Zoeken naar het eigen ik

image_pdf

13 maart 1962

Ik zou willen beginnen met enkele punten, die meer filosofisch zijn. Op het ogenblik, dat de mens gaat zoeken naar zijn eigen “ik” en daarbij zoals gebruikelijk geconfronteerd wordt met zeer veel verschillende waarden. Verschillende verwarrende ontwikkelingen en tegenstellingen, zal hij zich vaak afvragen, waar nu eigenlijk die hogere en lichtere kracht blijft. Want een mens, die esoterisch gaat streven en denken, heeft zich toch eigenlijk als doel gesteld om zich een goddelijk licht of een goddelijke waarde tot werkelijkheid te maken.

Nu kunnen wij een goddelijke waarde en een goddelijk licht in zeer vele gevallen wel incidenteel ondergaan. Wij kennen allen – naar ik aanneem – het moment, dat wij ineens zonder enige reden gelukkig zijn, dat er in ons ergens iets van een vreugde, van een veerkracht is, die de rest van het leven onbelangrijk maakt. Maar wij mogen niet vergeten, dat dit een toevalligheid is, een toevallig bereikte harmonie.

Om de harmonie echter in het “ik” bewust te bereiken zal de mens niet alleen innerlijk zijn God moeten nastreven en ontdekken, maar hij zal voor alles de evenwichtigheid binnen zichzelf tot stand moeten brengen. Zolang men zelf het slachtoffer is van voortdurende wisselvalligheden van denken en van humeur, wanneer men zijn oordeel over al hetgeen geschiedt wijzigt van ogenblik tot ogenblik, kan men nimmer een voldoende basis vinden om vandaaruit bewust het Goddelijke na te streven. En zo blijft het “ik” in de onevenwichtigheid van de mens verborgen, doordat de veelzijdige ontwikkelingen niet gelijktijdig en als gelijkwaardig maar eerder als afwisselend en tegenstrijdig worden ervaren.

Indien ik in mijzelf zoek, dan ben ik geneigd in mijzelf ofwel het goede, dan wel het kwade te vinden en daarbij neem ik een betrekkelijk willekeurige maatstaf aan, aan de hand waarvan ik mijn oordeel spreek. Er zijn mensen, die alle dingen “goed” vinden, er zijn mensen, die negen van de tien dingen “kwaad” vinden. Maar als je vraagt waarom, dan hebben zij meestal geen ander antwoord dan “ik heb dit geleerd” of “zo heeft men mij dit gezegd”.

Wat goed of kwaad is, is toch wel in de eerste plaats een resultaat van mijn persoonlijk ervaren. Mijn oordeel moet dus wel in de eerste plaats zijn gebaseerd op het al dan niet bij mijn eigen wezen en streven beheren van bepaalde daden, gedachten en instellingen. Het overige kan voor zover het de esoterie betreft mij rustig koud laten.

Ik moet voor mijzelf verder komen tot een erkenning van zowel het goede als het kwade, dat ik bezit. En daarbij zijn de meeste mensen geneigd tamelijk extreem te denken. Zij zullen het kwade, dat zij in zichzelf erkennen, vergroten, scherper omschrijven en omlijnen en ook het goede soms aanmerkelijk overdrijven. Zolang deze overdrijving een zekere evenwichtigheid waarborgt, is zij op zichzelf niet bezwaarlijk voor het bereiken van werkelijke zelfkennis.

Heb ik eenmaal voor mijzelf een aanvaarding van alle factoren in mijn leven volgens deze innerlijke maatstaf gevonden, zo zal de volgende fase mij ongetwijfeld voeren tot het zoeken van geestelijke contacten en geestelijke werkingen. Ook in mijzelf wil ik immers delen van het hoger “ik” erkennen. Wanneer ik echter ga aannemen, dat dit hoger “ik” zich zal manifesteren en openbaren op precies dezelfde wijze als alle andere, meer menselijke denk en spreekwijzen, wanneer ik verwacht dit hogere “ik” te vinden als een soort tweede persoonlijkheid die spreekt, dan zal ik nooit een waar “ik” vinden. Want ik kan als mens heel vaak een tweegesprek met mijzelf voeren. Dan kan de tweede stem, die dus niet wordt beschouwd als mijn eigene, voortkomen uit de geest (de inwerking van de geest), zij kan ook het resultaat zijn van mijn onderbewustzijn. Maar het kan nooit de stem zijn van mijn hoger “ik”. Want mijn hoger “ik” heeft geen woorden. En wel om de eenvoudige reden, dat alles wat van het hoger “ik” direct en kenbaar is geopenbaard in het mentaal gebied a.h.w., waarin ik dus met mijn menselijk denken nog kan doordringen, al binnen mijn persoonlijkheidserkenning binnen de stof is gelegen.

  • Wat wordt bedoeld met de persoonlijkheidserkenning in de stof?

Ik zal andere woorden gebruiken, dan begrijpt u het wel. Wanneer ik in het hoger “ik” bepaalde krachten vermoed, die tot mij zouden kunnen spreken, zou ik aannemen dat er in het hoger “ik” waarden zijn gelegen, die dus niet zo bestaan in mijn gekende stoffelijke “ik”.

Maar dit stoffelijke “ik” bevat ook de geest. Die is er mede in uitgedrukt, die spreekt er in mee, die is mede verwerkt in al mijn denken en doen. Ze is a.h.w. een soort kleuring, een soort verschuiving van de zuiver stoffelijke waarden en indrukken. Wanneer ik nu ga aannemen dat deze hogere geest (dit hoger “ik”) tot mij gaat spreken, dan neem. ik dus aan dat ik met menselijke woorden en denkbeelden verder kan gaan dan de uiterste grens van mijn stoffelijk, redelijk vermogen. Dit is niet waar. Wat er van mijn hoger “ik” direct uitgedrukt en kenbaar is, zal liggen binnen dit redelijk geheel, waarin ik dit evenwicht reeds heb gezochts mijn stoffelijke persoonlijkheid, erkend in een evenwichtige en zo juist mogelijke verhouding tot de wereld, tot de kosmos.

  • Het hoger “ik” is toch de geest?

Het hoger “ik” is het totaal van het ego vanuit menselijk standpunt, dat niet onmiddellijk in de stof kenbaar en geopenbaard is in een vorm, die het onderscheidt van het door de stofmens als “ik” beschouwde geheel.

Nu, kom ik tot een voor u misschien wat raadselachtiger deel. Ik zal trachten om ook dit zeer eenvoudig te formuleren. Wanneer ik in mijzelf een zekere harmonie heb, die niet uitgedrukt wordt in waarden en gedachten en die ik zelfs niet tracht met woorden en gedachten voor mijzelf concreet te maken, zo zal ik daarin waarschijnlijk de meest zuivere uiting van het Hogere beseffen. Zodra ik dit Hogere aanvaard zonder het aan de beperkingen van de stoffelijke denkwijze, stoffelijke normen en waarnemingen te onderwerpen, zal echter dit hoger bewustzijn zich gaan manifesteren, doordat het mij dingen toont. Het is een zien. En wel een zien, waarin vele waarden naar voren treden, die ik in de stof nimmer zo gezien heb of ooit zien kan.

Opvallend is daarbij bv., dat een veel rijkere kleurschakering wordt aangetroffen in deze beelden, in tegenstelling tot vele dromen, die meer zwart-wit zijn. Verder de eigenaardige nieuwe vormen die vaak niet eens meer te associëren zijn met stoffelijk bestaande vormen. Ook reeksen van lijnen, vlakken en symbolen, die ik niet meer kan thuis brengen binnen het kader van een redelijke, stoffelijke voorstelling. Deze beelden blijven vaag, Denk niet dat het hoger “ik” zich gaat manifesteren door voor u een soort abstracte film af te draaien.

Integendeel. Het manifesteert, zich door vluchtige beelden, die echter qua stemming en inhoud wanneer je ze leert aanvoelen een commentaar betekenen op je eigen stoffelijke situatie en daarmede dus ook op je huidige vorm van denken en leven.

Nu wordt er wanneer ik leer deze beelden, deze in mij opwellende, vaak niet eens te omschrijven illusies, saam te voegen met mijn eigen leven en daarin actief te maken een harmonie geboren, waarbij het totaal van een stoffelijk wezen meer is dan de stof en de daarin gebruikelijke geestelijke werkingen. Er treedt van uit het hoger bewustzijn een verdere corrigerende invloed op, waardoor het “ik” in een juistere harmonie komt te staan tot zichzelf en tot de kosmos, de kosmische wet rond dat “ik”.

Van hieruit begint dan de werkelijke opbouw. Ontvluchtende aan de zuivere mensheid en het zuiver menselijk zijn, komt men tot reeksen innerlijke belevingen, die in vele gevallen niets anders zijn dan emotionele toestanden. En vaak genoeg zullen wij ontdekken, dat wij ons door een zekere angst, ja soms door een onwilligheid of door een neiging om ons terug te trekken en uit te wijken, zullen moeten heen worstelen naar dat ene punt, dat voor ons dan plotseling weer dit innerlijk geluk betekent, dit lichte en vreugdige gevoel, waarover ik sprak.

Hoe verder wij komen, hoe feller deze weerstandswaarden binnen het “ik” zullen worden. Want naarmate het huidig bereikte peil meer harmonisch is, zal elke verandering in dit peil voor mij een groter vraagstuk betekenen. Om u een eenvoudig voorbeeld te geven: U hebt 10 cent. U vraagt 5 cent. Dat is niet belangrijk, want voor die 5 cent kunt u toch niet veel kopen. U hebt f. 100. en u vraagt f. 50.. Dat is al iets riskanter. Maar nu hebt u f. 10.000.000. en u vraagt f. 5.000.000.. Dat is in uw ogen veel groter en belangrijker, ook al blijft de waarde gelijk.

Wat ik hier nu uitdruk in geldswaarde is ongeveer gelijk aan hetgeen de innerlijk strevende mens doet, wanneer hij weer een hoger deel van het “ik” a.h.w. leert associëren in zijn laagste voertuig en het geheel. Hij geeft het bereikte prijs en is daarbij niet zeker, dat hij een werkelijke winst zal maken.

Deze innerlijke factor van onzekerheid is voor menigeen een belemmering. En hij tracht dit alles op te vangen door te redeneren, door te denken. Maar als het er op aankomt, dan moet hij innerlijk en uit zichzelf, uit zijn gevoelsleven dat doormaken, wat het ware binnen hem is. En hij kan daar dus nooit iets anders voor in de plaats stellen.

Zo ontstaat naast de zuiver esoterische ontwikkeling, waarbij het innerlijk na elke overwinning een grotere dosis kracht krijgt, een groter vermogen om bewust deze innerlijke vreugde, dit innerlijk licht te wekken. Een tweede richting, die na enkele bereikingen begint met steeds meer en ingewikkelder te denken en te filosoferen. Hoe ingewikkelder denken en filosofie worden, hoe eerder de mens zichzelf verstrikt en zichzelf aantoont, dat het niet nodig is van het huidig bereikte peil af te wijken. Daarmede staat dan de esoterische vooruitgang stil.

Nu moeten wij komen tot een begrip omtrent de hoogste kracht, die toch ook bij ons inwerkt. Stel ik, “die hoogste kracht is God,” zo geef ik alleen maar een naam. Maar zeg ik: “Deze hoogste kracht is voor mij gelijk aan het meest volledig en intens leven, dat voor mij maar denkbaar is,” dan druk ik dit in mijn eigen termen volledig juist uit. Ik zoek dus in feite naar een zelfverwerkelijking en een zelfvervulling, maar op een zodanig niveau, dat ik daarmee kan ontsnappen aan mijn eigen bekrompenheid, beperktheid en eindigheid, zoals ik die in een normaal redelijk bestel toch moet aanvoelen.

Ik ga nu zeggen: Deze God of deze Kracht is voor mij ten slotte eigenlijk alleen maar een gevoelswaarde. Uit die gevoelswaarde kunnen vele dingen voortkomen in mijzelf. Bv.; Ik kan plotseling inzicht verwerven, ik kan wijsheid verwerven. Maar die zou ik misschien ook anders kunnen krijgen. (Ik kan mij althans voorstellen, dat ze op een andere wijze te verkrijgen zouden zijn.) De uiting ervan is dus niet zo belangrijk en nooit bepalend. Maar het is voor mij de gedachte, dat ik deze eenheid met het Al vind, dat ik deze Kracht in mijzelf vind. En deze Kracht moet worden uitgedrukt, natuurlijk. Maar de uitdrukking van die Kracht kan ik alleen vinden binnen mijn eigen beperkte wereld, waarin ik bewust kan handelen (de stoffelijke wereld) en die handeling moet daarbij zodanig worden gericht, dat zij het innerlijk evenwicht moeizaam gewonnen niet verstoort. Want is mijn evenwicht stoffelijk verstoord, dan heb ik niet meer de mogelijkheid deze innerlijke werkingen werkelijk te ondergaan.

Dan, zullen wij proberen deze filosofie, deze denkwijze, om te zetten in een voor het “ik” misschien aanvaardbaarder en belangrijker geheel. Want harmonie is een kwestie van uitdrukking. Wanneer ik tot u spreek, dan kan ik deze sympathie, dit harmonisch zijn, tot uitdrukking brengen. Wij kunnen de gehele omgeving met ons harmonisch maken. Wij kunnen kortom het harmonisch principe uitdragen. Maar wanneer buiten ons de harmonie ontstaat, dan werkt ze op ons in. Wat buiten mij ligt en wat in mij ligt werken voortdurend samen. Ik kan niet innerlijk harmonisch zijn en buiten mij een totale disharmonie hebben. Ik kan niet buiten mij volledig harmonisch zijn, wanneer ik innerlijk deze harmonie niet bezit. Daarom moet ik mijn streven naar die harmonie altijd proberen om te zetten in zullen wij zeggen de werking van gedachten, die a.h.w. vorm krijgen.

En hier komt het meest typische aspect van de esoterie. Het esoterisch innerlijke streven zonder meer is zelden voldoende. Zij moet ondersteund worden. Een kluizenaar zit op een bergtop in zijn grot en hij overpeinst en bereikt harmonie. Maar voor hem ligt dan ook de weidsheid van het dal en in de verte de blauwwazig wit gepiekte toppen van andere, hogere bergen. Er drijven wolken, er is het geweld van de natuur en misschien de vrede van een rustige dag. En hij ondergaat deze, hij leeft zich in dit totale beeld in. En dit totale beeld in hem herlevend vormt de harmonie, waaruit hij voor zich put.

Daarom kan een esoterisch geschoold meester zich zo moeilijk laten omringen door vele leerlingen. Men denkt altijd; Het is gemakkelijk. Een meester neemt mij bij de hand en zegt mij woord voor woord wat ik denken en doen moet. Maar de meester kan dit niet, zodra dit gaat boven het stoffelijk niveau. De eenzaamheid, de weinige leerlingen, het harmonisch aspect buiten het “ik”, dat noodzakelijk is, geeft hem pas de volheid van bereiking.

En hier komt dan de vraag, of wij wel in staat zullen zijn om esoterisch te streven, indien wij buiten ons een zekere disharmonie laten bestaan. En toch zijn er ogenblikken, dat ook onze wijsgeer in zijn grot niet geheel harmonisch kan zijn. Er is een ogenblik, dat men hem om raad komt vragen en dat hij van uit zijn eenzame hoogte moet terugkeren tot simpele menselijke problemen; dat hij moet trachten van uit zijn ontgroeid zijn aan dit zuiver menselijke toch weer door te dringen in de wezensinhoud, de entiteit, de persoonlijke problemen van die eenvoudige mensen. Er zijn ogenblikken, dat hij zelf wordt overweldigd door natuurlijk geweld en dat hij een ogenblik vergeet om alleen de grootsheid daarvan harmonisch te ondergaan. Dan is er geen harmonie.

Hieruit trek ik de conclusie: Harmonie met een omgeving is iets, wat uit het “ik” tot stand kan worden gebracht, iets, wat niet permanent behoeft te zijn, maar dat wanneer het op bepaalde tijden maar lang genoeg kan duren voor mij al een volledige versterking van mijn innerlijke vermogens en krachten kan geven.

Wat zijn dan de invloeden, die op de mens sterk inwerken? Wanneer een mens een meningsverschil met een ander mens heeft, dan voelt hij zich plotseling opgejaagd. In hem is de behoefte te strijden en zijn gelijk uit te drukken. In hem is een felheid. Hij wil zich rechtvaardigen. Hij wordt beschuldigd en hij wil die beschuldiging ontkennen. Hij meent zich bespot en hij wil zijn bespotters voor schandaal zetten. Deze mens heeft geen harmonie.

Er is een mens, die zich ergert, misschien zelfs aan een klein ding. Hij zit in een eenzame kamer. Daarboven klinkt ergens geluid van iemand; een radio, die luid staat; een kind, dat met een bal speelt, kortom een geluid, dat hem in zijn stilte stoort. Hij merkt de storing op. Hij neemt het niet op in het totaalbeeld, maar probeert het uit te sluiten. Zijn harmonie is voorbij.

Hij kan geen harmonie bereiken. Hij verweert zich tegen iets. En dit verweren op zichzelf is tijdens de poging om tot werkelijke introspectie en daardoor werkelijke zelferkenning en zelfervaring te komen absoluut schadelijk. Het is onmogelijk om dit dan te bereiken. Ik moet dus allereerst beginnen niet met mijn omgeving te wijzigen, maar om mijzelf zodanig in te stellen, dat mijn omgeving voor mij een zo groot mogelijke harmonie uitdrukt. Dit moet van mij uitgaan. Ik moet al wat rond mij is kunnen aanvaarden, zien als een deel van mijn wezen, een deel van het totaal, waarin ik ben opgenomen. Iets wat voor mij niet meer is de wereld, waarin ik moet strijden ook al wordt dit het dadelijk weer maar eerder de tevredenheid, de eenheid, waarin alles zijn zin, zijn betekenis voor mij heeft, waarin alles samen past. Heb ik deze toestand bereikt, heb ik ook t.o.v. mijn medemensen voor zover zij betrokken zijn bij mijn poging om innerlijk hoger te stijgen eenzelfde gevoel van verbondenheid, van aanvaarding en erkenning bereikt, wat kan mij dan nog deren? Dan ben ik pas wij, dan kan ik pas beleven.

En daarom mag ik dus wel proberen te zeggen; Het is belangrijk, dat men alles rond het “ik” weet te aanvaarden. En dat, wat men niet kan aanvaarden, dient men wanneer men wil overgaan tot innerlijke beleving en zelferkenning terzijde te stellen. Dat moet men uitwissen, hetzij door het eerst desnoods te overwinnen in agressie of in zelfnegatie, dan wel door het te integreren met eigen wereldbesef.

Daarbij kunnen natuurlijk ook de meer magische factoren vaak een rol spelen. Wanneer een mens tracht uit zichzelf die eenheid te bereiken, dan kan hij dit vaak doen door bepaalde woorden te spreken of handelingen te verrichten. Hij kan dit doen door daarvoor een bepaalde gewijde omgeving te stichten, door het branden van reukwerken, door het beschouwen van bepaalde beelden. Al deze dingen tezamen kunnen ertoe bijdragen, dat men meer harmonisch wordt.

Nu is hier weer de grote vraag; Welke keuze zou men moeten doen? Want u zult begrijpen dat er onnoemelijk veel mogelijkheden zijn, zo vele, dat ik ze u niet beschrijven kan. Maar uit de vele mogelijkheden moet men een verantwoorde keuze doen. En deze keuze moet altijd gericht zijn op een zo groot mogelijke eenvoud.

Wanneer ik een ingewikkeld ritueel neem, zal het ritueel mij zozeer binden, dat ik weliswaar de harmonie onderga die dit opwekt, maar in mijn gebondenheid aan het ritueel niet meer toekom aan die innerlijke beschouwing, waardoor ik dit erkennen van het licht in mij kan vinden. Wanneer ik een ingewikkeld beeld neem, vol symbolische bijbetekenissen, die ik alle tracht te ontleden, dan is er eigenlijk een zo grote binding met hetgeen ik beschouw, dat al bereik ik harmonie de harmonie mij zozeer overspoelt, dat ik niet meer in staat ben mijzelf  daarin te realiseren. Het is dan een perfect ontspannen van eigen wezen. Het is zeker het vinden van geestkracht en nieuwe impulsen, maar het is niet een werkelijk zelf-erkennen.

Daarom zal ik allereerst als regel moeten stellen: Het eenvoudige is het beste, wanneer ik iets gebruik om daardoor voor mij harmonie vast te stellen. Wanneer ik weet omtrent alle incantatie-mogelijkheden en vormen, dan kan ik natuurlijk de indrukwekkendste incantaties uitspreken. Maar wanneer ik dat niet weet en ik zou mij daarmee toch willen bezighouden, dan ben ik weer gebonden, doordat ik iets moet gebruiken, wat ik niet beheers.

Maar ik weet toch wat voor mij God is. Laat ik dan voor de klank alleen dat ene woord nemen: God. Laat ik dat woord proberen zijn volle waarde te geven. En dan kan dat woord in zijn herhaling evenveel betekenen als de meest wonderlijke reeks incantaties en plechtigheden. Ik kan natuurlijk proberen met allerhande symbolische handelingen en gebaren voor mijzelf harmonie te bereiken. Maar als ik ze niet natuurlijk beleef, als ze niet een deel zijn van mijzelf, als zij niet normale delen van mijn wezen zijn, dan word ik daardoor weer gebonden. En dat kan ik niet aanvaarden. Ik kies het meest eenvoudige gebaar. Dat, wat mij ingeboren is, dat, wat voor mij direct geassocieerd is met God, met dit Hogere, met alles kortom wat voor mij harmonie is, innerlijke bereiking. En ik zal altijd trachten te vermijden dat dit iets is, wat mij volledig bindt en in beslag neemt. Eenvoud, iets wat als uit zichzelf geboren ontstaat, is voor mij belangrijk. Wanneer ik reukwerken gebruik, dan hebben deze op zichzelf grote verdienste. Maar een reukwerk, zo penetrant dat het zich voortdurend aan mij opdringt, kan goede hypnotische eigenschappen hebben, het kan de omgeving reinigen, maar het dringt zich aan mij op. Het moet eerder een zachte geur zijn, een teer waas in de lucht, dat je haast niet erkent, maar dat juist daardoor je een eenheid doet gevoelen met alle andere dingen.

Dus, indien je iets beschouwt, neem dan geen groot symbool. Neem een eenvoudige bloem. Neem het eenvoudigste symbool van alles een cirkel of een kruis. Ge zult daarmee meer resultaat hebben. Deze dingen binden u niet. Zij zijn eenvoudig punten, waarin je de harmonie voor jezelf kunt ervaren, zonder dat zij je belemmeren in deze harmonie ook in jezelf te gaan.

Menigeen die zich bezighoudt met esoterie, vergeet dat het niet belangrijk is om onder woorden te brengen wat in je leeft, maar dat het belangrijk is het in je te beleven. Het beleven van het Hogere, van het Goddelijke, is veel belangrijker dan welke omschrijving of manifestatie daarvan ooit kan zijn. Ik geloof wel, dat u mij tot hier hebt kunnen volgen. En ik wil mijn betoog nu gaan eindigen. Wanneer ik denk, dan kan ook mijn denken een middel zijn om harmonie te bereiken. Maar hoe ingewikkelder mijn gedachten zijn, hoe groter de problemen, die ik in mij opwerp, des te moeilijker het zal zijn om daarin harmonie te ervaren. Waarom niet de eenvoud van de dingen? Het is vaak beter, wanneer men zoekt naar de basis voor een innerlijke beleving, het bereiken van een grotere innerlijke eenheid, dat men uitgaat van het meest eenvoudige gebed, de eenvoudigste geloofsstelling, dan dat men uitgaat wan het meest fantastische redelijke element.

De rede is u gegeven voor andere dingen. De rede, het verstand, de mogelijkheid dingen te omschrijven en uit te drukken, zij zijn het middel, waardoor u werken kunt met de kracht die in u leeft. Maar zij kunnen nooit de bepaling zijn van de kracht, die in u leeft. Het werktuig bepaalt nimmer de werkman, maar de geaardheid van de werkman bepaalt welk werktuig hij hanteert. Een man met een schroefsleutel is nog geen mecanicien, maar een mecanicien zal een schroefsleutel dragen. En dat verschil vergeet men ook vaak.

De eenvoud, die wij innerlijk moeten bezitten voor het bereiken van het innerlijk pad, is niet identiek met datgene, wat wij nodig hebben in het leven. Maar de eenvoud van deze innerlijke eenwording, het bereiken van een band met het hoger “ik”, een laten doorklinken van de meest hoge en goddelijke waarde tot desnoods het stoffelijk voertuig zelve, is hetgeen dat voor ons het gebruik van rede, van verstand, van gaven en krachten belangrijk maakt. De mens verwart zo vaak deze dingen. Leven in rede is schoon, maar leven in innerlijk besef is beter.

Ik kan daaraan alleen nog dit toevoegen: Wanneer u een innerlijk doel hebt gesteld, dan is het verstandig om recht op dit doel af te streven, Wanneer ik zeg: “Ik wil mijn God beleven,” dan moet ik niet bepalen hoe en wat. Want daarmee schep ik allerhande omwegen. Neen, ik moet proberen voor mijzelf alleen te zeggen: “Hier, mijn God, is mijn verlangen.” Meer niet. En dit moet ik a.h.w. met mijn gehele wezen beleven. Ik moet dit in de wereld zien als een harmonische factor, zodat die wereld mij draagt en stuwt daartoe.

Hoe meer ik bepalingen maak, hoe meer ik regels stel, hoe meer ik tracht mij aan te passen aan alles rond mij, des te minder ik zal bereiken. Aanpassing aan de wereld is noodzakelijk naar buiten toe, maar zij kan nooit bepalend zijn voor het innerlijk. Uw kostuum zal nooit bepalen wat u denkt. Zo kan uw wereld nooit bepalen wat voor u innerlijk waar en beleefbaar is, wat uw eigen innerlijk pad is.

Erken dan in alles wat rond u is de waarde, de kracht, de schoonheid, de rechtvaardigheid en ook zeker de alomvattende genegenheid, de liefde, die van uit het Al in alle sferen wordt geopenbaard. Maar stel de uiting niet primair. Stel de innerlijke beleving voorop. Wat in je leeft is vaak veel beter dan wat je ooit in de wereld buiten je zou kunnen zoeken. Laat daarom in je de kracht ontstaan en laat haar door jezelf naar buiten werken. Zo ga je het esoterisch pad juist. Zo vind je de juiste mogelijkheid om uit het kosmische en voor de mens ook kosmisch-magisch geheel de hoogste waarden van het “ik” kenbaar tot stand te brengen.

Daarmee, is mijn betoog ten einde. Hierna komt een spreker, die zich zal bezig houden met de meer oude waarden en die daarin zeer bekwaam is, ook al kent u hem. Ik voor mij heb getracht om weer de eerste definitie te geven van het innerlijk pad, opdat de mens niet verdoolt in zichzelf door het zoeken van te veel redelijke of erkenbare samenhangen. Ik hoop, dat ik daarin enigszins ben geslaagd.

Bepaalde aspecten van inwijding.

 In dit tweede gedeelte wil ik graag met u spreken over bepaalde aspecten van de inwijdingen in het verleden, en natuurlijk wil ik ook proberen een zekere lering daaraan te verbinden in verband met mogelijke esoterische inwijdingen in deze tijden.

Een zeer belangrijk aspect in al deze – laat ik zeggen – oude geheimen is altijd de natuur geweest en daarnaast ook de overwinning op de dood. Je vraagt je wel eens af, waarom de mensen daarop een zo grote nadruk hebben gelegd? De gedachte, dat een mens na de dood kan voortbestaan, heeft overigens in zeer veel culturen geheerst, zelfs al was dat meestal niet zo gemakkelijk te bewijzen. En daarnaast zien wij altijd weer, dat de mens zichzelf associeert met de natuur. Vergelijkingen bv. van de leeftijden van de mens met de jaargetijden komen al voor bij de vroegste dichters.

De gedachte, dat de mens aan de natuur is gebonden of een verbinding met de natuur moet vinden, maakt eveneens al een deel uit van praktisch alle oude gebruiken. Wij zien dan ook de periode, dat de mens zich in de natuur afzondert. We zien bepaalde dagen, die aan het natuurgebeuren gewijd zijn. De uiterlijke verschijnselen daarvan zijn voor de beschouwer vaak wat verbluffend. Hij vraagt zich af wat daarvan nu eigenlijk de zin is. Ga je echter wat dieper door op de achtergronden, dan kom je tot de ontdekking, dat de mens klaarblijkelijk op de één of andere manier reeds in die vroege tijden zijn eigen eenheid met de natuur heeft aangevoeld en daarnaast heeft beseft, dat zijn grootste vijand geweest is, de aanvaarding van een uitblussing. Ik zal trachten allereerst deze verbondenheid met de natuur meer duidelijk te maken.

Wanneer ik ergens in een wereld leef, zijn rond mij alle krachten van de natuur. Het zijn de bronnen, de rivieren, de beken, de bomen en de planten; het is de lucht en het vuur, en zelfs rond mij de aarde, die soms een eindeloze steppe lijkt, soms ook weer als een enkele plek tussen het dichte geboomte, het dichte struikgewas voor mij oprijst. En het vreemde is, dat je de aarde nooit als iets ledigs ervaart. U moet het zelf maar eens bekijken als u in een bos komt en u komt op een open plek. Dan zult u die niet zien als iets, waar geen bomen zijn.

Integendeel, het is net, of die plaats of zij nu met gras begroeid is of dat er alleen maar zand is voor zichzelf spreekt. Alsof ze een eigen, geheel different karakter heeft, maar net zo gevuld met leven als het bos zelf.

De mens in het verleden heeft dat waarschijnlijk zeer sterk ondergaan. En zijn gedachte, dat alles bezield is (de pantheïstische denkwijze, later voerend tot allerhande afgoderij, allerhande vreemde gebruiken), is op zichzelf niet dwaas. Wanneer wij leven, projecteren wij onszelf in al, wat wij beschouwen. Wij kunnen niet iets ervaren, wat voor ons geen leven heeft. Wanneer u een gebruiksvoorwerp hebt, dat voor u belangrijk is, dan kent u daaraan een soort eigen leven toe. Er zijn portretten, souvenirs, die u behandelt, alsof ze een eigen bestaan zouden hebben, een eigen bezieling. En het vreemde is, dat ze in u ook altijd weer een zeker antwoord opwekken. U reageert erop. Zo is het met de mens geweest, die daar veel eenzamer dan u zich tegenwoordig kan voorstellen te midden van een haast onmetelijke natuur vol onbegrepen verschijnselen rondzwierf. En zijn eerste denkwijze was natuurlijk: De natuur is bezield en zij beïnvloedt mij.

Maar later kwam hij tot de ontdekking: Ikzelf beïnvloed de natuur. De primitieve magie is het resultaat daarvan. Dan gaat hij echter het eerste begin maken met wat we toch een esoterische gedachtegang kunnen noemen; De natuur leeft in mij en ik leef in de natuur. Wij zijn verbonden en een. Wanneer ik mijn eenheid met de natuur loochen, verloochen ik een deel van mijzelf en zal ik niet volledig bestaan. Om mijzelf te zijn moet ik de wereld buiten mij integreren met mijn eigen bestaan.

Dit is een zeer interessante, zij het nog wat primitieve stelling. Want deze integratie moet ook worden uitgebeeld. Het is voor mij niet voldoende om te zeggen, dat ik de natuur mooi vind of dat ik in de natuur leef. Ik moet haar inderdaad beleven. En zo komt de mens ertoe om bv in het begin vooral voor jongeren, die moeten toetreden tot de volwassenen van de stam, een afzondering voor te schrijven juist in die natuur. Zij moesten alleen het geweld van de natuurkrachten ondergaan en zij moesten a.h.w. rijpen tot een eenheid daarmee. In de plaats van het kind, dat zichzelf beschouwt als al-belangrijk in de wereld, moet komen te staan de volwassene, die zichzelf beschouwt als eenheid met en in verband met die wereld.

De eerste werkelijke inwijdingen knopen daarbij aan. Zij trachten de mens te confronteren met al, wat er in de natuur is, zowel aan verschrikking als aan goeds en aan schoons. Hier doen wij misschien verstandig om even af te buigen naar bepaalde inwijdingsgebruiken.

Men bracht bv. iemand, die inwijding zocht (een neofiet), in het absolute duister. Het duister van de nacht was voor de mens vroeger het meest demonische. Hij kon immers zijn vijanden dan niet meer zien, Hij voelde zich bedreigd. En zodra hij zich bedreigd gevoelde, was het net of alles zelfs het dode leven, dus het zich niet verplaatsende leven zoals een rotsblok, het plantaardige leven zoals een boom hem achtervolgde en zou aanvallen. Om de eenheid met de natuur te bereiken, moet je dat overwinnen. De mens moet leren zijn wees voor het duister te overwinnen.

In dit duister kan de natuur soms door middel van geuren en geluiden de meest eigenaardige verschijnselen wekken. Het ritselen van bomen kan worden tot het aansluipen van een vijand of het dichterbij komen van een slang. Zo kan het kraken van enkele takken de aanduiding zijn van de nadering van een verscheurend dier, dat op zijn prooi loert, De mens, die daarin angst vindt en zo zijn zelfbeheersing verliest, is slachtoffer, De mens mag echter geen slachtoffer zijn. Hij moet in eenheid met de natuur, in verbondenheid met de natuur, een zekere heerschappij over zichzelf en daardoor ook over de natuur gewinnen. In het duister produceert men geruchten en geluiden, die vaak zeer angstaanjagend zijn.

En dan zijn er andere dingen. Er zijn de demonen van de lucht. De huilende storm, de donder en de bliksem, zij zijn voor de mens niet te verklaren fenomenen. En juist daardoor zou hij ook weer in angst kunnen geraken. Hij zou zijn eigen gebondenheid met de natuur terzijde kunnen stellen. Vandaar een plotseling opflitsen van vuur, een gerommel als van een donderslag, een vreemd galmend gehuil, dat zelfs wanneer er licht is om bij te zien hem toch voortdurend achtervolgt. Hij weet niet vanwaar het komt. De demonen van de lucht moeten worden overwonnen.

Het vuur is een van de gevaarlijkste dingen, die een mens kent. In hem is nog de oude angst voor het uitbarsten van de vulkanen, voor het inslaan van de bliksem en de bosbrand, die soms grote delen verandert in zwart rokende, hete, niet te overschrijden vlakten. Maar alleen de mens, die niet bang is voor het vuur, kan het vuur hanteren, kan daar redelijk een uitweg in zoeken en kan zich daarin handhaven.

Zo vlamt plotseling het vuur op. Het vuur, dat heel vaak vergezeld is van een blik in een eindeloze ruimte. Men loopt over een smalle weg boven een schijnbaar onpeilbare diepte en aan alle kanten komt het vuur op je toe. Soms ligt er een brandende tak of zelfs een brandende stam over je pad en je moet er ondanks de smalle weg beheerst overheen. Je moet geen angst kennen. Want alleen de mens, die het vuur kan aanvaarden voor wat het is (iets, wat in zich dreiging en gevaar kan bergen, maar wat je altijd beheersen kunt en waartegen je moogt en kunt strijden, als het nodig is), zal in staat zijn zich ook hier te beheersen.

En dan de wateren. De noodzaak, om achter je belaagd door het vuur en voor je op het pad een onoverzienbare plas water verder te gaan, terwijl ook daarin dreigingen schijnen te zijn, is wel de laatste beproeving. De mens, die ook de wateren overwint, die zich daardoorheen in veiligheid brengt, zal voortaan zonder angst de krachten van de bezielde natuur kunnen benaderen. Hij zal ze kunnen beseffen voor wat ze zijn, in al hun verschrikking, in al hun pracht, maar ook in hun eigen wezen. En deze mens leeft dan ook naar men zegt meer gebonden aan de krachten der natuur.

Denk niet, dat wat ik u hier zit te vertellen zover van u afligt. Zelfs in de middeleeuwen zijn er bepaalde natuurculten nog voortdurend werkzaam geweest. En in de moderne tijd zien we zij het in een licht gewijzigd karakter ze weer terugkeren. Hetgeen ik beschreef, heeft bv. bestaan in Perzië en Babylon, in licht gewijzigde vorm in Griekenland en zelfs een tijdlang in een deel van het Romeinse rijk, het tegenwoordig Italië.

Deze dingen zijn belangrijk. Wanneer ik voor mijzelf een zekere eenheid wil verwerven met het Al, dan moet ik beginnen met de wereld te accepteren voor wat ze is. Met haar wreedheid, met haar dreiging en haar geweld. En toch mag ik haar niet wezen. Ik moet zowel de schoonheid als de dreiging kunnen beseffen. Ik moet van uit mijzelf a.h.w. kunnen spreken tot die krachten der natuur. De ware ingewijde schijnt dan ook volgens alle verhalen in staat te zijn deze dingen te overwinnen. Hij gaat door het vuur, zonder dat hij wordt gekwetst of zijn gewaad zelfs maar verschroeit, Hij gaat te midden van de stormen en hij geeft bevelen aan de wind. Hij wandelt over de wateren en de aarde gehoorzaamt a.h.w. aan zijn bevel. De bomen buigen. zich voor hem of gaan opzij. Hij vindt een doorgang, waar een ander geen doorgang vindt. De dieren des velds gehoorzamen hem, zij schaden hem niet. Harmonie met de natuur is het begin van vrede.

Die gedachtegang wordt later in vele beelden en z.g. spelen tot uitdrukking gebracht. Wij kennen bv. optochten, die de komst van een reeks natuurverschijnselen aankondigen. Wij kennen spelen, waarin de jaargetijden, de zon en de maan een belangrijke rol spelen. Hier heeft de mens gezocht naar een a.h.w. persoonlijk contact met al deze krachten. Want hij beseft: Alleen wanneer ik in eenheid met die wereld rond mij kan bestaan, wanneer ik haar kan aanvaarden voor wat ze is, heb ik de kans om mens te zijn en om verder te gaan.

Het magische element speelt hierin vaak een zeer grote rol, dat geef ik graag toe. En in vele gevallen onderwerpt men zich aan allerhande proeven, alleen maar om te leren de winden te bevelen, om dieren te kunnen beheersen, door vuur te kunnen gaan, enz. Ten slotte zijn dat echter de dwazen. Want zij kijken naar het uiterlijk en niet naar de werkelijke bedoeling, de innerlijke kracht.

De dood is al even belangrijk. Of wij nu teruggaan tot de vroegste beschavingen in Indië, ons bezighouden met Perzië, Babylon en Egypte, of wij gaan naar Tibet of ons begeven naar Zuid-Amerika, altijd weer de dood als een belangrijke factor. Die dood blijkt de mens volgens de algemene opvatting in tenminste drie verschillende delen uiteen te doen vallen. Er is een soort schil, er is een eigen gedachtewezen, dat sneller kan vervallen en daarnaast is er een eigenlijke ziel.

De mensen zijn niet zonder meer tot die conclusie gekomen. Ze hebben beseft dat bepaalde verschijnselen u zou het waarschijnlijk spokerij noemen niet kunnen worden toegeschreven aan de mens zelf. Zij zijn het resultaat van betrekkelijk zinloze en zielloze dingen, reproducties van een verleden, waar nooit iets nieuws bijkomt, waar geen eigen leven in zit. Daarnaast worden ze geconfronteerd met krachten, die zich als denkende wezens kunnen openbaren, maar die ook een eigenaardig verschijnsel vertonen, ze ontwikkelen zich niet. Ook zij vertonen een zekere stilstand en wij kunnen zelfs aannemen dat ze langzaam desintegreren. Zij vallen uiteen. En daarboven maar moeilijker bereikbaar is dan een levende entiteit, die klaarblijkelijk een heel eigen en van de menselijke wereld verschillende wereld kent.

Dit besef, dat dus eigenlijk uit legendarische tijden is overgeleverd, vormt de basis voor de bestrijding van de angst voor de dood. Sterven is niet gevaarlijk. Wanneer ik in mijzelf maar de moed en het bewustzijn heb om steeds te zeggen: “Ik leef en wat er verder gebeurt is onbelangrijk, want ik besta,” dan kan ik mijn ziel bevrijden, die als een vogel een veel gebruikt symbool kan opwieken tot bv. de zon of een andere wereld. Men begint dan ook om de mens de dood te doen beleven. De inwijding begint in een zekere fase met de dood. Want wie bang is om te sterven, wie bang is alles te verliezen wat hij nu kent, zal immers nooit verder kunnen gaan. Gehechtheid aan alles, wat je achter je zult moeten laten, maakt het je onmogelijk om te sterven, maakt het je ook onmogelijk om de gebieden, die achter de dood zouden liggen, te aanvaarden. En zo moet men de dood zoeken.

We vinden de grafputten, waarin men begraven wordt. De bloedputten. waarin men bijna verdrinkt in het levend bloed van de offerdieren. We vinden ook de sarcofagen en doodkisten, waarin een mens wordt neergelegd. Of het kluizenaarsbestaan in afgezonderde grotten, waarbij men ten hoogste als aangenaam punt van overpeinzing een schedel krijgt toegewezen of een geraamte, waarmee men zich dan over de vergankelijkheid van het leven verder kan bezighouden. Hier ligt wel de zuiverste erkenning van de innerlijke weg, zowel magisch als esoterisch gezien. Wanneer ik wees te verliezen, zal ik niet verdergaan. Maar wanneer ik alleen kan hopen te winnen en niet bang ben voor hetgeen ik verliezen zou, liggen alle wegen voor mij open. Wat ik het meest wees is het verlies van mijn leven. Dus moet ik eerst deze grootste angst overwinnen, opdat ik alle andere angsten kan overwinnen.

In de inwijdingsgebruiken wordt dit op heel veel manieren voorgesteld. Wij kennen verscheidene spelen, waarbij offers voorkomen – al dan niet reëel -. Zelfs de Grieken hebben nog spelen opgevoerd zij het in hun vroege geschiedenis, dus voor de overheersing door Rome waarbij op openbare theaters zelfs soortgelijke spelen gepaard gingen met het doden van een slaaf, die dan later herrees. Natuurlijk werd er dan gebruik gemaakt van een dubbelganger, die alleen maar het sterven op zich nam. De bedoeling was de herrijzenis weer te geven. Waarom? Wanneer ik weet, dat verliezen onmogelijk is zolang ik iets in mij draag, zal ik bereid zijn voort te gaan. En in vele inwijdingen in de oudheid dacht men dan ook, dat men beschikte over geheimen, die alleen aan de meest weerloze mensen konden worden toevertrouwd. Wij kunnen daarvan aardige voorbeelden vinden.

In het Boek Thoth staat bv. geschreven, dat hij, die de eerste regels durft lezen, omgeven is door een angstwekkend heir van doden en zo hij een ogenblik aarzelt of weest, door hen zal worden verscheurd. In Tibet bestaat de legende, dat degene, die inwijding zoekt en in de eenzaamheid gaat, wanneer hij weest in deze eenzaamheid (die het sterven symboliseert), zal worden verscheurd door zoekende demonen. Maar dat hij, die zich vrijwillig aan de demon tot offer biedt zonder angst, altijd in zich ongedeerd blijft, onverschillig wat er verder geschiedt.

De hypnose en de slaap spelen hier ook vaak een grote rol in de tempelslaap, de tempeldroom. Want men zal vaak de persoon, die ingewijd moet worden, zodanige suggesties geven (soms gebruikt men daarbij ook bepaalde hypnotische dampen, bedwelmende dampen om hem in de juiste toestand te brengen), dat hij voor zich inderdaad die dood meermalen moet overwinnen. En ook hier speelt bij dit overwinnen weer de reeks der oude elementen een rol. De mens is begraven in een berg. Teruggaan kan hij niet, hij moet voorwaarts gaan. En alleen, als hij niet de moed verliest maar zegt: “Ik zal leven. Ik erken dat de dood voor mij onmogelijk is, ook hier,” kan hij uit de ingewanden der aarde weer aan de dag komen. Hij wordt meegesleurd door een maalstroom tot het diepst van de zee, geconfronteerd met alle monsters, die daar leven. Hij moet voor zichzelf zeggen: “Ik zal opstijgen.” En ondanks alle belemmeringen rond hem stijgt hij op. Hij gaat door een vuurzee heen, hij gaat door een zee van allerhande giftig gedierte en steeds zegt hij voor zich. “Ik vrees niet.” En als iets hem bedreigt, tast hij het aan, al lijkt het het meest machtige, dat er bestaat.

Dit is logisch. Wanneer ik in mijzelf een groot geheim wil bevatten, wanneer ik in staat wil zijn boven het menselijke uit te komen, dan moet ik alle dingen, die een mens vreest, niet meer wezen. Zelfoverwinning en zelftraining waren een voortdurend deel van elke vroegere ontwikkelingsgang. Wanneer wij dit overbrengen naar het heden, dan ontstaat ook daar weer een reeks problemen.

Een mens, die de natuur volledig kan beleven, moet haar niet wezen, ongeacht welke uiting zij heeft. Wie dit wel doet en terugvlucht naar zijn menselijke beschaving en beslotenheid, uit angst dus, zal nooit harmonie kunnen vinden met die natuur Daarom moet de mens zich niet vervreemden van het natuurlijke bestaan, maar dit voor zichzelf openlijk en eerlijk erkennen en aanvaarden en zijn eenheid met de aarde, met de luchten, met al wat er aan krachten rond hem is, beseffen. Wanneer hij bereid is om zo nodig alleen en zonder iets de natuur in te gaan en de natuur dan toch nog te zien als iets, waarin hij leven moet en kan, heeft hij misschien bereikt wat noodzakelijk is, n.l. een harmonische gebondenheid met zijn milieu.

Het is logisch dat een mens, die zijn eisen gaat baseren op menselijke waarden en waarderingen, in zeer vele gevallen in moeilijkheden komt. Want hij kan zijn wereld niet accepteren, zoals ze is. En daardoor kan hij ook de werkelijkheid niet meer beleven, zoals hij is. In plaats van te leven in een wereld, die hem tezamen met alle leven verder stuwt naar een hoger begrip, naar een verdere ontwikkeling, is hij gevangen in een wereld, die vol vijanden en demonische verleidingen is. Hij bevindt zich midden in een zee van bekoringen. In zijn voortdurende strijd staat hij alleen. En hij kan zich alleen nog maar beroepen op enkele krachten, waarin hij gelooft. In feite moet hij verloochenen wat in hem of wat in de natuur leeft om nog te kunnen bestaan. En dat is dwaas,

De moderne mens heeft zich in vele gevallen van de natuur te zeer vervreemd. Hij wil de natuur alleen zien, zoals hij haar wil hebben. Wanneer het sneeuwt gaan we niet uit, wanneer het regent blijven we thuis alleen wanneer het mooi weer is, dan is de natuur aanvaardbaar. Is dat niet dwaas? De zee is mooi, wanneer het kalm is en de zon warm is en zelfs het water een zekere lauwe koelte heeft. Maar wanneer er een winterse storm woedt, dan is het water gevaarlijk, dan moeten wij ervoor vluchten, Wij mogen dat niet zien voor wat het is. Wij verbergen ons in onze huizen en doen net of het niet bestaat. Dat is dwaasheid. Toch zijn er heel veel mensen, die aan dit gebrek lijden.

Maar een mens, die leeft, is ook in deze dagen deel van de wereld. Wij behoeven geen pantheïsten te zijn, we behoeven niet alles als bezield en goddelijk te zien, wanneer wij niet willen En toch: bestaat alles uit dezelfde Kracht, waaruit wij bestaan. Het is deel van ons leven, van ons bestaan. Wij moeten van daaruit verder. En alleen in eenheid met die wereld kunnen wij verdergaan. Nooit buiten die wereld om. Wanneer de mens van heden dat niet begrijpt, is hij evenmin rijp voor een bewustwording of een inwijding als de mens, die eens faalde de natuur te overwinnen en haar te zien in haar ware gedaante, met haar schoonheid en met haar gevaren? Maar bovenal als iets, waarin hij leven kan en wat hij ongeacht wat er optreedt kan aanvaarden.

En zo is het ook met de dood. De dood is iets, waar men in vele gevallen niet graag over spreekt. We zien een zekere sentimentaliteit rijzen, waarbij men de dood maakt tot een soort punt van verheerlijking. De mens denkt aan de dood, wanneer deze hem toevallig bezoekt en dan gelooft hij toch niet, dat dit voor hem mogelijk is. Hij betreurt degenen, die heengaan; maar hij leeft en hij kan zich niet voorstellen, dat het voor hem eigenlijk precies hetzelfde is. Hij moet echter leren leven met het besef, dat leven en dood gelijk zijn. Er is misschien een verschil in uiting, maar verder niets. A priori is elke mens aan de dood gewijd, iedereen moet sterven. Hoe en wanneer, dat zal misschien niemand kunnen zeggen. Maar eens komt de dood, dat is zeker.

De dood is een natuurlijk bestanddeel van je bestaan. Die moet je a.h.w. elke dag zien als een vriend. Een vriend, die je eens zal ontmoeten op je levenspad en die het je mogelijk zal maken voort te gaan. Je moet die dood zo kunnen aanvaarden, dat alles, wat eraan vooraf kan gaan of ermee verbonden kan zijn, je geen vrees kan inboezemen. Net zo min als er wees bij je ontstaat, wanneer je geconfronteerd wordt met een eenvoudige behandeling, bv. door een manicure of een pedicure. Zo gewoon moeten al die processen zijn.

Kan de mens leven en dood aanvaarden, dan kan hij leren om te leven. Want eerst dan kan hij bevrijd van zijn angsten en zijn zucht tot zelfbehoud, zijn behoefte om zich te omgeven met alles, wat hem maar tegen de idee van dood en verlatenheid kan beschermen zonder wees anderen tegemoet treden. Hij kan waarlijk zichzelf zijn.

Er is niets, wat voor een mens erger is dan de idee, dat hij ineens wordt uitgeblust. Ik weet dat er mensen zijn, die zeggen dat ze de dood niet erg vinden. Maar dat komt, omdat ze er eigenlijk niet in geloven. Of omdat ze willen vluchten voor een leven, dat hun erger lijkt dan de dood. Maar zonder wees staan in het leven en in de dood, niet bang te zijn voor wat dan ook, ook niet voor belachelijkheid, een veroordeeld of verworpen worden door anderen, een verliezen van bezit, het dragen van verantwoordelijkheid is moeilijk te bereiken. Wanneer een mens dit in deze dagen kan bereiken, heeft hij ook daardoor weer de innerlijke kracht gevonden (de voorgaande spreker zou waarschijnlijk zeggen; het evenwicht en de harmonie), waardoor het hogere in hem werkelijk kan spreken. Dan valt de grens weg.

In vele oude mysteriën vinden we verder een typisch verschijnsel. Er is n.l. bij het werkelijk heiligdom tussen de plaats, waar de burger komt en de plaats, waar de ingewijde of priester kan plaatsnemen, steeds een onderscheid. En dit wordt door enkele treden aangegeven. Het is zo vreemd, dat zelfs waar geen bergen zijn men kunstmatig delen van de tempel hoger bouwt.

En dat in een tijd dat bouwen heel wat moeilijker was dan heden ten dage. Dat het bouwen van een gebouw met twee of drie verdiepingen een toppunt van bouwkunst was. vraag niet hoeveel werk dat kost. Zelfs wanneer men stenen heeft, die meer op roggebroodjes lijken of op Zeeuws tarwe (om een vergelijking te maken) dan op de baksteen, die u nu kent, ze bouwen met die verhoging.

Er moet een onderscheid zijn. En dat onderscheid wordt steeds door enkele treden aangegeven. Vaak is het aantal daarvan 3, 7 of 9. Het zijn symbolische getallen. Ze willen aangeven, dat je om van gewoon mens te worden tot iemand, die een inwijding kan aanvaarden en ondergaan, reeds bepaalde dingen in jezelf overwonnen moet hebben. Je moet een zekere harmonie met de natuur gewonnen hebben, je moet een begrip hebben gevonden voor God en de werkelijkheden van het leven. En hoe verder je gaat, hoe meer treden, hoe meer je in jezelf moet overwinnen, hoe groter meesterschap je moet bereiken.

En dan….wanneer je schijnbaar het hoogste hebt bereikt, sta je voor een voorhang. Een enkele keer is die uit steen gemaakt, zoals in bepaalde Egyptische tempels. Of er zijn een paar enorme vleugeldeuren, een soort porte brisee, maar dan buitengewoon groot, zoals wij dat bv. in Babylon en in Neder-Egypte kennen. Soms is het ook een gordijn, zoals wij bij vele Perzen en ook in Indië vaak vinden. Maar altijd weer gaat het hierom; het gordijn, de grens, die men moet overschrijden. De mens, die de waarheid wil erkennen, moet de grenzen van de dood achter zich laten. Dat wil niet zeggen, dat hij werkelijk en lijfelijk moet sterven, maar dat zijn bewustzijn alle fasen van het sterven, van het verlaten van alle dingen, aanvaardt. Wie gestorven is, heeft geen deel meer aan het stoffelijke van deze wereld, zegt men wel eens. En daarin ligt geloof ik het geheim van deze voorstelling, van deze gedachtegang. Om de wereld in waarheid te beseffen moet je er geen deel meer van zijn. Je moet er harmonisch mee zijn, maar je moet gelijktijdig afstand kunnen nemen van de verschijnselen. Zolang je in jezelf aan het verschijnsel gebonden blijft, beheerst het je. Op het ogenblik echter, dat je afstand doet van de verschijnselen als zodanig en ze waarneemt, alsof je er geen deel meer van bent, krijgen zij een totaal andere samenhang. Het beeld der waar hij ontstaat uit onthechting.

Ik zou zeggen dat ook dit weer de huidige mens en de huidige maatschappij moet gelden. Je zoekt tot bewustzijn te komen jezelf steeds weer moeten overwinnen. Maar denk niet, dat je met die eerste overwinningen er bent. Wanneer je die eerste drie treden moeizaam doorworsteld hebt, dan heb je een begrip gekregen van wat er kosmisch kan bestaan en wat de mogelijkheden zijn. Maar dan begint de eigenlijke taak pas. Je hebt dan pas begrepen wat je taak is.

Vandaar gaat het fase na fase verder, tot je geleerd hebt zo onthecht te zijn, zo los te zijn van alle dingen en gelijktijdig toch zo volledig harmonisch ermee, dat je het Al kunt zien en ervaren in zijn werkelijke gedaante. Of wij dit nu Isis sluier noemen, of Maya, de begoocheling, of we dit noemen het verschil tussen goddelijke waarheid en menselijke waarheid, dat is onbelangrijk. Er zijn waarheden, die belangrijker zijn dan het menselijk denken. Maar zolang je zelfs aan een bepaalde gedachten richting je persoonlijkheid gaat binden, ben je niet in staat onbevooroordeeld het andere denken in zijn juiste betekenis te zien. Wanneer je je bindt aan een bepaalde opvatting, aan een bepaald land, een bepaald systeem, een bepaalde godsdienst, dan ben je niet meer in staat om de anderen te beseffen, zoals ze werkelijk zijn. Het onvertekend beeld kun je alleen krijgen door de onthechting. En daarom is het streven ook in deze tijd noodzakelijk. Het streven naar het niet gebonden zijn.

Maar dan ook aan niets. Een van de aardigste voorbeelden, die we in de literatuur vinden van een inwijding, is wel de geschiedenis van iemand, die een verre tocht maakt. Hij wordt er op uit gestuurd van de ene leraar naar de andere. Nu leert hij ergens in een huis. Elders moet hij dienen in een herberg. Weer elders wordt hij leerling van een kluizenaar. Maar ten slotte moet hij moeizaam een berg beklimmen. En bijna zou hij eraf zijn gevallen. Maar als hij dan de berg beklommen heeft, ziet hij zijn eigen woning. Een typisch voorbeeld van het denken van de oudheid en tevens een aardige weerkaatsing van de werkelijkheid.

Wanneer u, mijne vrienden, begint aan uw pad van inwijding, dan denkt u dat u wordt weggedreven van uw eigen bestaan, dat u zichzelf volledig moet veranderen. U gaat allerhande dingen leren. U gaat zich wijden aan taken, die u eigenlijk vreemd zijn. En het is alleen maar noodzakelijk om u tot een waar besef te brengen van wat ge zijt. Ge zult niet anders moeten worden dan ge nu zijt, maar ge zult u bewust, onbevooroordeeld bewust moeten worden van wat ge zijt.

Ook hier ziet ge dus, dat de symboliek van de oudheid wel degelijk telt voor deze dagen. Maar de mens, die beseft wat hij in waarheid is en daardoor niet meer gebonden is aan bepaalde vooroordelen en bepaalde denkwijzen, die eerlijk zichzelf durft en kan zijn zonder enige beperking, die vindt voor zich ook de juiste weg van leven…uit zichzelf.

In verband hiermede is het misschien aardig te wijzen op de gedachtegang, die wij in Egypte vinden. In het begin hebben wij daar te maken met de farao, de zon eigenlijk, die in zijn kind (zijn zonen/ dochteren) regeert op aarde. Wanneer een farao sterft, noemt men hem Osiris, Want hij is het kind van de zon. Later beseft men, dat in alle mensen dezelfde kracht leeft en wordt elke dode dus als Osiris of herrezen Osiris aangesproken. Een beeld, dat ook mag tellen voor deze tijd.

Wij zijn echter geneigd om aan bepaalde personen een bijzondere geestelijke waarde toe te kennen. Men spreekt over Jezus, alsof hij iets anders zou zijn dan een mens, Hij is a.h.w. de herrezen Osiris, maar wij zijn nog degenen, die op onze eigen wijze moeten sterven. Toch is dat dwaas. Want allen zijn delen van dezelfde kracht, in allen ligt dezelfde mogelijkheid, dezelfde grootheid, dezelfde mogelijkheid tot erkenning, tot het uitdragen van licht. Daarom moet ook ieder maar beseffen. dat hetzij a.h.w. de Christus kan zijn. O, vergis u niet. Met degenen, die zeggen dat zij de wedergekomen Christus zijn. Dat zijn meestal mensen, die in schizofrenie of in een pijnlijk ontvluchten aan hun werkelijkheid, proberen zich een gezag toe te eigenen, waardoor ze aan hun eigen problemen kunnen ontkomen. De Christusgeest is de werkelijke liefdegeest, de werkelijke liefdeskracht. Ze is de werkelijke zelfverloochening, maar ook gelijktijdig de werkelijke aanvaarding van het leven. Ze is het openbaren van de hoogste goddelijke mogelijkheden en krachten op aarde, het openbaren van kosmische wijsheid en waarheid; en gelijktijdig het dienen van allen in nederigheid. Deze mogelijkheden zijn voor iedere mens weggelegd.

Hetzelfde vinden wij bij Mitras. In de Mitrasdienst gelooft men ook in de verschillende graden. Eerst is men ook daar dienaar. De jongste graden zullen altijd de ouderen bedienen. En zo nemen ze verschillende rangen aan, tot wij ten slotte hen krijgen, die kunnen vliegen, die zich kunnen losmaken van de aarde. Maar boven hen allen staat de werkelijke held. De held, die met de aarde worstelend haar overwint en zo wordt tot de zon. De mysteriën van de vier elementen spelen ook hierbij een rol. Maar het belangrijke is ook hier weer, het loskomen a.h.w. van jezelf.

En dan is er ook nog iets. Elke inwijdingsleer, die wij in de oudheid vinden, van de meest primitieve af tot de meest voleinde en filosofisch verantwoorde toe, is hard. Ze is niet geladen met de sentimenten, met de prettige illusies en gedachten van een mens, die meent dat het nog wel in orde komt. Het is altijd weer het verhaal van strijd, van het overwinnen. En die overwinning is er vreemd genoeg steeds een op die elementen, die de materie vertegenwoordigt. De mens wordt beproefd haast tot de dood toe. De mens moet sterven, voor hij leeft.

Het lijkt ons allemaal in deze dagen misschien wat vreemd. Waarom zou je moeten vechten met het leven? Waarom zou je voor jezelf alles, wat je waardevol acht of belangrijk, terzijde moeten stellen? Waarom zou je risico’s moeten nemen? Het zou toch zo gemakkelijk zijn, als een hogere kracht je daarbij zou helpen, nietwaar? In de ware esoterie of in de ware, witte magie bestaat dat niet. De oudheid heeft het reeds gezegd. De weg tot God is een weg, waarin je hard moet kunnen zijn tegen jezelf. Want ware liefde betekent nog niet zoetsappige zachtzinnigheid. Het betekent eerder het scheppen van alle mogelijkheden om het hoogste te bereiken. Wij vinden de goddelijke liefdeskracht altijd en overal. Maar we vinden haar nooit als een ons automatisch verlossend of helpend iets. Wij vinden haar steeds alleen als een kracht, die ons omgeeft en sterkt in ons eigen streven. Wij zijn het, die onszelf moeten overwinnen en niemand anders. Wij zijn het, die de kracht moeten vinden om de juiste openbaring aan ons eigen wezen te geven op aarde en in de geest. Wij zijn het zelf, die de juiste verhouding moeten vinden van het “ik” t.o.v. de kosmos.

Denk niet,  dat het ooit anders zal worden. In deze dagen hoopt men altijd maar, dat een ander uw verantwoordelijkheid zal kunnen dragen, dat een ander uw zondelast draagt dat een ander u de wijsheid en het licht geeft, dat ge zelf ontbeert? dat een ander u wel precies zal vertellen wat ge moet doen en uw besluiten voor u zal nemen. Maar dat kan nooit waar zijn voor iemand, die werkelijk esoterisch streeft, die werkelijk geestelijk hoger gaat.

Geestelijk hoger gaan wil zeggen: Je eigen verantwoordelijkheid dragen, je eigen besluiten nemen. Je ervan bewust zijn, dat wanneer je goed streeft er een kracht is die je helpt. Je ervan bewust zijn, dat Wanneer je goedbedoelend een verkeerde handeling zou stellen er altijd een kracht is, die je de mogelijkheid geeft om het verkeerde ongedaan te maken, om het zelfs tot een positieve waarde om te vormen. Maar het is geen kracht, die je behoedt voor tegenslagen. Het is geen kracht, die je ooit de noodzaak zal ontnemen om zelf te besluiten.

Om voor jezelf te zeggen: “Dit is waar” of “dit is niet waar.” Om voor jezelf te zeggen: “Dit kan ik aanvaarden. Zo moet ik gaan.” Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt, dat ik hierop de nadruk leg, Er zijn heel veel mensen, die menen dat een zijig, hoogdravend zijn in de plaats kan treden voor een waar streven. Niets is minder waar dan dit. Ge moogt rustig vreugdige mensen zijn. De grootste ingewijden waren vaak mensen, die konden lachen, die vreugde kenden, die altijd weer een goed woord hadden voor een ander. Die konden deelnemen aan elk feest, die in elk leed en elke vreugde konden delen als mensen.

Van de Boeddha wordt verteld, dat hij eens te laat bij zijn monniken kwam omdat hij met een lichte wouw, die zij veroordeelden, had zitten spreken over het leven zelf, de vreugden van het leven. Van Jezus wordt verteld, dat hij tot ergernis van sommigen van zijn volgelingen bruiloften bijwoonde. Dat hij deelnam aan zangfeesten ‘s avonds in de dorpen. Dat hij, wanneer het erom ging, er niet tegenop zag om met vrouwen, die men daar toch als minder prettig beschouwde, om te gaan of zelfs zich bezig te houden met personen, die als landverraders en ketters werden beschouwd. Hij maakte geen onderscheid, maar hij leefde het volle leven. En zo hebben alle grootmeesters gedaan. Want het bewuste leven wil zeggen: Deelhebben aan het leven, met een volledig begrip van wat je op je neemt, met de volle wil om de consequenties van al wat je doet te dragen. Een begrip dat de harmonie, die je met de wereld rond je wint, nimmer gewonnen kan worden door slaaf te zijn van die wereld, doch alleen door die wereld te begrijpen en in jezelf, de eeuwige krachten daarvan erkennend, een antwoord te vinden op al het eeuwige, dat rond je leeft.

Men heeft wel eens gezegd, dat magie niets anders is, dan het gebruik van bepaalde regels op de juiste manier. Tot op zekere hoogte is dat waar. Bepaalde vormen van magie zijn alleen maar een wetenschap, die zich bezighoudt met de niet-erkende aspecten van het menselijk wezen en bepaalde krachten, die buiten de direct menselijke wereld liggen. Maar het ware magische geweld, de goddelijke kracht en het waarlijk gezag worden nooit verworven door zwakte. En zelfs de meest zwarte magiër zal zichzelf moeten overwinnen, zodat hij niet weet, omdat hij anders de krachten die hij oproept niet zal kunnen bedwingen.

Een ieder, die tracht magisch of esoterisch verder te gaan, moet zichzelf harden. Hij moet hard kunnen zijn voor zichzelf. Niet zijn wereld ontkennende, maar in zijn wereld het voor hem of haar juiste pad kiezende en de consequenties aanvaardende, zonder te vragen of het ook anders kan.

Ik weet dat er ogenblikken zijn, dat zelfs de hoogste geest aarzelt om de consequenties te aanvaarden, die voortvloeien uit het leven en zijn daden. Maar dat wil nog niet zeggen, dat er ooit een werkelijk bewuste geest is geweest, die eenmaal geslaagd (dus tot ingewijde geworden) deze aansprakelijkheden ten slotte niet ten volle aanvaardde met een vreugdigheid, een gelatenheid en een verdraagzaamheid, die voor een gewoon mens onvoorstelbaar zijn. Het komt voort uit het onthecht zijn. Wanneer niets in uw wereld u bindt, dan is er niets in uw wereld, wat u dreigt. Indien er niets in uw wereld is, wat u bindt en niets in die wereld, wat u verliezen kunt, niets wat ge ten koste van alles zoudt willen behouden, dan zijt ge dus wij om te leven volgens datgene, wat in u bestaat. U bent wij om te streven op de voor u juiste wijze.

En van daaruit kunt u dan altijd een zekere conformiteit vinden met uw wereld. Want het is niet nodig om die wereld terzijde te stellen. Ook Jezus ging ter tempel. Ook Mohammed hield zich aan de regels van zijn tijd. En zelfs de Boeddha respecteerde alle gebruiken, voor zover ze niet in strijd waren met zijn leer en zijn eigen wezen. Wij behoeven de wereld niet te veranderen door absolute rebellen te worden, maar wij moeten wij zijn. Want soms zijn er punten voor ons zo belangrijk, dat wij hier onze eigen weg moeten gaan, ongeacht wat er uit voortkomt. Soms zijn er ogenblikken, dat onze eenheid met het geheel van de kosmos belangrijker is dan elk menselijk inzicht en elk menselijk begrip. Soms zijn er ogenblikken, dat onze innerlijke waarden belangrijker zijn dan leven of dood. Die ogenblikken te vinden is niet zo moeilijk. Die ogenblikken echter te aanvaarden en door aanvaarding van het geheel tot een glorieus einde te voeren, is voor velen in deze dagen te zwaar.

Het verleden heeft dit alles erkend. Met heeft aan al zijn magiërs en al zijn ingewijden, ja, zelfs aan zijn wetenschapsmensen zware proeven opgelegd. Het deed dit in het bewustzijn dat alleen de mens, die zichzelf meester is, het recht heeft om over anderen te heersen. Dat slechts de mens, die voor zichzelf niets wenst en niets begeert boven alles behalve zijn innerlijke harmonie en wezen, in staat is andere mensen geestelijk te leiden of de geheimen van de natuur of de geest in zich te dragen.

De oudheid is voorbijgegaan. U leeft in een nieuwe tijd. U ondergaat nieuwe krachten, een nieuwe werkelijkheid. Maar al deze nieuwe krachten, al deze veranderingen, al deze zo vurig begeerde vernieuwing is niets anders dan een nieuwe mogelijkheid, die bereikt kan worden langs dezelfde oude weg. De invloed in de kosmos moge veranderen, gij echter verandert niet mede. Ge kunt slechts de nieuwe kracht gebruiken. In de kosmos zijn misschien nieuwe mogelijkheden en gaven te ontwikkelen en krachten te ontplooien. Maar gij bezit deze daarom niet onmiddellijk. En zo gij ze bezit, zult ge ze nog op dezelfde wijze moeten leren hanteren en gebruiken als in de oudheid. Want een waarheid geldt boven alles. De mens die in zich de dood en de wees voor de dood overwint, de mens die in zich alle angst en alle begeerten met uitsluiting van al het andere weet te overmeesteren, elke mens die voor zich de mogelijkheid vindt om harmonisch te zijn met alle verschijnselen en aspecten der natuur, kan uit de nieuwe kracht zichzelf maken tot een exponent van het Goddelijke, zo ge wilt de drager van de Christusgeest, herboren Licht op aarde. Wie echter dit niet bereikt, zal nooit zichzelf volledig erkennen. Hij zal nooit volledig erkennen de God, Die in hem leeft en de vele krachten, die in hem wonen. Hij zal nimmer meester zijn, maar altijd ten dele slaaf.

Ik wil besluiten met de opmerking, dat in vele soorten van denken en geloof wordt gezegd, dat in vele incarnaties de eindbereiking gewonnen wordt. Niet in één mensenleven kunt u alles misschien bereiken, wat ik nu heb opgesomd en waarop ik u heb gewezen. Maar wij kunnen een begin maken met ons aanvaarden van de natuur zoals zij is, en het beheersen van onszelf door angsten en begeerten te erkennen, maar nimmer meester te laten zijn over ons handelen of over ons innerlijk wezen.

De mensen in deze dagen, die zover komen, zullen ontdekken dat er voor hen vele lichtende, en grote mogelijkheden zijn weggelegd; dat zij onmetelijk belangrijke zendingen en taken kunnen vervullen. Zij echter, die alleen in gedachten hiernaar streven en het nimmer in praktijk durven of kunnen omzetten, blijven dromers, die de werkelijkheid verder verliezen, naarmate de werkelijke mogelijkheden rond hen groter, maar voor hen meer onbereikbaar worden.

Daarmede, heb ik mijn bijdrage geleverd. Ik hoop dat ze u geïnteresseerd heeft. Misschien dat u aan de hand van hetgeen ik heb gesteld zelf uit menige oude wijsheid, die u ter beschikking staat, nieuwe stof ter overpeinzing kunt putten. Onthoud echter één ding: Al denkt u duizendmalen juist en ge vindt niet de moed om juist te handelen, dan is al uw denken waardeloos. Al handelt gij tienduizend malen juist en ge vindt daarvoor niet de juiste motivering en de juiste innerlijke harmonie, dan is al dit handelen waardeloos. Slechts degene, die zijn innerlijke waarden, zijn innerlijk wezen plus zijn daden, zijn verwerkelijking, samen kan voegen in een begeerteloos streven naar licht, harmonisch met alle dingen, bereikt het allerhoogste. Ook heden.

Meditatie:  WERKTUIG.

Een werktuig, een stuk gereedschap. En wanneer je alleen al kijkt naar wat een timmerman nodig heeft, dan zie je er van alles bij. Je ziet een hamer, een drilboor, een nijptang, je ziet er een schaaf bij en een beitel, een schroevendraaier, een rasp, een zaag en een priem. Allemaal verschillende dingen. En wanneer je zo dat timmermansgereedschap beziet, dan kom je tot de conclusie, dat om een volledig werkstuk te maken er wel heel veel verschillende soorten gereedschap nodig zijn. Het gekke is nu, dat er niemand vraagt, of er een stuk gereedschap is, dat al die taken kan vervullen. Integendeel, wat men vraagt is, dat elk stuk gereedschap op zich zo goed mogelijk is en dat het uit zichzelf zijn taak zo juist mogelijk vervult…aangenomen dat de werkman deskundig is.

Ik geloof dat het goed is, dat wij dit in ogenschouw nemen, wanneer we denken over onszelf en over onze wereld. Wij zijn n.l. zo geneigd om andere mensen te verwijten, dat ze zo op iets hameren, dat ze zo als een drilboor blijven doorgaan op één punt, dat ze zo heerlijk kunnen zagen, dat het zulke tangen zijn, enz. enz, (Lacht u rustig.) Maar is het niet waar? Wij verwijten de mensen dus, dat ze eigenschappen hebben, die ons schijnbaar niet bevallen, omdat ze niet bij ons passen.

Maar wanneer wij onszelf bezien, dan mogen wij toch ook wel zeggen, dat wij een deel van de schepping zijn. Dat God ook mede door ons Zijn schepping verwerkelijkt. En laten we dan nog even redelijk het beeld volgen. Dan zeggen we: Misschien is de hele schepping wel te vergelijken met een grote schrijnwerkerskast, die door God getimmerd wordt, en wij zijn het gereedschap, dat Hij ervoor gebruikt. Misschien ook meteen het materiaal, wie weet. Maar zo goed als er een boor moet zijn en een schroevendraaier, een hamer en een tang, zo zal God vele verschillende soorten gereedschappen nodig hebben.

Dat betekent, dat wij lang niet allemaal hetzelfde zijn en lang niet allemaal dezelfde weg kunnen gaan; dat conformiteit onder de mensen zelfs onmogelijk is. Want wij zijn voor verschillende taken geschapen, wij hebben andere mogelijkheden, andere gaven. Wat een ander bezit zullen wij niet hebben en omgekeerd.

Wij zijn van uit onszelf gezien misschien erg belangrijk, maar het kabinet kan niet worden gemaakt zonder schaaf. Maar ook niet zonder hamer of zonder tang. Alle gereedschappen zijn nodig om een perfect bouwwerk te maken, een perfecte constructie af te leveren.

God is de maker van het gereedschap en ook de maker van de schepping. En wanneer wij daarin een taak hebben, dan moet dat dus wel een taak zijn, die ergens verwant is met ons eigen wezen. O, niet wat we ons voorstellen te zijn! Neen, dat wat we werkelijk zijn. We zijn geschapen voor een bepaalde taak. We vervullen een bepaalde werkzaamheid binnen dit Al. En zo min als de hamer precies weet, waarom hij spijkers slaat op gene plaats en niet op deze, zo zullen wij niet altijd weten, waarom wij op deze plaats leven en niet op een andere. We zullen niet altijd weten, waarom ons nu juist dit deel van het leven te beheersen wordt gegeven, terwijl een ander zoveel andere punten heeft. Maar wij zijn het werktuig Gods.

Wij zijn het deel, dat wordt gebruikt om naast de stoffelijke schepping a.h.w. de volmaakte geestelijke schepping te openbaren. En als wij het zo zien, is het niet zo erg dat wij verschillen hebben. Dan is het ook helemaal niet erg, dat we een andere taak hebben dan een ander mens en andere mogelijkheden. Dan is het alleen maar belangrijk, dat wij binnen de mogelijkheden die wij hebben, binnen de taak die wij voor onszelf beseffen, zo goed mogelijk werken.

Wij moeten proberen om werktuigen van een goede kwaliteit te zijn. En zo goed als God in Zijn scheppende werking de mens en de menselijke geest als werktuig heeft uitverkoren, zo verkiest de menselijke geest zich bij tijd en wijle als zijn werktuig (om zichzelf vorm te geven misschien of zijn eigen taak beter te vervullen) ook een werktuig uit. Dat noemt hij dan de stof. En in de stof hebben wij dus ook dat instrument, dat werktuig, zo goed mogelijk te hanteren en te gebruiken.

Wij moeten zorgen, dat het zo goed mogelijk past voor datgene, waarvoor het bestemd is. En dat wil zeggen, dat soms iemand die blind is, veel belangrijker kan zijn dan iemand, die ogen heeft… op zijn plaats in het leven. Dat wil zeggen, dat een gebrekkige soms net zo belangrijk of belangrijker is dan een gezond mens, wanneer hij zijn plaats in het leven inneemt. Wij bouwen gezamenlijk de wereld, wij bouwen gezamenlijk de schepping. Het lichaam, dat je hebt is het werktuig, dat je daartoe gebruikt. In je leeft de waarheid: Dat is je taak, datgene wat je bent in Gods geheel. Vandaaruit bouw je je lichaam op tot iets, wat deel heeft in jouw wezen, dat het geheel van jouw wezen weer helpt te uiten.

En dan is het dus ook hier weer heel begrijpelijk, dat voor ieder een andere stoffelijke weg is weggelegd. de één zal geestelijk misschien gaan langs hoge sterren en langs ijle sferen en een ander zal misschien door de diepte van de materie moeten gaan. Maar als hij daartoe bestemd is, dan kan alleen de goede verwerkelijking en vervulling juist daarvan voor die mens, voor die geest, een vervulling van het “ik”, een beantwoorden aan God, een gevoel van eenheid met het Volmaakte tot stand brengen. En dan is het heel vaak mogelijk, dat een engel zo hoog als wij hem ook zien en lichtende en groot die ietwat faalt in zijn taak, minder gelukkig en minder dicht bij God is dan een mens, die in de diepte van de materie juist datgene is, waarvoor hij is geschapen. Laat ons dat niet vergeten!

Werktuigen zijn wij allen. En het hele leven is voor ons de materie, waarin wij onszelf, werktuig Gods, steeds juister, scherper en duidelijker moeten omschrijven en uitbeelden. En al onze geestelijke sferen zijn alleen maar die werelden, waarin wij onszelf als werktuig steeds duidelijker en beter zelf moeten omschrijven, opdat wij de wegen, waarop de Grote Timmerman of de Grote Bouwmeester of hoe u het zeggen wilt, ons voert, op de juiste wijze kunnen gaan.

Het is niet aan ons om te zeggen, waar wij moeten breken en waar wij moeten samenvoegen. Maar het is wel aan ons om te zeggen, dat wat ook onze taak is wij deze zo juist en zo goed mogelijk moeten volbrengen. Het is niet onze taak te oordelen uit een eigen standpunt over ons leven, ons lot en alles, wat het met zich meebrengt. Het is onze taak er voor te zorgen om dat, wat ons a.h.w. op ons pad wordt gebracht, wat onze mogelijkheden zijn, dat wij die verwerkelijken op een wijze, die overeenstemt met wat wij beseffen als ons wezen, onze taak.

Het is dwaas voor een mens om God te willen zijn of bij God te willen zijn in die zin, dat hij los staat van alle dingen. Want dat bereikt hij zo zelden. Maar wij hebben een reden tot trots. De Schepper Zelf, de grootste Macht die er bestaat, de meest eeuwige en lichtende Kracht, waaraan wij ook maar kunnen of durven denken, heeft ons genaakt als Zijn werktuig. Hij heeft ons de grote lijn van het Lot geschreven. Het is aan ons te zorgen, dat die lijn zuiver en goed en recht is. Niet wagend waarom die weg zo gaat, maar wagend of die weg goed gaat. Onze trots kan immers alleen maar zijn en de vervulling van ons wezen eveneens te beantwoorden aan de werkelijke zin van ons bestaan, aan datgene, waarvoor wij geschapen zijn.

En dan mogen wij ook niet verwachten, dat een ander diezelfde weg gaat. Zoals elk stuk gereedschap zijn eigen taak heeft en vele daarvan afwisselend zullen worden gehanteerd, zo zal het ook met ons gaan. En zoals een stuk gereedschap soms even mag rusten en terzijde wordt gelegd, zo zal het ook gebeuren in ons lot en ons leven, dat er een ogenblik komt, dat wij geen werkelijke taak hebben. Dan mogen wij zorgen dat wij onszelf zijn en uitrusten. Dan mogen wij zorgen, dat wij onszelf de vorm geven, waarmede wij zo dadelijk weer aan het werk mogen gaan. Maar als het ogenblik komt, dat net noodlot ons grijpt, dat het ons weer voor een probleem stelt, ons een nieuwe mogelijkheid biedt in het leven en ons een nieuwe taak geeft, dan moeten wij klaar zijn. Klaar om te beantwoorden volgens datgene, waarvoor wij zijn geschapen, dat in ons is geschapen als wezen en werkelijkheid van ons bestaan, opdat wij de goddelijke wil vervullen, zo juist, zo goed en zo krachtig mogelijk.

Wat anders is er nog van belang? Want slechts hij, die Gods taak in waarheid goed vervult, gehanteerd door de grootste Kracht des levens, zal in zich de vrede kennen van een, die als een verlengstuk a.h.w. van de Werkman, van zijn God, Gods wil openbaart, verwerkelijkt en daarin de vervulling vindt van zijn leven. En ten slotte waarschijnlijk het besef van zijn taak en misschien zelfs van het bouwwerk, van het meesterstuk, dat de grote onbekende Werkman met Zijn vele instrumenten maakt voor Zich, de volmaaktheid van Zijn wezen, uitgedrukt ergens en hoe weten wij niet door middel van ons allen, van al het zijnde dus.

En als ik het goed begrijp, zullen wij omdat wij bewustzijn hebben de volheid daarvan kunnen proeven, wanneer wij op onze plaats, onze taak vervullend, de voltooiing van het meesterwerk steeds zuiverder voor ogen zien. Tot wij het werk zien als iets, dat met God samen geschapen is, door ons… dank zij Zijn kracht en Zijn leiding, maar mede door ons. Zodat wij kunnen zeggen: “Uit ons werken en Uw leiding, O God, hebben wij Uw leven en Uw wezen ontdekt, Uw krachten ondergaan en de waarheid van ons bestaan gevonden.” Ik geloof, dat als wij zo denken over een werktuig, over een instrument, dat wij dan de juiste richting van denken wel gevonden hebben.

image_pdf