12 november 1963
Ik wil graag deze bijeenkomst even voor u inleiden. Wij hebben deze keer twee sprekers en u zou dit misschien een klein beetje een oosterse avond kunnen noemen. Beiden vinden nl. hun origine en hun grootste bewustwording, in het Oosten. Deze sprekers zullen proberen u iets in te leiden in de begrippen ruimte, tijd en materie en vooral ook de esoterische begrippen, die er achter liggen.
Het is voor ons altijd onmogelijk om te zeggen wat een gastspreker precies wil gaan doen. In enkele gevallen voelen wij ons verplicht er commentaar bij te geven. Ik weet wel dat heel veel mensen dat als sacrilegie beschouwen, maar het is beter dat begrepen wordt wat er gezegd wordt dan dat het alleen maar mooi is.
We zullen proberen om deze bijeenkomst zonder pauze af te handelen. Het maakt het ons eenvoudiger om de noodzakelijke sfeer en stemming te handhaven, die voor het begrip en het aanvoelen van hetgeen dergelijke sprekers brengen, toch altijd ook erg belangrijk zijn.
Ik mag nu plaats gaan maken voor de eerste spreker, maar zou nog even willen opmerken, dat het dus mogelijk is, dat een van die sprekers prefereert om eenvoudig de stem van het medium te gebruiken. Dat gebeurt wel meer en maakt de uitdrukking misschien wat vlakker, maar aan de andere kant de uitdrukkingsmogelijkheid wat groter. Ik vraag uw aandacht voor de eerste spreker.
0-0-0-0-0-0-0-0
Bij het zoeken naar waarheid, naar wijsheid, worden wij altijd weer met problemen geconfronteerd, die samenhangen met tijd, met ruimte en zelfs met begripsmoeilijkheden omtrent die waarden. Ik wil graag beginnen aan de hand van een klassiek voorbeeld deze dingen voor u iets te verduidelijken. Ik heb klei, doodgewone klei. Die klei maak ik wat vochtig. Ik vorm haar, ik droog haar en zij wordt tot een pot. Er is nu niets, wat klei en dan weer niets. En dat niets in die pot maakt de pot bruikbaar. Het is dus een vormgeving, waarbij eigenlijk ruimte moet overblijven, wil het geheel zijn zin hebben, zijn nut.
Ik maak een rad. Ik snijd het hout. Ik smeed er misschien nog een band omheen. Ik gebruik 24 of 36 spaken en in het midden zet ik een stevige klos. Maar wil het rad kunnen functioneren, wil het zin hebben, dan moet er in het midden niets zijn.
Dit niets is belangrijker dan een mens zich pleegt te realiseren. Want al wat wij doen in ons leven is; met ons eigen werken en met ons eigen denken wordt geen gestalte, aan iets van de oneindigheid, dat voor ons ledig blijft. Op het ogenblik dat wij uitgrijpen maar een grote macht, zullen wij zeggen; wij willen die macht in onszelf ontvangen. Maar die macht is voor ons op dit ogenblik als het Niets. Uit onze gedachten vormen wij ons wezen, ons begrip, onze ontvankelijkheid. En pas wanneer dit tot stand is gekomen, kunnen wij in dit niets, in dit ledig, dat in ons bestaat, die kracht vinden.
In het leven zal menige mens geconfronteerd worden met de belangrijkheid van het bestaan en gelijktijdig de schijnbare zinloosheid. Hij begrijpt nl. niet, dat al wat er gebeurt alleen maar zin heeft als een vormgeving. het “ik” is iets. Maar dit iets moet in zich ruimte hebben, een niets. Want alleen dan kan dit ik in zich iets ontvangen, wat van eigen wezen verschilt.
Wanneer u onbevredigd bent in uw leven, dan is er dus een hiaat, een niets; en de mens is geneigd die hiaten zo goed mogelijk te vullen. Maar wanneer ik dit zelf doe, dan wordt mijn wezen een massief geheel. En die massiviteit is geen plaats voor iets, wat voor mij immaterieel, irreëel, niet deel van mijzelf of mijn wereld is. Waar het hiaat echter aanwezig is en begrepen wordt, daar kan zij de ruimte zijn, waaromheen ons wezen gebouwd wordt, in volledige evenwichtigheid zelfs, omdat wij weten; de hiaten van ons leven zijn de enige mogelijkheid om een andere, een hogere kracht te ontvangen. Toen ik mij tot u wilde gaan richten, heb ik getracht iets te vinden van de begrippen van uw wereld en de toestanden van uw wereld om u dit duidelijk te maken. U moet eens opletten.
Iemand die een grote heilige is, iemand die dus onnoemelijk dicht bij het Goddelijke staat en misschien die kracht in zich wezenlijk aanvaardt en gevoelt, is een in wezen een onevenwichtig mens. Er is een hiaat in zijn leven, een heel groot hiaat. Maar in plaats ernaar te streven die zelf te delgen, heeft hij er zin aan gegeven. Hij heeft het gemaakt tot de ruimte in het “ik”, waarin een hogere kracht zich kon manifesteren.
Een medium is een mens, die ergens onevenwichtig is. Hij heeft ergens een leegte in zichzelf. Wanneer hij weet wat de leegte is, kan hij er gebruik van maken om op deze wijze andere krachten via zijn wezen te laten spreken, zoals ik dit bv. op het ogenblik doe. Een medium, dat niet beheerst is, is een open schaal, die in de vrije lucht staat en wordt gevuld door alles, wat naar beneden dwarrelt. Die schaal zal zelden waardevolle dingen ontvangen en zal meestal veel residuen in zich moeten, blijven behouden van hetgeen hem beroerde. Maar ook hier was er een hiaat.
Een mens, die geniaal is, een mens die streeft om alles te beseffen en te denken, is niet zoals u denkt een evenwichtig mens. Integendeel, hij is een onevenwichtige. Maar zijn onevenwichtigheid heeft hij beschouwd als een doel en hij heeft het onredelijke element gebruikt om die leegte te vullen en getracht om het onredelijke om te zetten in het redelijke. En daardoor gaat hij a. h. w. vooraan bij de tocht naar materiële beheersing of geestelijk besef, waarop de gehele mensheid zich steeds bevindt als een eeuwige pelgrimage.
Ook u hebt in uw wezen altijd ergens een hiaat. Er is een ledig. Zolang u dit ledig verwaarloost heeft het geen zin. De klei moet bewerkt en gebakken worden, voor zij een waarlijk bruikbare schaal of pot wordt. Ons wezen kan niet ledig zonder meer aanvaarden. En het ledige op zichzelf heeft geen zin en geen betekenis voor ons. Maar op het ogenblik dat wij begrijpen, dat ons wezen a.h.w. moet worden opgebouwd rond dit ledig, evenwichtig sterk en hard, dan kunnen wij juist met deze schijnbare gebreken het beste bereiken.
Wijsheid is een begrip, dat hierbij onmiddellijk aansluit. Wijsheid is het ontvangen van waarden, die niet van jezelf zijn ín jezelf, zodat ze – zij het tijdelijk – deel uitmaken van jezelf.
Wat er van overblijft is ergens een essence, een geur, waardoor je altijd weer datzelfde zult herkennen. Niet vanuit een persoonlijk standpunt alleen, maar met een zekere objectiviteit. En onze weg door het leven welke wereld of sfeer wij ook betreden, hoe wij ook incarneren is altijd weer het zoeken naar een aanvulling van het ledige, naar een evenwichtige aanvulling.
Want wij zoeken wijsheid en begrip.
Laat mij nu trachten u iets te vertellen over de wijze, waarop die structuur van het “ik” tot stand komt. Om de pot te maken moet ik eerst klei vinden, die geschikt is. Die moet ik opgraven. Ik moet ze zuiveren eventueel. Ik moet ze kneden, totdat ze van structuur egaal is. Dan moet ik weten welke vorm ik haar geef. Ik moet dus een doel hebben. En zelfs dan heb ik vaak hulpmiddelen nodig, of tenminste een zekere kundigheid, om de vorm te scheppen. Heb ik de vorm geschapen, dan is er een tijd van rust; drogen. Na die droging komt het vuur, de loutering, waarin de hardheid wordt bereikt, die noodzakelijk is om een bruikbaar vat te scheppen.
Wanneer je een mens ziet, dan kun je hem op twee manieren zien. Als een punt: mens. Een punt in de tijd, dat zich verplaatst. Je kunt hem ook zien als de tijd zelf, waarin het beleven slechts een ogenblik realisatie betekent van een klein deel van een onmetelijk geheel. Wanneer wij proberen te bouwen aan onszelf, dan zullen wij beginnen met onszelf te worstelen. De mens is tenslotte niet veel meer dan een amfibie, half materie, half geest.
Hoofdzakelijk levend in de voor hem nog zoete wateren van het materieel bestaan, soms daaruit ontsnappend naar de kusten van een rijker, vrijer en lichter geestelijk bestaan. De mens begint altijd met te strijden met zichzelf. En wanneer hij in die strijd met zichzelf ontdekt, dat zijn materiele wereld niet alles is en hij voor het eerst tracht het gebied van de geest te betreden, dan verplaatst hij a.h.w. de klei. Hij brengt vanuit zichzelf een nieuwe situatie tot stand.
Er zijn veel mensen, die daarmee geen genoegen nemen. Ze zeggen: Wat is al mijn worsteling waard, wanneer mijn probleem alleen wordt overgebracht naar elders? Ze zeggen: Reïncarnatie kan ik niet aanvaarden, want waarom zou ik wederom alle lijden en alle vreugden en zorgen van het leven kennen? Toch zullen zij die dingen moeten aanvaarden. Want voor de klei ter plaatse is, is het niet goed om ze te mengen.
Daar begint de strijd van de mens met zijn God, met zijn goden. God is een onbegrepen waarde. De meeste mensen aanbidden geen God, maar iets wat zij God noemen. Voor de een zit die in het plafond, voor de ander in een beeld, en voor een derde misschien ergens achter de zon. Maar het niet de Al-God, de ware adem des levens, die zij aanbidden. Toch heeft de mens het contact met die God nodig. Hij zoekt het begrip van een scheppende en schenkende eenheid, die in zijn leven doordringt en zijn wezen verandert. Dit is een tweede fase van zijn vorm. Want nu voor het eerst wordt hij a.h.w. kneedbaar. De begrippen. kunnen een feller spel spelen, de gedachten volgen sneller elkaar op.
Nu zou hij – geladen met die godskracht – vrij willen zijn. Maar dat kan niet. Er komt het lijden. Niet omdat het lijden prettig is of noodzakelijk, maar omdat alleen op deze wijze een werkelijke integratie van zijn wezen met de ontvangende kracht mogelijk is. Zijn structuur moet gelijkmatig worden. De mens, die dit beleeft, verzet zich naar al te vaak en vraagt zich af : Waarom moet mij dit overkomen? En hij vraagt zich al te vaak af of hij deze dingen nu wel aanvaarden mag en kan.
Maar dan maakt hij het moeilijk. Want de klei moet gekneed worden. De tegenslagen en ook de plotselinge ogenblikken van vreugde tezamen, de eeuwige golvende beweging van energie en energieloosheid, van vreugde en smart is noodzakelijk.
En pas wanneer de mens daardoor evenwichtig is geworden in zichzelf, begint de bouw. Want dan kan de klei vorm krijgen. Er zijn in de kosmos scheppende gedachten. Gedachten, die zozeer inherent zijn aan de Schepper Zelf, dat wij ze haast niet als gedachten onderscheiden, voor wij geleerd hebben de Schepper ook in ons te dragen. Die gedachte is het, die ons duidelijk maakt, wat onze vorm is. En nu beginnen wij enerzijds te verliezen. Want het “ik”, dat wij meenden te zijn, breekt plotseling uit in een dimensie, die wij niet kennen. Het wordt meer en meer een onbegrepen wegvluchten van wat we tot op dit ogenblik werkelijkheid hebben genoemd.
Zouden wij daarbij vergeten, dat wij uit die werkelijkheid en voor de mens is dat dan meestal de materie ontstaan, dan zou het vat geen bodem hebben en waardeloos zijn. Maar begrijpt men dat men in die wereld leeft en zoekt men niet de zin van het geheel te doorgronden, naar aanvaardt men eerst de vorm, waarin eigen wezen zich ontwikkelt, dan komt er een ogenblik van stilstand. De pottenbakker zet het wiel stil. Hij verwijdert het geheel van zijn basis en de mens zweeft tussen geest en materie. Hij vraagt zich misschien af wat de werkelijkheid is. En voor alles wordt hij overweldigd door een gevoel van verlatenheid, dat hem de hele wereld en alle sfeer en leven doet zien als een droge woestijn. Dit is de tijd van rust.
Is er verzet, dan brokkelt de klei, dan is het baksel niet mogelijk. Maar op het ogenblik dat de mens beseft, dat zelfs die periode van droogte ergens voor hen (voor haar) noodzakelijk is en hij die aanvaarden kan, komt de laatste fase. De fase, die soms in de geest naar vak ook in de materie zich afspeelt.
Er ontstaat een vlam in je wezen. Het is een soort hartstocht. Een hartstocht, die soms het spel van alle zinnen omvat en soms alleen maar is het spelen met fantastische beelden, ergens in een werkelijkheid, die voor mensen niet mag bestaan. Het is een voortdurend je genoopt voelen en opnieuw en opnieuw uit te grijpen. En je vraagt je af, waarom de wereld niet op je reageert. Je zou op dat ogenblik alleen willen zijn, en toch kun je de eenzaamheid niet verdragen. Het is een felle gloed, die je wezen opjaagt tot een koortshoogte en alle stellingen en leringen doet verdwijnen, omdat ze geen betekenis meer hebben.
Dit is de tijd, waarin een mens zijn geloof verliest. De tijd, waarin een mens het vertrouwen verliest in leven en mensheid en toch zich eeuwig gejaagd voelt om te leven. Ook dan scheurt menig baksel. Maar degene die dit doorstaan kan, die ook dit geheel kan aanvaarden als een vorming van zijn wezen, hij vindt na dit alles rust. Langzaam en onmerkbaar verflauwen de vele ongewenste emoties, de voortdurende ongewenste contacten en beroeringen met de wereld. Maar er blijft iets over, dat die wereld objectief kan aanvaarden en zien. Het vat is klaar.
En vanaf dat ogenblik is er alleen naar het wachten. Het wachten dat gekenmerkt wordt door het begrip van onthechting, omdat er niets meer is, dat men bereiken kan met zintuigen of met geestelijk werken en streven, dat uit het “ik” en eigen wil voortkomen.
En zoals het wat dan door de kostbare wijn of het koele water gedrenkt wordt en opnieuw zijn wezen verandert, dan komt er het ogenblik, dat het gebruikt wordt. Dan drinkt het “ik” de totaliteit in van het onbekende; dingen die vreemd zijn, puur uit zuiver, zoals hij ze nooit heeft gekend. En voor hij het weet is hij een functie geworden van dat andere. Hij is als de poreuze kruik, die het water koel houdt, opdat de dorstigen zich kunnen laven. Hij is niet zelf meer. Hij is door eigen wil en aanvaarding functie geworden van dat andere, dat Grote. En dan eerst – en alléén dan – is de hiaat in het “ik” verdwenen en heeft alles zijn zin gekregen. Eerst dan is de stortvloed van momenten voorbij en blijft de tijd als een sereniteit van zijn, die in zichzelf besloten is.
Ge vraagt u misschien af, waarom ik u spreek van deze dingen. Is er dan in velen van u niet, juist in deze tijd, angst, gevoel van onmacht, verwerpen van alle dingen. Is er dan niet in velen van u een onbegrepen en ledige hunkering naar iets, een dorst die door niets te stillen schijnt? In uw tijd wordt er een vuur van loutering gestookt voor hen, die rijp zijn. In uw tijd, in dit moment dat gij, Nu noemt, is er voor velen voor het eerst een vreemde drenking van het “ik” met die eerste essentie van het Goddelijke. En zij menen reeds volmaakt te zijn.
Daarom moet het gezegd worden in deze dagen; daarom tracht ik het u zo eenvoudig mogelijk duidelijk te maken. Wat ik ben is alleen vorm. Wat ik schenk is niet van mij. Het is dat, wat in mij bevat is, een andere kracht. Ik tracht u iets te geven, waardoor uw wezen de soepelheid en de kneedbaarheid verwerft, waardoor ge kunt komen tot vorming. Ik tracht u de troost te geven van hen, die wachten tot voor hen het uur van laatste proeve komt; de confrontatie met een hen haast verslindende wereld, een gloed waartegen zij menen niet bestand te zijn, maar die in wezen hem vormt tot hun eeuwige bestorming. En nu wil ik u nog iets meer zeggen, zo ge nog geduld hebt mij aan te horen.
Er bestaan zeer vele opvattingen over tijd. De mens maakt er zich een beeld van. Maar is tijd eigenlijk niet beleven? Tijd is beleven, ja. En tijd is het proces van onze wording. Wanneer wij zeggen dat de tijd voortschrijdt, veranderen wijzelf. En als wij niet veranderen, staat de tijd stil. Wij zijn ergens de tijd. Want in onze verandering scheppen wij de illusie van een wereld, die met ons verandert.
De beschouwer verandert van plaats en hij meent dat hij stilstaat en dat de wereld rijst of daalt. Zo vertekenen wij een werkelijkheid vanuit de tijd. En zolang wij onszelf slaven maken van de tijd, worden wij geregeerd door de begoocheling van een veranderende wereld. Dan zijn wij niet bereid en ons te laten kneden, te laten vormen, te laten harden. Dan zoeken wij alleen maar naar de bevrediging, waardoor het “ik” aangepast is aan de wereld, niet beseffend dat de wereld zich in feite aanpast aan ons.
We kunnen tijd zien als een kracht of als een vloed. Maar is de tijd op zichzelf niet het ledige? Zoals er een ledig moet zijn, opdat er een schepping is. Zoals er een duister moet zijn, opdat er een licht is. Zoals er smart moet zijn, opdat er vreugde kan bestaan. Zo moet het niets er zijn, dat we tijd noemen, omdat we het niet begrijpen. En vanuit onszelf moeten wij leren meester te zijn van de tijd.
Wij kunnen onszelf niet ontworstelen aan de tijd, geloof dat niet. Want ons leven betekent immers bestaan ergens in de tijd. Maar de tijd, die wij beseffen als voortvloeiend uit onszelf, schept ons het meesterschap, waardoor die tijd voor ons wordt gericht tot ons doel. In plaats van minuten zijn er taken. In plaats van jaren zijn er rijpingen van eigen wezen. Door je vrij te maken van het jachtig beantwoorden aan de wereld en terug te keren tot je eigen beleving, tot je taak en dit als enige maatstaf te zien van je bestaan, kun je als mens (en ook als geest) vrijelijk de vorm vinden, die bij je past.
Denk niet dat het mogelijk is het lijden of het duister uit te schakelen, wanneer je meester bent over de tijd. Maar je verliest jezelf er niet neer in. Je verliest je niet neer in een begoocheling en in een waan. Je bouwt niet je lijden op uit duizend angsten voor morgen en duizend. zoete herinneringen aan gister, maar je bouwt je realisatie op uit het heden, uit de taak die je nu in jezelf erkent.
Dan is het lijden altijd dragelijk. En de vreugde, zij is fel. Want wie morgen, een groter vreugde verwacht, verheugt zich heden niet. Maar wie heden de vreugde proeft zonder te weten wat morgen zal zijn, hij drinkt de vreugde tot de laatste druppel. Hij verzadigt zich met wat het heden biedt. En ook dat is iets wat een mens moet leren. Ook dat is iets, wat een geest moet verstaan.
Wees eenvoudig. Leef niet naar de uren van een klok of naar de eisen en begrippen van uw wereld, maar naar de taak in uzelf. En wijd uzelf daaraan volledig, hoe eenvoudig of hoe moeizaam ze zij. Komt het lijden tot u, het conflict, draag het, los het op. Komt de vreugde tot u, baad u er in, opdat ge verjongd en verfrist moogt zijn voor het volgende ogenblik, dat deel uitmaakt van uw bestaan. In de vorming van het “ik”, vrij van de waan (niet vrij van een begoocheling, naar vrij van de waan, dat er iets rond je is, dat bepaalder is dan jezelf), vrij vooral van de illusie dat je iets in waarheid kunt zien, kunt u uw vorm vinden, kunt u meer en meer in u dragen van de werkelijkheid. Denk niet, dat het allemaal zo gemakkelijk gaat. Niets komt vanzelf, ook niet wanneer het u toelijkt, dat het wel gebeurt. In alles zijt ge zelve mede deel en oorzakelijk. In alle dingen zijt gij het en is het de taak in u, die bepaalt hoe ge zult reageren, wat ge zult ondergaan. Ge kunt niet ontkomen aan de knedende handen van de levende kracht. Ge kunt niet ontkomen aan de vormende werveling van het eeuwig rad, dat draait, waarop gij gevormd wordt tot een wat, in staat de ware kracht te ontvangen. Begrijp dit. Maar al is het misschien moeilijk het leven altijd te aanvaarden, wanneer het besef er is van de zin en het begrip, dat de weg is vandaag de problemen van vandaag op te lessen, vandaag de vreugden te drinken, die het heden biedt, dan zult ge leren u te onthechten van de waan van de mensen. Dan zult ge zelfs in een tijd als deze met zijn verwarringen en spanningen, met zijn overstelpend weerkaatsende menselijke gedachten, een vrij mens zijn. Een mens, die het pad vindt naar een bewustwording, waarbij innerlijke kracht en uiterlijke vorm samengaan.
Waarbij het “ik” zelf een omschrijving wordt van een deel van die oneindigheid, die ons ledig toeschijnt, omdat we haar wezen niet beseffen. Vraag niet aan uzelf: Wie ben ik? Vraag niet aan uzelf: Wat zal ik zijn? Vraag aan uzelf; wat is nu mijn taak? Want wie zijn taak zoekt, en volvoert zo goed hij kan, zo goed als hij beseft, zo goed als hij vermag, die vindt de waarheid omtrent zichzelf en daarmede de vorm, waarin hij eens voltooid zal zijn.
Ik hoop dat ik erin geslaagd ben waarheden, die kosmisch zijn en innerlijk, terug te brengen tot iets wat redelijk aanvaardbaar is. Maar onthoud wel: Ook de rede is het wat, dat wij bouwen, opdat wij de niet-redelijk te beseffen krachten en werkingen, die deel zijn van ons wezen, daarin kunnen ontvangen en aanvaarden.
Waar ge ook zijt en waar ge ook gaat, zolang gij de vorming aanvaardt en zoekt, is de vormende kracht met u en is niets zonder zin. Ik wens u begrip hiervoor, opdat ge in de zinrijkheid van het leven de vreugde moogt vinden, die anders in de monotonie van uw tijd misschien teloor gaat.
0-0-0-0-0-0-0-0-0
Het is moeilijk en na een voorganger als hij, die zo juist u verlaat, de woorden te vinden, waarmee ik mijn eigen bijdrage aan deze bijeenkomst verder kan omschrijven, zonder u te kwetsen of te vervelen.
Het leven is kracht. Dat is een heel eenvoudig woord. Maar kracht is de ongekende bron van het leven, Kracht is de totaliteit van sterren en zon en maan. Kracht is het ontstaan en het sterven. Kracht is de onmetelijke ruimte, de wereldzee, waaruit de aarde gekarnd wordt door onbegrepen goden. En die kracht is een deel van ons bestaan.
Voor mij is het noodzakelijk u iets over die kracht te zeggen. Kracht ligt in alle dingen. Elke klank die geuit is een kracht. Elk gebaar dat ge maakt is een kracht. Elke gedachte die ge denkt is een kracht. En alle krachten warrelen rond en beroeren elkander en vermengen zich.
En uit de warrelende veelheid van al deze dingen ontstaat de kracht des levens, die gij kent.
Men roept in uw wereld om rechtvaardigheid. Maar ik zeg: De kracht zelf is recht en rechtvaardigheid. En buiten deze bestaat er geen recht en geen rechtvaardigheid. De wereld roept om zekerheid. En ik zeg u: Buiten deze kracht bestaat er geen zekerheid. Gij zijt deel van de zekerheid, indien gij er harmonisch mee zijt. En ge gaat te gronde wanneer ge niet beseft, wat die kracht is. Ge beroept u op menselijkheid en ge zegt dat menselijk zijn de kracht is van uw bestaan. Doch wanneer de omstandigheden zich veranderen zijt ge als verscheurende dieren. Ge predikt vrede en ge gebruikt geveld. En zo kan ik u duizenden malen aantonen, hoe vreemd gij zijt, wanneer ge denkt aan kracht niet beseffende dat zij geen recht kent buiten zichzelf. Niet beseffende dat ge geen inhoud heeft buiten zichzelf. Niet beseffend dat uw hele leven alle dingen bepaald worden door die kracht en dat alle samenspel van krachten in de kosmos bepaald wordt door dit ene: het besef van de kracht.
Mijn voorganger had een mooi beeld. Een beeld dat ik ken, want hij heeft het in het verleden eens neergeschreven. Ik kan u niet zo’n plastisch beeld geven als hij. Want hoe kun je kracht uitdrukken? Elke uitdrukking, die je geeft aan kracht, is een beperking van haar vitaliteit en haar werk. Maar ik kan u misschien iets anders zeggen. Wanneer gij gelooft – hoe beperkt dan ook – dan is dat geloof een kracht. Het is geen aanwijsbare en bewijsbare kracht. zonder meer want uitgewerkt in uw wereld, is het gelijk aan de kracht van gedachten en vele andere krachten. Maar wanneer ge geloof bezit, bezit ge meer kracht dan anders. Wanneer ge vertrouwen hebt in uzelf, dan kunt ge meer volbrengen. Vertrouwen in jezelf is kracht.
Wanneer je besef hebt voor je eigen aansprakelijkheden en je richt die t.o.v. anderen, dan kunnen ze kracht worden. Maar als je tracht de emoties te richten t.o.v. anderen, dan blijken ze zwakte te worden.
En dit nu is de boodschap, die ik vandaag met u wil bespreken: Zolang in mijzelf het geloof er is, in mijzelf de zinrijkheid, het vertrouwen leeft, is er kracht. Zodra ik deze dingen buiten mijzelf zoek of vanuit mijzelf tracht te projecteren, zonder ze eerst aan te passen aan mijn wezen, worden zij tot zwakheid.
leder is sterk in zich en er bestaat geen verschil in kracht tussen de dwaas, waarom het dorp lacht en de wijze, waarvoor de hele wereld buigt. Er is geen verschil, want de wijze is misschien zwak en de dwaas kan sterk zijn. En de mensheid, oordelend vanuit haar denken en haar standpunt, verdoemt de één en prijst de ander zalig. Maar ik zeg u; ze zijn gelijk in waarde. Of misschien zelfs is hij, die afgewezen wordt en verdoemd, sterker dan de ander.
Kracht is iets, wat je moet leren hanteren en gebruiker. En kracht, zoals ik die bedoel, levende kracht en werkelijke kracht, is niet iets, wat door de rede kan worden bepaald.
Wij kunnen zeggen: God is liefde. Maar die liefde Gods wordt voor ons eerst werkelijk, wanneer wij haar in onszelf erkend en ervaren hebben. Zolang wij haar buiten ons zoeken, vinden wij i.p.v. liefde slechts gestrengheid, toorn, haat en onrechtmatigheden.
Wanneer wij zeggen: God is schoonheid, dan moet het begrip voor schoonheid in ons leven. En ziet, het antwoord is er: De wereld is schoonheid. Maar zolang wij alleen naar van buiten de schoonheid zoeken, die tot ons komt, is er meer hatelijks en lelijks dan schoons.
Ge zult dit begrijpen. En ge zult mij vergeven dat ik misschien woorden heb gezegd over de mensheid, die niet altijd even prettig zijn.
Want ik probeer u het geheim te vertellen van deze tijd, zo goed als van de eeuwigheid. Ik probeer u de weg te banen zowel naar uw innerlijk begrip en uw innerlijke rust, als naar uw beheersing van uw omgeving. En dan wordt het moeilijk, omdat een gevoel, een onredelijkheid, zo moeilijk in woorden is in te kleden, Maar ik ga u een aantal gezegden en spreuken voorleggen, waarheden voorleggen in feite, waarin het gevoel ergens aanwezig moet zijn. En dan wil ik beginnen met een op aarde gekende spreuk.
Aum…… Want ziet, allen horen in aandacht toe zij die zijn de gevleugelden, zij die zijn de wijzen, zij die zijn de bevrijden en verlosten, wanneer de wijze spreekt uit zich. Want zo is de weg der wereld: Aum… Ook gij moet stil luisteren, wanneer de wijsheid tot u komt. Slechts zij, die leren luisteren met verstand en met gevoel, zullen de wijsheid kunnen aanvaarden en ontvangen. Wees sterk in uzelf. Want slechts wie kracht erkent in zich heeft het vermogen om sterk te zijn voor de wereld, waarin hij leeft.
Zoek, mijne vrienden, niet naar de nadelige punten in uw bestaan. Besef hoeveel er in u is, dat waardevol en goed is. Praktisch goed. Spreek niet over de hoogheid van uw geest, maar spreek over het weinige, wat ge feitelijk aan goeds kunt zijn of doen voor anderen. En put uit dit begrip uw gevoel van waarde.
Weet dat ge waardevol zijt. Want wie zichzelf als waardevol kent ere daarbij niet ontvlucht in de ijlheid der gedachten, die ver buiten uw eigen wereld ligt zelfs, niet vlucht in de gedachten van eigen hoogheid boven de wereld, naar uitgaat van dat, wat hij bezit, is waarlijk sterk.
Zoek niet naar zelfverheffing, maar vermijd de nederigheid, die een vorm van zelfverheffing is. Zie uzelf nimmer als meer dan een ander, naar ook niet als minder. Erken dat gij zin hebt in uw leven, dat ge de wereld iets te bieden hebt en dat hetgeen ge biedt op alle vlakken van de kosmos bestaat en niet slechts in uw eigen wereld. Besef dat door dit gelijk zijn aan anderen plus de waarde, die ge bieden kunt aan anderen, uw eigen functie in het Al er één is van geven, van kracht en van vervulling.
Wie als mens geboren is kan niet vliegen als de adelaar. Wie als mens leeft moet het menselijk leven kennen en delen. Want ziet, de mens kan stijgen tot de hoogste toppen. Maar als hij tracht te vliegen, verlaat hij zijn wereld of verplettert hij zichzelf. En dat geldt ook voor uw kracht. Gij kunt door uw streven vele toppen bereiken, indien ge dit wenst. Maar als ge tracht een top te bereiken zonder die moeite, zonder het zelfstandig gaan, dan blijft u slechts de keuze en uw werkelijkheid te verloochenen of te pletter te vallen op die werkelijkheid. Dit is geen kracht. Kracht komt voort uit het gestaag verdergaan.
Ge hebt uw eigen waarheid. Het is deze waarheid die voor u telt boven alle andere. Maar ook uw eigenwaarheid dient zichzelf te bewijzen. Toets uw waarheid aan uzelf en aan uw wereld.
En zo ge haar erkent als waar, beschouw haar als de bron, waaruit ge putten kunt. Want ziet, waarheid plus streven geven de grootste krachten, de grootste harmonische waarde in het Al.
Besef dat al, wat ge bezit en wat ge zijt, een bron kan zijn van kracht. Leer al, wat deel is van uw bestaan en van uw wezen, te gebruiken als bron van kracht. Gij zijt niet zwak, gij zijt sterk.
Maar ge moet uw eigen kracht beseffen. Laat dan een klank kracht worden en een gebaar kracht worden. Laat een daad kracht worden en laat zelfs uw rust er een zijn, waarin de kracht zich opbouwt.
Vrees niet. Wie vreest is zwak. Maar erken gevaar. Want, wie geen gevaren erkent is eveneens zwak. Besef dat de wereld, waarin ge leeft, voortdurend gevaren en conflicten met zich brengt.
Dat ze geestelijk bestaan en stoffelijk bestaan. Maar besef ook, dat het erkennen van het gevaar betekent; in staat zijn het te ontgaan of te overwinnen………. en zo kracht is. Denk niet dat dit onmogelijk is.
Wanneer er een wereldkrijg komt, denkt hier iemand, dan zijn wij machteloos. Neen, ook dan nog kunt ge redden. Ook dan nog hebt ge de kracht en alles af te weren. Wanneer ge de gevaren erkent voor wat ze zijn, uw eigen mogelijkheden en middelen erkent voor wat ze zijn, dan zijt ge meester. Anders zijt ge slaaf. Zie dit alles tezamen niet als een poging en u te confronteren met de ijlheid van hoge geestelijke gedachten of u te wijzen op mogelijke misstanden. Want wat mij kwetst, wanneer ik de mensheid zie, dat is de illusie van zwakheid, die ze zich zelf schept, tot zij haar krachten verloren heeft en werkelijk machteloos is.
Gij zijt sterk. Wanneer ge sterk genoeg zijt, dan kunt ge tot de storm zeggen; wees stil. En ze zal zwijgen. Gij kunt dat niet, maar ge hebt de kracht. Ge hebt in uw leven veel volbracht dat onmogelijk scheen, veel verdragen dat ondragelijk scheen. Ge hebt in uw leven veel gezien, waarvan ge meende dat het onmogelijk zou zijn. Ge hebt u aan situaties moeten wennen, waarvan ge meende dat ze uw dood zouden zijn. Ge zijt sterk. Ge kunt materieel en geestelijk veel meer dan ge beseft. Leg u dan niet slaafs neer bij de illusie van machteloosheid. Put uit de bronnen van kracht, die u gegeven zijn. Gebruik de middelen van kracht, die deel uitmaken van uw wezen. En gij, die kracht hebt, gebruik die kracht voortdurend, opdat niet door het niet gebruiken iets in u ten onder gaat, verlamt.
Achter, ver achter alles, wat u waarlijk redelijk bewust denken zegt, droomt ge van kracht, die ge bezit. En gelijktijdig, verwerpt ge uw dromen en uw mogelijkheden. Ge grijpt naar idealen, die ge niet verwezenlijken kunt en laat de krachten ongebruikt, die u gegeven zijn. Ge droomt van ideale wegen en de weg, die uw voeten moeten gaan, gaat ge niet. Dan is het niet uw machteloosheid maar uw dwaasheid, waaraan ge ten onder dreigt te gaan.
In alles wat esoterie is, schuilt een groot gevaar. Het gevaar dat ge uzelf te klein en te machteloos ziet, of dat ge u een beeld bouwt van een innerlijke kracht, zonder deze te toetsen aan de werkelijkheid.
In alle magie schuilt een gevaar, wanneer ge u beroept op krachten die ge niet ziet als deel van uw wezen of iets, waarmee ge harmonisch en verwant kunt zijn, maar alleen op verre krachten, die voor u zullen volbrengen, wat ge zelve niet kunt. In alle redelijkheid schuilt een gevaar. Ze zet grenzen voor de mogelijkheden, die in u liggen. En ge verwezenlijkt uzelf niet, omdat gij volgens logische redeneringen immers niet meer kunt doen. Maar gij zijt leven en levende kracht. En wanneer de beperkingen wegvallen is uw kracht groter dan ge beseft.
Sommigen menen dat ze alleen in het, ritme van hun leven die kracht kunnen vinden.
Sommigen zoeken ze in de adembeheersing. Anderen zoeken ze misschien in de training van de geest met moeilijke oefeningen. Maar ik zeg u; wanneer ge die kracht beseft, is zij er. Het is niet het verwerven van de kracht, dat voor u moeilijk is. De kracht is er. Het is het leren die kracht te gebruiken, er op te vertrouwen.
En laat ons nu de feiten van deze tijd zien. Gij, mijne vrienden, gij ziet dat uw wereld verward is, nietwaar? En ge ziet, dat er heel veel moeilijkheden aan de horizon doemen. En ge ziet, dat de mensen ergens falen. En daarnaast voelt ge aan, dat er krachten werkzaam zijn, die ge niet volledig kunt beseffen, maar die ergens een onbehagen achterlaten. Ge weet die dingen. Ze zijn deel van uw wezen, nietwaar? Deel van uw bewustzijn. Wat doet ge dan daartegen? Wat volbrengt gij tegen dat onbehagen in, tegen die schijn van machteloosheid, tegen die gedachten van ondergang en dreiging? Wat is uw streven?
En nu moet ik terugkeren tot de normale weg van lering.
Gij, mijne. vrienden, zijt sterker dan ge beseft. Maar dan moet ge ook uw kracht durven beproeven. Waarlijk, eerder vindt gij het licht der eeuwigheid in een duizendmaal falen, dan in een angstvallig eenmaal slagen en niet verdergaan. Voorwaar, eerder ziet ge de tempel der oneindigheid in zijn volle structuur, wanneer gij vele malen faalt naar blijft pogen, dat wanneer ge u verheft op het weinige, dat ge bezit en kent. Wanneer ge een mens kent, kunt ge niet zeggen dat ge de mensheid. kent. Wie een ster heeft gezien aan de hemel, weet niet wat bet heelal is.
De taak van de mens is te groeien. Met alleen te groeien door hoogheid van geest of kracht en bewustzijn en intellect. Hij moet groeien naar harmonie met de eeuwigheid. Hij heeft alle waarden van de Eeuwige in zichzelf. Er is niets in ons, wat het ons onmogelijk maakt en te scheppen, zoals de Schepper Zelf deed, buiten dit ene. Hij kent Zijn wil en Zijn vermogen, wij niet.
Laat ons dan uitgaan van deze gedachte, van deze kracht, die in ons is als bron: Wij kunnen alles overmeesteren wat uit onszelf voortkomt. Want wij scheppen onszelf en herscheppen onszelf voortdurend. Wij kunnen dus alle dingen tot stand brengen, die nodig zijn. En wanneer ge met deze wetenschap in uzelf keert, dan zeg ik u; dat alle grenzen van begrip zullen vallen en dat ge de beleving of de mystieke verrukking voor u het begin wordt van de werkelijkheid.
Niet gebonden aan oefeningen, niet gebonden aan tijd, maar een waarlijk bewust in uzelf keren. Alleen dit.
En wanneer ge bewust in uzelf gekeerd terug moet tot uw wereld, ga dan niet met een rouw en hetgeen ge achterlaat, naar met een vreugde om hetgeen ge erkend hebt te bezitten.
Ge hebt allen in deze wereld een taak, die ge niet kunt overzien. Dat is misschien moeilijk voor u. Maar het is niet belangrijk, wat uw taak in zijn geheel is. Het is belangrijk, dat ge nu op dit ogenblik antwoordt op de eisen, die nu door het leven aan u worden gesteld. Dat ge nu de weg vindt, die voor uzelf aanvaardbaar en juist is en die toch gelijktijdig in overeenstemming is met die innerlijke kracht.
Ik wil u een sleutel geven. Het is een sleutel van innerlijke waarde, een sleutel ook van uiterlijke beheersing. Ze luidt als volgt:
De versmelting van waarden doet hun vorm vergaan, maar schept het nieuwe, waaruit de volmaakte vorm ontstaan kan.
Vergeet dat niet. Dat is de sleutel. En uit die sleutel kunt u de waarden van uw leven vinden.
Ik heb u verder niet veel meer te zeggen. Ik zou misschien nog een ogenblik voor u een spel van kracht kunnen opvoeren, een incantatie en een bezwering en al wat erbij hoort. En ge zoudt zeggen: O dit is mooi, dit is hoog en dit is heilig. Maar ik zeg u; zolang ge dit slechts zoekt in mij en niet in een ander, is het waardeloos.
Ik wil u helpen. Maar ik wil u niet voorgaan, opdat gij mij bewonderen kunt en zelf rusten. En ik geloof dat dit geldt voor zeer velen van ons, die de wereld op dit ogenblik benaderen.
Denk niet aan ons als lieve, zoete, lichtende geesten, die komen en u, arme mensen, te beschermen tegen alle pijn en alle leed. Denk aan ons als inwijders, die niet zullen aarzelen u de vuurproef af te nemen aan wezens, die het zeker goed menen, omdat zij harmonie zoeken, een kosmische harmonie, waarin ook gij deel zijt. Maar denk in godsnaam niet aan ons als degenen, die de kracht dan wel geven. Denk aan uzelf als het wezen dat antwoorden kan op die harmonie, het wezen, dit zelf kracht heeft.
En wanneer gij op dit ogenblik kracht wenst, dan behoeft u die gedachte alleen maar uit te drukken. Wanneer u die gedachte in uzelf alleen maar vormt – zelfs op dit ogenblik – zult ge weten dat ze er is. En dit is geen suggestie. Het is een waarheid. Want gij hebt kracht…….
Vorm dan uw kracht. Druk in uzelf de zegening uit, die ik u deze keer niet spreken zal.
Waarom aarzelt u? Zolang ge uzelf niet vertrouwt, hebt ge geen rechten mij te vertrouwen.
Zolang ge niet weet dat ge kracht hebt, hebt ge geen recht te roepen en de kracht van anderen. Vergeet dat niet. Want de wetten van wat komt zijn misschien harder dan ge denkt.
Maar als gij antwoordt vanuit uzelf, dan is het een wet die u staalt, die u sterker maakt dan ooit…….
Een enkele gedachte is hier van kracht. Niet veel. Maar er is een enkel voornemen, dat samen kan hangen met kracht. Ook dit is beperkt. Ik wil mijn bijdrage besluiten al is het misschien geen mooie en gewijde bijdrage zoals u zo graag hoort met dit woord:
Gij zijt verantwoordelijk voor uzelf en ge hebt alle middelen om die verantwoordelijkheid te dragen. Draag haar, in deze tijd, opdat steeds groter harmonie en eenheid ontsta.
En zo de sleutel, die ik u gaf, een reactie in u wakker roept, tracht het antwoord te vinden, dat en stof en geest gelijktijdig omvat en berust op de kracht, die in uzelf leeft en niet berust op anderen. En ge zult zien, hoe snel ge innerlijk beseft wat ge waarlijk zijt. Ge zult zien, hoe snel gij in deze dagen en tijd een weg kunt vinden, die nieuw is maar goed; en een taak vindt, die ge beter kunt vervullen dan alle andere. En daarmee zult ge de harmonie vinden met ons allen, die deze aarde benaderen en rond deze wereld zijn. Ik hoop dat die harmonie van samenwerking moge groeien, opdat wij gezamenlijk – bewust en erkennend de eeuwige kracht, in ons gelegd – de taak van veredeling der wereld mogen voltooien.