid, die gij beseft in uw wezen, met de slijper, met de put waaruit ge gedolven zijt, met de Kracht, die het Al in stand houdt.
Ik wil trachten u het rijk der waarheid te verkondigen. Waarheid is de onontkoombaarheid der dingen. Want niets wat behoort tot uw wezen en uw werkelijkheid zult ge ooit kunnen ontgaan. Zo gij wat tot uw wezen en werkelijkheid behoort beseft, zo is het volbracht. Zo gij niet beseft, herhaalt het zich eindeloos. De waarheid is de oneindigheid van ons bestaan, waarin wij slechts de tijd belangrijk achten.
Want gij zijt – zoals wij – wezens der verandering. Duizendvoudig verandert gij uw aanzijn, kiest ge u een nieuwe wereld, een nieuwe vorm, een nieuwe droom. Maar achter alle verandering leeft het ene ware. Het licht, dat wij weerkaatsen, is waarheid; niet de koek, waaronder wij het weerkaatsen.
Waarheid is de veelheid van krachten, die ons wezen regeren. Een mens is stof. Hij is vlees en bloed. Hij is trillende zenuwen en een kloppend hart. Hij is vliedende gedachte en stervende verwachting. Dit nu is de buitenzijde. En wie de buitenzijde polijst en daarmede volstaat is een dwaas. Want de buitenzijde absorbeert niet en weerkaatst niet wat eeuwig is.
De mens is geest en in waarheid is zijn geest deel van een kosmische structuur. Maar hij is daarin niet zichzelf volgens eigen wetten. Want zijn structuur wordt bepaald door de kracht, waaruit hij ontstond, niet door zijn wil. Beantwoord aan de kracht, waaruit gij ontstaan zijt en ge zult het licht ontvangen en weerkaatsen. Dat is waarheid.
In de kern van uw wezen is een wet door de formule van verhoudingen, (het plan) volgens welke al uw bestanddelen en mogelijkheden zijn gerangschikt hebben. In waarheid is de regelmaat van uw wezen de weergave van het Goddelijke. En wat gij van het Goddelijke ontvangt en weerkaatst, wordt bepaald door de formule van uw wezen. Dit is waarheid.
Gij zijt kracht, maar kracht die gebonden is. Eerst wanneer de gebondenheid verdwijnt, zal de kracht vrij zijn. De kracht is het licht, dat in de steen keert en vanuit de steen legend weerkaatst wordt. Zo zeg ik u, wie kracht wil erkennen zal de gebondenheid van stof en geestelijke sfeer terzijde zetten, opdat hij sterk zij. Want gij zijt kracht, maar ge uit uw kracht slechts uit de bereiking van uw wezen in het Goddelijke. Dit is waarheid.
Gij meent verschillend te zijn. En ik zeg u: De verschillen zijn niet meer dan korrels zand, aanklevend aan dat, wat gedolven is. Achter dit alles zijt ge gelijk. Er is een formule voor uw aller wezen. Er is een grondregel, die uw gedrag bepaalt. Er is een wet, volgens welke gij geestelijk leeft. Er is een wet, volgens welke gij in de stof incarneert. Belangrijker is uw gelijkheid dan uw verschillen. Wie zijn gelijkheid beseft met alle leven, hij vindt niet slechts kracht, maar een bewuste erkenning daarvan. Dit is waarheid.
Hij zoekt, zoals zovelen. Dit is de waarheid: hij, die zichzelf zoekt, blijft in zichzelf verstrikt. En wie slechts zoekt in zichzelf zonder de wereld te erkennen, gaat onder aan zichzelf in die wereld. En wie in zichzelf zoekt om een God te kennen zonder te beseffen dat die God leeft in allen en alles, hij erkent die God niet en is gevangen in de schimmen van ideeën, die in hem een stervend leven voeren. Dit is waarheid.
Gebonden zijn wij allen. Gij zo goed als wij. Er zijn krachten, die ons leven bepalen. Er zijn krachten, die ons bereik van leven begrenzen. Dit is waarheid.
Wij zijn vrij binnen de grenzen, die het scheppend Wezen ons gesteld heeft, zodra wij deze onvrijheid en begrenzing aanvaarden als de basis van ons leven en gedrag. Wie in aanvaarding van zijn onvrijheid tracht te leven volgens eigen begrip, zich niet storend aan al wat is. Buiten de erkende wet, is vrij in de ware zin des woords. Want hij, die zo leeft, vreest niet en hoopt niet, doch erkent. En dit is waarheid.
Alle leven schijnt geketend te zijn aan onbegrip. En steeds weer roept de mens uit, zoals de geest: waarom kan ik dit niet bezitten, beseffen, begrijpen, bereiken? Welaan, dit is de waarheid: Met wat gij wenst, doch wat gij kunt, bepaalt uw werkelijkheid. Niet wat gij droomt, doch wat ge vanuit uw eigen wezen waar maakt met alle middelen, is werkelijkheid. Het is deze werkelijkheid, die gij voortdurend uzelf schept – binnen de grenzen die u gesteld zijn – die bepaalt hoe ge leeft en of ge gelukkig zijt of niet. Geluk is leven in de wet, de gebondenheid zozeer aanvaardend, dat men zich vrij gevoelt. Dit is waarheid.
De mens spreekt van de poorten des doods, zoals hij spreekt van de poorten van inwijding. De mens zegt, dat men door de poorten des levens gaat, wanneer men geboren wordt. Dit is de waarheid: er zijn geen poorten. Er is slechts het bewustzijn dat zichzelf dwingt om vormt te krijgen. Zo ge inkeert tot stoffelijk leven, het is uw bewustzijn dat zich bekleedt met een voertuig.
Zo ge sterft, het is uw innerlijk bewustzijn dat een wereld prijsgeeft, die ge uiterlijk misschien nog niet verlaten wilt. Wanneer ge een inwijding ervaart, zo zijt ge niet een ander geworden, maar ge hebt slechts geleerd uzelf anders te zien. En het is de kern van uw wezen, die bepaalt; niet de vorm, waaronder de inwijding plaatsvond. Want waarlijk is de mens een door alle tijden, alle vormen, en alle krachten en bezit hij altijd alle bewustzijn, dat hij aanvaarden wil. Dit is waarheid.
Wat moet ik u, o broeders, nog meer zeggen? Moet ik u zeggen, dat er een verlossing is? Zij is er. Waarlijk, er is een verlossing, en een verlosser. Zo gij in uzelf één zijt in weg en streven en erkenning met uw verlosser, zo zijt ge de verlossing. Maar er is geen verlossing; zonder en voor u.
Wat moet ik u zeggen? Dat deze tijd een grote tijd is? Alle tijd is groot. Want alle tijd is slechts deel van een en hetzelfde moment, dat eeuwigheid heet. Zo is al gelijkelijk belangrijk. Niets groter of kleiner dan het voorgaande of het volgende. En toch is uw tijd een grote tijd voor u, omdat ze het u mogelijk maakt meer bewust uzelf te zijn.
Het is een verwarde tijd, inderdaad. Zoals altijd de mens verward is, die strijdt tegen zichzelf, omdat hij zichzelf en zijn leven niet kan of durft aanvaarden. Aanvaarding is noodzakelijk in deze dagen, wil de verwarring gestaakt worden. En zo gij in uzelf aanvaardt wat ge zijt, zo is voor u de verwarring voorbij gegaan.
Het is een tijd van strijd. Dat is waar. Maar het is geen strijd van mens tegen mens of mens tegen God of geestelijke krachten tegen geestelijke krachten. Het is slechts het erkennen, van het bestaande patroon van de eeuwigheid, waarin het “ik” zich bewust wordt. En de strijd die geschiedt is slechts dan noodzakelijk, wanneer het bewustzijn, niet erkend waarom het strijdt. Erkenning is door alle tijden heen, het belangrijke. En alle erkenning wordt geboren uit alle werelden waartoe ge behoort, uit al wat ge zijt of zijn zult volgens eigen begrip.
Wat moet ik u dan nog meer zeggen, broeders? Moet ik u zeggen dat ge sterk zijt? Wanneer ge gelooft in uw eigen zwakte, zo zult ge zwak zijn. En niemand kan u kracht geven. En zo ge gelooft in uw eigen kracht, voorwaar ik zeg u, ge zult sterk zijn buiten alle grenzen en maten.
Ge meent dwaas te zijn. Gij zijt dwaas. Tenzij ge uw dwaasheid ziet als iets, waaruit begrip en lering gevonden kan worden. Want waarlijk wijs is de dwaas, die een begrip vindt voor dat, wat rond hem leeft, zo het in zichzelf erkennend. Dwaas is de wijze, die alle dingen kent, maar zijn plaats binnen dit geheel niet beseft.
Gij zijt dwazen en wijzen gelijk. Uw leven is een spel van dwaasheid en wijsheid. Tracht niet slechts wijzen te zijn. Want wie zijn eigent wijsheid stelt boven alle dingen, hij vindt de dwaasheid. En gij meent misschien, dat uw dagen geteld zijn. Wie echter kan de dagen tellen? De tijd leeft in u en uit u en zonder u bestaat geen tijd. Zo is niet belangrijk de dagen die ge tellen kunt, maar is belangrijk dat, wat gij betekent in die periode voor uzelf. En dan kan een dag meer zijn dan duizend mensenlevens. Leef daarom en tel geen dagen.
Ge staat misschien voor beslissingen. Maar hij, die juist beslissen wil, kan slechts beslissen binnen de mogelijkheden, die hem gegeven zijn. Overweeg niet dat, wat onmogelijk is. En kies uit de mogelijkheden dat, wat vandaag nu gij beslissen moet het meest juiste is. Want wie vandaag beslist en aanvaardt, bereikt morgen en bereikt vandaag en bereikt eeuwig.
En wanneer ge meent dat deze tijd, die wij nu gezamenlijk bespreken, een voorrecht is, zo zeg ik u: Geen voorrecht is u gegeven, want al wat gij verwerft is datgene, wat in u leeft en door u erkend wordt.
Onze gelijkheid, niet de verschillen tussen u en mij, zijn bepalend voor wat deze bijeenkomst betekent. En misschien betekent de zang van een vogel meer voorrecht, wanneer ge het verstaat, dan alle woord dat ik tot u spreek.
Verhef u dan niet hierop. En wees niet dankbaar hiervoor maar maak het tot deel van uw wezen. Dat is het enige wat telt.
Want het rijk der waarheid, het koninkrijk Gods, de wereld van het zijnde niet zijn, zij zijn de eeuwigheid in ons allen. En het is de eeuwigheid in ons, die telt boven alle dingen. Het is de eeuwigheid in ons, die de kracht is waaruit wij werken. Het is de eeuwigheid in ons, die wij omzetten in de daad, die nu voor ons het spel der eeuwigheid duidelijk maakt; en niet de overweging van gisteren of de gedachte aan morgen.
Zo ge dit, mijn vrienden, mijn broeders, wilt aanvaarden, zij het u gegeven eeuwig te leven in werkelijkheid.
Zo ge het niet aanvaardt, het zij u gegeven eeuwig te leven in werkelijkheid. Want waar ge gaat en wat ge zijt, hoe gij handelt, hoe gij streeft, gij zijt eeuwig. En voor mijzelf verlang ik slechts dat gij die eeuwigheid moogt erkennen, weerkaatsen moogt het goddelijk licht, dat is de kern van onze werkelijkheid en al, wat ermee gepaard kan gaan.
0-0-0-0-0-0-0-0-0
Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt, dat ik nog een kort ogenblik overneem. Het is hier niet zozeer noodzakelijk een commentaar te geven, dan wel bepaalde spanningen op te heffen.
Ik wil graag nog iets van mijn eigen conclusies zeggen omtrent ons allen, zoals wij hier waren.
Er zijn er velen, die dit maar half hebben ondergaan. Of die het alleen maar op hun eigen wijze hebben willen begrijpen. Ik geloof niet, dat de sprekers dat kwalijk nemen. Maar mag ik opmerken dat er altijd dan toch weer krachten zijn, die voor de ene mens een directe harmonie en weerklank betekenen en aan de ander voorbijgaan. Het is voor ons niet mogelijk om te zoeken naar een perfecte harmonie, maar laat ons blij zijn dat er althans meerderen aanwezig zijn geweest, voor wie wat gebracht werd vanavond wel harmonisch was.
Onze vrienden hebben het zelf gezegd, er zijn oneindig veel wegen die ons tot werkelijkheid voeren. Laat ons hopen dat een inzicht in de vele wegen, die wij niet kunnen aanvaarden, ons ook kan helpen te beseffen wat voor ons dan wel goed is.
Zoek niet alleen naar de positieve kant er in, begrijp ook dat er nog iets anders aan zit.
Wanneer je begrijpt wat niet bij je past, dan sta je ook weer een stap dichter bij het begrip wat wel bij je past. En zo geloof ik, dat het zelfs voor degenen, die het misschien niet geheel hebben kunnen aanvaarden, bij een juist begrip van wat er gedaan en gezegd werd, wat er aan sfeer was, het toch wel dienstig kan zijn te zeggen: Hé, in die richting ligt mijn persoonlijke harmonie en in die richting kan ik dus wel voortgaan.