Zelfverwerkelijking

image_pdf

uit de cursus ‘Zelfverwerkelijking’ ( hoofdstuk 10 ) – juli 1965

Jezelf te zijn is een van de moeilijkste taken, die er bestaat. We hebben in de vorige lessen gezien hoeveel verschillende aspecten er in het menselijk wezen verborgen zijn en ook hoeveel mogelijkheden hij heeft om dit wezen te ontplooien. Maar jezelf te zijn is de zwaarste taak van alle.
Over het algemeen ziet men zichzelf niet in de juiste verhoudingen. Men schat zichzelf aan de hand van wat men buiten het “ik” ervaart en ziet. Men bouwt voor zichzelf een beeld van eigen persoonlijkheid op, dat slechts zelden aan het ware “ik” beantwoordt.
Er is hierover natuurlijk nog zeer veel te zeggen. Ik wil echter op deze laatste bijeenkomst kort zijn.
Om mijzelf te zijn moet ik allereerst beseffen wat ik ben. Dientengevolge zal ik moeten uitgaan van de eigenschappen, die ik in mijzelf erken, onafhankelijkheid van de uiterlijke karakteristiek of eigenschappen van mijn persoonlijkheid of ook de uiterlijke karakteristiek of eigenschappen van anderen. Door waarlijk mijzelf te zijn, voor zover ik mij daarvan bewust ben, schep ik in mijzelf een voldoende harmonie. Deze harmonie is belangrijk, omdat dit innerlijk harmonisch zijn met het leven de eigenschappen die in dat “ik” bestaan, maar ook de mogelijkheden die dit “ik” heeft in de wereld op de juiste wijze placeert. Er is geen sprake meer van een verschuiving van de werkelijke belangen van het “ik” t.o.v. die van de wereld of omgekeerd. Het idee “strijd”, dat in het geheel van het bestaan zo buitengewoon belangrijk is, houdt eigenlijk voor ons op te zijn.
Wat zijn wij dan eigenlijk? Men zou kunnen zeggen: Wij zijn in ons wezen een deel van het goddelijk Licht; in onze verschijningsvorm en de beperkingen van de door ons erkende werelden zijn we het product van een strijd tussen hoofdzakelijk astrale krachten, die elkaar tegengericht zijn.
De mens leeft in de wereld tussen God en de duivel. In die wereld wordt hij geconfronteerd met de goddelijke vormen, de wetten en de werkingen, maar ook met de chaotische, die wij nu eenmaal aan het duister plegen toe te schrijven. Tussen deze door zoekt hij zijn eigen weg. Hij is echter – en dit mag hij nooit vergeten – deel van het licht. Elk streven in de richting van het chaotische is in wezen een verloochening van eigen bestaan. Het is een beperken van eigen vermogens en eigen levenskracht. Daarom lijkt mij het antwoord op de vraag: Wat ben ik? het eenvoudigst als volgt te formuleren:
Een goddelijk, tijdloos en volmaakt wezen, geboren uit de lichtende oerkracht, altijd verbonden met deze kracht en alleen bestaande krachtens de verbinding daarmede. In mijn vorm en besef ben ik in mijn persoonlijk wezen één van de krachten, die gericht is tegen de chaos. Indien ik dit in mijzelf niet of’ niet voldoende besef, zal ik – verdeeld zijnde tegen mijzelve en ontkennende de ware bestemming van mijn “ik” – in strijd, zorgen en ellende de chaos vinden, die gelijktijdig de beëindiging is van mijn bewuste levensmogelijkheden in deze cyclus.
Een dergelijke formulering moge fraai zijn, zij is ongetwijfeld niet voldoende om duidelijk te maken wat zelfverwerkelijking inhoudt.
U hebt in deze cursus allerhand aspecten van die zelfverwerkelijking kunnen beschouwen en overwegen: zowel meer goddelijke problemen (problemen van het “ik” in de kosmos) als de problemen van het “ik” met zijn werkingsmogelijkheden en zijn relaties met de omgeving, met de eigen wereld, met de sferen.
Wat ik van mijzelf maak, is altijd een herhaling. Ik herschep altijd datgene, wat ik in God ben. Herschep ik het slecht, dan is het waardeloos. Herschep ik het goed, dan is het eeuwig.
Zelfverwerkelijking is niet alleen maar het winnen van een bewustzijn. Het is: concreet vorm en gestalte geven aan je persoonlijkheid zoals deze in een goddelijke werkelijkheid bestaat; een ontvluchten aan de onvolmaaktheden en vooral aan de verwarringen, die bij een in verschijning treden in b.v. een stoffelijke wereld zo snel naar voren komen.
Je bent mens. Maar “mens” is alleen maar een vorm. Mens zijn betekent gelijktijdig deel van God zijn. Het is: deel zijn van vele sferen. Het impliceert: jezelf kunnen beschouwen; en niet alleen de wereld van uit jezelf. Het is duidelijk, dat wij veel meer zijn en altijd veel meer zullen wezen dan wij beseffen.
Als je op aarde bent, dan voel je je vaak het slachtoffer van noodlot en natuur. Maar je bent dat niet. Want op het ogenblik, dat het “ik” zich bewust wordt van de harmonische werkingen, die in dat “ik” bestaan, heeft het tot op zeer grote hoogte meesterschap over b.v. de krachten der natuur, over de verschillende geestelijke krachten en invloeden op lager niveau, die juist in de vorming van een menselijk lot vaak een groot aandeel hebben. Je hebt macht, maar je weet haar niet te gebruiken. Je weet misschien niet eens dat ze bestaat. Om de werkelijkheid van je persoon te realiseren zul je ook die macht moeten ontwikkelen.
Alweer een woord, dat gemakkelijk wordt gesproken. Maar een macht ontwikkelen, dat wil in de eerste plaats zeggen: jezelf beheersen. Het is niet genoeg jezelf te kennen. Er zijn er velen onder u, die weten hoe b.v. een piano, een accordeon of een harp eruit ziet. Hoevelen echter kunnen die harp, die accordeon of die piano bespelen?
Er zijn op, aarde vele mensen, die een zodanige zelfkennis weten te verwerven dat ze ongeveer weten wat ze zijn, maar dat is niet voldoende. Je moet leren dat “ik” te bespelen. Je moet begrijpen hoe dat “ik” zichzelf verwezenlijkt juist door van zijn mogelijkheden gebruik te maken.
Zelfverwerkelijking is niet slechts een innerlijke actie, maar ook een voortdurende actie naar buiten toe. De grote vraag, “Hoe?” is hier haast niet te beantwoorden. We hebben het geprobeerd in de afgelopen lessen door u te wijzen op bepaalde kwaliteiten, mogelijkheden en eigenschappen. Wij hebben u wat richtlijnen en aanwijzingen gegeven, maar dat wil nog niet zeggen, dat dat voldoende is.
Elke mens draagt in zich de sleutel van zijn eigen wezen. Die sleutel kunnen we dan herleiden als: deel van het behoren tot een der vele Stralen, het gebonden zijn aan bepaalde geestelijke helpers en leiders. Dat is echter niet voldoende. De sleutel van het “ik” is de harmonie, die het “ik” kent met het Goddelijke, en wel in de trilling (dit is maar een vergelijkend woord), die het “ik” binnen het Goddelijke inneemt volgens de golving van de goddelijke wereld op dit ogenblik.
Wij variëren dus voortdurend onze kracht. Onze vermogens blijven gelijk, als wij innerlijk die variatie kunnen meemaken. Dus in de uiting binnen de tijd moeten wij ons voortdurend veranderen om in harmonie te blijven met de kracht, die ons in stand houdt.
Het is moeilijk om daarvoor een concrete of menselijke definitie te geven. Als ik het probeer, zo wijs ik u tevoren erop dat deze omschrijving uit de aard dor zaak onvolledig moet zijn. Zij kan niet algemeen en gelijktijdig concreet en volledig worden gesteld.
De sleutel van het eigen “ik” is het ritme van eigen leven, aangepast aan het in het “ik” bestaande en gelijkblijvende besef van de goddelijke kracht, gebruikt om in alle aspecten die volgens de cyclus van het leven naar buiten kunnen treden, zichzelf voortdurend in de wereld te openbaren als aspect van het licht.
Er zijn woorden voor te vinden, die misschien erg hypothetisch zijn. Maar men zegt wel eens: De mens, die in zich het licht draagt, kent de kracht van het astrale licht ofwel het goddelijk vuur. Dit nu is in hem de weergave van Adonai en – in afwerende functie – van Jehova.
Elke mens draagt in zich het vermogen van chaos. Indien hij dit verwerkelijkt, dan draagt hij in zich het licht, het z.g. duistere licht dat behoort tot Behemoth (een van de vorsten van de hel) en kent hij in zich de uiting ofwel de schicht van het vuur, de aanval op de wereld, die men vereenzelvigt met Baphomed of zo u aan de omgekeerde vorm daarvan, welke in die contreien vaak wordt gehandhaafd, de voorkeur geeft: Demophab. Deze inhoud bepaalt de macht en het vermogen in het “ik” het goddelijk vuur voortdurend aanwezig is, zal rond het “ik” de voortdurende bescherming van Jahwe of Jehova bestaan en zal in het “ik” de voortdurende glans en openbaring van Adonai bestaan.
Hier is de sleutel misschien nog niet volledig. Laten we er daarom dit bijvoegen: Ik in mijzelf ben een ritme. Dit ritme herkennende en toepassende op de wereld en de geestelijke krachten, die ik ken, ontsluit ik voor mijzelf het bewustzijn van deze werelden en de heerschappij in die werelden voor zover ik daartoe door mijn oorsprong ben geroepen.
Het is jammer, dat al die dingen alleen in grote woorden zijn weer te geven. Als ik het zeer eenvoudig mag uitdrukken, dan volgt hier wel uit dat zelfverwerkelijking in feite is: het zodanig werken met jezelf, dat je – zowel voor jezelf als voor alle werelden waaraan je deel hebt – de goddelijke waarde, die in je ligt voortdurend representeert. Ik kan dit altijd doen voor anderen; maar ik kan nooit meer doen voor een ander dan mijn eigen bewustzijn toelaat.
Theoretisch hebt u macht over de lagere natuur. In de praktijk hebt u geen bewustzijn van die kracht en bent u eraan onderdanig. Indien u die macht bezit over de gehele natuur en u de, regen kunt zeggen. “Ga heen” en de wind. “Ga liggen”, dan kan er nog altijd een kracht zijn, die bewuster en hoger is dan u; en die zou dus uw bevel teniet kunnen doen.
Hier treedt echter weer een typisch verschijnsel op. Indien die hogere kracht deel is van dezelfde macht, waarin ik mijzelf erken, zal ik mijzelf erkennen als deel van de hogere macht. Je bent doel van de hogere entiteiten, die werkzaam zijn, indien je daarmee van uit je streven en bewustzijn harmonisch bent.
U ziet, dat herleid tot meer eenvoudige termen de zelfverwerkelijking hanteerbaar wordt, zij het als theorie. De praktijk ervan is een voortdurend zoeken en streven. Een zoeken naar jezelf. Een streven naar het juiste resultaat, naar de juiste uiting van jezelf. En als ik het eerste deel van mijn betoog van heden besluit, doe ik dit met de opmerking: Gij zijt uzelve in zoverre gij bewust zijt van uzelf. Dit bewustzijn moet zijn gebaseerd op een innerlijke erkenning, die niet door uiterlijke bepalingen of waarden wordt gelimiteerd.

Wetten.

Uit het voorgaande blijkt wel, dat God in feite de enige wet is. Maar het Goddelijke zal zich voor ons openbaren in wetten volgens ons eigen bewustzijn en in overeenstemming met de harmonie, die wij hebben bereikt. Hoe hoger wij staan, hoe kleiner het aantal wetten wordt waaraan wij hebben te gehoorzamen, maar hoe groter en sterker de werkelijk goddelijke wetten worden en hoe minder wij ons aan de consequenties daarvan voor het eigen bewustzijn kunnen onttrekken.
Er wordt vaak geredeneerd, dat alle wetten uit den boze zijn. Dat is beperkt waar. De mens moet streven naar een minimum aan regels, nooit naar een maximum; want juist door het minimum aan regels na te streven verwerft hij zich een zekere vrijheid. Hij zal de goddelijke waarden (dus de innerlijke waarden) gemakkelijker uitdrukken, omdat hij rond zich minder bepalingen en belemmeringen heeft geschapen. Maar dat wil nog niet zeggen, dat ge de wetten als zodanig moogt verwerpen. Het lichtend principe is nu eenmaal vormend, het is niet anarchistisch. En dit houdt in dat al wat in dit lichtende geboren is (elke mens) dus ook aan bepaalde wetten gehoorzaamt. Deze wetten gaan veel verder dan de menselijke wet; gelijktijdig zijn zij veel eenvoudiger en voor het menselijk begrip veel vager geformuleerd.
Soms worden die wetten wel op aarde weergegeven. Ik denk hier aan het: “Heb uw naasten lief gelijk uzelve”. Iets, wat niet alleen maar de slagzin is van het Christendom, maar een redelijke menselijke weergave van de goddelijke wet van eenheid. Men kan deze naastenliefde natuurlijk beperken door te zeggen: Iemand, die mij wil doodslaan, is mijn naaste niet. Dit is echter niet juist. Indien een ander mij wil doodslaan en ik beschik over de juiste innerlijke kracht, dan zal hij ten onder gaan aan zijn voornemen om mij te schaden en wel zonder mijn direct ingrijpen. Indien hij mij benadert en mij kan verslaan, was mijn innerlijke harmonie niet groot genoeg en is het dus noodzakelijk, dat dit geschiedt. Een redenering, waarmee velen het niet eens zullen zijn, behalve wanneer het martelaren betreft of misschien Jezus aan het kruis.
Maar deze wet van geweldloosheid bestaat werkelijk. Het is niet alleen naar een chimaera of een droom of een ideaal. Het is een goddelijke wet. En als een menselijke wet in zekere zin pressie en geweld wordt, dan verzet zij zich in wezen tegen die goddelijke wet en zal daardoor aan zichzelf ten onder gaan, zoals we dat dan ook steeds weer zien in de menselijke samenleving.
Wij, die ons zelf waar willen maken, de werkelijkheid van ons eigen wezen erkennen en tot uiting brengen, moeten beseffen dat er voor ons wetten zijn; maar die wetten worden bepaald door onze innerlijke harmonie met God en door niets anders. Elke wet is voor ons aanvaardbaar, zolang zij deze innerlijke wet niet aantast. Op het ogenblik, dat een uiterlijke, in de wereld bestaande wet of wetmatigheid mijn innerlijke harmonie aantast, moet ik een beroep doen op mijzelf en de God in mij; en zonder die wet actief te bestrijden moet ik haar negeren. Ook dit is een element, dat menigeen ontgaat.
Wij menen vaak dat wetten regels zijn, die worden afgedwongen. Niets is minder waar. Goddelijke wetten zijn geen regels, die worden afgedwongen. Het zijn voorwaarden om te leven. Men zou kunnen zeggen: het is een wet dat een ieder, die als mens op aarde leeft, moet ademhalen. Dan zegt u: Dat is dwaasheid. Dat is een natuurlijke functie. Als ik zeg: Geweldloosheid, de perfecte naastenliefde en de volkomen rechtvaardigheid zijn deel van het Goddelijke, dan moet u die ook niet alleen naar zien als wetten, die zijn op te leggen of als dingen, die als wet kunnen worden omschreven. het zijn natuurlijke functies van uw wezen.
Als je jezelf probeert te erkennen, ontdek je in jezelf allerhand capaciteiten en eigenschappen, dromen en verlangens, waarmee je eigenlijk geen raad weet. Wanneer je ze herleidt tot hun bron – en dat is het enige studie meestal wel mogelijk – dan kom je tot de conclusie, dat achter dit alles niet alleen de behoefte zit aan een stoffelijk beleven of aan een stoffelijk verwerven of het ontkomen aan stoffelijke gevaren, maar dat er de behoefte zit aan een innerlijk evenwicht, een innerlijke zekerheid. En als we dat weten, kunnen we zeggen. Dit is voor ons wet. De uiting is onbelangrijk. Zij is voor ons alleen de bevestiging van iets wat in ons leeft. Het besef in ons en het in onszelf daarmee harmonisch zijn is wet. Alleen door dit te aanvaarden, worden wij één met het Goddelijke en beseffen wij de plaats, die wij in de goddelijke schepping in waarheid bezitten.
Nu zult u zich afvragen, of er dan geen wetten zijn, waartegen ge u moogt verzetten. Het antwoord is: Neen. Er bestaat geen enkele wet, waartegen ge u moogt verzetten. Er bestaat slechts een wet, die voor u niet van kracht is, omdat een andere wet overheersend is; maar voor anderen blijft zij van kracht, tenzij zij in zich zelve de grote vrijheid vinden, die uit het erkennen van de innerlijke wet en het volgens deze wet leven en denken voortvloeit.
Het is logisch, dat een wet weinig zin heeft, indien er niet een zekere macht achter zit. En daarom is het derde doel van mijn betoog gewijd aan macht.
De mens bezit macht over al het lagere. Al het hogere bezit macht over hém. Naarmate de mens zijn innerlijke harmonieën wijzigt, zal hij de, machthebbers over zijn wezen eveneens wijzigen en zal hij het gebied, waarop hij macht kan uitoefenen ook aan verandering onderhevig maken.
De macht, die wij als goddelijk wezen bezitten is – zolang wij de waarheid van ons wezen openbaren – praktisch onbeperkt. Maar het is altijd een behoudende macht, nimmer een agressieve macht.
Ik heb zo even reeds het beeld aangehaald van geweld (elementen misschien, die het “ik” zouden aantasten, maar dit niet kunnen) en dat eenvoudig wordt afgestoten. Het is het bekende verhaal van de ingewijde, die door modder loopt en wiens kleed onbesmeurd blijft.
De macht van het Goddelijke in de wereld, waarin wij nu bestaan, is nl. niet een agressieve. De wereld, waarin wij leven, is maar een illusie. Dat is ergens een onwerkelijke wereld vol gedachtenbeelden. Het is iets, dat zal verdwijnen. De goddelijke wereld is waar en blijft bestaan. Juist daardoor zal dus die kracht de goddelijke werkelijkheid a.h.w. bevestigen en ook herscheppen waar dit mogelijk is.
Zolang wij ditzelfde doen, wordt deze kracht de macht, die wij hebben om onszelf te handhaven. Het is voor een mens moeilijk zich macht voor te stellen, die hij alleen kan gebruiken om zichzelf te handhaven. Voor de doorsnee mens is macht: gezag uitoefenen over anderen; in staat zijn pressie uit te oefenen. Maar als u even nadenkt, zult u begrijpen dat voor een zelfverwerkelijking elk gezag over, elke mogelijkheid tot regeren van of pressie uitoefenen op anderen in feite uit den boze is. Als u de goddelijke wet volgt, is dit immers niet nodig. De goddelijke wet bepaalt vanzelf de juiste verhoudingen. Die behoeft u niet te zoeken. Daar heeft u ook geen machtsmiddelen voor nodig. Die machtsmiddelen bestaan a.h.w. buiten u. De macht, waarover u werkelijk beschikt, is die om in uzelf een harmonie te scheppen zo sterk, dat niets van buitenaf die kan breken.
Het lijkt altijd weer overbodig om deze dingen te herhalen, toch is het dit zelden. Want hoe kan ik de macht, die in mij bestaat waarlijk gebruiken, hoe kan ik haar maken tot een actief deel van mijn bestaan, tot een verdediging van mijn innerlijke waarheid, als ik niet vertrouw in mijzelf, niet geloof in die kracht, die macht buiten mij? Als ik niet geloof in de bescherming, die in de harmonie met het Goddelijke is gelegen?
Macht kan alleen bestaan in het “ik”, indien het “ik” een zeker zelfvertrouwen bezit, de bron van dat zelfvertrouwen – in menselijke termen uitgedrukt althans – is van minder belang. Belangrijker is, dat die innerlijke zekerheid bestaat. Belangrijk is, dat het “ik” niet slechts in zichzelf vertrouwt, maar zichzelf ook kent, zodat het geen waanvoorstelling is, maar een voortdurend meer benaderen van die goddelijke werkelijkheid in het “ik”. Hoe juister ons beeld van het “ik” en hoe groter ons vertrouwen in de waardigheid van dit “ik”, des te sterker de kracht in ons tot uitdrukking komt en des te groter de macht wordt, waarover wij beschikken en de wereld te beletten ons op enigerlei wijze te schaden of misschien zelfs ons streven te perverteren. Macht en wetten spelen een grote rol in de uitingen van het “ik”. Maar in zelfverwerkelijking zit ook nog iets anders.
Er is altijd weer een streven. Zolang ik slechts streef naar een doel, dat buiten mij ligt, streef ik te vergeefs; want al wat ik buiten mij bereik is waardeloos, indien het niet in mij bestaat.
Dit zijn geen woorden van mij. Ik heb ze geleend van een oudere en wijzere spreker. Het is echter van het hoogste belang, dat we begrijpen hoe juist dit is. Dat ene grein van een innerlijk verwezenlijken van een erkende wet door de juiste handelswijze is belangrijker dan honderd kilo van propaganda, pressie en invloed, die we op de buitenwereld uitoefenen.
Wij zijn vrij geboren; naar die vrijheid moeten we ons voortdurend waardig tonen. We zijn in de hele bewustwordingsgang, vanaf het eerste ogenblik dat we als een lichtende vonk ontdekten “ik ben”, tot het ogenblik dat wij de formule kunnen voltooien en zeggen: “Ik ben deel van Hem, Die is” en dan bewust, zijn wij steeds weer vrij. Geen vrijheid, die is uit te drukken in stoffelijke waarden, maar vrijheid die het meest juist tot uitdrukking komt in ons vermogen tot streven en vooral tot zelfstandig streven en handelen.
Wanneer u een geestelijke leider kiest, dan zal er een ogenblik komen dat deze zegt: “Ik eis van u absolute gehoorzaamheid.” Dat klinkt dwaas, omdat deze leider meestal niet over de middelen beschikt of zich de moeite getroost om na te gaan, of u inderdaad gehoorzaamt.
Als wij in een bepaalde richting streven, dan is dit streven als een soort geestelijke leider. Een als juist beseft streven vraagt, dat wij geheel hiernaar leven; dat zolang het met ons wezen harmonisch is ons denken alleen in deze richting werkzaam is. Wat we in de buitenwereld doen, is van geen belang. Als we daarvan afwijken, dan is er niets dat ons bestraft, hoogstens de normale consequentie van oorzaak en gevolg. Er is geen stem, die ons zegt: Nu doe je verkeerd. We zijn vrij; en toch zijn we ergens gebonden. Die gebondenheid is gelegen in de gerichtheid van ons wezen, van onze persoonlijkheid.
Ons streven zal ton slotte kunnen worden herleid – onverschillig in welke richting het gaat – tot een vorm van zelfbevestiging. En dat is logisch, want de zelfverwerkelijking is nu eenmaal de kern van ons bestaan, of we het aanvaarden of niet. Die zelfbevestiging moet een bevestiging zijn van het ware “ik”. Op het ogenblik, dat we afwijken van de innerlijke werkelijkheid van ons wezen, is ons streven waardeloos.
Men zou voor het streven dus ook weer kunnen proberen met eenvoudige woorden een kleine richtlijn te vinden. Ik geloof, dat het deze is:
Streef altijd naar wat u innerlijk als juist erkent, en streef ernaar dit in uzelf, in uw leven en denken, voor zover u dit kent en beheerst, waar te maken.
Dit is een vorm van zelfbevestiging, maar tevens een vorm van harmonie winnen met het Hogere.
Buiten dit alles staat dan nog weer: de inwerking van hogere krachten. Dat hogere krachten een grote rol spelen in het leven hier op aarde, hebt u naar ik meen in de laatste tijd zelf wel kunnen constateren, al is het alleen maar aan de hand van de verschillende feiten, die wij hebben genoemd van een ingrijpen door natuurverschijnselen en anderszins en de wijze, waarop dit bewaarheid is geworden. Dit zijn dingen, die buiten de menselijke beheersing liggen en die volgens menselijke termen niet berekenbaar zijn. Het is dus logisch, dat hier een ander weten optreedt en waarschijnlijk ook een andere activerende kracht.
De hogere geestelijke krachten, die inwerken zijn niet blind. Men heeft het noodlot en het recht vaak voorgesteld als blinde of geblinddoekte mensen. De hogere kracht echter is ziende. Zij ziet ons, zodra zij met ons een band, dus een harmonie, heeft. Een hogere kracht, die op aarde ingrijpt, kan alleen ingrijpen in al datgene, wat met die kracht harmonisch is. Indien er in een mens een destructieve geest leeft, dan zal een destructieve kracht grote invloed op die mens hebben en vele verschijnselen kunnen wekken, die henzelf onmiddellijk beroeren. Op het ogenblik, dat die harmonie niet bestaat, slaat de bliksem net naast je in, vallen de hagelstenen net aan de andere kant van de weg, trekt de storm misschien net een baan vlak langs je heen, maar ze beroeren je niet. Het water van de overstroming spaart jou, terwijl rond je duizenden te gronde gaan.
U moet begrijpen, dat dit niet alleen maar eenvoudig werkingen van de natuur zijn. Het hogere – of zo ik het anders moet zeggen – de geestelijke waarden en krachten grijpen in; en zij doen dit in overeenstemming met de bestaande harmonieën.
Als ik lering wil ontvangen, dan zal ik misschien een geest kunnen vinden, die de kosmische wijsheid verkondigt, maar als ik niet harmonisch ben met die kracht, dan zal de gehele wijsheid voor mij zijn als gebazel in een onbegrijpelijke taal. Ik moet er harmonie mee hebben. Daarom moeten wij, juist als het gaat om het inwerken van hogere geestelijke krachten, voor onszelf eigenlijk uitmaken: wat is met ons harmonisch? Wij moeten niet willekeurig elke geestelijke leiding aanvaarden. Wij moeten niet willekeurig alle gebeuren ondergaan. Wij moeten zoeken naar datgene, wat met ons in harmonie is. En dit moeten wij ons wezen en bewustzijn zo inprenten, dat ons begrip voor eigen taak, mogelijkheid en wezen concreter en groter wordt; en dat niet alleen de geestelijke kracht spreekt, maar dat door die geestelijke kracht het Goddelijke spreekt. Dus voor de mens is alle hogere geestelijke inwerking en kracht eigenlijk tot op zekere hoogte ook beheersbaar, want hij kan zelf vaststellen waarmee hij wel of niet in harmonie is, zo hij zichzelf beheerst.
Zelfbeheersing is noodzakelijk, natuurlijk. Maar dan kun je ook kiezen, dan kun je zoeken, dan vind je alle geestelijke Leraren en Meesters, die je nodig hebt; dan vind je alle bescherming van een ingrijpen van geestelijke krachten op aarde; dan word je beschermd tegen demonische zowel als lichtende krachten, die je waarschijnlijk in je persoonlijke ontwikkeling toch zouden remmen of doen afwijken van het juiste pad. Het is belangrijk, dat u ook dit begrijpt.
Je kunt aan het einde van zo’n serie lezingen altijd weer tegen jezelf zeggen: Wat heb ik eigenlijk weinig gezegd. Ik heb niet voldoende gezegd. Maar het is onmogelijk in een tiental lessen alle gedachten, ervaringen en erkenningen samen te persen. Het is niet mogelijk om die zo te formuleren, dat een ieder ze kan begrijpen.
Wanneer wij werken voor u en met u (wat ons spreken hier in wezen toch is), dan zal uw eigen harmonie bepalen wat uit hetgeen wij brengen u wel en niet aanspreekt; en daaruit blijkt dat u delen selecteert uit een inwerking. Elke hoge geestelijke kracht, die in deze wereld optreedt, zal u in bepaalde delen beroeren, in andere delen weer niet. Erken wat u beroert en u vindt een deel van uzelf. Tracht in dit deel van uzelf een harmonische uitdrukking te brengen en u komt tot een reële zelfverwerkelijking, tot het scheppen van die innerlijke eenheid, waaruit de beheersing kan groeien. De innerlijke eenheid, die een bewust gericht streven voortdurend mogelijk maakt, juist in uw eigen wezen en leven. En dan komt u zo vanzelf ook tot een bewuster hanteren van die macht, die u is ingeschapen. De macht om u af te zonderen van alles wat niet overeenstemt met uw goddelijk wezen en met uw goddelijke bestemming: datgene wat gij zijt in de grote scheppende God.
Hierin ligt eigenlijk de grote wijsheid van alles, wat ik u zou kunnen zeggen.
Het is noodzakelijk om zo langzaam aan mijn betoog te gaan besluiten en dat kan ik niet beter doen dan door u te wijzen op deze grote waarheden:
Elke procedure is tenslotte maar een richtlijn, een middel, een hulpmiddel.
Elke wijze, waarop u misschien wat kracht of inzicht kunt verwerven, is slechts een hulpmiddel, meer niet. Wat u in uzelve bent, de beheersing die u over uzelf bezit, de wijze waarop u in, rond en voor uzelf een harmonie schept, waarop u de hogere kracht in uzelf tot uitdrukking doet komen, dat is de bepalende, de beslissende werking.
U hebt uw lot zelf in handen. Naarmate uw besef groeit, zult u ook meer bewust uw eigen lot bepalen. Dat gaat zo soms voort door reeksen incarnaties en door reeksen verschillende sferen. Maar als u beseft dat dit het begin is, dan kunt u er misschien vandaag wat mee doen. Want de kern van alle theorieën is altijd weer: wat kun je daarvan voor jezelf in praktijk brengen? Niet: hoe kun je jezelf veranderen? maar: hoe kun je jezelf meer waar maken tegenover jezelf?
Dat is de kern. Dat is het beginpunt. En ik geloof, dat zelfs als je denkt dat je dom en dwaas bent, of dat je machteloos bent in deze wereld, er toch een begin mogelijk is. Een begin van deze innerlijke eerlijkheid, waardoor je kunt bepalen, misschien niet wat God is en wat God betekent, maar wat lichtend is voor jou, waar je kracht, waar je vreugde vindt en datgene, wat eigenlijk alleen maar een waan is; dat wat je waarlijk bent en dat wat alleen maar komedie is.
Als je die dingen leert scheiden, dan zult je misschien tegenover de wereld weinig veranderen, maar voor jezelf zult je onnoemelijk veel veranderen. Je zult dan datgene vinden, wat noodzakelijk is voor een bereiking: een op de werkelijkheid van je wezen gebaseerd streven; een uit de werkelijkheid van eigen wezen voortkomend vermogen om jezelf af te schermen; een in het “ik” ontstaande wijsheid, die, juist uit die innerlijke harmonie, dit bewustzijn van eigen werkelijkheid, voortvloeit en die je niet alleen maar helpt om je wereld te begrijpen, maar ook om je eigen taak, je eigen verhouding tot die wereld te bepalen.
En dan kun je zeggen: Ik ben misschien niet belangrijk in de zin van het menselijke woord, maar omdat ik waar ben, ben ik een bewust deel van een kosmisch patroon, dat eeuwig is. Ik ben niet alleen deel van een menselijk gebeuren, maar van een goddelijke werkelijkheid, die onveranderlijk bestaat.
En als je dat punt bereikt, dan is zelfverwerkelijking niet alleen maar een woord, een titel of een leuze, dan is het een wijze van leven geworden.

Varia.

Varia is een rare titel voor een lezing in dit verband. Er zijn hier echter enkele punten naar voren gekomen, die toch eigenlijk wel een aantal verschillende en vaak niet eens erg samenhangende aspecten vertonen. Zo is er b.v. de vraag gesteld: Hoe kun je nu tot een werkelijk oordeel komen? Hoe weet je wat goed en wat kwaad is? Een ander stelt als vraag: Elk wezen zoekt zich een matrix. Is dat nu juist of is vorming en dus zelfvorming iets anders?
Als ik deze vragen bekijk, dan rijzen daar zelfs nog veel meer problemen uit op; en voor zover de tijd het toelaat, zullen we die onder de loep nemen.
Ik heb een vorm. Alle vorming, alle zelfbevestiging en al wat er bij hoort, is eigenlijk een terugzoeken naar de vorm, die we reeds hebben. En dat impliceert al direct, dat je niet maar willekeurig een vorm kunt gaan opbouwen, anders zou het gemakkelijk genoeg zijn. Een mens zou zich dan een beeld kunnen maken van wat goed is en op deze manier dus een ideaal bereiken. Maar nu heb je b.v. een dame, die mager en schonkig is; en zij stelt zich als ideaal: de Venus van Milo. Dat wordt een zeer moeilijke kwestie, dat begrijpt u wel, want daarvoor is ze niet geschapen.
Zo’n beeld begrijpt men direct. Maar het kan heel goed zijn, dat je bent geschapen als b.v. een contact tussen anderen en dat dat je werkelijke plaats is, je werkelijke betekenis in het leven, ook in het eeuwig leven. Indien je je nu een vorm maakt van iets anders (van een belangrijkheid b.v.), dan bezit je eenvoudig de capaciteiten niet om het waar te maken. Er is dus eigenlijk sprake van een zoeken naar je ware “ik”. Maar dat ware “ik” is in de kosmische werkelijkheid niet alleen naar een wezen of een vorm, het is een functie.
Zo beginnen we, geloof ik, dit zeer gevarieerd samengesteld onderwerp het best met te constateren, dat als de mens zichzelf zoekt, hij niet slechts zoekt naar de ware vorm, die hij binnen een goddelijke werkelijkheid heeft, maar dat hij vooral ook de functie, die hij krachtens deze vorm ook in de goddelijke werkelijkheid bekleedt, moet trachten te vinden Het is niet alleen maar: Wat ben ik? In de zin van: Wat voor vorm heb ik Maar ook: Wat ben ik? In de vraag: Wat is mijn betekenis?
Er is geen wezen zonder betekenis. Elk dier, elke mens, elk stofje elke lichtstraal, ze hebben allemaal hun betekenis en hun ware taak binnen de oneindigheid. En of wij die verschijnselen nu zien als van zeer korte duur of als oneindig lang, doet verder niet ter zake, want in de eeuwigheid is alles blijvend.
Eeuwigheid ziet de mens vaak als een eeuwigheid van bestaan. Men zou eerder kunnen zeggen: Eeuwigheid kan een moment van bestaan zijn, dat zichzelf gelijk blijft en nooit wordt onderbroken en dat in zich voortdurend alle voldoening en alle mogelijkheden van dat ene moment oneindig bewaart. Dan bent u er veel dichter bij.
Zo gezien wordt ook de vraag over oordeel en schuld eigenlijk heel iets anders dan de vraagsteller misschien heeft bedoeld. Het is niet slechts een kwestie van. Hoe kom ik met mijzelf in het reine? De kwestie is: Hoe kom ik tot de erkenning, dat ik ben wat ik ben? Van God nemen we dat aan. God zegt: “Ik ben, Die ben.” En dan zeggen we allemaal: Ja, dat is juist. Maar dat geldt voor ons ook, want we zijn deel van een eeuwigheid. We zijn niet iets, dat verandert. We zijn iets, dat is; en dat zijnde openbaart zich in alle kwaliteiten en eigenschappen, die we bezitten. Voor ons is de enige deviatie mogelijkheid dus een ontkennen van de waarden, die we hebben of een aanvaarden ervan. Aanvaarden we de zaak op de juiste manier, dan bevestigen we onszelf, realiseren we ons wat we zijn en hebben we onze ware betekenis.
Er zijn mensen, die geschapen worden met b.v. een zeer lethargisch karakter. Ze geloven het allemaal eigenlijk wel. Dan kun je zeggen: Ja, maar mensen, jullie moeten actief zijn, jullie moeten zus en jullie moeten zo zijn. Het is fout, dat jullie zo lethargisch zijn.
Is dat wel waar? Want ook die lethargische mens heeft een plaats ergens in de wereld. Misschien niet een plaats, die anderen bewonderen, maar een plaats. Hij heeft een functie, desnoods alleen maar het kwade voorbeeld voor anderen. Als die functie voortkomt uit het Goddelijke, uit de werkelijkheid van zijn wezen, dan zou een verbeteren van de lethargie eigenlijk een ontkennen zijn van zijn werkelijkheid. Het zou zelfs kwaad zijn in plaats van goed, als ik het zo eens mag zeggen. Wat een heel probleem gaat vormen.
Er zijn mensen, die wat wij noemen zondige, misdadige of zwakke neigingen hebben. De een loopt over van seksualiteit en de ander is zo sociaal, dat hij iedereen naar de duvel jaagt vanwege de gemeenschap, inclusief de gemeenschap zelf. Dan kunnen we wel zeggen: Dat is fout. Maar is dit wel waar?
We hebben zo even geprobeerd te constateren: Ik ben een eeuwig wezen. Ik ben niet een variabele kwaliteit. Ik ben in het Goddelijke een permanente kwaliteit. Die permanente kwaliteit zal ik tot uiting brengen in elke vorm, in elke sfeer waarin ik leef, in elk lichaam dat ik aanneem. Ik zal steeds weer die kwaliteit als eigenschap behouden. Nu kan ik zeggen, dat ik een bepaalde kwaliteit lichamelijk minder mooi vind en dat ik haar geestelijk zeer bewonder. Dat is allemaal best. Dan zullen we dat op geestelijk terrein uiten, daar is verder geen bezwaar tegen. Maar moet ik het daarom nu in mijzelf stoffelijk gaan veroordelen? Moet ik zeggen, dat ik dan niet deug? Dat is dwaasheid, want dan ga ik een deel van mijzelf ontkennen. Dit is een van de grote problemen, waarmee de mensheid te worstelen heeft.
Je wilt zo graag, weten wie en wat je bent. Je wilt je verhouding, je relatie tot de omwereld juist bepalen en je doet het aan de hand van het kerkboek, het wetboek, het strafrecht en weet ik wat nog meer. Je begint bij de Tien Geboden, de geboden van de kerk, de geboden van de gemeenschap en je gaat verder tot de geboden van je eigen kleine milieu toe. Maar die wetten hebben eigenlijk niets met jou te maken. Die wetten zijn maar regels. Je werkelijke wezen kan daardoor nooit worden aangetast of veranderd. Je kunt het wel proberen, maar het lukt niet. Begin met jezelf te aanvaarden, zoals je bent. Dat is altijd de eerste regel. En als je dan ontdekt, dat je – jezelf aanvaardend zoals je bent – handelt op een wijze, die in strijd is met dat wat je innerlijk als doel of als waarheid erkent, zeg dan: Ik heb een fout gemaakt. Maar zeg niet: Ik heb die fout gemaakt tegenover de wereld, wat dat is nog lang niet zeker. Ik heb die fout gemaakt tegenover mijzelf.
De begrippen schuld, zonde, boete, de meest demonische concepten overigens die men in een menselijk brein kan aantreffen, zijn niet voortgekomen uit de goddelijke werkelijkheid.
Als we naar de groten op deze wereld kijken, of we nu kijken naar Jezus, de Boeddha of zelfs naar Mohammed, wat horen we dan? Dat ze wel zeggen. “Zo leef je sociaal het best. Op die manier vind je God het best. Op die manier vind je de juiste bereiking.” Ze geven ons wel een weg aan. Maar ze zeggen niet: “Als je die weg niet gaat, ben je slecht.” Dat doen de mensen. Zonde is een begrip, dat de mens heeft geschapen. Tegenover de wereld kun je nooit bepalen, of je zondigt of niet.
Er is een man, die op een fiets rijdt. De fietser wijkt uit, daardoor komt een auto aan de kant van de weg. Dat was niet nodig geweest. Dat is verkeerd, zegt men. Maar er is een onbewaakte overweg. De automobilist sliep bijna op het moment, dat hij de uitwijk manoeuvre moest maken. Was hij doorgereden, dan was hij onder een trein gekomen.
Nu kunnen we natuurlijk zeggen: Dan heeft de fietser goed gedaan. Neen. De fietser heeft voor zichzelf verkeerd gedaan. Hij heeft een gevaar geschapen, dat hij als niet juist erkende. Maar dat verkeerde dat hij heeft gedaan is voor de automobilist ten slotte een “goed” geworden.
Hoe kun je nu die samenhangen overzien? Dat is onmogelijk. Je kunt niet oordelen over goed of kwaad in relatie tot de wereld. Je kunt het alleen maar zien t.a.v. jezelf. En als ik in dit varia dan nog een ander punt mag aansnijden:
Voor jezelf zoek je altijd ergens je eigen plek, je hoekje in de wereld, waar je thuis hoort. Heel veel mensen zouden dat graag willen doen. Ze zouden de plaats willen vinden, waarin zij voor de mensheid zoveel mogelijk betekenen, waarin zij voor zichzelf zo waardig en waar en goed mogelijk leven; maar ze kunnen het niet of ze durven het niet, want er staan allerhand taboes en totems opgesteld. Tegenwoordig heiligenbeelden. Ze kunnen en durven eenvoudig niet te komen tot die persoonlijke aanvaarding van een plaats in de wereld. En daardoor kunnen ze ook geen gebruik maken van hun eigen mogelijkheden.
Vele mensen voelen zich geroepen als visser. Hun werkelijke plaats zou zijn aan de waterkant; rustig met een hengeltje in de hand. Maar die waterkant is toch eigenlijk een beetje minder goed, dat is minder netjes. Dan gaan ze midden in de woestijn staan hengelen en zijn ze bovendien nog erg verontwaardigd dat ze geen vis vangen. Dat is Gods schuld, niet hun schuld.
Daar heeft u nu een voorbeeld van de idiotie in de mens, die niet bereid is zijn eigen plaats werkelijk in de wereld in te nemen, maar die zich laat dwingen en laat dirigeren tot een placeren in de gemeenschap, waar hij eigenlijk niet thuishoort.
Uw innerlijk kunt u niet ontkennen, onthoudt u dat goed. U kunt niet zeggen: Het wezen dat ik ben, verander ik. Dat zou gemakkelijk zijn als het waar was. U kunt het uiterlijke gedrag ervan wel van wijzigen. Een goede jongen met een tamelijk warm karakter wordt pastoor en in plaats van dat hij de meisjes onder de kin streelt, tikt hij nu de kleine kinderen op het hoofd. Maar ergens is het dezelfde emotionele uiting: de behoefte te behoren tot iets, die hij tot uitdrukking brengt. Hij begrijpt het zelf misschien niet eens, maar hij verandert zichzelf niet.
Nu is de vraag, die wij moeten stellen: Is hij dus als leraar (want dat is een pastoor of een dominee feitelijk) op zijn plaats? En als hij dan niet op zijn plaats is en hij heeft het alleen maar gekozen, omdat het zo mooi is of omdat hij het zo belangrijk vindt of zo godsdienstig, of omdat hij denkt daarmee een plaats in de hemel te krijgen, dan is hij een bezoeking voor zichzelf en ook voor zijn gelovigen.
Het is dus gemakkelijk genoeg om dan maar een oordeel uit te spreken. Maar dat oordeel is altijd van heel veel verschillende factoren afhankelijk.
We, hebben de vaste vorm, van ons ego in het Goddelijke. En als wij eens tot die goddelijke wereld bewust terugkeren, dan is dat niet in een vorm, die wij onszelf hebben gebouwd. Dan is het alleen, omdat wij ons op den duur hebben gerealiseerd wat onze werkelijke vorm was. Wat wij doen is: de vorm, die God heeft geschapen voor de eeuwigheid, opbouwen in en van uit onszelf. Al datgene, wat ons belet om die ware vorm te volgen – in welke sfeer of wereld of op welke manier – is voor ons onaanvaardbaar; dat is verkeerd, want dat verwijdert ons ergens van dat Goddelijke, van de harmonie met het Goddelijke. Dat is van uit ons standpunt en alleen voor onszelf te veroordelen.
Maar aan de andere kant, als ik beantwoord aan mijn innerlijke bestemming, als ik dus die goddelijke werkelijkheid reëel maak in mijzelf, dan kan ik toch niet zeggen dat ik verkeerd doe. Al zou de hele mensheid zeggen, dat dat slecht is, dat het zondig is, dat het demonisch is, dat het duivels is, onmenselijk of wat ook, daarmee heb ik niets te maken.
Ik heb toch niets te maken met die beperkte, tijdelijke mode van vandaag? Ik heb toch niets te maken met die beperkte wetjes van vandaag, die misschien morgen al veranderd worden. Ik heb te maken met de eeuwigheid, die ik ook ergens ben.
Mijn oordelen en veroordelen kan dus niet zijn gebaseerd op die variabele buitenwereld, maar op de plaats, die ik in de eeuwigheid (de werkelijkheid) inneem en die ik zo goed mogelijk ook als een functie tot uitdrukking moet brengen in mijn eigen leven. En dat betekent, dat ik in mijn leven moet zoeken naar de plaats, de omgeving, de actie, de werkzaamheid, dat beroep of noemt u ze maar op, waarin ik die goddelijke eigenschappen, die de kern zijn van mijn persoonlijkheid, van mijn geest, van mijn stof, tot uiting kan brengen. Alleen dan ben ik juist. Alleen dan kan ik zeggen: Ik heb goed gehandeld.
Het is altijd weer een drama, als men waarden gaat verwisselen. Heel veel doen me denken aan Sinterklaas. Op een bepaalde dag of op een bepaald ogenblik zijn ze waardige, heilige bisschoppen; en de rest van de tijd, ach, dan staan ze achter de toonbank goedkope grapjes te verkopen en er is niets heiligs en bisschoppelijks meer aan.
Nu kan men natuurlijk zeggen: Sinterklaas is een leugen. Dat is niet helemaal waar. Hij is een symbool, dat de mens naar buiten toont, dat is het symbool. Maar stelt u zich nu eens voor dat die man, omdat hij één keer in het jaar wordt bejubeld en als een soort heilige met het gelaat van Sinterklaas, als een belangrijk persoon wordt behandeld, hij het hele jaar als Sinterklaas wil rondlopen. Dat is dwaasheid. Die man kent zijn plaats niet, zegt men dan. Die heeft geen begrip voor de werkelijkheid. Maar waarom lopen dan zoveel mensen weggestopt achter propneus, baard en snor (zij het misschien meer in geestelijk opzicht) met een mijter op en een tabbaard aan, terwijl ze heel gewone mensen zijn?
sommige mensen zich voortdurend als een soort geestelijke astronauten, terwijl ze in feite niet veel meer zijn dan kinderen op een podostick, die zo nu en dan een huppelsprongetje maken op het terrein van de geestelijke bewustwording?
Laten we beginnen met eerlijk en waar te zijn. Als we erkennen, dat het soms nodig is om naar buiten toe een front, een valse façade te tonen en we verloochenen daarmee ons feitelijk wezen niet, dan is er geen bezwaar tegen. Dat staat iedereen vrij. Maar we moeten er zelf niet in geloven. Dat is een van de punten, die ongetwijfeld in de volgende cursus ook ter sprake zal komen: het verschil tussen de façade en de werkelijkheid. Het is niet alleen maar werkelijk voor het “ik”, dat je in God bent. Het is voor een mens ook vooral:
Erken wat je in wezen bent. Leer onderscheid te maken tussen de essentiële waarden van je persoon en de buitenkant, de buitenwereld.
Wanneer het besef er is, is alles in orde. Daarom geloof ik, dat ik deze varia het best kan besluiten met die bekende slagzin, die u overal weer vindt: “Mens, ken uzelf”, maar dan met iets erna…” en handel daarnaar.

image_pdf