31 juli 1975
Het woord “ziel” wordt in vele betekenissen gebruikt. In sommige gevallen schijnen geest en ziel volgens het menselijke begrip identiek te zijn. Wij hanteren daarvoor een bepaalde interpretatie en ik geloof, dat we deze taalkundig kunnen verantwoorden.
De Ziel.
Als ik spreek over ziel, dan noem ik dat de kern van het wezen. De kern, die op zichzelf eigenlijk niets is behalve goddelijke Kracht, maar die noodzakelijk is omdat zonder dit geest en stof niet kunnen bestaan. Als u zich nu afvraagt hoe men tot die definitie komt, denkt u dan maar eens aan een kanon. Het is misschien een slechte vergelijking als we een mens met een kanon vergelijken. De ziel van het kanon is het middelpunt van de loop. Dat is niets. Maar als dat niets er niet is, kan er wel een loop omheen zitten, maar dan is het geen kanon, want dan kan men er niet mee schieten. Zo is de ziel dus de kern van alle leven. Daar zitten de verschijningsvormen van alle leven omheen. Is die kern er niet, dan is er geen sprake van leven, dan is het niet functioneel: het is dan hoogstens het een of ander droombeeld en kan geen zelfstandig bestaan leiden.
De Geest.
Wat ze de geest al niet hebben aangedaan in het verleden en in het heden is haast niet op te sommen. Van een geest maken ze van alles: van een soort in beddenlakens gehuld spook dat rondfladdert tot de een of andere verheven gevleugelde die even naar beneden komt om boodschappen te doen of vruchtbaarheid te geven. Voor ons is dat ook niet de juiste omschrijving. Wij zeggen: Geest is de benaming die wij geven aan het totaal van het bewustzijn, dat ook buiten‑stoffelijk kan bestaan en dat daardoor een eigen vorm en persoonlijkheid in zich draagt. De stof.
De Stof.
Onder stof verstaan we in dit verband eenvoudig: elk levend organisme van materiële aard. Van ons standpunt zeggen wij als eerste punt (dit is theorie en voor ons nog niet volledig bewijsbaar): Het Goddelijke is in zich ondeelbaar. Toch is een deel van de goddelijke Kracht aanwezig in elk leven wezen (de ziel). Het is dus een schijnbare afzonderlijkheid, geen werkelijke. De ziel blijft verbonden met het Oerwezen, maar ze is gelijktijdig de energie waardoor een schijnbare zelfstandigheid voor een bewustzijn kan ontstaan. Denkt u maar aan marionetten die met draadjes aan de spelers vastzitten. Ik heb het gevoel dat wij aan de Oerkracht (de Schepper) eigenlijk op dezelfde manier vastzitten. We hebben echter wel ontzettend veel mogelijkheden: onze uitdrukking, onze bewustwording, onze visie op de wereld, op het bestaan, op de sferen. Al die dingen kunnen we alleen waarmaken, indien de verbinding met het Goddelijke er is en blijft bestaan. Wij kunnen ons er niet van losmaken. De geest is dan eigenlijk het besef ten aanzien van de omgeving.
Wij stellen als volgt: op het ogenblik, dat er een verschijnsel optreedt dat in zich het vermogen bezit om een onderscheid te maken tussen wat het wel is en wat het niet is, hebben we te maken met “leven” en met “besef”. Wij nemen aan, dat het besef van de geest op deze wijze gegroeid is. Daarvoor hebben we zoveel bewijzen gevonden, dat we menen deze stelling als volledig juist te mogen geven.
Op het ogenblik, dat de ziel zich schijnbaar afzondert van het Goddelijke, ontstaat er dus een onderscheid tussen wat deze ziel is en wat een andere ziel is. Er is geen gelijkheid meer, geen eenheid. De erkenning van verschillen, meestal uitgaand van “dit ben ik wel en dat ben ik niet” is het begin van alle bewustwording. Hieruit komt de definitie voort van datgene wat buiten het “ik” is. Meestal begint dat dan met “aangenaam ‑ onaangenaam” of zoals u misschien zoudt zeggen “goed en slecht”. Van daaruit ga je dan tot verdere definities over. In je relatie met al het andere zoek je op de een of andere manier kenvermogen. Je moet kunnen waarnemen. Je moet kunnen reageren. Je wilt misschien het onaangename vermijden en het aangename zoeken: een van de dingen die je je kunt voor stellen. Daardoor krijgen we een bewustzijn: d.w.z. een aantal feiten, die bepalend zijn voor de reacties van het wezen plus een waarnemingsvermogen. Nu is waarnemingsvermogen tevens een begin van communicatie. Als twee wezens elkaar kunnen waarnemen dan is het voor hen mogelijk om elkaar bepaalde dingen duidelijk te maken, ook al is het alleen maar een je terugtrekken of een poging tot toenadering of aanval. Hieruit komt de neiging voort om je een zekerheid te verschaffen. Die zekerheid zoekt het besef voor zover wij dit hebben kunnen constateren door een binding aan te gaan. Zoals een mens zich bij wijze van spreken terugtrekt in een huis voor de elementen, zo heeft de geest de neiging om zich voor allerlei geestelijke invloeden, die zij nog niet kan begrijpen of verwerken, terug te trekken in een contact met de materie. Die materie heeft echter haar eigen wetten die bijna tastbaar zijn. Daar is b.v. een vast tijdsverloop welke voor de geest niet bestaat. Zo ontwikkelt zich een volgorde van waarnemingen in plaats van een totale impressie die moeilijk te definiëren is. Er ontstaat dus een systeem van bewustzijn.
Dit bewustzijnssysteem kan door vele wijzen van bestaan worden aangevuld. Er kan dus sprake zijn van vele incarnaties in vele vormen of verschillend in belangrijkheid, terwijl daarnaast toch altijd weer wordt gepoogd om in de eigen wereld van de geest contact op te nemen met anderen. Er is dus voortdurend een verrijking van communicatiemogelijkheid. Er ontstaat begrip. Samenhangen worden overzien en daaruit worden conclusies getrokken. Hier hebben we een bewustzijn dat heel dicht bij het menselijke ligt. Zeker, als we aannemen dat er een geheugen is zodat de reactie niet alleen automatisch plaatsvindt (zoals u met het oog knippert, als er een vuiltje in de buurt komt zonder dat u erbij denkt), maar alles meer bewust en overlegd kan gebeuren.
Dan zijn we als vanzelf nu gekomen bij de mens. Wat de stof betreft is dat weer tamelijk eenvoudig. Het lichaam dat de geest “bezielt” (waarin ze zichzelf beleeft en manifesteert) is een lichaam dat niet zonder meer door die geest zelf tot stand is gebracht. Er zijn in de primitiefste vormen van bestaan mogelijkheden voor de geest om alles aan zichzelf aan te passen. Dat is bv. als je je vereenzelvigt met een planeet in vorming. Alles is fluïde, alles is amorf. Je kunt van de ene stroming naar de andere overgaan en zeggen: ik maak zelf uit wat ik ben. Maar zodra je wordt geconfronteerd met een vastere vorm, ben je daaraan gebonden. Je kunt incarneren als brandnetel en denken dat je een roos bent, maar je blijft een brandnetel. Dat is zowel symbolisch als reëel waar, ofschoon menige brandnetel nog niet zo ver is dat ze kan denken en ook nog niet weet wat rozen zijn. Bij mensen ligt dat een beetje anders, maar de illusie blijft hetzelfde.
De incarnatie in een menselijk lichaam. Dit lichaam is het resultaat van een zeer lang evolutieproces waarin voortdurend sprongmutaties zijn voorgekomen, waarin eigenschappen zijn vastgelegd en bepaalde eigenschappen ook zijn veranderd. Bovendien wordt dit lichaam nog belast met de genetische eigenschappen van de lichamen van de ouders. Anders gezegd, er is een genetische bepaaldheid en een zekere genetische voorbeschiktheid in elk lichaam. De geest heeft dus de mogelijkheid, als ze bewust genoeg is om te kiezen. Ze kan zeggen: dit lichaam wel en dat lichaam niet. Die geest zal echter niet in staat zijn het totaal van het stoffelijk verloop werkelijk geheel te voorzien en te overzien, niet zolang die incarnatie noodzakelijk is en het geen vrijwillige kwestie wordt. Daaruit vloeit dus voort dat de geest gebonden is zodra ze in de stof is.
De materie is voor de geest een gebondenheid, waarin niet de gehele waarde van het eigen besef kan worden gebruikt (waarin dus niet alles kan worden overgebracht), want je bent gebonden aan een stoffelijk voertuig. Maar alle ervaringen voor de geest zullen juist van dat stoffelijk voertuig afkomstig zijn. Je bent dus gebonden aan wat stoffelijk waarneembaar, stoffelijk beleefbaar, stoffelijk denkbaar is. Zo leef je geestelijk gezien in een wereld, die door stoffelijke impulsen wordt bepaald, terwijl het stoffelijk denken op de achtergrond wel geestelijke inhoud kan hebben, maar primair zich eveneens met die waarnemingen bezighoudt. Er is dan een uiting van de onderlinge relatie.
Naar hetgeen we hebben waargenomen, wat we horen van anderen, zou het wel eens zo kunnen zijn dat wij eigenlijk allen bestaan binnen God: dat God ons feitelijk milieu is. Als dat een feit is, zouden we ons wat bewustzijn betreft misschien kunnen voorstellen als een kleine leegte in de massa van bewustzijn. De gelijkenis van luchtbellen in water is hiervoor wel eens gebruikt. Wij verplaatsen ons door het Goddelijke, maar we beseffen het niet. Onze eigen ledigheid zien wij in wezen als een gevuldheid, als een volheid van bestaan, terwijl we helemaal niet begrijpen dat dit schijnbaar ledige om ons heen de enige werkelijkheid is. Dat zou voor de geest net zo goed gelden als voor de mens in de stof. De kracht ontvangen wij van datgene wat ons omringt. Maar dan wordt ook onze vorm, onze mogelijkheid van bestaan door het ons omringende bepaald en niet alleen door onszelf.
Degenen die deze stelling aanvaardbaar vonden, hebben natuurlijk daaraan hun conclusies toegevoegd en dan gezegd: kijk eens, dan is onze vrijheid dermate beperkt dat wel de harmonie of disharmonie van onze ervaringen, die voor het grootste gedeelte mede door interpretatie worden bepaald, nog behoren tot onze vrije wil, maar voor de rest bestaat er toch wel een zekere predestinatie. Deze denkwijze volgen wij inderdaad een heel eind. Wij nemen aan dat er een zekere beperking bestaat, die we met wat goede wil als een voorbeschikking zouden kunnen vastleggen. En dat blijkt nog meer, als we gaan kijken hoe een geest tot ontwikkeling komt. Die geest blijkt dan met een bepaald deel van God of van de kosmos verbonden te zijn en een groot gedeelte van de ervaringsmogelijkheden, zelfs van de emotionele mogelijkheden, schijnt daardoor bepaald te zijn.
Als twee wezens tot een verschillende kosmische straal behoren, dan blijkt dat ze op vele punten niet gelijk kunnen reageren, dat ze op andere punten misschien redelijk gelijk kunnen reageren, maar dat van een absolute gelijkheid geen sprake is en dat ze ook geen begrip kunnen hebben voor de inhoud van een ander. Hier kan mogelijk een vervreemding optreden bij mensen die naast elkaar leven alleen omdat de geestelijke inhoud van de één anders is gevormd dan bij de ander. De mogelijkheden die je hebt zijn beperkt. Ze worden bepaald door het ontwikkelingsproces dat je hebt doorgemaakt. Dat ontwikkelingsproces schijnt vooral in de eerste fase bovendien nog geleid te worden door een zekere kracht, die we dan maar kosmisch noemen. Predestinatie bestaat volgens ons dus wel in die zin dat je eigenschappen, je begripsmogelijkheden, je geestelijke mogelijkheden ergens beperkt zijn. Wij geloven niet, dat het zo ver gaat dat het ook je daden, je reacties op de wereld betreft. Dat zou heel prettig zijn.
Je zou bv. iemand kunnen doodslaan en zeggen: het was gepredestineerd. Het was God die het deed. Ik heb het eigenlijk niet gedaan, want het was vastgelegd in mijn leven, dus kan ik er niet voor aansprakelijk zijn. Wat dat betreft, gaan de theorieën nog een beetje verder. Zo heeft iemand bij ons eens gezegd: “Op het ogenblik, dat ik geloof in een volledige predestinatie, is het mij onmogelijk te geloven aan een rechtvaardige God en gelijktijdig aan een hel, want daar ik alleen het onvermijdelijke heb waargemaakt, is degene die het onvermijdelijke heeft gecreëerd de werkelijke schuldige. Deze is als originator in de eerste plaats te veroordelen. Ik kan mij echter geen God voorstellen, die zichzelf naar de hel bant.” Iets anders wordt het natuurlijk, als wij vrijheid van besef hebben. Misschien wijk ik nu een beetje van het eigenlijke onderwerp af, maar u zult dat niet erg vinden, hoop ik.
Kijk eens, als ik iets meemaak, dan kan ik het prettig of niet prettig vinden. Ik kan het aanvaarden en er een zin in zoeken en ik kan het als zinloos onmiddellijk bestrijden. Er zijn gebeurtenissen in het leven van elke mens, in elk geestelijk bestaan ook waaraan we ons niet kunnen onttrekken. Een mens, die op een gegeven ogenblik buiten zijn schuld in een concentratiekamp terechtkomt, heeft allerlei belevingen waaraan hij zich niet kan onttrekken en die daarom dus ook niet zijn schuld zijn of waarvoor hij niet verantwoordelijk is. De wijze waarop hij echter reageert onder die omstandigheden is weer zijn zaak.
Een mens, die bij wijze van spreken wordt geboren als “playboy”, kan er ook niet zoveel aan doen. Zo iemand denkt dat het leven er eigenlijk alleen maar is om je niet te vervelen en dat je dus alle dingen moet doen waarin je zin hebt. Dat is gewoon een soort opgelegd noodlot waaraan je je misschien ten dele kunt ontworstelen. Maar aan de manier van leven waaraan je gewend bent, kun je je toch nooit geheel onttrekken, tenzij een noodlot dat tot stand brengt. Hier is dus ook geen eigen aansprakelijkheid.
Je kunt zeggen: Ik zit in een situatie waarvan ik mij normaal niet kan vrijmaken zonder dat invloeden van buiten bepalend optreden. Voor deze situatie op zich kan ik niet aansprakelijk zijn. De ervaringen die ik daarin opdoe, zullen of wel bepaald moeten zijn door hetgeen de geest wist voordat ze incarneerde, dan wel aan die geest zijn opgelegd door andere krachten of vermogens. Maar de wijze, waarop je reageert binnen je mogelijkheid van beheersing, is je eigen zaak en je eigen verantwoordelijkheid. Het is deze persoonlijke aansprakelijkheid waarin de werkelijke bewustwording is gelegen. Iemand kan dus worden geboren in een milieu waarin hij zonder meer musicus of geleerde wordt, omdat iedereen dat van hem verwacht. Dat is dan geen verdienste. Het is alleen verdienste, indien hij bij een keuze tussen twee mogelijkheden op de juiste wijze reageert. Het is het kiezen waardoor we wijzer worden. Op deze manier wordt de gehele lichamelijke situatie gezien als een beperkte vrijheid waarin het kiezen van de beperking door de geest (ze kan zich er niet aan ontworstelen, maar ze kan kiezen tussen de verschillende beperkingen) mede bepalend is voor de vorm van geestelijk bewustzijn die wordt ontwikkeld. Nu kan het mogelijk zijn dat de geest iets wenst wat niet in overeenstemming is met haar wezen: en dan blijkt in vele gevallen de levenskracht op dat punt niet aanwezig te zijn. Men zegt dan, dat de ziel niet in staat is harmonisch te reageren op wat de geest op dat moment van uit haar bewustzijn als wens stelt en dan heb je weer de kwesties ben ik verantwoordelijk voor hetgeen ik ben op aarde? Voor de mens is het natuurlijk gemakkelijk te zeggen: ja, iedereen is voor zichzelf verantwoordelijk. Ik zou zeggen: dat is niet helemaal waar. U heeft bepaalde eigenschappen. U heeft een bepaalde opvoeding gekregen. Daarvoor bent u zelf niet aansprakelijk: uw ouders zijn ervoor aansprakelijk. De maatschappij is aansprakelijk voor die opvoeding. Maar voor hetgeen u er van maakt, wat u ermee doet, daarvoor bent u zelf aansprakelijk.
Zo geloof ik dat het t.a.v. God ook zo zit. Wij kunnen nu wel zeggen: God heeft ons die ziel gegeven, hij heeft ons die bestaansmogelijkheid gegeven, dus is God aansprakelijk. Ik geloof, dat dat in grote lijnen wel waar is vanuit ons standpunt, maar gelijktijdig geloof ik ‑ en dit is erg belangrijk ‑ dat wij, daar we kunnen kiezen en verscheidene mogelijkheden hebben in de geest en in de stof, als we een keuze doen persoonlijk de verantwoordelijkheid daarvoor dragen. Daarvoor zijn wij aansprakelijk en niet iemand anders, want dit is iets wat binnen onze beheersing valt. Als andere, meer ideale mogelijkheden misschien onbereikbaar zijn, dan kunnen we daar zeggen: dat past niet in ons wezen. Dat is niet waar te maken, dat moet Hij maar uitmaken. Maar wat ik zelf ben daarvoor ben ik aansprakelijk. En dat is ook iets wat in het leven van de geest buiten de stof een heel grote rol speelt.
Als u overgaat, dan raakt u uw beperkingen die stoffelijk bestonden kwijt. Maar alle denkbeelden, uw interpretatie van wat u zelf was en van wat de wereld was, neemt u mee. Niet in details misschien. Er zijn een hoop dingen in uw leven die in de geest later onbelangrijk zullen blijken te zijn en er zijn andere punten, die schijnbaar onbelangrijk zijn (een grapje van een ogenblik misschien) en die toch in de vorming van de geest zeer lang op het eerste plan blijven. Zeker is, dat de stemming die je hebt, je denkwereld, in de geest bepalend is. Je zou kunnen zeggen: ergens droom je. En als je leven zodanig is geweest dat je daardoor allerlei angsten hebt verzameld, dan is je droom een nachtmerrie. Natuurlijk is dat geen reëel dromen, want in een droom is geen werkelijke communicatie mogelijk en ook geen werkelijke uitbreiding van kennis. Een droom is alleen naar een reproductie van het bestaande. Maar in de vergelijking met de droom kun je inderdaad zeggen: De mens, die op aarde bepaalde harmonieën in zich tot stand heeft gebracht of zich heeft belast met innerlijke strijdigheden en angsten, zal daarmede in versterkte mate worden geconfronteerd na de overgang, want dat zijn impulsen die zijn bewustzijn voorlopig domineren, het zijn impulsen die zijn contact met de geestelijke wereld a.h.w. bepalen. En dan wordt het ook duidelijk dat er een samenhang moet zijn tussen stof en geest.
Wij nemen aan, dat de geest het belangrijkst is. Maar ja, de mensen nemen ook aan, dat zij het belangrijkste product van de Schepper zijn. En als je dat vanuit de geest bekijkt, zeg je: vanuit een menselijk standpunt kan ik die stelling begrijpen. Zo zal het bij ons ook wel zijn. De geest lijkt ons de belangrijkste van de triade.
De stof is een soort vormingswerk, dat je doet als geest. De geest beschouwen we als “ik’. De ziel, de kracht die we nodig hebben om dat “ik” te zijn en in stand te houden, daar merk je zo weinig van. Die is er nu eenmaal. Zo komen wij dus ertoe te zeggen: het geestelijk bestaan is het belangrijkst. Toch zijn er enkele uitzonderingen op die redenering. Dat zijn uitzonderingen, die in de geest en misschien ook wel in de stof het best omschreven kunnen worden als een soort mystiek, een mystieke ervaring. Als je in de geest op een gegeven ogenblik zo intens zoekt naar de kern van het zijn dat je vergeet je je eigen begrenzing ten aanzien van de buitenwereld te realiseren, dan word je geconfronteerd met wat men het Licht of God noemt. En dan is het heel waarschijnlijk (bewijzen kan ik het niet) dat we in de eerste plaats worden geconfronteerd met onze eigen ziel, met de kern van de kracht waarvan we deel zijn. Het schijnt dat in bepaalde gevallen er een soort versmelting plaatsvindt van het bewustzijn dat toch nog in die geest en in de kracht leeft. Wij nemen aan dat het bewustzijn dat in de geest bestaat, zodra het zich niet meer manifesteert als een onderscheid tussen ego en de rest van het zijn, in de ziel aanwezig is en zo a.h.w. de harmonische functie van de ziel (dat deel van de goddelijke Kracht) mede bepaalt. Wij nemen aan dat het bewustzijn in het eind niet wordt uitgeblust, maar dat het a.h.w. wordt gesublimeerd tot een deel van de totaliteit. Dit is natuurlijk mystiek, maar soms beleef je het. Er zijn veel geesten, die zoiets hebben beleefd. Er zijn ook mensen, die dat hebben beleefd. Ik meen, dat deze interpretatie zo goed is als elke andere.
Ik heb u geconfronteerd met een aantal zaken die we weten ‑ ik heb dat er dan ook bij gezegd ‑ en met heel veel zaken die wij veronderstellen. Dingen die waarschijnlijk zijn. Dingen die volgens ons denken in een soort filosofische opbouw aanvaardbaar zijn. Als het gaat om feiten, dan is dat de relatie tussen de stof en de geest. Daar weten we heel veel van. Van de ziel weten eigenlijk niet veel. Zij ís er. Dat is het enige dat wij kunnen constateren. Als ik heb geprobeerd u tevens duidelijk te maken hoe het zit met bv. incarnatie of met bewustzijnsontwikkeling, dan geef ik daarvan een algemeen beeld. Er zijn afwijkingen van te verwachten, maar dit is ongeveer de norm, het gemiddelde. Deze norm kunt u bij uw denken veilig aanhouden.
Als ik spreek over God, dan spreek ik over een hypothetische grootheid. Zelfs als we mystiek iets beleven wat we God noemen, weten we niet wat dat is. Daarom zeggen we dus: God is een filosofie. Het is een filosofisch concept. Je kunt erin geloven, je kunt ermee leven, je kunt het beleven, maar je kunt niet zeggen: het is dit of dat. Het blijft een vaagheid. Alles wat we ten aanzien van God veronderstellen is door onze beperktheid alleen reeds in wezen waarschijnlijk onjuist. Maar we kunnen wel datgene wat wij God noemen vanuit ons standpunt proberen te benaderen en te meten met onze maatstaf. Natuurlijk is dat eigenlijk kolder. Dat is net zoiets als een vlo die zegt: laten we eens even kijken wat een olifant is. Dat lijkt me een heel moeilijk probleem voor die vlo. Zo is het voor ons nog veel moeilijker om iets wat alomvattend zou zijn vanuit onze beperktheid ook maar enigszins te benaderen. Maar ik geloof dat wij het recht hebben ‑ gezien ons besef, en ons bewustzijn, erkennend hoe beperkt onze mogelijkheden zijn ‑ om voor onszelf ten aanzien van God enige regels te stellen. Als wij geloven in rechtvaardigheid, moet God rechtvaardig zijn, omdat voor ons het concept God anders niet denkbaar is. Daarop zijn de verschillende filosofieën die ik u heb voorgelegd gebaseerd. Ten laatste wil ik u dit nog heel nadrukkelijk zeggen:
Als je geleefd hebt als mens en je leeft nu als geest (dat is voor mij het geval en ik ken ontelbaar velen voor wie datzelfde geldt), dan kun je over de relatie stof ‑ geest naar ik meen toch wel redelijk oordelen. En al zul je dan niet alles daarvan kunnen uitdrukken, datgene wat je zegt is gebaseerd op ervaring. Denk dus niet, dat we hier alleen maar te maken hebben met een theoretische opbouw. Wat er is gezegd over stof en geest, de relatie, de wisselwerking daartussen, is gebaseerd op ervaring. Daarom hoop ik dat u juist die punten (u moogt ze eerst onderzoeken natuurlijk, dat is uw recht), indien u ze aanvaardbaar vindt als een voorlopige zekerheid zult willen aannemen. Het zal ongetwijfeld uw geestelijke en stoffelijke ontwikkeling helpen. U zult er gemakkelijker en harmonischer door leven en daarnaast – dat is ook heel belangrijk – zult u daardoor ook de mystiek, deze vlucht in het overweldigend onbekende, leren placeren waar ze hoort: namelijk als een aanvaarding die buiten de redelijkheid blijft, die door de ervaring niet te verklaren is, maar die wel als stimulans kan worden gezien om waar er enige keuzemogelijkheid voor ons bestaat de verklaarbare ervaringen op een bepaalde wijze te richten.
Conclusie:
Met betrekking tot de geest kunnen ze hoofdzakelijk als vergelijkingsmogelijkheid worden gebruikt. Wat de ziel betreft kunnen we alleen maar zeggen: er is energie en die is er in de ziel ook. Er zal dus wel een relatie bestaan. Wij moeten goed begrijpen dat, als we spreken over ziel, geest, stof en we doen dat in overeenstemming met de definities die ik aan het begin van de lezing heb gegeven, dan spreken we over waarden die betrekkelijk reëel zijn. Dat de ziel er is kunnen we geloven. Soms kunnen we iets ontmoeten waardoor we zeggen: ja, dit geloof is door mij persoonlijk bevestigd. Het bestaan van de ziel zonder meer kunnen wij niet bewijzen.
Dat moet u begrijpen. U heeft een geest. U bezit kwaliteiten die niet alleen stoffelijk te verklaren zijn. Dat zou het enige bewijs zijn dat u kunt geven voor het bestaan van een geest, totdat u in onze wereld komt en dan bent u geest en zult u hopelijk niet zo dwaas zijn als sommige entiteiten, die op een gegeven ogenblik behoefte krijgen om aan kinderen (die ze niet hebben) te vertellen: er bestaat ook nog een sprookje over mensen in de stof. Wij blijven ons van die realiteit betrekkelijk lang bewust, maar ook die verbleekt.
Ik geloof, dat u in de stof maar met het besef dat er in u iets meer is dan alleen maar een biologisch mechanisme: dat u iets meer bent dan een verschijnsel dat in enige jaren kan worden uitgedrukt. U bent iets van wel wat langere duur. En als u dat besef heeft, dan geloof ik ook dat u het gevoel krijgt, ik moet mij toch wel een beetje waarmaken. En dat “waarmaken” is niet alleen maar een kwestie van: wat zegt de wereld van mij? Het is vooral een kwestie van: wat voel ik ten aanzien van mijzelf? Wat ben ik innerlijk? Als u die kant opgaat, dan gaat u volgens mij de juiste kant op, want dan komt u in de richting van de dingen, die werkelijk belangrijk zijn. Formuleringen, hoe mooi en hoe aardig ze ook worden gegeven, zijn van minder belang dan het feit dat je als mens het gevoel hebt dat je leeft zoals je moet leven, dus dat je beantwoordt aan jezelf. Ik geloof, dat niets zo belangrijk is, als je op aarde leeft, als dat ene gevoel: ik ben deel van een geheel. Ik functioneer niet alleen t.o.v. alles maar ook met de wereld.
Ik geloof, dat het voor de mens uitermate belangrijk is te weten dat hij werkelijk geestelijk en stoffelijk altijd deel blijft uitmaken van de wereld en waarschijnlijk ook van de zielenwereld, onverschillig wat hij doet of denkt. Je kunt je niet onttrekken aan het deelgenootschap in het totale bestaan. Als je dat begrijpt, zul je er ook naar gaan streven om in je wezen en in je leven die totaliteit tot uitdrukking te brengen en niet alleen maar voortdurend stelling te nemen tegenover andere verschijnselen in die totaliteit. Wie harmonie weet te bereiken, ook als men zuiver stoffelijk is ingesteld, gewoon in eenvoudige denkbeelden of in wat anders, dan is dat belangrijk. Want waar we deel zijn van het geheel, daar maken we iets waar van de ziel. Dan ontstaat er een harmonie waardoor we die innerlijke kracht kunnen gebruiken. Dan ontstaat er voor ons de mogelijkheid om meer te beseffen, meer te doorzien. Het is deze groei, die volgens onze ervaring in de geest de meest belangrijke is die een mens kan doormaken en wat dat betreft ook een geest.
Als ons onderwerp u niet alleen heeft geconfronteerd met wat termen en wat abstracties, maar u ook dit denkbeeld van “behoren tot”, “deel zijn van”, “je niet kunnen losmaken van de totaliteit” heeft overgebracht, dan geloof ik dat we inderdaad iets hebben bereikt.